Hendrikus Hubertus van Kol
(Rienzi)

De Godinnen der Rede


Bron: De Nieuwe Tijd, 1e jaargang, 1896 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
Het belang en de methodes van antireligieuze propaganda
Het joodse vraagstuk
De oorsprong van het christendom

Niet alleen de moed en de toewijding der vrouwen waren van veel invloed op de Franse revolutie, ook de macht der schoonheid deed zich daarbij op verschillende wijze gelden.

Was Mirabeau op geheimzinnige wijze bezweken in een nacht van bedwelmend genot, die hij doorbracht in de armen van de schone Coulon, zo was het een andere vrouw, die in een vurige rede zijn overlijden herdacht. Mademoiselle d’Orbe, voorzitster der “Amies de la Constitution de Saint-Dominique” had echter de onhandigheid aan Mirabeau hulde te brengen, daar hij “van de vrouwen die vroeger in het gezin werden opgesloten, vrije burgeressen had gemaakt” terwijl juist Mirabeau het was, die de werkkring der vrouwen tot de huishouding wilde beperken, “haar de toegang tot alle openbare vergaderingen wilde verbieden, en uitsluiten van alle politieke functies, waarvoor zij in geen enkel opzicht geschikt zijn” (sur l’Education publique). Volgens Mirabeau bestonden de vrouwen alleen voor het genot en gemak van de man, en om kinderen voort te brengen en op te voeden. In de revolutie hebben zij dat anders getoond:

De klassieke schoonheid der fiere Madame Roland, het lieftallige uiterlijk van de speelse Lucile Duplessis kunnen niet zonder invloed gebleven zijn op de zware strijd der girondijnen en de levensloop van Camille Desmoulins. Ook Danton was met nauwe banden aan Madlle Charpentier verbonden.

Dochter van een controleur der belastingen, huwde zij met de 28 jarige Danton en bracht hem een flinke bruidschat mee. Afkerig van schitteren, was het haar enige troost en geluk, als haar man, te midden van de strijd, enige tijd kwam uitrusten in zijn gezin of met haar wandelde in de stille dreven van hun buitenverblijf te Arcis sur Aube. In de angstige nacht van 10 augustus 1792, waarin de Tuileriën zouden bestormd worden, en het koningschap ten val gebracht, waakte en weende zij aan de bedsponde van haar vermoeide reus, die, geheel gekleed, enkele uren rust zocht, vóór de beslissende aanval zou plaats hebben. Toen Danton in België was om de verdediging te organiseren, maakten lafaards van zijn afwezigheid gebruik om hem op de gemeenste wijze te belasteren. Wie weet hoe innig veel zij hield van haar man, zullen het lijden van de arme vrouw beseffen bij het lezen van die laaghartige leugens. Danton was in het buitenland, maar, zijn vijanden waren achter gebleven, en de ellendelingen verscheurden meedogenloos het hart van zijn vrouw. Toen Danton, 8 maart 1793, te Parijs terugkwam was zijn vurig beminde levensgezellin dood.

Van Leonore Duplay, de oudste dochter van de huisbaas van Robespierre, voor wie deze koude man een kuise liefde opvatte, is weinig bekend geworden; des te meer van Marie Goupil, de vrouw van Hébert, de ex-religieuze van een Parijs klooster. Eenmaal de enthousiaste vriendin van Robespierre, die in vergaderingen steeds naast haar ging zitten, werd later zijn wantrouwen opgewekt, daar hij in een onbewaakt ogenblik Hébert had deelgenoot gemaakt van zijn eerzuchtige plannen. Naar aanleiding van een dwaze aanklacht van samenzwering met het buitenland, werd zij ter dood veroordeeld en op dezelfde kar als Lucile Desmoulins naar de guillotine vervoerd.

Een der talrijke malen dat Marat zijn vijanden ontvluchten moest, had hij een schuilplaats gevonden bij Cathérine Evrard, die, zijn geschriften kennende, aanhangster was geworden van zijn theorieën. Marat beloofde haar te huwen, maar weinig hechtend aan de gewone formaliteiten, nam hij haar op een avond bij zonsondergang bij de hand, plaatste zich voor het open raam en viel, naar de hemel wijzende, op de knieën, waarbij hij plechtig de volgende woorden uitsprak: “In deze grootse tempel der natuur zweer ik, in het aangezicht van de Schepper, die mij hoort, en die ik tot getuige neem, dat ik u eeuwig trouw zal blijven.” De dolk van Charlotte Corday ontbond deze vrije verbintenis, want tevergeefs had Cathérine getracht aan Charlotte de toegang tot Marat te weigeren. De Conventie gaf haar de titel van “weduwe van Marat” en na zijn dood trad zij menigmaal moedig op om hem tegen de laster van de ultrarevolutionairen, de “Enragés” te verdedigen. Ook de zuster van Marat, de heftige redenares Albertine, die in de jacobijnenclub de meest geëxalteerde ideeën verdedigde, dacht nog dikwijls met liefde en sympathie aan deze door de gehele wereld gehate en verfoeide man.

Maar de invloed der vrouwelijke schoonheid, de eredienst der liefde, deed zich vooral gelden in de dagen van de antigodsdienstige beweging der laatste maanden van 1793. Het was een reactie tegen het eeuwenoude christendom, tegen de leer der versterving en de onbegrijpelijke dogma’s. Het bijgeloof en de dweepzucht zouden verdwijnen, men zou slechts hulde brengen aan het schone en ware, alleen nog knielen voor de Godin der Rede.

De monumentale kathedraal van Parijs, de Notre-Dame, was ternauwernood aan de bijl van de sloper ontsnapt, of zij kreeg een andere bestemming. De heiligenbeelden werden weggenomen en het gebouw herschapen in de Tempel der Rede. Op een marmeren verhevenheid brandde de “fakkel der waarheid”, een reusachtige berg droeg op zijn top een Griekse tempel “aan de filosofie gewijd” en standbeelden van wijsgeren omringden het imposante geheel, dat het gehele hoofdkoor van de kerk had in beslag genomen. In het wit geklede meisjes, het hoofd met eikenkransen versierd en brandende fakkels in de hand, bogen statig de knie voor de tempel der godin en beklommen langzaam de rots. Talrijke revolutiemannen, waaronder men vele gesjerpte leden der Conventie opmerkte, vulden de kerk. Na een plechtige stilte trad eensklaps de Godin der Rede te voorschijn, de hoeden werden eerbiedig opgeheven, en langs de trotse gewelven der gotische kerk klonk statig en ernstig de prachtige hymne van Marie-Joseph Chénier:


Descends, o liberté! fille de la nature,
Le peuple a reconquis son pouvoir immortel:
Sur les pompeux débris de l’antique imposture
Ses mains relèvent ton autel.”
Venez, vainqueurs des rois, l’Europe vous contemple;
Venez, sur les faux dieux étendez vos succès;
Toi, sainte liberté, viens habiter ce temple:
Sois la déesse des Français!”[1]


De statige gestalte der Godin stak sterk af tegen de donkere achtergrond, die haar omringde. Een witte Griekse tunica, liet haar armen vrij, en terwijl zij met de linkerhand een hemelsblauwe mantel om haar schouders hield, omknelde haar rechterhand een schitterende speer. Onder de rode frygische muts kwamen haar donkere, golvende haren te voorschijn en een glans van bezieling verscheen op haar gelaat, toen het gehele koor met opgeheven armen haar door deze hymne hulde brachten.

De godin, Madlle Maillard, was een der mooiste actrices van de Parijse Opera, een “meesterstuk der natuur.” Toen zij, 17 mei 1782, voor het eerst in de wereldstad debuteerde in de “Devin du Village” verklaarden de dagbladen; dat “men nooit aanbiddelijker gelaat, noch prachtiger gestalte had aanschouwd.” Haar reputatie liet wel wat te wensen over: met Sophie Arnoult, Champfort, Coulon en andere beroemde “impures”, was zij dikwijls de geliefkoosde gast van de wellustige prins van Soubise in zijn berucht “boudoir de Pantin.” De schone Maillard had trouw deel genomen aan de “folies orgies” (de brooddronken slempgelagen) in zijn “tempel der liefde.” Dit alles had echter niet belet, dat zij thans het levende beeld zou voorstellen van de Godin der Rede.

Toen de plechtigheid in de kerk was afgelopen, gingen allen in statige optocht naar de Conventie. Achter een lange schaar van in het wit geklede vrouwen kwam de Godin, door mannen op een troon gedragen. Chaumette en vele Conventieleden volgden, terwijl in de stoet vele mannen met rode mutsen op pieken bisschopsmijters en misgewaden droegen. Een groep wezen, wier vaders in de vrijheidsoorlog gevallen waren trok de algemene aandacht, en wekte het medelijden van allen. In de Conventie gekomen, speelden de muziekkorpsen de Marseillaise, en na een lange stilte om de leden de gelegenheid te geven de Déesse te bewonderen, nam de idealist Chaumette het woord:

“Gij hebt het gezien, het fanatisme heeft zijn prooi losgelaten; het moest plaats maken voor de rede ... wij hebben zijn tempels in bezit genomen en deze herschapen; voor de eerste maal weerklonk heden in die gewelven waar zolang leugen en dwaling de boventoon voerden, de stem der rede...” “Geen priesters geen andere Goden meer, dan die de natuur ons aanbiedt, dan de Vrijheid...” “Wij vragen u de voormalige kathedraal te wijden aan de Rede. De dweepzucht heeft haar verlaten; denkende wezens namen haar in bezit; erken hun eigendom!”[2] De godin verliet haar troon en ontving de broederkus van de president en zijn secretarissen.

Ook op andere plaatsen hadden in die zelfde dagen dergelijke atheïstische feesten plaats. Op de Place de Grève werden vreugdevuren aangelegd van relikwieën en misgewaden; in de kerken van Saint-Eustache en Saint-Servais dansten de Conventieleden met deernen in priesterkleding, en overal hadden optochten plaats, ter ere van de Godin der Rede. In vele kleinere steden spotte men met de kerkelijke plechtigheden, vernielde men de kerkornamenten, en stonden vele deftige families hun dochters af, om als “déesses” vervolging door de christendomhaters te ontlopen. Doch Parijs ging vooraan in die antireligieuze orgiën en aldaar was misschien een der schoonste, doch zeker de zedigste van alle godinnen, de vrouw van de boekhandelaar Momoro.

De kleindochter van de graveur Fournier, onderscheidde zich door een prachtige gestalte en een frisse teint; alleen de fraaiheid van haar tanden wordt door vele geschiedschrijvers in twijfel getrokken. Toen de club der jacobijnen een déesse nodig had om in de kerk Saint-André des Arts de Godin der Rede voor te stellen, werd met overgrote meerderheid “la belle Sophie” verkozen. Zij bood lang weerstand aan deze keuze, maar liet zich eindelijk overhalen om naast Mad. Candeille, een artieste van de Opera, op te treden. Terwijl deze in azuren mantel gehuld, de lans van Jupiter in de vuist knellende, de Godin der Vrijheid moest voorstellen, was Sophie Momoro in haar wit kleed en blauwen mantel het levende beeld van de Godin der Rede. Haar glorie duurde slechts kort. Haar man, Momoro, de bekende voorstander der agrarische wet, werd betrokken in de hebertistische samenzwering, 15 maart 1794 gevangen genomen en 24 maart ter dood veroordeeld en geguillotineerd. Terwijl haar man in de kerker zat, werd zij in Port Libre opgesloten en wachtte in angstige spanning het droeve lot af dat hem wachtte. Toen zijn vonnis geveld was, weende zij, en werd zij met spot begroet door haar medegevangenen, daar de “déesse de la raison” alle verstand had verloren. Enkele weken later, op 8 prairial (26 mei) werd zij in vrijheid gesteld; van haar verder leven werd niets meer vernomen.

Een danseres van de Opéra, demoiselle Aubry had ook weinig genot van de haar als déesse toegekende eer. In een tableau vivant moest zij met een olijftak een leeuw temmen, daardoor aanduidende dat alleen de bestrijding der hartstochten vrede aan de ziel kan schenken. In haar gazen kleding, waar haar verleidelijke vormen duidelijk doorschemerden, was zij wel verre van met een bestrijdster, eer met een opwekster der hartstochten te vergelijken. Enkele weken later moest zij op het toneel de godin der glorie voorstellen, die in de wolken zetelde. Een ongelukkige val deed de godin uit de wolken neerdalen, haar arm breken en voor goed van het toneel verdwijnen.

Zo duurde de roem van al deze deelneemsters en deelnemers aan deze “mascarade anti-réligieuse” zoals Danton ze noemde, slechts kort. In volle glorie hebben wij de goddelijke Maillard in de Conventie verlaten, na de vleiende woorden haar door Chaumette toegebracht. Chaumette en Hébert juichten: “De kwezels verschuilen zich thans in kelders om hun paternosters en oremussen te prevelen,” zo schreef deze in de “Père-Duchesne”, en meende dat de eredienst der Rede zou aanbreken.

Maar Robespierre gaf hen allen, reeds 21 november (1 frimaire de l’an II) in de club der Jacobijnen een koud bad. “Met welk recht,” riep hij uit, “komen dwepers de vrijheid belemmeren en het fanatisme bestrijden door een nieuw soort fanatisme? Welk recht hebben zij om de eredienst der waarheid te ontheiligen door dwaze grappen? De bellen van hun zotskap te hangen aan de scepter der filosofie?” “Wij verbannen de katholieken eredienst niet, maar willen vrijheid van alle godsdiensten. Wij willen de priesters vrij hun mis laten lezen, en geen nieuwe godsdienst maken van het atheïsme. Het geloof aan de Voorzienigheid zal, zolang er nog tirannen zijn, een zachte troost zijn voor de lijdende harten.” Met donderende toejuiching werd deze scherpe strafrede ontvangen. Chaumette wist ter zijn verdediging alleen enkele woorden te stamelen, en stelde zelf nu de vrijheid van eredienst voor. De feesten der Rede werden afgeschaft en evenals de andere godinnen, verdween de schone Maillard van het schouwtoneel der geschiedenis.

Nog zou de Rede niet zegevieren.

_______________
[1] Vertaling in proza: “Daal neder vrijheid! dochter der natuur, het volk herneemt zijn onsterfelijke macht: op de statige ruïnen van het aloude bedrog richten zijn handen voor u een altaar op.” “Kom tot ons, overwinnares der koningen, geheel Europa heeft op u het oog gevestigd, kom, en verniel de valse goden: gij heilige vrijheid kom onze tempel bewonen: wees de Godin der Fransen!”
[2] De Notre-Dame werd in 1794 geheel gesloten en eerst in 1802 na een nieuwe kerkelijke wijding weer opengesteld voor de katholieke eredienst.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS