Bron: De Nieuwe Tijd, 2e jaargang, 1897 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Het socialisme in Duitsland • De uitzonderingswet tegen de socialisten in Duitsland • De Duitse sociaaldemocratie is 100 jaar geworden |
De verslagen, die van de algemene vergaderingen van onze Duitse partijgenoten ieder jaar worden gemaakt, bevatten een overvloed van gegevens betreffende het grote economisch-politieke verschijnsel van de tweede helft van deze eeuw: de strijd van de arbeidersklasse tegen de heersende partijen, welke tezamen de door het kapitalisme bevoorrechte klasse vormen. Thans is wederom het protocol van het Hamburgs congres (3-9 oktober) verschenen, en wij menen onze lezers een dienst te doen door het voornaamste van de inhoud kort mede te delen.
De Duitse partij beleeft een in ieder opzicht merkwaardige tijd. Het is thans voor haar een kwestie van er op of er onder. De sociaaldemocratie zal daar overwinnen, gelijk elders. Maar, gelijk elders, kan daar in de strijd tegen het staatsgeweld zeer mogelijk aan de eind overwinning nog een tijdelijke nederlaag voorafgaan. Een nederlaag, bij voorbeeld, zou worden geleden – dit is in de partij blijkbaar de algemene opinie – indien het aan de regering gelukte een gewelddadige beweging thans uit te lokken. Leest men het laatste verslag, dan voelt men duidelijk iets als een voorspelling, dat de beslissing nadert. De tegenwoordige keizer schijnt de door het noodlot der geschiedenis aangewezen persoon om haar te vervroegen.
Een wijs en liberaal bestuur zou wellicht, beschikkende over de hulpmiddelen van een zich nog altijd sterk kapitalistisch ontwikkelend groot land, de bestaande orde kunnen bevestigen door haar te verbeteren – door een krachtige democratische en sociale politiek iets verminderen aan de kracht van de sociaaldemocratische beweging. Men weet, dat de richting van het Duitse gouvernement geheel anders is. Strenge aanwending van alle wettelijke dwangmiddelen tegen de arbeiders aan de ene kant, een economische politiek met brutale openhartigheid gericht op het bevoordelen van de bezitters aan de andere – en aan het hoofd van de reactie een kroondrager, die iedere gelegenheid gebruikt om te doen uitkomen, dat bij hem en de zijnen de voorkeur aan onwettelijke maatregelen onherroepelijk is gegeven.
De beraadslagingen te Hamburg zijn gevoerd in het volle besef van de toestand. Vragen van tactiek, van de strijdwijze in de gegeven omstandigheden, hebben de aandacht geheel in beslag genomen. Men voelt, dat hier is vergaderd onder het waakzaam oog van de vijand. De partij maakt zich gereed voor de inspanning van al haar krachten bij de algemene rijksdagverkiezingen in 1898. Het is een levensvraag, de vraag of zij wederom zal kunnen beschikken over een ontzagwekkende legermacht van kiezers, om te stellen tegenover de partijen van de staatsgroep. Teruggang, stilstand zou de moed van de reactionairen vergroten; vooruitgang, wellicht, hun overmoed prikkelen. Eenmaal zal blijken, dat de Duitse arbeiders, en aan hun zijde alle nog niet gedemoraliseerde individuen uit andere klassen, de partij van de sociaaldemocratie uit volle overtuiging hebben gekozen; en voor deze vredelievende, overmachtige meerderheid zal zelfs de gedachte aan een gewelddadige tegenweer haastig moeten vluchten. Maar, wanneer zal het gebeuren? De cijfers van de verkiezingen wijzen weliswaar geen overtuigde socialisten aan, maar toch de omvang van de socialistische, revolutionaire gezindheid.
Zal in 1898 het laatste, gebiedende, beslissende woord aan de stembus worden gesproken? Zal de regeringspartij de hand slaan aan het algemeen kiesrecht? Zal de krachtsontwikkeling van de arbeiders haar vóór zijn? – Dit zijn in Duitsland actuele vragen, – en die voor alle belangstellenden de betekenis hebben, dat zij de reuzenstrijd van kapitaal en arbeid vertegenwoordigen in zijn op één na bet laatste tijdvak.
Het belangrijke en uitvoerige bericht van het partijbestuur bevat vele mededelingen uit de onafgebroken strijd van de plaatselijke overheden in geheel Duitsland tegen de socialisten.
Komt eenmaal de uitbarsting, dan zal men zich slechts deze jarenlange plagerij hebben te herinneren, om iedere vergeldingsdaad van de arbeiders te kunnen billijken.
Het is de klassenstrijd in zijn hatelijkste gedaante, de met politiemaatregelen gevoerde onderdrukking van organisatie, agitatie, zelfs van ontspanning. De plaatsruimte belet ons bijzonderheden mede te delen: volstaan moge, dat de Pruisische minister van Justitie zich genoodzaakt heeft gezien de ijver van zijn ondergeschikten te matigen en hun in een circulaire heeft aanbevolen de toepassing van de beruchte Unfugs-paragraaf te beperken tot handelingen, die de openbare orde verstoren of bedreigen. “Ongepast” komt de rechtgeaarde magistraat ieder openbaar teken van sociaaldemocratische gezindheid voor; en niets van hetgeen tot de propaganda behoort, behoeft op deze wijze ongestraft te blijven. De aanschrijving van de minister zal wel geen andere strekking hebben, dan om in de Rijksdag tegen de kritiek van de socialistische leden dienst te doen. – Wij gaan over tot het verslag van de socialistische fractie: de debatten in het parlement leveren een beeld van de strijd in het land.
Het eerste punt betreft een interpellatie tot de regering gericht over maatregelen, door de reactionaire meerderheid van de Saksische landdag genomen tegen de coöperatieve verbruiksverenigingen van de werklieden – maatregelen strijdig met onderscheidene rijkswetten. Deze maatregelen bestaan in zware belastingen, die het doel van de coöperatie, het verhogen van de levensstandaard, onbereikbaar maken. De procenten aan de Staat uit te keren over de omzet, nemen in vele gevallen de winst geheel weg. Opmerkelijk is deze houding van de regering, ook daarom omdat vroeger, in een minder gevorderd tijdperk van de klassenstrijd, toen de arbeidersbeweging pas begon, overal, om de arbeiders van revolutionaire paden af te houden, het stichten van coöperatieve instellingen werd aanbevolen. De coöperatie zou de prijzen van de levensmiddelen verlagen, zou de werklieden op hun beurt doen genieten van het kapitaal, zou hun denkbeelden bijbrengen van uitvoerbare hervormingen en van gezonde sociale politiek. Nu het ernst is geworden, zowel in Duitsland als in België, treedt het kapitalisme vijandig op tegen de coöperatie. Ook in de Belgische Kamer is meermalen gebleken, dat het aan tegenstanders van de grootse inrichtingen te Gent en Brussel geenszins ontbreekt. Eensdeels om de politieke propaganda, die met geld uit de coöperatieve kassen wordt ondersteund, anderdeels om de kleinburgerij te vriend te houden, door de vermindering van het particuliere winkeldebiet niet weinig geschaad.
Bij de interpellatie in de Rijksdag weerden zich de vertegenwoordigers van de middenstand, antisemieten en katholieken, het hevigst. Het antwoord van de rijksregering was ontwijkend. Overigens schijnt het, dat de Saksische regering, alvorens zij aan de wensen van velen, die de vernietiging der arbeiderscoöperatie ten doel hebben, gehoor geeft, zich nog wel eens zal bedenken.
Uit het verslag ontlenen wij het volgende over het coöperatieve beginsel: “... evenals men door de ondervinding sedert dertig jaar heeft geleerd, dat bovenmatige prijsverhoging van noodzakelijke levens en genotmiddelen – ondanks de “ijzeren loonwet” – bv. door invoerrechten en accijnzen, de levensstandaard van de werklieden duurzaam kan verlagen – heeft men aan de andere kant gezien, dat prijsverlagingen van gebruiksartikelen niet met een noodlottige kracht loonsverlaging tengevolge behoeft te hebben. Neen, dikwijls scheppen zij, hoewel binnen enge grenzen, de mogelijkheid voor een ruimer en beter bestaan. Naast de vakverenigingen, die, van andere doeleinden afgezien, zich toeleggen op een directe verhoging van het geldloon, zijn veelal verbruiksverenigingen opgekomen, die de gelegenheid geven hetzelfde geldloon om te zetten in meer voedsel, gemak en genoegen, omdat zij op de onproductieve uitgaven van het in het kapitalisme verwaarloosde en gedesorganiseerde kleinbedrijf belangrijk kunnen sparen.
Juist waar de vakverenigingen zwak en de lonen laag zijn, hebben zich met te grotere kracht de verbruiksverenigingen ontwikkeld.
“Intussen, hoe gunstig voor het arbeidersbestaan men moge denken over haar betekenis, sociaaldemocratische partijorganisaties zijn zij met en zullen zij nooit zijn. Niet van de sterkte der partij hangt het af, maar van de behoefte aan bescherming tegen de kleinhandel, of de coöperatie zal bloeien. Waarschijnlijk zullen de besturen dikwijls hoofdzakelijk, misschien zelfs uitsluitend socialisten zijn. Bovendien rust op de sociaaldemocratische partij de plicht, ook in dit opzicht de belangen van de arbeidersklasse tegen de verraderlijke politieke uitingen van de concurrentiehaat, zowel als tegen aanrandingen door de overheid te beschermen...”
* * *
Door de socialisten is in de Rijksdag voorgesteld de invoering van een wettelijke achturige werkdag voor allen die zich in loon-, arbeid- en dienstverhouding bevinden in nijverheid, handel en vervoer. Het spreekt vanzelf, dat het ontwerp niet werd aangenomen. Alleen merkt het verslag aan, dat de toon van het debat anders was, dan bij vroegere gelegenheden over hetzelfde onderwerp. “De discussie heeft getoond, dat tegen de drang der voorwaarts schrijdende economische ontwikkeling zelfs de diepste vooroordelen niet zijn bestand. Dat deze ontwikkeling in onze dagen zo snel vordert, dat binnen enkele jaren vraagstukken in het bereik van het politieke debat komen, welke te voren enkel het onderwerp van vage dweperij schenen of van een “gewetenloze opruiing” en daarom met een paar grote woorden werden afgedaan. De steeds toenemende verkorting van de werktijd in de Duitse en vooral in de Engelse grootindustrie heeft een grote verandering in de geavanceerd burgerlijke denkwijze teweeg gebracht. En aan de andere kant: hoe meer men de achturendag leert vrezen als de onvermijdelijke toekomst, des te heviger is het verzet van het bedreigt belang.”
Wij behoeven hier de beraadslaging niet uitvoerig weer te geven. De tegenstanders, behorende tot een partij, die iedere maatschappelijke en staatkundige vrijheid van de arbeiders onophoudelijk bedreigt, beriepen zich, gelijk altijd en overal, op het recht van de werklieden om zelf hun arbeidstijd te bepalen. De kleinburgerlijke afgevaardigden van het Centrum wilden de kwestie verwijzen naar de afspraken tussen patroon en werkman, die hun belangen beter verstonden dan de wetgever. Terwijl natuurlijk bij alle burgerlijke sprekers min of meer duidelijk bleek wat de ware reden van het verzet was – de diepere grond van de afkeer voor wettelijke maatregelen op dit stuk, ook in ons land meermalen aan de dag gekomen. Men gevoelt namelijk, afgescheiden van de economische gevolgen, die reeds lang gebleken zijn zo voordelig voor de kapitalisten als voor de proletariërs te wezen, men voelt dat het aanwenden van het staatsgezag tot een tamelijk ingrijpende en algemene verandering in de arbeidsregeling, welke aan de arbeiders een zoveel grotere mate van vrijheid zou geven, inderdaad een revolutionaire maatregel is. De invoering van de wettelijke achturendag is een klasseneis geworden, die reeds daarom hardnekkig wordt weerstaan. – Zelfs een voorstel van de katholieken om de arbeidstijd per week te stellen op hoogstens 63 uur, werd weggestemd.
* * *
Belangrijk zijn eveneens geweest de debatten over het voorstel van onze partijgenoten tot intrekking van de strafbepaling tegen majesteitsschennis. – Belangrijk vooral door de uitgebreidheid van de ontevredenheid, die wegens het misbruik van die bepaling is gebleken te bestaan. Zouden, zo mag men vragen, de overdrijvingen welke de keizerlijke regering thans in de strijd tegen het socialisme zich veroorlooft, zelfs een zo weinig zelfstandige klasse als de Duitse bourgeoisie voor haar eigen vrijheid beducht maken? Zoveel is zeker, dat de thans geldige rechtspraktijken door niemand in bescherming zijn genomen. Majesteitsbelediging is strafbaar niet slechts op aanklacht van de beledigde (zoals de regel is), maar het openbare ministerie is verplicht een vervolging in te stellen bij iedere overtreding, die onder zijn aandacht komt. Men begrijpt met hoeveel voldoening rechterlijke ambtenaren zich van zodanige verplichting kwijten. Geen enkele informatie wordt versmaad: mededelingen uit particuliere gesprekken, spionering en verraad op iedere manier. De toestand, in één woord, zoals uit de geschiedenis bekend is, die aan grote revolutionaire gebeurtenissen pleegt vooraf te gaan – en die wij in ons eigen land enigermate hebben gehad in de jaren vóór 1848. – Het verslag eindigt met de woorden: “In ieder geval waren de besprekingen voor de regering een duidelijke waarschuwing, dat de ingeslagen weg haar spoedig van allen zou vervreemden” – “Nog veel beslister en werkzamer – lezen wij verder – klonk deze waarschuwing uit het debat over de wetgeving op het verenigingsrecht. Op deze dag was de nederlaag van de regering zo volkomen en vernietigend, dat later – zoals gewoonlijk na het sluiten van de Rijksdag – een verwisseling van de regering het gevolg was... Hoewel een nederlaag van de regering in Duitsland nog niet gelijk staat met een overwinning van de wil der parlementaire meerderheid.”
In de Pruisische landdag was een voorstel gedaan om het reeds zo gebrekkig verenigingsrecht nog aanmerkelijk te besnoeien. Om de slag af te wenden brachten – mei ll. – de socialisten, tezamen met de Zuid-Duitse en Vrijzinnige Volkspartij, het Centrum de Polen en de Antisemieten, een ontwerp voor een zogenaamde noodwet ter tafel. In afwachting van een plan om het verenigingsrecht in het algemeen te regelen verlangden zij thans alleen het voorschrift:
“Binnenlandse verenigingen van iedere aard mogen zich met elkaar in verbinding stellen. Bijzondere landswetten, hiermee strijdig, zijn afgeschaft.”
Aan dit voorstel is een geschiedenis verbonden, niet onbelangrijk voor de kennis van de politieke toestand. – In het vorige zittingsjaar wilden de genoemde partijen in het toen aangenomen nieuwe burgerlijk wetboek voor het Rijk, dezelfde bepaling een plaats geven. Toen om deze omvangrijke arbeid niet te doen mislukken – want de regering had verklaart dat deze bijgevoegde bepaling voor haar het gehele burgerlijk wetboek onaannemelijk zou maken – door tussenkomst van de talrijke partij der Katholieken, wier kleinburgerlijke natuur voor ieder akkoord te vinden is, besloten het voorstel terug te nemen. De Rijkskanselier, daarentegen, gaf te verstaan dat de bedoelde vrijheid van vereniging door de landsregeringen zou worden verleend... Aan deze belofte voldeed natuurlijk het thans verschenen ontwerp in Pruisen allerminst, zodat, ook bij monde van sprekers uit het Centrum de woordbreuk van de regering bij de indiening der noodwet zeer scherp werd gehekeld. Het wetje, aangenomen met 207 tegen 53 stemmen, zou, indien het ook de goedkeuring van de regering had mogen krijgen, voor onze partij van grote betekenis zijn geweest. Immers thans mogen de socialistische organisaties niet als zodanig één vereniging vormen over het gehele land en blijven alle gemeenschappelijke handelingen, die niet van afdelingen, maar van personen uit de verschillende streken en plaatsen, waar de arbeiderspartij is gevestigd. Vandaar dat alle voorstellen bij het congres aanhangig gemaakt, afkomstig heten van partijgenoten te X.”, ofwel van “N. N. en anderen.” Evenmin bestaan er besturen, alleen Vertrouensmanner. Nog onlangs is zoals men weet, tegen de “Parteileitung” een proces gevoerd, op grond van overtreding van de Pruisische verenigingswet. Hoewel dit proces gunstig voor de partij is afgelopen, blijft de drukkende bepaling een voor de arbeidersbeweging dreigend gevaar bevatten. – Andere partijen en verenigingen overtreden haar publiek en straffeloos.
* * *
Het voorgaande spreekt van enige voorname gevallen uit de historie van de sociaaldemocratie als oppositiepartij tegen de regeringsovermacht. Met geen mindere geestkracht is zij, blijkens het verslag aan het congres, opgetreden voor de direct-economische belangen van de klasse welke zij representeert. Wij kunnen op deze plaats slechts van één geval melding maken: de strijd voor en tegen de bepalingen op het bakkersbedrijf. – Hier gold het, het beetje arbeidersbescherming, wat door jarenlange agitatie in en buiten het parlement verkregen is, te beveiligen voor de aanvallen van de patroonspartijen. In het algemeen is de arbeid van volwassen mannen in Duitsland niet beschermd, maar de regering heeft het recht, in de bedrijven, waar de werktijden de gezondheid of het welzijn van de arbeiders geacht worden te benadelen, beperkende voorschriften te geven. Voor enige tijd nu, is het bakkersvak onder deze bedrijven opgenomen – tegen de zin van een gedeelte der rijksdagsleden. In dit zittingsjaar hebben de conservatieven wederom getracht de bakkersgezellen aan onbepaalde uitbuiting over te geven, voorlopig zonder resultaat.
De gronden van de tegenstanders der bakkerijverordening – die nog altijd een 12- tot 13-urige arbeidsdag toelaat – verdienen ook om deze reden de aandacht, omdat er voor de zoveelste maal uit blijkt dat de belangen van het kapitalisme niet alleen lijnrecht staan tegenover de belangen van de grote massa, maar tevens, dat het kapitalisme alleen te helpen is door stilstand, zo mogelijk teruggang, van de noodzakelijke economische ontwikkeling. Immers, aan bepalingen op fabrieksarbeid is men tegenwoordig vrijwel gewend geraakt. De grootindustrie is een moderne uitvinding, sociale wetgeving is eveneens een moderne uitvinding: het een hoort bij het ander. Het zijn dan ook meer de liberalen dan de eigenlijke conservatieven, die zich tegen fabriekswetgeving plegen te verzetten.
De bakkersbazen, echter, mogen zich verheugen in de bijzondere belangstelling van de grote heren – de reden is, dat in hun eerzaam vak het handwerk nog niet geheel door de machine is verdrongen. Bakkers doen het conservatieve hart sneller kloppen: zij herinneren aan den goeden ouden tijd, toen alles handwerk was en een vaderlijke verhouding bestond tussen patroon en knecht: tussen meester en gezel... Onzerzijds zal niemand het betrekkelijk goed recht van deze voorkeur willen ontkennen. Alleen, de toestanden zijn nu eenmaal veranderd en het geeft niets hen met woorden van lof te willen terug roepen. De waarheid is, dat de verhoudingen voor de arbeiders nergens slechter zijn dan waar het handwerk met de machinale nijverheid moet concurreren, in de stroom der grootindustrie is meegenomen. De bakker is patroon als een ander, de gezel is loonslaaf als de rest, de fabriek verslindt het particuliere bedrijf gelijk overal. Ware het bakkersberoep een dat in afzondering kon worden uitgeoefend, in de trant en naar de regels van een beperkte, concurrentieloze, gemakkelijke samenleving, dan zou waarschijnlijk niemand behoefte voelen de inrichting te brengen onder controle van de wet, de wijze van werken te stellen onder politietoezicht.
Wij weten echter dat aan deze voorwaarden de bakkerij niet voldoet en dat, zo ergens, hier bescherming van de arbeid dringend noodzakelijk mag heten. Tegen de mededeling van cijfers en andere gegevens omtrent de werkuren in kleine en grootte winkels, wist men dan ook van conservatieve zijde niets in te brengen, dan de klacht, dat aan het handwerk, het kleinbedrijf, dat van regeringswege juist alle steun verdiende, door beschermende bepalingen wederom een stoot werd gegeven. Dat hierin de erkenning ligt opgesloten van het feit, dat deze vorm van productie alleen nog bestaan kan door een bovenmatige uitbuiting van de werklieden, scheen de woordvoerders van het behoud niet te treffen.
Intussen schijnt het, dat de grieven van de bakkersgezellen, die nog slechts ten dele zijn weggenomen, zoveel indruk hebben gemaakt op het grote publiek, in verband met de uitbreiding van het fabriekswezen, waar zij in mindere mate hebben te lijden, dat aan een herroeping van de regeringsmaatregel niet wordt gedacht.
* * *
De vraag, die op dit ogenblik de politieke toestand beheerst, is deze: zullen de verkiezingen in de zomer van 1898 plaats vinden, of eerder, wellicht spoedig na de opening van de volgende zitting? Het is nl. niet twijfelachtig of nieuwe plannen tot uitbreiding van het zeewezen zullen aanhangig worden gemaakt. In de vorige zitting heeft zich een grootte meerderheid verklaard tegen het toestaan van voor dit doel bestemde gelden. Het antwoord was een opmerking van de keizer aan een officiële maaltijd, dat de aangevraagde som nog lang niet in staat zou zijn om Duitsland de zeemacht te verschaffen, die het Rijk behoefde. – Ontbinding van de Rijksdag wordt verwacht indien de meerderheid, wat waarschijnlijk is, bij haar weigering volhardt.
In het debat over de aan staande verkiezingen heeft de partij verklaard geheel gereed te zijn voor de strijd. Wij hebben in Nederland ondervinding opgedaan van hetgeen politieke overwinningen voor de uitbreiding voor de sociaaldemocratie vermogen. Wij kunnen ons enigszins voorstellen wat de verkiezingsagitatie in een land van vijftig miljoen mensen te betekenen heeft. De eerste toekomst van de klasse der arbeiders hebben onze Duitse partijgenoten in handen. De tijding van hun nieuwe overwinningen, zal aan de proletarische beweging in de gehele wereld nieuwe krachten geven.
* * *
Twee onderwerpen hebben verder de hoofdstof van de beraadslagingen te Hamburg opgeleverd: een kwestie van tactiek bij gelegenheid van het debat over de aanstaande algemene verkiezingen, en vooral de houding aan te nemen bij de verkiezingen in Pruisen voor de Landdag of plaatselijke vertegenwoordiging. Alvorens hiervan v erslag te doen, geven we hier enige cijfers omtrent de ondernemingen van de Partij, de pers en het financiële.
Verschenen zijn:
Politieke Bladen
1891 | 1892 | 1893 | 1894 | 1895 | 1896 | 1897 | |
Dagbladen | 27 | 32 | 32 | 37 | 39 | 41 | 39 |
Bladen 3 keer p. week | 23 | 20 | 25 | 20 | 20 | 17 | 15 |
d°. 2 - d°. - | 7 | 6 | 7 | 9 | 8 | 9 | 9 |
d°. 1 - d°. - | 10 | 12 | 11 | 8 | 9 | 6 | 5 |
67 | 70 | 73 | 74 | 76 | 73 | 68 |
Vakorganen
1891 | 1892 | 1893 | 1894 | 1895 | 1896 | 1897 | |
3 keer per week | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
2 | - | 1 | - | - | - | - | - |
1 | 24 | 23 | 28 | 27 | 27 | 27 | 28 |
3 maand | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | - | 1 |
2 | 22 | 20 | 19 | 18 | 18 | 19 | 22 |
Alle drie weken | - | - | - | - | - | 1 | - |
1 keer per maand | 4 | 3 | 5 | 5 | 5 | 2 | 3 |
54 | 56 | 55 | 53 | 53 | 50 | 55 |
De toelichting van deze cijfers komt hier op neer, dat er vereenvoudiging, geen achteruitgang heeft plaats gehad. Kleinere bladen, in elkaars nabuurschap uitgegeven, zijn samengesmolten; bladen, die slechts van titel verschilden en in vroegere jaren voorkomen als twee of meer hebben deze manier van exploitatie laten varen. – Van 1896 op ’97 is het totale cijfer van intekenaren op socialistische bladen gestegen met ruim 12.000 waarvan 10.000 op de dagbladen. De gehele partijpers telt thans over de 323.000 abonnees, de ontvangsten zijn geraamd op 3.032.000 mark, waaronder bijna één miljoen aan abonnementsgelden. De dagbladen brengen bij elkaar 2.578.000 mark op. Aan proceskosten is betaald in 1896/97 (oktober tot oktober) bijna 35.000 M. De winst van de Vorwärts, centraal orgaan te Berlijn, beliep in het vorige boekjaar een grote 48.000 M. Meer ontvangen dan over 1895/96: 2760 M. De uitgaven zijn stijgende tengevolge van uitbreiding en verbetering van de inhoud.
De algemene penningmeester beklaagt zich, dat de afdracht van gelden aan de partijkas onbevredigend gebleven is. Een der nadelen van de rechteloze toestand der partij, is het gebrek aan een geregelde contributie van de leden. Bijdragen aan het hoofdbestuur moeten geheel vrijwillig zijn, en uit de aard der zaak worden verreweg de meeste gelden aan plaatselijke agitatie besteed. De werkstaking van Hamburg heeft bovendien grote sommen gekost aan de arbeiders van geheel Duitsland een bijkomende reden, waaronder de financiën van de partij hebben geleden. – Toch werd meer dan het voorafgaande boekjaar ontvangen 4.350 M., een cijfer, dat op toenemende offervaardigheid wijst, immers alleen uit Hamburg is ruim 20.000 M. minder ingekomen. Met het saldo bedraagt de totale ontvangst de kapitale som van 292.000 M., waaronder het overschot van de Vorwärts is begrepen. – Uitgegeven is: aan ondersteuningen 10.000 M., proceskosten 5.380 M., algemene agitatie 60.000 M., verkiezingen 26.000 M., parlementskosten 27.000 M., salarissen en administratie 14.600 M., voorschotten 42.400 M., pers 94.000 M., algemene uitgaven 3.000 M. Aan het partijkapitaal is niet meer dan 1.660 M. toegevoegd kunnen worden. De gelden aan de Pers besteed kwamen ten goede aan 17 couranten, waarbij 60.000 M., aan de Neue Welt, het letterkundige ontspanningsblad voor alle intekenaren op partijbladen.
Een enkele blik op het huishouden van de Duitse sociaaldemocratie overtuigt ons van de veelzijdigheid van haar bemoeiingen. Wij zouden, zei Bebel in de loop der discussie, allerlei instellingen kunnen vestigen en miljoenen in de wacht slepen; maar het zou ons wellicht afleiden van onze eigenlijke arbeid: die van een strijdende politieke partij, en bovendien: wat is in Duitsland zeker...? Nu is ons geld veilig (in de Engelse Bank te Londen) maar socialistische ondernemingen zouden ieder ogenblik aan de vijand ten prooi kunnen vallen.
Het kiesstelsel voor de Pruisische vertegenwoordiging (Landdag) is in hoofdzaak het volgende:
De gezamenlijke stemgerechtigden van een district zijn verdeeld in drie klassen van ongelijke grootte. Elke groep staat voor een gelijk totaal in de directe belastingen en benoemt een gelijk aantal kiezers, welke kiezers bij meerderheid aanwijzen de afgevaardigde van het district. Het is dus niet slechts een getrapt stelsel, het is een getrapt klassenstelsel.
De nadelige werking voor de arbeiders springt in het oog. Indien, bij voorbeeld, het geheel der belastingen in enig district 90.000 mark beloopt, vormen de stemgerechtigde aangeslagenen die tezamen, beginnende bij de hoogst aangeslagene, 30.000 betalen, de eerste klasse; dan komen de stemgerechtigden, de lijst volgende in neerwaartse richting, die met elkaar wederom 30.000 mark opbrengen, in de tweede klasse; de derde klasse bevat alle overigen, wier aanslagen de laatste 30.000 maakt. Het geval derhalve kan zich voordoen, in een district waar enige enkele rijken en verder niets dan werklieden wonen, dat een of twee personen tezamen de eerste klasse vormen, een dozijn anderen de tweede, en vele honderden proletariërs de derde. De paar miljonairs, de handvol vermogenden, de massa arbeiders, hebben ieder, als groep, een even grote mate van invloed op de benoeming van de afgevaardigde, want iedere groep brengt hetzelfde aantal stemmen uit voor het college van kiezers. Zelfs, dus, als de arbeiders volkomen eensgezind zijn en op kiezers stemmen van hun eigen partij, vinden zij zeer weinig kans om de meerderheid te krijgen in genoemd college. Immers hebben zij daarvoor nodig de stemmen van aangeslagenen in de beide hogere klassen. De regel is natuurlijk dat klasse een en klasse twee zich verbinden tegen klasse drie: ook in de ons bekende algemene zin van het woord de klassenstrijd van bezitters en proletariërs. Minstens de helft van een der andere klassen moet voor de arbeiders, voor de laagste klasse gewonnen zijn, om de stemmen gelijk te maken en dus het kiezerskorps te doen bestaan uit twee gelijke helften, arbeiderskiezers en bourgeoiskiezers. En eerst wanneer klasse twee in haar geheel of bij meerderheid samenging met klasse drie, zou een voldoende macht tegen klasse één aanwezig zijn.
Houdt men nu bovendien in het oog, dat de wijze van benoeming der kiezers voor de arbeiders zo bezwarend mogelijk is, door de bepaling dat de stemgerechtigden die hun recht willen gebruiken, in het lokaal bijeen moeten blijven tot de uitslag vastgesteld is, en allen hun stem openbaar en mondeling hebben uit te brengen, dan heeft men enig denkbeeld van de manier waarop in Pruisen de volksvertegenwoordiging wordt samengesteld.
Pruisen nu, is niet alleen de grootste staat in het Duitse rijksverband, Pruisen is tevens de leider van de Duitse politiek, de binnen en de buitenlandse. Van de 50 miljoen Duitsers zijn 30 miljoen Pruisen (1890). In de Bondsraad, de vertegenwoordiging van de besturen der bijzondere staten, beschikt Pruisen over 17 van de 58 stemmen en regeert bovendien feitelijk de meeste kleinere landen. Voor het Rijk is dus de samenstelling van de Landdag te Berlijn van veel gewicht.
De grondwet van het Duitse rijk, eindelijk, heeft aan de regeringen van de bijzondere staten belangrijke zaken overgelaten, bv. het onderwijs in zijn gehele omvang, en allerlei andere huishoudelijke regeling. Wat de Rijksdag aangaat, die met de Bondsraad de algemene wetgevende macht uitoefent, men weet dat zijn besluiten alleen dan van kracht zijn als de Bondsraad er zijn goedkeuring aan hecht. Zelfs is voorgekomen dat leden van de Rijksdag, die tegenover hun kiezers en bevreesd voor het algemeen stemrecht, een of andere liberale maatregel niet durfden weerstreven, aan een wetsvoorstel hun stem gaven, er vast op rekenende dat de Bondsraad met zijn veto tijdig tussenbeide zou komen. Behalve in de Bondsraad, vindt de arbeidersbeweging de krachtigste tegenstand in de wetgevende lichamen van de afzonderlijke landen, die alle verkozen worden door een beperkt, de werklieden uitsluitend of belemmerend stelsel.
* * *
Het was een sedert vele jaren gevestigde mening in de arbeiderswereld, dat de verkiezingen voor de Pruisische Landdag van haar zijde geen aandacht verdienden. Bij manier van voortdurend protest tegen het ellendige stelsel, onthield men zich algemeen. Geen enkele socialist zit in de wetgevende vergadering van het grote Pruisen, er is een minderheid van liberale burgerafgevaardigden en een meerderheid van reactionairen, bestaande uit grote grondbezitters en hoge ambtenaren. De meerderheid deed wat zij wilde, er was enige oppositie van de kant van industriëlen en kooplieden, de stem van het proletariaat werd niet gehoord.
Thans echter, is twijfel ontstaan over de juistheid van deze lang jarige tactiek. Het eerst werd zij bestreden door de te Londen gevestigde medewerker van de Neue Zeit, Ed. Bernstein, september 1893. Er ontstond een debat, waarin Bernstein de grote meerderheid tegen zich kreeg. De tactiek van protest door onthouding bleef gehandhaafd. Te merkwaardiger is het, dat in het korte tijdsverloop van vier jaar vele voorstanders, waaronder Bebel, van mening zijn veranderd en nu, op het partijcongres van oktober ll., geijverd hebben voor een krachtige verkiezingsagitatie bij de afloop van de wetgevende periode in Pruisen in 1898. Wanneer een sterke, haar taak en haar plicht zich ten volle bewuste arbeiderspartij als de Duitse, zij het tegen een belangrijke minderheid, besluit op een zeer gewichtig punt van gedragslijn te veranderen, moeten er ernstige redenen zijn. Wij menen dat een korte uiteenzetting van de kwestie nuttig kan wezen als een bijdrage tot de kennis van het wezen van de tactiek van het internationale socialisme, als van de georganiseerde arbeiders in hun strijd tegen de overheersing van de kapitalistische klasse.
Uit het bovenstaande is dit ene gebleken, waaruit dan ook het meningsverschil op het congres ontstond: de partij kan de verkiezingscampagne moeilijk beginnen als zelfstandige fractie. Buiten de stemgerechtigden van klasse drie telt zij geen aanhangers. Het is dus steeds twee tegen een. De vraag is daarom: zal de partij bondgenootschappen zoeken of aanvaarden om haar kansen te verbeteren? Buiten de burgerlijke democratie zal zij geen bondgenoten vinden. Praktisch wordt dus de vraag: zal de sociaaldemocratie voor de Pruisische verkiezingen een overeenkomst trachten tot stand te brengen met de liberalen?
* * *
Het voorstel van Bernstein is afgestuit op het toen vrijwel algemeen ontkennend uitgevallen antwoord. Men wilde een zodanige overeenkomst niet. De ontwikkeling van de arbeiderspartij had een hoogte bereikt, zo werd gezegd, en het peil van de burgerlijke democratie was tot een laagte gezonken, welke het onmogelijk maakte dat men elkaar zou kunnen verstaan. Er is lang en breed gedebatteerd, wij kunnen hier de discussie niet weergeven: genoeg, dat voor vier jaar de weerzin van de arbeiders om het stelsel van onthouding op te geven, onoverwinnelijk scheen.
Waarom is thans de meerderheid van het Hamburgse Congres op deze welgevestigde mening teruggekomen? Het spreekt vanzelf dat hier de discussie alleen vermeld, niet aan de discussie kan worden deelgenomen. Zij is gevoerd in de pers, in openbare vergaderingen en eindelijk te Hamburg. De onbetrouwbaarheid van de liberalen die hulp van de socialisten zouden aannemen zonder wederdiensten te bewijzen, het sterke klassenkarakter van hun leer en houding, het gevaar van alle compromissen, de verwarring welke uit een tijdelijk samengaan met een burgerlijke partij zou kunnen ontstaan – dit waren de voornaamste argumenten aan de zijde der voorstanders van de oude tactiek. Voor ons is van meer belang de redenering der andere partij, omdat zij de gronden bevat waarmee de meerderheid zich heeft verenigd, de gronden derhalve waarop de thans tot nader order te volgen tactiek zal berusten.
Auer opende het debat met een zeer uitvoerige rede. (Ochtendzitting van 7 oktober, Verslag blz. 162.) Hij begint met te constateren dat de bourgeoispers ook ditmaal geen genoegen zal beleven van haar vreugdevolle voorspelling: door dit meningsverschil zal de sociaaldemocratie niet tot tweedracht komen. Hij herinnert aan de omvang van het wetgevend gebied van de Landdag: onderwijs, directe belasting, gemeente-inrichting, de aanstelling van fabriekinspecteurs, van spoorweg- en mijnwerkers, honderdduizenden ambtenaren – voor al deze vragen, zaken en personen is de Landdag het beslissende en besturende lichaam ; bovendien de gehele landbouwwetgeving.
Spr. gaat vervolgens de geschiedenis van de kwestie na, die de geschiedenis is van verschillend inzicht, evenwel nooit zo sterk om van de onthouding te doen afwijken. Hij constateert de sedert september 1893 ingetreden verandering van denkbeelden op dit punt, die hij toeschrijft aan een wijziging in de feitelijke toestanden.
Wij hebben, zegt hij, vertegenwoordigers in twaalf Duitse staten, o.a. in de Kamers van Beieren, Wurtemberg, Baden, Hessen, Saksen, Gotha, Weimar, Bremen. In andere hebben wij getracht, maar tevergeefs, binnen te dringen: o.a. in Hamburg. Nu stellen wij voor ook voor de Landdag in Pruisen te gaan werken. De Pruisische binnenlandse politiek – zegt hij – neemt een reactionaire richting, die het laatste overschot van vrijheid van beweging voor de arbeiders dreigt volkomen te vernietigen. Het voorstel tot verdere beperking van het vereniging en vergaderrecht – de lezers weten dat het voorstel inmiddels verworpen is – geeft te kennen wat onze tegenstanders van plan zijn, wat zij durven. Zelfs in burgerlijke kringen begint men bevreesd te worden, ditmaal voor de regering. En reeds in mei van dit jaar richtte het partijbestuur het dringende verzoek tot alle leden om, waar uit die kringen betogingen tegen het reactionaire drijven voortkwamen, zulke met alle kracht te steunen. Allerwegen werd aan deze oproep gehoor gegeven, de partij ontveinsde zich het gevaarlijke van de toestand niet. Zowel tot verdediging als tot aanval hield zij zich gereed.
En hierover bestond geen verschil: de arbeiders moeten in de sterke plaats van de reactie, in de Pruisische Landdag doordringen. Echter, hoe zullen zij het doen? Zelfstandig? – het is althans voor het ogenblik onmogelijk. Zelfstandig optreden bij de verkiezingen staat dus praktisch vrijwel gelijk met onthouding. Is er een andere weg?
Men heeft het voorgesteld alsof wij een compromis begeerden. Maar wat is een compromis? Alleen wanneer wij van onze beginselen of eisen iets laten vallen ten bate van anderen, die ons op deze voorwaarde willen helpen, kan men zeggen dat een compromis aanwezig is. Maar wanneer wij welbewust en opzettelijk onze stemmen geven aan een tegenstander omdat wij in hem het minste van twee kwaden zien, dan is er geen compromis. Het gevaar bestaat, en er is op gewezen, dat onze kiezers in de war zullen raken en boos worden; heden zegt men hun stemt voor de Landdag op de liberalen, en morgen: stemt op de socialisten voor de Rijksdag... Intussen, zegt Auer, wij, die rekenen op een verstandige, in de strijd geschoolde arbeidersbevolking, wij moeten, wij kunnen dit gevaar onder de ogen zien. Spreker gelooft niet dat op den duur dit bezwaar iets zal betekenen.
De vraag is gesteld en in ontkennende zin beantwoord, of het mogelijk is de Landdag binnen te dringen. Spreker herinnert aan het lot van het wetsvoorstel tot beperking van het verenigingsrecht. Slechts vier of vijf stemmen heeft het gescheeld of het was aangenomen geworden. Het kan dus voor ons reeds van belang zijn, niet 50 of 100, maar een dozijn afgevaardigden te doen verkiezen. Spreker zegt niet een dozijn sociaaldemocraten, maar een dozijn van die partijen welke oppositie voeren tegen de meerderheid.
Hierover – vervolgt hij – zijn wij het allen eens, dat het besluit te Keulen genomen (1893) vervallen moet, en deelneming aan de verkiezingen niet meer uitgesloten is. Dan moeten wij ook handelen in de zin van ons voorstel, door Bebel opgemaakt. Het voorstel luidt hoofdzakelijk:
Deelneming aan de volgende Pruisische verkiezingen is overal verplicht, waar de toestanden het mogelijk maken.
Bij deelneming in een kiesdistrict, heeft men deze regels in het oog te houden:
Eigen kiezers worden benoemd waar het doenlijk is. Anders worden kiezers benoemd die tot een burgerlijke oppositiepartij behoren.
De betrokken oppositiepartijen moeten hun kandidaten opdragen te strijden voor algemeen, gelijk, direct en geheim stemrecht, en tevens alle maatregelen te weerstaan welke de strekking hebben de volksrechten te schaden – bovendien verplichten de andere partijen zich, zo nodig, op socialistische kiezers te stemmen.
Wegens het belang der zaak wordt het partijbestuur belast met de uitvoering. De kiesdistricten zijn verplicht de toestemming van het partijbestuur aan te vragen op overeenkomsten met andere partijen. –
Eindelijk, zegt Auer, wat heeft ons tot heden onze protesterende houding gebaat? Men zal moeten erkennen, dat alleen de reactie er voordeel van heeft gehad. De strijd tegen het verderfelijke kiesstelsel zelf is zo goed als achterwege gebleven door onze onthouding. Vooral thans, nu een staatsgreep naar ons aller overtuiging in ernstig beraad is genomen, is het niet onverschillig hoe de vertegenwoordiging in Pruisen is samengesteld. Een sterke oppositie tegen het absolutisme vindt men thans reeds in de vertegenwoordiging van de Zuid-Duitse staten.
* * *
Klara Zetkin verdedigde dezelfde mening. Strijd is nodig, zei ze, om bijzonder in Pruisen tegen de jonkerspartij met macht op te treden. In zo ver zijn bij vroeger de omstandigheden veranderd, dat de oppositiegeest van de burgerij aangewakkerd is. Wel hecht spreekster geen overgrote waarde aan de democratische gezindheid van de Duitse bourgeoisie. Maar zoveel is zeker, dat bourgeoisie en aristocratie veelal strijdige belangen hebben en het gevolg kan zijn, zoals wij thans duidelijker dan te voren zien, dat zij in politieke tweespalt komen. Deze onenigheid, meent spreekster, wordt verscherpt door de absolutistische neigingen, welke geen moderne bourgeoisie kan verdragen. De arbeiderspartij moet ingrijpen en de oppositie versterken, die zij, hiervan is spreekster overtuigd, later alleen zal hebben te voeren. Reeds het meedoen aan de verkiezingen zal de burgerlijke democratie voorwaarts drijven, gelijk men dat op het gebied van de Rijksdag heeft gezien. Al worden geen zetels veroverd, dan is de agitatie toch van zeer groot nut. Van veel betekenis is de positieve arbeid in de parlementen, maar de meeste betekenis heeft het meest positieve werk, zoals wij steeds het revolutioneren van de gedachten hebben beschouwd. En de agitatie voor de Pruisische landdag geeft ons een nieuw terrein.
Daarentegen – ging Klara Zetkin verder – is de onthouding voor niets goed. Onze vijanden lachen er om. Zij gunnen ons het goedkope genot van te protesteren – zij behouden de macht om te regeren. Het krachtigste protest is een ijverige deelneming aan de strijd. Ook bij de verkiezingen voor de Rijksdag zullen wij er de voordelen van plukken. Op den duur kan de Pruisische vertegenwoordiging niet voor ons gesloten blijven.
* * *
Dr. Arons (Berlijn) bracht enige nieuwe argumenten voor de tactiekverandering. Wat zal er gebeuren, vroeg hij, wanneer wij ons het volgende jaar bij de landdagverkiezingen onthouden? Dan zullen de liberalen zich kunnen voordoen als de enige partij die de volks vrijheden willen handhaven. Een menigte mensen, op weg naar de sociaaldemocratie, zullen zich door hen laten meeslepen. Wij moeten onze invloed op de massa niet prijsgeven. Daarbij is het onnodig de burgerlijke democraten bij de ene gelegenheid hoog te verheffen, bij de andere in het slijk te slepen. Wij zeggen eenvoudig: de liberaal deugt om die en die redenen voor de Landdag, om andere redenen deugt hij voor de Rijksdag niet. Handel met burgerlijke partijen mag niet en behoeft ook niet te worden gedreven. Ons belang kan tijdelijk hetzelfde zijn als het belang van de liberale bourgeoisie, in de strijd tegen het jonkerdom. Hiervan noemde Arons een paar voorbeelden. Vrijheid van verplaatsing voor loontrekkenden is onmisbaar voor de moderne industrie. Wij willen dit evenzeer als de liberalen. Zij, de vertegenwoordigers van nijverheid en handel, verlangen enige beschaving en bekwaamheid van het proletariaat, en zijn dus op onze hand in onderwijszaken. De grondbezitter is voor beperking van de schooltijd, om de kinderen eerder te kunnen gebruiken en de mensen dommer te houden. Zo zijn er meer punten van overeenkomst. Wij kunnen dus zeggen: er is voor ons niets af te spreken met andere partijen: wij brengen onze stemmen uit op de oppositie. –
Uit de korte rede van Bebel (de sprekers waren wegens talrijke deelneming aan het debat tot tien minuten spreektijd beperkt) ontlenen wij nog het volgende:
Een vrij diepgaande ontevredenheid constateert ook hij bij de grote massa van de bourgeoisie. Zelfs in het buitenland zijn de toestanden van de laatste jaren bij ons het voorwerp van een algemene kritiek. De geschiedenis van de “Umsturzvorlage”, van de ontwerpen op de volksrechten in Pruisen, het drieste optreden van de aristocraten en grootgrondbezitters, die steeds hogere eisen stellen aan de wetgeving in hun voordeel en ten koste van het arbeidende volk; en de despotische richting van het oppergezag – zijn niet zonder invloed gebleven op de bourgeoisie die bevreesd begint te worden voor haar eigen veiligheid. Is Bebel vergeten dat hij in 1893 te Keulen tegen de verkiezingen was? Neen, maar toen was het anders gesteld als nu. Nog eens komt spreker op tegen het verwijt van compromis. Beginselen worden niet prijsgegeven. Wij zeggen tot de liberalen: wij zullen u helpen – bij gebrek aan beter. Maar omgekeerd mogen wij verlangen dat gij, met behoud van uw mening over ons, ons zult steunen in de strijd tegen reactie en absolutisme. Dat is oprecht en wordt niet in het geheim bekonkeld. De in haar soort betere liberale couranten hebben het goed begrepen. En wij, die langer dan dertig jaar trouw zijn gebleven aan het socialisme, zullen door deze volkomen correcte houding niet afvallig worden.
* * *
De kwestie, menen we, is met het bovenstaande voldoende toegelicht. De replieken van Singer, Liebknecht e.a., konden de meerderheid niet overtuigen. Voornamelijk werd van hun zijde beweerd, dat de opgemerkte verandering bij de bourgeoisie niet werkelijk aanwezig was, dat de liberalen onbetrouwbaar waren, dat dus geen voldoende reden om de oude tactiek te wijzigen, kon worden aangevoerd. Het voorstel-Bebel werd aangenomen met 160 tegen 50 stemmen. Aangenomen werd bovendien met grote meerderheid een amendement om na de eerste zinsnede van het besluit, luidende:
Deelneming aan de eerstvolgende verkiezingen voor de Landdag in Pruisen is overal verplicht waar de toestanden het mogelijk maken;
te lezen:
Compromissen met andere partijen mogen niet worden aangegaan.
Hiermee was het overige van Bebels voorstel vervallen.
Met zekere uitvoerigheid is een belangrijke tactiekwijziging van een bevriende partij hier besproken, omdat zij ook voor ons de overweging ten volle waard is. Ten eerste leren wij de betekenis van het kiesrecht als wapen in de klassenstrijd er beter door kennen. De bekrompen opvatting, volgens welke een stembiljet voor niets goed zou zijn dan om er de naam van zijn politieke hartsvriend op te schrijven, behoort in de arbeiderswereld tot het verleden. Ook de burgerlijke partijen, zodra zij er haar belang in zagen, waren wijzer dan hun leer. Het is denkbaar dat in een maatschappij zonder klassenverschil het stembiljet deze eenvoudige en natuurlijke strekking weer zal krijgen. Nu, evenwel, nu van een redelijke en regelmatige verkiezing van vertegenwoordigers, die door een meerderheid van staatsburgers worden aangewezen, geen sprake kan zijn – nu de regerende klasse door onbillijke en onlogische kiesstelsels er voor heeft gezorgd dat langs directe weg de voorkeur van de arbeiders niet kan blijken, nu moeten wij wel op de indirecte werking van het kiesrecht bedacht zijn. Het enige wat te vermijden is, is wat onze beweging kan schaden – in de eerste plaats de verduistering van ons beginsel ter wille van een ogenblikkelijk succes, de ruil met andere partijen. En weer is gebleken dat bij alle meningsverschil, bij onze Duitse vrienden dit even scherp als te voren in het oog wordt gehouden. Zij volgen de eis van de tijdsomstandigheden, zonder enige concessie aan burgerlijke ideeën of burgerlijke groepen.
Bovendien geeft ons het meegedeelde een andere waarschuwing tegen bekrompen leerstelligheid. Wee de arbeiderspartij zo zij haar strijdwijze ging inrichten naar vaste theorieën, in plaats van naar de veranderlijke omstandigheden. Natuurlijk moet elke praktische maatregel op overleg berusten, op een logische grondslag, het uitvloeisel zijn van een redenering. Maar bij dit overleg moet altijd bedacht, dat elke theoretische waarheid, als zij inderdaad een waarheid is, de formulering van een feitelijke werkelijkheid moet zijn – en dus slechts zo lang van kracht als de werkelijkheid stand houdt. Blijkt dit niet meer het geval te zijn, dan is het volstrekt nodig dat de theorie wordt herzien. Laat ons de theorie in de steek, dan behoeven wij daarom niet, opportunistisch in de slechte zin. in het blinde te tasten om wederom een vaste gedragslijn te vinden. Om de nieuwe, de betere theorie te vinden, is alleen nodig de gewijzigde werkelijkheid onbevangen te beschouwen. En dit is wat nu in de Duitse socialistische partij heeft plaats gehad.
Uit de bittere ervaring was de theorie afgeleid: onthouding bij de verkiezingen in Pruisen is de enig mogelijke houding. Nu blijkt het, volgens de meerderheid, dat de onthouding verkeerd was of althans, dat deelneming in de gegeven omstandigheden beter is. Onder die omstandigheden telt men een sterker wordende oppositiegeest bij de burgerij. De leer eveneens uit de helaas maar al te ware werkelijkheid afgeleid, dat de burgerlijke democratie weinig meer te beduiden heeft, deze leer is geen stokstijf vooroordeel. Lettende op tekenen van verzet tegen de regeringspartijen, erkent de sociaaldemocratie dat het billijk en nuttig is met een verandering rekening te houden – die overigens niemand zeer hoog aanslaat.
De kwestie van de Pruisische landdagverkiezingen was het voorname onderwerp van het Hamburgse congres. Vooral een jonge partij als de onze in Nederland heeft er belang bij te weten, hoe men dit gewichtige tactische punt heeft behandeld.