Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 5, 1999
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Onze democratie kan veel beter. Enkele voorstellen van Lode Van Outrive.
Men kan niet loochenen dat de democratie in de Westerse landen een crisis doormaakt. De gebruikte termen zijn: ‘democratisch deficit’ of ‘democlerosis’. Het geloof in de politici en in de politieke instellingen gaat duidelijk in dalende lijn, evenals de deelneming aan verkiezingen. Maar gelukkig blijft het vertrouwen in de democratische beginselen opvallend sterk.[1] Dit alles zou een reden kunnen zijn opdat de verantwoordelijke politieke leiders er dan ook werk zouden van maken om de ‘machinerie’ beter te doen functioneren, maar dom genoeg doen ze dat niet. Het behoud van macht lijkt wel het voortdurend streefdoel te zijn. Dit is zeer opvallend op het niveau van de Europese Unie. Zelfs de socialistische partijen, regeringen en socialistische ministers in nauw contact met hun partijtoppen, evenmin als de politiek andersgezinden spannen zich in om alles binnen de Europese Unie wat democratischer te doen functioneren, hun eigen partij incluis.[2] De gevestigde machthebbers zijn niet geneigd van het Europees Parlement een echt parlement te maken en houden liever de macht geconcentreerd bij de uitvoerende macht, zijnde de Ministerraden, die meteen ook wetgevende macht spelen.
Er is wel degelijk gebrek aan operationaliseerbare alternatieven en aan het besef dat men de democratie op een andere wijze kan beoefenen. Laat ons een poging wagen om een aanzet te bieden tot zulke alternatieve democratiebeoefening.
Er is het “liberaal regime”. Het is de benadering van Lipsets Political Man. The social basis of politics van 1960 en van Fukuyma’s The end of history and the last man van 1992. Deze visie steunt vooral op de idee dat de economische rationaliteit een nogal perfecte orde teweegbrengt. Het is de richting waarin de democratie in de meeste Westerse landen, ook in ons land, evolueert en a.h.w. in tegenstrijd komt met haar beginselen zelf. Men spreekt nu van “gouvernementele democratie”: we kiezen dan nog enkel voor een regering, een kleine groep managers. Het kwam mij voor als een legitimering van de zo-even bedoelde evolutie.[3]
Daarnaast zou men zich een zgn. “associatieve regime” kunnen voorstellen. Dit vormt de tegenpool van de liberale interpretatie. De term komt van Durkheim en werd terug opgenomen door P. Hirst in zijn werk Associative democracy. New forms of Economic and Social Governance van 1994. Het betekent de verdere uitbouw van de parlementaire democratie, maar ook nog wel iets meer...
Behoud en vernieuwing kunnen hier op een merkwaardige wijze samengaan. De “trias politica” kan gehandhaafd blijven als macropolitiek kader. Binnen dit regime worden de formele democratische instellingen gerevaloriseerd. Maar de samenlevingen zijn veel complexer geworden en de mogelijke beleidshulp, door wetenschap en technologie geboden, is enorm toegenomen. Dankzij het veralgemeend onderwijs en de ruimere informatie die via de media tot de mensen komt, kan de emanciperende participatie toenemen.
Laten we vooreerst nagaan welke waarden deze associatieve opvatting van democratie schragen, om nadien de noodzakelijke herwaardering van de politieke lichamen en van hun relaties na te gaan. Tenslotte kunnen we niet ontkomen aan de vraag naar de relatie tussen politiek en economie.
Belangrijk is dat de mens in eerste instantie terug beschouwd wordt als een sociaal wezen: associatie, solidariteit tussen gelijkwaardigen, geen individualisme. Thatcher had ongelijk met haar uitspraak: “There is no such thing as society, there are only individuals and their family” Geen cultus van de individuele winnaar!
De gemeenschap mag niet (langer) worden beschouwd als een dwangelement, maar als een situatie vol positieve mogelijkheden. Men voelt zich verantwoordelijk voor de anderen en vertrekt van het standpunt dat het welzijn van de andere de moeite waard is om er mee bezig te zijn. Dit is een participatieve en geen individuele “responsabilisering”. Het is geen negatieve vrijheid of het recht om alleen te worden gelaten. Positieve vrijheid wordt sociaal en relationeel geduld: dat vereist een sociale wereld die ons voorziet van intersubjectieve zekerheid van vrijheid. In deze optiek zijn collectieve acties aan herwaardering toe.
Hetzelfde geldt voor verdraagzaamheid en eerbied voor verscheidenheid: die moeten niet negatief en passief worden beleefd maar positief en actief. Dat alles houdt in mededogen, verdraagzaamheid, eerbied voor culturele en andere verscheidenheid, ook betrokkenheid, luisterbereidheid en empathie. De wereld wordt stilaan één groot migratiegebied en onze samenlevingen worden a.h.w. een bonte verzameling van minderheden. Steeds meer mensen participeren aan meer dan één cultuur en beleven in hun eigen persoon het multiculturalisme. Het gaat niet langer om mensen tegen hun wil in één cultuur op te sluiten of naar hun herkomst te verwijzen.
We nemen afstand van de stelling dat de menselijke en maatschappelijke ongelijkheid een evident gegeven is.
De vrije markt met haar doel van winstmaximalisering is alleen een zeer machtige mythe. In werkelijkheid bestaat die “vrije” markt niet en is die een eufemisme voor het verhullen van bepaalde sociaaleconomische hegemonieën. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de markt geen werkelijkheid is of geen nut heeft. M. Weber beschrijft de markt als een elementair bestanddeel van het economisch en rationeel handelen van de mensen, maar wijdt evenveel aandacht aan de dienstbaarheid, de reglementeringen en conditioneringen van die markt.[4] Niet alles is te duiden in marktwaarde, zoals het “neoliberaal fundamentalisme” het stelt.
We moeten terug van “veiligheid” naar “welzijn”. Een veiligheidsbeleid moet als een onderdeel worden beschouwd van een kwalitatief welzijnsbeleid, dat dus verder gaat dan een eerder kwantitatief welvaartsbeleid: het gaat immers om het samen leefbaar houden en/of (terug) maken van de samenleving. Ook moet men er terug toe komen gevaar en onveiligheid als feiten te zien en niet meer in de eerste plaats als te berekenen risico’s. Mensen moeten over gevaren worden ingelicht op grond van zo objectief mogelijke gegevens. Gedaan met de paniek, gezaaid door een overheid die met haar discours en politiek van veiligheid, preventie en risicobeheersing niet langer denkt aan het verdelen van goede zaken, maar aan het beheersen van kwade dingen, aan algemene verdachtmaking doet en zichzelf daarmee wil legitimeren. Er moet positieve solidariteit ontstaan en men moet ingaan tegen een collectief bewustzijn dat wordt gevoed door een negatieve solidariteit en die steunt op gemeenzame angsten en onzekerheden, waarbij marginalen er niet meer in lukken zich collectief op te stellen.
Instrumentalisme met al wat er bij hoort is een middel en management. Pragmatisme, efficiëntie zijn geen doelen op zich. Sociale waarden en normen, de normatieve basis van bepaalde regels of beleidskeuzes moeten terug op het voorplan komen en zichtbaar worden. Vorm en techniek zijn hooguit middelen.
Vooreerst wil democratie steeds een absoluut alternatief zijn voor oligarchie. In plaats van een concentratie van macht wil men een spreiding van macht, een deelneming van zoveel mogelijk mensen aan het nemen van beslissingen, waar en wanneer ook, een bestendige stroom van communicatie tussen de burgers en de overheden. In plaats van een dictaat van enkelen die overal en altijd weten wat goed is voor iedereen wil men dat van onderen uit mee wordt bepaald, vanuit de mensen zelf willen, wat goed is om te gebeuren; zo worden de verantwoordelijke leiders veeleer uitvoerders dan beslissers. Wanneer we een les kunnen trekken uit de mislukking en de ondergang van de socialistisch regimes dan is dat zeker de overtuiging dat de Staat moet worden uitgesloten als de eerste en belangrijke kracht die vrijheid verschaft. De weg naar de vrijheid is nooit die geweest van de “the top to the bottom”, maar altijd “from the bottom to the top” ... Er moeten dus democratische, participatieve maatregelen en regels komen op alle maatschappelijke domeinen.
In de tweede plaats betekent democratie pluralisme. Dit houdt in dat alle monolitisme of monopolies, alle “clans” op welk domein ook, worden ontmanteld en opengebroken, dat alle te regelen kwesties ter discussie worden gesteld; dat er niet zo maar “the one best way” bij voorbaat door enkelen wordt bepaald; dat het niet zo maar evident is in welke richting productie, technologie, onderwijs, economie, macht, monetair stelsel, rechtsbedeling zich ontwikkelen. Alles moet teken van dissidentie en tegenspraak kunnen zijn. Waar er macht is moet tegenmacht aan bod komen, verscheidenheid van opvattingen; conflict moet als normaal worden beschouwd. Oplossingen komen er dan via onderhandeling, via discussie en gesprek.
Dit vereist dat er een beleid wordt gevoerd dat een aantal voorwaarden schept. De civiele samenleving en de middengroepen, de pressie- en belangengroepen moeten volop kansen krijgen om zich te organiseren. Geen gelegenheid mag worden gemist om de mensen en groepen zelf zo veel mogelijk te betrekken bij de oplossing van de problemen: bv. allerhande witte-, consumenten-, belangen- en zelfhulpgroepen, ook “community or problem solving policing” en een rechtsbedeling dichtbij de bevolking, met deelneming van vertegenwoordigers van de groep van gelijken. Er moet wél op gelet worden dat niet alleen de sterken buiten proportie aan bod komen en dat alle belanghebbenden worden betrokken. Men moet geen hyperpluralisme vrezen! Men geeft dus zo veel als mogelijk de problemen en conflicten terug in handen van de mensen zelf onder het waakzaam oog van de overheid. Daarbij is men er ook van overtuigd dat gecommercialiseerde privatiseringen bij de burgers de zin voor betrokkenheid kunnen verminderen. De uitvoerders van de productie worden nog steeds al te weinig betrokken bij het gevoerde beleid. Vooral ook de consumentenbelangen worden nog zeer opvallend zwak verdedigd. Dus geen macht zonder tegenmacht. In dit verband spreekt U. Beck over de noodzaak van “subpolitisering van de samenleving”: het mobiliseren van onderdrukte kennis en mogelijkheden die binnen de bestaande instituties en groeperingen latent voorhanden zijn... Hij doelt op politiek buiten de representatieve instituties van het nationale politieke systeem. Er zijn trouwens meer mensen lid van zelfhulp- en allerlei soorten belangengroepen, waar open gedialogeerd wordt, dan van politieke partijen! Die mensen, bewegingen, organisaties moeten deelnemen aan brede maatschappelijke discussies en hun eigen beoordelingsvermogen en hun reflexieve capaciteit inbrengen. Wij kunnen de beslissingen over ons leven niet aan het oordeel van experts overlaten, maar moeten onze competentie terugwinnen en aan eigen oordeelsvorming doen.[5] Professionelen moeten trouwens dienstbaar zijn en niet bevoogdend of alwetend.
Er zijn vanzelfsprekend nu al belangrijke machtscentra binnen die civiele samenleving, maar ze betrekken maar beperkte categorieën van burgers. Ook zijn ze al te zeer tot gesloten systemen uitgegroeid waardoor ze zich in ruime mate geïsoleerd hebben van die civiele samenleving. Denken we maar aan de technologische, wetenschappelijke onderzoekscentra, aan de industriële en commerciële beslissingscentra, om de financiële machtscentra niet te vergeten. In zeer algemene lijnen zouden we kunnen stellen dat het de verantwoordelijken zijn voor de productie van kennis, van goederen en diensten die alleen beslissen.
Maar het is duidelijk dat de opbouw van zulke tegenmachten aan een aantal voorwaarden is onderworpen.
Er moet een zeer grote verdeling van verantwoordelijkheden worden doorgevoerd. Men moet vermijden dat door accumulatie van functies of taken al te veel macht wordt geconcentreerd. Zo kunnen zij die een of ander politiek mandaat bekleden geen representatieve taak op zich nemen in een of andere belangenorganisatie.
Bovendien zouden zulke belangenorganisaties al even democratisch moeten functioneren als politieke partijen dat zouden moeten doen. De democratie begint aan de basis. Deze organisaties kunnen geen open en bediscussieerde besluitvorming opeisen, wanneer ze zichzelf niet aan een aantal spelregels onderwerpen: open kandidaatstelling en verkiezingen, tendensrecht, geen elitaire machtsconcentratie aan de top, een debatcultuur, doorzichtigheid van het beleid, zeker van het financiële, en openheid naar aanpalende en andere belangen- en pressiegroepen in de samenleving. Zo moeten politieke partijen ideologische centra blijven, een eigen identiteit behouden en zich duidelijk onderscheiden van de regeringsmacht. Spijts desafiliatie, verloop, enz. handhaven de partijen zich en behouden duidelijk politieke macht. Ze worden zelfs gefinancierd met publieke gelden, maar in ruil zouden zij hun democratische gehalte moeten bewijzen.
De verantwoordelijke woordvoerders weten dat zij “geresponsabiliseerd” zijn. Dit betekent dat zij er toe gehouden zijn verantwoording af te leggen. “Feedback” is ook belangrijk voor het democratisch functioneren.
Dit alles veronderstelt uiteraard dat de politieke en belangenorganisaties en hun leden toegang hebben tot zeer veel informatie. De informatica en de hedendaagse communicatiemiddelen maken dat zeer gemakkelijk . Ook om ruime bevolkingsbevragingen te organiseren. Referenda zijn niet altijd nodig, want een ‘ongoing democracy’, een bestendige democratiebeoefening is veel beter. Zonder behoorlijke informatie is het uitoefenen van tegenmacht gewoon onmogelijk. Op dit gebied is een radicale omwenteling noodzakelijk omdat thans geheimhouding zowat de regel is en toegang tot belangrijke informatie de uitzondering. Hier zullen ook wettelijke maatregelen geboden zijn: een grondwettelijke vrijheid van informatie.
Macht en tegenmacht moeten elkaar kunnen ontmoeten en daartoe worden er gelegenheden in het leven geroepen. Vooreerst moet duidelijk worden wie de betrokken partijen zijn bij een bepaalde aangelegenheid ... eventueel rechtsonderhorigen en zelfs wetsovertreders. Het zou wenselijk zijn dat de overheid de taak toebedeeld krijgt om uit te maken welke instanties of organisaties moeten betrokken worden.
Onderhandelingen verlopen volgens spelregels. Belangrijk is daarbij dat de betrokken partijen zich in geen te ongelijke machtspositie bevinden, dat ieder over voldoende middelen beschikt om volwaardig aan de discussie deel te nemen. Hierbij is natuurlijk informatie en mogelijkheid tot kennis van de andere standpunten van bijzonder belang. Overleg tussen werkgevers en werknemers in de sociale sector heeft het nut aangetoond van de zgn. “bemiddelaars”, een soort parastatale ambtenaren die de gesprekken in goede banen kunnen leiden. Het is een instituut dat een zeer grote uitbreiding zou moeten krijgen binnen allerlei maatschappelijke domeinen.
De rol van de instellingen is ongetwijfeld aan grondige herziening en herwaardering toe.
Er is een slechte traditie gegroeid. De ministers maken bij voorkeur gebruik van eigen instrumenten à la koninklijk of ministerieel besluit – om niet van de dienstbrieven te spreken – wanneer beter wetten zouden gestemd worden en op hun toepassing gecontroleerd. Eveneens willen de minister of de regering de wet dicteren aan het parlement en allerlei initiatieven nemen die eigenlijk aan het parlement toebehoren, bijvoorbeeld wetsvoorbereidende commissies en werkgroepen oprichten. Ze kunnen dat omdat zij de middelen hebben om beroep te doen op allerlei deskundigheid, op ambtenaren, enz. Meteen wordt ook duidelijk over hoe weinig mensen en middelen het parlement beschikt om zich met degelijke logistiek te laten bijstaan.
Het parlement is dus aan restauratie toe. In elk geval zou het meer zijn “eigen” verantwoordelijkheid moeten opnemen, het niet langer laten bij revelerend onderzoek, bij zichtbaarmaking van wat in werkelijkheid gebeurt en bij toetsing aan de normen ... ook al is dat alles belangrijk. Het parlement moet zich bovendien los maken van de bevoogdende en vaak afremmende particratie, maar in de eerste instantie zijn oor te luisteren leggen in de samenleving zelf. En de groepen, organisaties enz. die zo talrijk in die civiele samenleving aanwezig zijn moeten meer druk uitoefenen op dat parlement, meer eisen dat ze hun stem kunnen laten horen en dat ze bij de besluitvorming kunnen betrokken worden. Het parlement moet dus, gesteund en gescreend vanuit de basis van de samenleving, volop zijn wetgevende én controlerende taak uitoefenen. Dit betekent ook dat de uitvoerende macht, de regering, inderdaad uitvoert wat in eerste instantie door het parlement is beslist. Ook besteedt de volksvertegenwoordiging de grootste zorg aan het verzekeren van een zo onafhankelijk mogelijke positie aan de rechterlijk macht. Het parlement moet immers ervoor zorgen dat de gestelde lichamen in de best mogelijke voorwaarden kunnen functioneren.
Bij ons zou een nieuwe legislatuur steeds moeten beginnen niet met een regeringsverklaring, maar met een parlementaire verklaring waarbij de diverse politieke fracties, al dan niet in coalities, voorstellen welke soort parlementair beleidswerk wordt voorzien en welke opdrachten de regering te vervullen heeft. Vooraf hebben ze wel geluisterd naar de stemmen uit de civiele samenleving, en niet zozeer naar die van de partijleiders.
Het moet stilaan duidelijk zijn geworden dat parlement en de regering, zich met procedurele aangelegenheden zullen moeten inlaten. Ze zijn de organisatoren en bewakers van de democratie.
Dit betekent zorgen voor de afbakening en ruime bekendmaking van de maatschappelijke domeinen waarin overleg en besluitvorming dient te gebeuren. Het is een middel om de mensen tot participatie aan te zetten.
De politieke instanties dragen niet enkel de verantwoordelijkheid om de beslissingsdomeinen af te bakenen. Zij moeten er ook voor zorgen dat het macht – tegenmacht – spel kan gespeeld worden en bepalen daartoe dan ook de normen. Zij letten ook op de diverse belangen en kijken toe waar er overleg tussen de actoren van verschillende domeinen noodzakelijk is. Ze stellen de bemiddelaars aan en houden er toezicht op.
De politieke verantwoordelijken legitimeren de besluitvormers vooraf. Dit wil zeggen dat het de normale situatie is dat de beslissingen die binnen een bepaald domein volgens de door de politieke instanties bepaalde spelregels zijn tot stand gekomen, aanvaard en bekrachtigd worden door die instanties. Maar een vetorecht, gesteund op een zeer grote parlementaire meerderheid, moet in ieder geval voorzien worden.
Een associatieve democratie beschikt dus over een zo zelfstandig mogelijke rechterlijke macht, met moreel gezag en geloofwaardigheid. Maar die functioneert niet inquisitioneel maar tegensprekelijk, zoveel mogelijk civielrechtelijk en zo weinig mogelijk strafrechtelijk. Eenvoudige zaken worden eenvoudig en snel opgelost. De meer ingewikkelde krijgen een meer intense behandeling. De betrokken partijen hebben het volste spreekrecht en er is een uitgebreid systeem van publieke rechtshulp. Een constitutioneel hof houdt de wetgevende, uitvoerende en administratieve instanties en staatsmacht met toezicht in evenwicht en let op de naleving van rechten en vrijheden.
De Staat mag geen lege doos worden en moet vrij nauwkeurig toezicht uitoefenen op het maatschappelijke gebeuren, zeker op de economie! We zijn aan een zekere “regouvernementalisering” en “reïnterventionisme” toe want de markt als controlemechanisme moet opnieuw aan beperkingen worden onderworpen, immers de sociaaleconomische ongelijkheden worden weer te groot en de discriminaties te talrijk.
De Staat en de wet, de bijzonderste beleidsmechanismen, zijn een morele onderneming, terwijl de markt volgens auteurs als Adam Smith, Jeremy Bentham, Karl Marx, Emile Durkheim, Max Weber dat niet is. Staat en recht vervangen door markt en kosten is gelijk aan het verzwakken of zelfs aan het uitschakelen van de morele manier om aan sociale regulering te doen. De Staat moet terug een zorgzame Staat worden en geen cynische manager. Het kan niet dat de staat de enorme winsten op de financiële markten – die zulke ontwrichtingen van de arbeidsmarkt en van de bestaanszekerheid veroorzaken – zomaar gedoogt. Democratie moet samen gaan met strijd tegen sociale afbraak en armoede. Dit wil zeggen dat er een klaar besef is omtrent de noodzakelijke publieke en sociale dienstverlening. Basisgoederen moeten eerlijk verdeeld worden: kansengevend inkomen, werk, en onderwijs behoren daartoe. Ongelijkheden en miseries waarvoor de mensen niet verantwoordelijk zijn moeten door de overheid worden verholpen. Wellicht zal men er ooit toe komen om de video- en telecommunicatie, de informatica terug als een publieke dienst te beschouwen en uitdrukkelijk de koppeling te maken met de formele, morele en inhoudelijk duiding van mensenrechten. Ongetwijfeld kunnen private ondernemingen ook bij die openbare dienstverlening een taak vervullen, maar de overheid zal niet anders kunnen dan hun winststreven aan beperkingen te onderwerpen en er nauwkeurig op toezien dat iedereen gelijke toegang heeft tot de publieke diensten. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de overheidsdiensten geen goed beheer moeten nastreven.
Dat er steeds meer informatie ter beschikking is over mensen, groepen of organisaties en problematische situaties, wordt niet misbruikt om meer controles uit te oefenen, maar wel om meer kennis te verwerven en echt preventief te kunnen optreden, en vooral om meer en dienstige informatie te bezorgen aan de burgers. De overheid is gehouden tot vooruitziendheid, maar is ook doorzichtig, is gehouden aan verslaggeving en zou best regelmatig aan audits worden onderworpen.
“We kunnen niet beginnen ons bezig te houden met de problemen van kapitalisme en democratie in de huidige wereld tot we de notie relegitimeren dat een door het volk gecontroleerde democratie een goede zaak is ... Het doel van democraten moet zijn het in het leven roepen van een wettelijke orde waarin het gerecht onafhankelijk is van de Staat, waarin de uitvoerende macht ondergeschikt is aan een democratisch verkozen parlement, waarin een rijk gevarieerde civiele samenleving een bestaan leidt onafhankelijk van de Staat en van de dominante politieke partijen, met echte democratische vakbonden en een meerpartijen-parlementaire democratie ... Ze moeten verder gaan dan de sociale bewegingen die een democratische Staat en politieke organisaties institutionaliseren.”[6]
_______________
[1] Is there a crisis? in The Economist van 17/07/99, pp. 35-36.
[2] Blair heeft van de invoering van het evenredig kiesstelsel bij de jongste Europese verkiezingen handig geprofiteerd om een Londens veto op de kandidaatsstellingen binnen de partij in te voeren. Er zijn nu wel minder Labour afgevaardigden in het Europees parlement, maar ze zijn dan toch beter onder controle te houden. De dito partijen uit de noordelijke landen leveren af en toe wel wat democratisch weerwerk tegen die uit het Latijns-jacobijnse zuiden.
[3] W. De Backer, Gouvernementele democratie voor de volgende eeuw. De Standaard, 3/7/98, p. 1O. Het artikel vertolkt een visie van de Gentse Vlerick-school
[4] Weber M., The Market, in Parsons T, Shils E, Naegele K.D., Pitts J (eds) Theories of Society-Foundations of Modern Sociological Theory, Vol. I, New York, The Free Press of Glencoe, 1962 (2°), pp. 443-446.
[5] Beek U., De Wereld als Risicomaatschappij – Essays over de ecologische crisis en de politiek van de vooruitgang, Amsterdam, De Balie, 1997, pp. 16-17, 80-86.
[6] Denitch B, Democracy and the New World Order, Dilemma’s and Conflicts, in Social Justice, 1996, nr.1-2, p. 35.