Robert Went

Uit de rechtse pers: geloven in het CDA


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, sept. 1989, nr. 32
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Het CDA is Lubbers en Lubbers is het CDA. Als Lubbers straks wat anders gaat doen of onder de tram loopt, komt het CDA in grote problemen. Want niet alleen is Lubbers een ondernemer die verder kijkt dan wat hij vandaag kan verdienen, met een visie op de toekomst. Het is ook voor een groot deel aan Lubbers te danken dat het CDA stukje bij beetje doorbreekt onder niet-gelovige kiezers. Het geklungel van de VVD-top speelt natuurlijk ook een rol. Maar met of zonder VVD in crisis is het toch maar de vraag of Deetman, Brinkman, De Vries of Van der Broek – om enkele potentiële opvolgers te noemen – zulke kiezers vast kunnen houden.

De omslag

Tot de verkiezingen van 1986. In 1986 was nog maar 1 procent van de CDA-leden niet-kerkelijk en stemden maar heel weinig niet-confessionele kiezers op het CDA. Dat jaar kwam de ommekeer, want ongeveer twaalf procent van de onkerkelijke kiezers stemde toen CDA. Bij de Europese verkiezingen werd dat percentage opnieuw gehaald. En ook op 6 september scoorde Lubbers weer goed met bijna 450.000 niet-confessionele kiezers. Aan het feit dat dat geen grote toename is kunnen de andere partijen enig optimisme ontlenen, menen de politicologen Irwin en Andeweg in Het Financiële Dagblad van 9 september: “Het zou kunnen betekenen dat het CDA de opmars in de richting van de niet-kerkelijken niet weet vol te houden, waardoor het perspectief blijft dat op lange termijn de CDA-aanhang kan afbrokkelen bij voortgaande ontkerkelijking.”

Het zit dat met het geloof bij de CDA-kiezers? In dagblad Trouw stonden op 29 augustus de resultaten van een onderzoek dat Bureau Intomart voor Brandpunt verrichtte naar het CDA-electoraat. Er blijken met name verschillen tussen gelovige en niet-gelovige CDA-kiezers in kwesties en geloof en de kerk, maar die verschillen zijn niet eens erg groot:
• De stelling: “Christelijke uitgangspunten zijn voor het CDA van groot belang” wordt door 70 procent van de kerkgaande CDA’ers ondersteund en maar door 41 procent van de onkerkelijke CDA-stemmers;
• Een minderheid (45 procent) van de kerkgaande CDA-kiezers is het eens met de stelling dat het CDA “beter naar de kritiek van de kerken had moeten luisteren op het punt van het sociale beleid”, terwijl onder de groep niet-kerkelijke CDA-stemmers bijna het dubbele percentage met die stelling instemt;
• Er zijn bijna geen onkerkelijke CDA-stemmers die menen dat christelijke scholen het recht moeten hebben leraren of leraressen niet aan te nemen omdat ze homo zijn. Van de kerkgaande CDA-stemmers is 8 procent het daarmee eens.

Dat Lubbers zich van die gevoelige punten en lange tenen bewust is liet hij in de campagne voor de Kamerverkiezingen opnieuw goed zien, want hij manoeuvreerde behoedzaam met ethische kwesties. Daarmee probeerde hij stemmenverlies aan GPV, SGP en RPF zoveel mogelijk te voorkomen. Want die liggen constant op de loer om fundamentalistische christenen die buiten de CDA-familie vallen een nieuw dak boven het hoofd te geven.

Er wordt nauwelijks anders gedacht door kerkelijke en onkerkelijke CDA-stemmers over het sociaaleconomisch beleid:
• Een krappe meerderheid van CDA-stemmers gelooft niet dat er armoede in Nederland is, 45 procent meent van wel;
• Een kleine meerderheid van de CDA-kiezers vindt dat de regering Lubbers II meer goeds voor de hoogste dan voor de laagste inkomens heeft gedaan. De helft vindt echter dat Lubbers voldoende heeft gedaan voor mensen die moeten leven van een uitkering;
• Ongeveer de helft van de achterban vindt dat mensen met een minimuminkomen te veel klagen (!).

Op al deze punten lopen de meningen dwars door wel en niet-kerkgangers heen.

Dat geldt ook voor de regering die gevormd moet worden. Volgens Intomart waren twee op de tien CDA’ers kort voor de verkiezingen van mening dat het CDA haar beleid het beste zou kunnen uitvoeren met de PvdA. Zes van de tien CDA’ers willen echter door met de VVD. Verschillen tussen CDA’ers die naar de kerk gaan en buitenkerkelijke aanhangers van het CDA zijn er ook op dit punt niet.

Aan de gestage terugval van KVP, CHU en ARP in de jaren zestig en zeventig is door de vorming van het CDA vooralsnog een einde gekomen. Sterker nog. In twee kabinetten Lubbers verloor de VVD 14 zetels, die grotendeels hij het CDA terechtkwamen. Daarbij is het voor het CDA zeer bemoedigend dat bij de laatste verkiezingen (samen met D66) grote aantrekkingskracht werd uitgeoefend op jonge kiezers. Een paar jaar terug was nog sprake van een vergrijzende CDA-achterban. Daar heeft nu de PvdA veel meer last van. Het stemgedrag op september maakt duidelijk dat niemand moet rekenen (of hopen) op een geleidelijk uitstervend CDA.

Als het CDA zich alleen op kerkelijke mensen was blijven richten zou het er nu heel wat minder goed voorstaan met Lubbers en zijn partij. Een van de grote uitdagingen voor het CDA is dan ook de groei onder niet-gelovigen vast te houden en uit te breiden, zonder veel kiezers aan de kleine rechtse confessionele partijen kwijt te raken. Tot nu toe lukt dat aardig, maar euthanasie en de wet gelijke behandeling zullen allicht tot wat meer problemen leiden. En na “Verder met Lubbers” komt ooit – hij zegt zelf over vier jaar – toch onvermijdelijk “Verder zonder Lubbers”. En dan wordt de vraag welk CDA-gezicht het gejongleer met kerkelijke en niet-kerkelijke kiezers succesvol kan voortzetten. Op dit moment dient nog niemand zich daarvoor aan, de toekomst zal het leren.