Bron: Rood nr. 2, 29 januari 1999
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Rosa Luxemburg is één van de briljantste theoretici in het marxisme. En als dusdanig één van de weinige vrouwelijke militanten die algemene erkenning genoot in een Tweede Internationale waar het patriarchaal gedrag nog hoogtij vierde. Haar uitzonderlijke analytische capaciteiten heeft ze zonder pedanterie ten dienste van de arbeidersbeweging gesteld o.m. door zelf op het terrein keihard te militeren. Zij was een onafhankelijke persoonlijkheid die niet aarzelde in de polemiek te gaan tegen de reformistische vleugel van de partij en de vakbonden (in Duitsland). Zij debatteerde ook vlijmscherp, binnen de revolutionaire linkerzijde, o.m. tegen Lenin inzake de opvatting van de partij (1902-1904), het recht op zelfbeschikking der volkeren en de democratie in de Sovjetstaat (1918). Rosa Luxemburg is ook een tragische figuur: niet alleen omdat ze brutaal vermoord werd (15 januari 1919) door de Vrij corpsen, ter hulp geroepen door de sociaaldemocratie om “de orde in Berlijn” te herstellen. Maar vooral, omdat dit gebeurde toen ze (vanaf 1915) in de rol van partijleidster werd geduwd van de pas opgerichte Spartakusbund die, evenmin als Rosa, op de revolutionaire situatie was voorbereid.
Rosa Luxemburg werd in maart 1871 geboren in Zamsoc, in het toenmalig Russische deel van Polen. Ze is een generatiegenoot van Lenin (1870) (ter vgl. Trotski 1879).
Ze brengt haar jeugd door in Warschau. Op haar zestiende wordt ze lid van de revolutionair-marxistische groep “Partij proletariaat”. Ze wordt snel door de politie opgemerkt en moet uitwijken naar Zwitserland (Zürich). Ze studeert er wiskunde en wetenschappen, en daarna rechten en politieke economie. Ze maakt een doctoraatsthesis over “De industriële ontwikkeling van Polen” (maart 1897). (De concrete analyse van het kapitalisme zal heel haar leven een belangrijke bekommernis blijven: zie haar lessen “Inleiding tot de politieke economie” (1907-12)en “De accumulatie van het kapitaal” (1913). Ze blijft ondertussen een actieve militante. Van bij de start (1894) zit ze in de redactie van de partijkrant (“Sprawa Robotnicza). Datzelfde jaar nog neemt ze deel, als Poolse afgevaardigde, aan het congres van de Tweede Internationale in Parijs. Het jaar nadien, is ze bij de medeoprichters van de verenigde SDPKiL (sociaaldemocratische partij van Polen en Litouwen). Deze is uiteraard nauw verbonden met en soms organisch ingeschakeld in de Partij van Lenin, Trotski, Plechanov e.a. (SDAP van Rusland).
1897-98 is een eerste belangrijk keerpunt in haar leven. Dankzij een blank huwelijk verwerft ze de Duitse nationaliteit waardoor ze aan het leven van de “machtige” Duitse sociaaldemocratie (SPD) kan deelnemen. De band met de Poolse-Russische revolutionaire klassenstrijd blijft intens: ze blijft formeel lid van de SDPKiL waar haar vriend, Leo Jochiges, een hoofdrol speelt. 1905 is een keerpunt in de geschiedenis van de 20ste eeuw en van de arbeidersbeweging. Rosa Luxemburg spoedt zich naar Warschau om deel te nemen aan de Russische revolutie. Ze intervenieert ook in de Russische Partij, o.m. op het congres in Londen (1907) waar alle strategieproblemen aan bod komen.
Maar het zwaartepunt van haar militant leven ligt in Duitsland. Door haar inzet en talent wordt ze snel opgenomen in de “familiekring” van de SPD-leiders, o.m. Kautsky en vooral diens vrouw Louise, August Bebel, de onbetwiste voorzitter, de intellectueel en historicus Mehring, en Klara Zetkin, de feministe. Zonder tot de leiding te behoren, speelt ze een vooraanstaande rol in de intellectueel-politieke-strategische debatten tijdens de nationale en internationale congressen. En ze militeert als pedagoge (aan de partijschool), publiciste (brochures, artikels, boeken), propagandiste en agitator: in een reeks indrukwekkende meetings klaagt ze het groeiende militarisme en de naderende oorlogsdreiging aan, ze pleit voor een radicale draai in de arbeidersstrategie waarbij de algemene staking een middel wordt om Pruisen (= Duitsland) om te vormen tot een democratische republiek, de wereldoorlog te beletten en de strijd voor de politieke macht voor te bereiden.
Haar polemiek van de jaren 1898, tegen het “revisionisme” van Bernstein (leerling en secretaris van Friedrich Engels, die stierf in 1895), blinkt uit door intellectuele diepgang en militante bekommernissen (artikels gebundeld als “Sociale hervorming of revolutie?”).
Uit de Russische revolutie van 1905 (afgebroken in december 1905), trekt ze in een schitterend en baanbrekend pamflet “Massastaking, partij en vakbond” (1906) de analytische en strategische conclusies. Haar hoofddoel is de SPD ervan te overtuigen om van strategie te veranderen. Ze botst daarbij op de parlementaire fractie van de partij en op de vakbondsbureaucratie die zich in feite hebben verzoend met het Duits kapitalisme en de Pruisische Staat. Het is een verscheurende politieke strijd die uitmondt op de catastrofe van 1914: de SPD stemt voor de militaire kredieten. Alle afdelingen van de Tweede Internationale doen hetzelfde, ieder in eigen land: arbeiders schieten op arbeiders, socialisten op socialisten!
Rosa Luxemburg staat mee vooraan in de strijd tegen de oorlog. Het is de logische consequentie van haar gevecht tegen het militarisme.
Het had haar bij herhaling in de gevangenis van het “Pruisisch” militarisme gebracht wegens “het aanzetten tot oproer” en “tot ongehoorzaamheid van de soldaten”, en wegens “belediging van de keizer” (1904, 1906, febr. 1915). In de gevangenis schrijft ze één van de beste marxistische analyses van de oorzaken van de oorlog: “De crisis van de sociaaldemocratie” (onder het pseudoniem “Junius”, 1915). “Proletariërs aller landen verenigt u in vredestijd, en in oorlogstijd snijd elkaar de strot over!” Europa is een puinhoop. De arbeidersbeweging helaas ook.
Geïsoleerd, onvoorbereid, overrompeld, neemt Luxemburg (met Karl Liebknecht, Klara Zetkin en Mehring) eindelijk het initiatief om zich te organiseren. Liebknecht stemt in december 1914 tegen de nieuwe oorlogskredieten van de Keizer. In april 1915 verschijnt hun blad: “Die Internationale” (5000 ex. in Berlijn). Rosa is de ziel en het redactionele werkpaard. Oorzaken en verantwoordelijkheden van de wereldoorlog worden geanalyseerd. Het centrale antwoord van Rosa is: een nieuwe Internationale. Die zal er komen na haar dood (in 1919). Maar ze heeft volop meegewerkt aan de voorbereidende conferenties van Zimmerwald (1915) en Kienthal (1916). In de gevangenis bereikt haar het nieuws van de Russische revolutie: februari, de val van de tsaar, november, de val van het kapitalisme. Gepassioneerd volgt en becommentarieert ze, in een reeks artikels, de wereldschokkende hoopvolle gebeurtenis. Niet zonder vrees: zullen “Lenin en Trotski” standhouden? Zal de Westerse arbeidersklasse volgen?
Haar belangrijkste vrees is en blijft dat de culturele achterlijkheid van Rusland en haar boerenbevolking te groot is. Met dat idee voor ogen, schrijft ze, in de gevangenis, een tekst (“De Revolutie in Rusland”, na haar dood uitgegeven) met enthousiaste steun aan de bolsjewieken en felle kritiek op sommige aspecten van hun politiek (inzake de boeren, de nationaliteiten, de constituante vergadering).
Pas in november 1918 wordt ze bevrijd door de revolutie in Duitsland, die zoals Rusland gekenmerkt wordt door democratische raden van arbeiders en soldaten. Het is een revolutie zonder leiding. De belangrijkste oppositiepartij, is de USPD (de onafhankelijke sociaaldemocratische partij Duitsland). Haar basis zijn de arbeiders uit de grote bedrijven; zij beheerst de raden. Haar leiding is een samenraapsel van pacifistische, reformistische en halfrevolutionaire elementen. De Spartakusbund maakt er eerst deel van uit, en neemt uiteindelijk een autonome vorm aan. Met volle overgave proberen Rosa en Karl Liebknecht op een stichtingscongres (29 dec. 1918 - 1 jan. 1919) oriëntatie te geven aan een onsamenhangende marginale groep van enthousiaste en toegewijde militanten. De politieke verwarring viert er hoogtij omtrent de elementaire politieke taken van het ogenblik (rol van de vakbonden, deelname aan de parlementaire verkiezingen, type van organisatie). Rosa ontwikkelt er een politiek rapport “Wat wil de Spartacusbond?”. Maar de eerste golf van de Duitse revolutie ebt reeds weg. Dat is het moment dat de sociaaldemocratische regering gebruikt om Rosa en Karl (en later honderden arbeidersmilitanten) te vermoorden op 15 januari 1919.
De omvang van haar marxistische inzichten en activiteiten heeft Rosa populair gemaakt bij uiteenlopende politieke stromingen: haar nadruk op de politieke democratie bevalt linkse en (als het hen goed uitkomt) rechtse sociaaldemocraten; haar verdediging van de spontaniteit van de massa’s trekt verschillende anarchistische en anarchosyndicalistische stromingen aan; sommige christelijke denkers en bewegingen beroepen zich op haar antimilitarisme; de “warme stroming” in de marxistische filosofie (cfr. Ernst Bloch) knoopt aan bij haar humanisme en haar beschavingsanalyse; en leninistisch(-trotskistische) marxisten erkennen in haar de revolutionaire militante en het boegbeeld van het internationalistisch socialisme. Alleen Stalin en zijn volgelingen hebben het altijd moeilijk gehad met Rosa: democratie, spontane strijd en organisatie, humanisme en revolutie staan niet in hun woordenlijst!
Rosa Luxemburg is paradoxaal genoeg een weinig controversiële figuur (behalve in het “nieuwe” Duitsland). De rechtse modernisten die het marxisme tot op de wortel willen vernietigen, hebben Rosa “vergeten”. Feministen hebben wel Marx en Engels (en Lenin) aangevallen, niet Rosa, de notoire “anti”. In de revolutionaire linkerzijde, wordt de kritiek op sommige van haar opvattingen ingekapseld in de belangrijke bijdragen die ze “overigens” geleverd heeft. “Vergeten” door de enen, “gespaard” door de anderen?
Alles pleit ervoor dat Rosa Luxemburgs werk ter discussie komt wanneer men een kritisch marxisme wil ontwikkelen.
In 1898 publiceert Eduard Bernstein, een vooraanstaand lid van de SPD (secretaris geweest van F. Engels), een reeks artikels die veel stof doen opwaaien. Hij pleit daarin openlijk voor een reformistische strategie. Hij verwerpt de beschuldiging als zou hij “afstand doen van de verovering van de politieke macht door het economisch en politiek georganiseerde proletariaat” (p. 34, uitg. De Arbeiderspers, 1981). Zijn stelling is dat “de eerste taak van de sociaaldemocratie de strijd is voor de politieke rechten van de arbeiders, de politieke waakzaamheid van de arbeiders in de steden en de gemeenten voor de belangen van hun klasse en de economische organisatie van de arbeiders” (p. 38) En dan herhaalt Bernstein zijn beroemd zinnetje: “de (arbeiders)beweging is alles, het einddoel van het socialisme is niets”. Dus: langzame hervormingen in plaats van revolutie. Rosa antwoordt hierop met een even beroemde zin: ‘Hij die zich uitspreekt voor de legale weg van hervormingen in plaats van de verovering van de politieke macht door de sociale revolutie, kiest niet gewoon een rustigere weg, langzaam maar zeker naar hetzelfde doel. Neen, hij kiest een volledig verschillend doel: in plaats van de realisatie van een nieuw sociaal regime opteert hij voor enkele onbetekenende veranderingen in het ancien regime... (“Sociale hervorming of revolutie?”).
1OO jaar later is het verdict duidelijk: Rosa had gelijk. Maar dat was niet vanzelfsprekend op het einde van de 19e eeuw. Bernstein onderbouwt zijn strategisch revisionisme met een uitvoerige bewijsvoering gesteund op een hele reeks historische, economische, statistische, sociologische en filosofische (Hegel en Kant!) argumenten. Zijn “Voorwaarden tot het socialisme en de taak van de sociaaldemocratie” is een sterk boek. Vooral omdat hij klaarblijkelijk inpikt op de reële ontwikkeling van een industrieel kapitalisme in volle expansie en een arbeidersbeweging die zich meer kan inbeelden hoe een socialistische revolutie kan plaatsgrijpen in een “Westers land”. Bernstein roept drie elementen aan zijn kant: de economische ontwikkeling leidt niet tot de ineenstortingscatastrofe van het kapitalisme; de klassencontradicties verslappen in plaats van te verscherpen; de hervormingen gaan erop vooruit dankzij de versterking van de arbeidersbeweging (stemmen en parlementairen, vakbondsleden). Bernstein pleit openlijk voor een herziening van “de fouten en contradicties in de doctrine van Marx en Engels”.
De brochure van Rosa (1899) antwoordt systematisch op deze argumenten. Het is één van de belangrijkste teksten uit het klassieke marxisme. Ze is namelijk verplicht het in voege zijnde marxisme van de Tweede Internationale te verdiepen. Om twee redenen: het kapitalisme is sinds Marx grondig veranderd; een nieuwe analyse dringt zich op. En de analytische instrumenten die schematisch en vervlakt werden (om pedagogische en propagandistische redenen), dienen terug opgepikt te worden bij Marx zelf.
Uit haar polemiek, leren we drie fundamentele dingen: hervormingen en democratie zijn niet tegengesteld aan revolutie. Ten tweede, politieke en ideologische verschijnselen gronden zich in de maatschappelijke-materiële verhoudingen. Ten derde, deze verhoudingen zijn in beweging doorheen hun inherente contradicties. Het maatschappelijk conflict is bijgevolg een objectief gegeven, los van de bedoelingen van revolutionairen en reformisten.
De politieke machtsgreep door het proletariaat blijft dus noodzakelijk, zeggen Rosa en Bernstein. Maar in de toenmalige realiteit schijnen de reformisten succesvoller te zijn dan de revolutionairen. De ideologische invloed van eerst genoemden stijgt.
Immers, sinds de Parijse Commune (1871) had er in Europa geen grote politiek revolutionaire confrontatie meer plaatsgegrepen. F. Engels had met het probleem geworsteld aan het einde van zijn leven (Zijn “Voorwoord” van 1895 bij het boekje van Marx “De klassenstrijd in Frankrijk, 1848-50”). Samengevat, schrijft Engels: we geven de revolutionaire opstand niet op, maar de maatschappelijke en militaire voorwaarden zijn gewijzigd, de arbeidersklasse versterkt zich, haar organisaties ook. Bijgevolg, geen voorbarige gewapende confrontatie met de Staat. Integendeel: als de evolutie zo verder gaat, ligt de politieke macht voor het grijpen. “Natuurlijk verzaken wij niet aan de revolutionaire insurrectie” schrijft Engels – een zinnetje dat de SPD-leiding censureert. Inzake organisatie blinkt de Duitse sociaaldemocratie uit. Ze is het voorbeeld en het boegbeeld van de (tweede) Internationale. De revolutionaire marxisten, zoals Rosa, hebben geen grote voorbeelden (hypotheses of paradigma’s) om hun concept concreet en levendig te maken. Vandaar onder de veelvuldige revolutionaire stromingen van toen, het “model” van 1848 en 1871 in de verbeelding voortleefde: de politieke staatsgreep van een kleine goed georganiseerde minderheid die in plaats van de massa optreedt (het blanquisme). En wat, anderzijds, meer opgeld maakt in de “nieuwe” arbeidersklasse van toen is de algemene staking zoals ze gepropageerd wordt door het anarchosyndicalisme: we versterken de vakbonden en als alle arbeiders georganiseerd zijn leggen we allen, op een bepaalde dag (“le Grand Soir”) het werk neer tot de patroons opstappen. Zo verdwijnt het kapitalisme.
De Russische revolutie van 1905 (januari-december) schudt al deze “modellen” door mekaar. Ze is in de eerste plaats de, op dat ogenblik, grootste algemene staking uit de geschiedenis. Haar impact is enorm. In Rusland, waar de revolutie op de agenda komt. In West-Europa, waar de algemene staking de nieuwe sociale macht uitdrukt van een massale arbeidersklasse in de industriële bedrijven.
Rosa Luxemburgs marxisme is perfect voorbereid om deze ontwikkeling in haar theoretische netten te vangen. Het resultaat is een schitterende tekst: “Massastaking, partij en vakbond” (1906).
Rosa hakt daarmee ettelijke gordiaanse knopen van een arbeidersstrategie door die in het slop zat rond vier groeiende tegenstellingen: tussen politiek en syndicalisme, parlementaire en buitenparlementaire actie, organisatie en spontaniteit, massaorganisatie door graduele bewustwording en propaganda of georganiseerde minderheidsacties die de massa meetrekken door actie.
Rosa’s cruciale conclusie is: de algemene staking wordt niet “uitgelokt” door een radicale voorhoede; evenmin wordt ze op voorhand van a tot z georganiseerd door een machtige organisatie. Ze ontstaat, spontaan, onder de impact van de maatschappelijke contradicties. Ze zegt het met een mooie paradox: “De algemene staking verwekt niet de revolutie, het is de revolutie die de staking verwekt”. Aan de revolutionaire partij om hierop in te spelen.
De rol van de algemene staking in de Russische revolutie bevestigt Luxemburgs intuïtie in haar analyse van de Belgische algemene stakingen voor het bekomen van het algemeen enkelvoudig stemrecht.
De brochure van Rosa is een aanzet van haar campagne om de SPD te overtuiging om een radicale strategische draai uit te voeren. Het debat duurt tot bij het uitbreken van WOI, niet alleen in Duitsland maar in heel de Internationale. Het vloeit samen met de strijd tegen het groeiende militarisme en de koloniale avonturen van de Europese Staten. De Europese linkerzijde (Rosa, Lenin, Trotski, Pannekoek, Martov, ... ) zet het voorstel van de internationale algemene staking tegen de oorlogsdreiging op de agenda op het congres van Stuttgart in 1907.
Daarmee raakt ook de herschikking van de arbeidersbeweging in een stroomversnelling. Het debat in Duitsland brengt aan het licht hoezeer de vakbondsbureaucratie en de parlementaire fractie iedere confrontatie met het “Pruisische” staatsapparaat uit de weg wil gaan (het democratisch ordewoord van “de republiek” verdwijnt). De internationale sociaaldemocratie “verrechtst” zienderogen. Het revolutionair terrorisme (anarchisme) en de theorie van de “agerende minderheden” belanden in de marge. Het anarchosyndicalisme, zeer sterk aanwezig in de jonge industriële arbeidersklasse, verliest als organisatie en als “mentaliteit”, voet aan de grond. Het revolutionair-marxisme krijgt, als aparte stroming, steeds vastere vorm inzake analyse en programma.
Alleen de revolutionaire linkerzijde was voorbereid op de wereldoorlog en de mogelijkheid van revolutie. Zij alleen had een analyse van het één en het ander. Tot het laatste moment argumenteerde Kautsky, de “paus” van de Internationale, dat de oorlog onmogelijk was geworden: in de fase van het “ultra-imperialisme” zouden de grote trusts alle belang hebben bij een gezamenlijke vreedzame uitbuiting van de wereld!
De oorlog was een immense menselijke catastrofe en een terugval van de Westerse beschaving in de barbarij, zoals Rosa sinds twee decennia had geanalyseerd. Haar brochure “De crisis van de sociaaldemocratie” is één van de grondigste en allesomvattende analyses van het moderne imperialisme en zijn gevolgen. Het luidt de wederopstanding in van de beste krachten in de Duitse arbeidersbeweging. Het is een programmatorisch werkstuk dat veel debat uitlokt (o.m. de programmatorische conclusies) maar dat ook de eenheid met de rest van de linkerzijde tot stand brengt, op de conferenties van Zimmerwald (1915) en Kienthal (1916). Zij vormen de aanloop tot de Derde (communistische) Internationale (1919). Het internationalisme dat is het begin- en eindpunt van Rosa Luxemburgs aanpak: “Punt 3. Het is in de Internationale dat zich het zwaartepunt bevindt van de klasse-organisatie van het proletariaat” en “Punt 4. De verplichting om de beslissingen van de Internationale uit te voeren gaat voor op alle andere verplichtingen van de organisatie”.
Rosa heeft met heel veel kracht, en beter dan wie ook, de rol van de democratie beklemtoond als een onmisbaar proces van politieke besluitvorming. Ze plaatst haar in een rechtstreeks verband met de brede maatschappelijke activiteit, en in het bijzonder met de bewustwording en de zelfemancipatie van de uitgebuite, onderdrukte, en ondergeschikte klassen. Heel haar werk is met deze gedachte doordrongen. De kwestie kwam concreet en politiek aan bod tijdens de Russische en Duitse revoluties.
In haar werk “De revolutie in Rusland” (1918) stelt ze o.m. dat de dictatuur van het proletariaat wil zeggen dat de massa van de mensen via onbeperkte participatie deelneemt aan het democratisch proces zodat de democratie toegankelijk wordt voor iedereen en dat “de socialistische democratie slechts kan beginnen met de vernietiging van de klassenonderdrukking en met de opbouw van het socialisme. Ze is niets anders dan de dictatuur van het proletariaat.” (p. 240)
Deze algemene uitspraak geeft haar de gelegenheid om felle kritiek te uiten op de ontbinding van de grondwetgevende vergadering (door de coalitieregering van bolsjewieken en links-socialist-revolutionairen) in januari 1918, die voordat de revolutie zegevierde, was verkozen. Let wel: Rosa is niet in principe tegen deze ontbinding. Ze stelt: “verkies er een nieuwe, nu de omstandigheden beter zijn.” Ze had allicht gelijk. Het gaat bijgevolg om een kwestie die tactisch is en dus kan bediscussieerd worden. Dat bleek des te meer toen Rosa zelf voor een analoge situatie stond: in Duitsland, in november 1918, gebruikte de bourgeoisie een Constituante om het democratisch verkozen congres van arbeiders- en soldatenraden uit te schakelen. Rosa verkoos toen de radendemocratie tegen de Constituante (“Afschaffing van alle parlementen”, in het programma van de Spartacusbond)
Het merkwaardige is dat Rosa haar radicaal democratisme niet doortrekt tot de gevallen waarbij de democratie (schijnbaar of echt) de opmars naar het socialistische doel remt of belemmert.
Ze heeft zich met hand en tand verzet tegen het democratisch recht op zelfbeschikking van onderdrukte nationaliteiten, met essentieel drie argumenten: het is een toegeving aan het nationalisme. Het is hoe dan ook niet mogelijk onder het kapitalisme. En alleen de arbeidersklasse van een onderdrukte natie heeft dat recht op nationale zelfbeschikking!
Rosa maakte deel uit van een bredere stroming binnen het marxisme (cfr. Boecharin, Piatakov) die deze kwestie zwaar heeft onderschat (zie de nationale bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld). In Rusland, vreest ze dat de concrete uitoefening van dit democratisch recht zal neerkomen op een versterking van de antisocialistische rechterzijde.
Een analoge redenering volgt ze in verband met de boeren: Rosa is niet akkoord met de onteigening van het grootgrondbezit en de overdracht van het land aan de boeren. Haar argument is dat er aldus een kleinburgerlijke laag wordt gevormd die zich tegen latere socialistische maatregelen in de landbouw zal keren. Anders gezegd: in de twee gevallen prevaleert de socialistische optie boven de vrije democratische keuze van de (in Rusland) overgrote meerderheid van de bevolking!
Tenslotte is het merkwaardig hoe Rosa totaal onberoerd is gebleven voor de vrouwenonderdrukking en de specifieke organisatie ervan (die door haar goede vriendin Klara Zetkin werd geleid). Ook schijnt het verband tussen democratie en zelfemancipatie en zelforganisatie hier voor de hand te liggen.
De coherentie en scherpzinnigheid die het werk van Rosa Luxemburg in het algemeen kenmerken, vinden we niet terug op het vlak van de partij.
Vooraf dient opgemerkt dat Rosa geen tegenstander is van partijvorming. Maar ze heeft zich snel vastgepind op een basisgedachte: de Partij is het product van de klassenstrijd en van de arbeidersklasse zelf, ze kan dus pas ontstaan in zeer bepaalde voorwaarden van de activiteit van het proletariaat. En dit laatste is nodig om door zijn autonome activiteit de partij in de goede richting stuurt [te sturen – MIA].
“In werkelijkheid is de sociaaldemocratie niet met de arbeidersklasse verbonden, maar zij is de beweging zelfvan de arbeidersklasse.” Met als gevolg dat “het centralisme (van de partij) niets anders kan zijn dan de dwingende concentratie van de wil van de bewuste en militante arbeidersvoorhoede tegenover haar groepen en individuen (van de partij), het is om zo te zeggen een “zelfcentralisme” van het leidende deel van het proletariaat” (“Organisatieproblemen van de sociaaldemocratie”, 1904 GW, I/2, p. 429). Het citaat is van 1904. Door haar ervaring met de degenererende Duitse sociaaldemocratie zal ze deze gedachten versterken en uitbreiden tot “de niet-georganiseerde massa’s die door hun spontane strijd de partij opvoeden.”
Het gevolg daarvan is dat de (relatieve) autonome rol van de Partij inzake de politieke taken en de ordewoorden, het organiseren van de activiteit van de militanten op het terrein, en, naar binnen, de selectie van kaders, gedurende een lange periode van strijd en op basis van die openbare activiteit, volledig buiten haar gezichtsveld is gebleven. Dit heeft praktische gevolgen gehad.
Haar polemiek (zoals die van Trotski) tegen Lenin, in de SDAP van Rusland, was dikwijls briljant maar naast de kwestie.
Binnen de SPD heeft ze haar buitengewone inzet in de jarenlange polemiek tegen de rechtse leiding (en later tegen “het centrum” rond Kautsky), en haar inzicht in de rol van de arbeidersbureaucratie, niet omgezet in een gevecht voor een alternatieve politiek, een alternatieve leiding, het systematisch opbouwen van een georganiseerde stroming, het werken met tussenkaders, enz. Anderen, niet-revolutionairen, deden dat werk wel: zij verlieten de SPD en vormden USPD, een links-socialistische massapartij. Het gevolg ervan was dramatisch voor Rosa, voor de Duitse arbeidersklasse, en voor het internationale socialisme. Rosa was niet de enige in de Tweede Internationale die dat niet heeft begrepen. Alleen Lenin heeft dat aangekund.