Bron: Engelstalig (MIA) Clara Zetkin-archief
Copyright: Naamsvermelding-NietCommercieel-GelijkDelen 3.0
Vertaling: Linkse Socialistische Partij – https://nl.socialisme.be/
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het volgende verslag werd op 20 juni 1923 uitgebracht aan het Derde Plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale. Zetkin was ernstig ziek toen ze dit verslag bracht. Ze moest de zaal binnen gedragen worden in een stoel gedragen door twee mannen. Tot haar ontsteltenis kreeg ze applaus toen ze de zaal op die manier betrad. Clara riep uit: “Denken jullie dat het een verdienste is om oud en kreupel te zijn, kameraden?”
*
Het fascisme confronteert de arbeidersklasse als een uitzonderlijk gevaarlijke en beangstigende vijand. Het fascisme is de sterkste, meest geconcentreerde en klassieke uitdrukking op dit moment van het algemene offensief van de wereldburgerij. Het is dringend noodzakelijk dat het ten val wordt gebracht. Dit geldt niet alleen voor het historische bestaan van de arbeidersklasse als klasse, die de mensheid zal bevrijden door het kapitalisme te overwinnen. Het is ook een kwestie van overleven voor iedere gewone arbeider, een kwestie van brood, arbeidsomstandigheden en levenskwaliteit voor miljoenen uitgebuite mensen.
Daarom moet de strijd tegen het fascisme door de hele arbeidersklasse worden gevoerd. Het is duidelijk dat we deze sluwe vijand des te eerder zullen overwinnen naarmate we zijn wezenlijke karakter begrijpen en hoe dat karakter tot uitdrukking komt. Er is grote verwarring geweest over het fascisme, niet alleen onder de grote massa van de arbeiders, maar ook binnen hun revolutionaire voorhoede, onder de communisten. Aanvankelijk was de heersende opvatting dat het fascisme niets anders was dan gewelddadige burgerlijke terreur, en men dacht dat zijn karakter en effecten vergelijkbaar waren met die van het Horthy-regime in Hongarije. Maar hoewel het fascisme en het Horthy-regime dezelfde bloedige, terroristische methoden gebruiken, die beiden de arbeidersklasse treffen, is de historische essentie van de twee verschijnselen geheel verschillend.
De terreur in Hongarije begon na de nederlaag van een aanvankelijk zegevierende revolutionaire strijd. Een ogenblik beefde de burgerij voor de macht van de arbeidersklasse. De terreur van Horthy ontstond als wraak op de revolutie. De agent van deze wraak was een kleine kaste van feodale officieren.
Fascisme is iets heel anders. Het is helemaal niet de wraak van de burgerij tegen de militante opstand van de arbeidersklasse. In historische termen, objectief bezien, komt het fascisme veel meer als straf omdat de arbeidersklasse de revolutie die in Rusland begon, niet heeft gedragen en voortgedreven. En de basis van het fascisme ligt niet in een kleine kaste, maar in brede sociale lagen, brede massa’s, die zelfs tot de arbeidersklasse reiken. We moeten deze essentiële verschillen begrijpen om het fascisme met succes aan te pakken. Militaire middelen alleen volstaan niet om het te overwinnen, als ik die term mag gebruiken; we moeten het ook politiek en ideologisch de grond in boren.
De opvatting dat het fascisme slechts een vorm van burgerlijke terreur is, wordt weliswaar door sommige radicale krachten in onze beweging naar voren gebracht, maar is meer kenmerkend voor de zienswijze van veel reformistische sociaaldemocraten. Voor hen is fascisme niets anders dan terreur en geweld – bovendien verwant met een burgerlijke reflex tegen het geweld dat door de arbeidersklasse tegen de burgerlijke maatschappij wordt ontketend of waarmee wordt gedreigd. Voor de reformistische heren speelt de Russische Revolutie precies dezelfde rol als het bijten in de appel van het paradijs speelt voor gelovigen in de Bijbel. Zij zien haar als de oorsprong van alle uitingen van terrorisme in de huidige tijd. Alsof er nooit oorlogen van imperialistische piraterij zijn geweest; alsof er geen burgerlijke klassendictatuur bestond! Zo is het fascisme voor de reformisten het gevolg van de Russische Revolutie – de erfzonde van de arbeidersklasse in de Hof van Eden.
Niemand minder dan Otto Bauer heeft in Hamburg het standpunt verdedigd dat de Russische communisten en hun medestanders in het bijzonder verantwoordelijk zijn voor de huidige wereldwijde reactie van de burgerij en voor het fascisme; zij zijn het die partijen en vakbonden splitsen. Bij deze stoutmoedige bewering vergat Otto Bauer dat de beruchte ongevaarlijke Onafhankelijken [USPD] zich al vóór de Russische Revolutie en haar moreel ruïneuze voorbeeld van de Duitse sociaaldemocraten hebben afgesplitst. Bauer legt uit dat de wereldreactie, die haar hoogste punt bereikt in het fascisme, mede veroorzaakt wordt door het feit dat de Russische Revolutie het mensjewistische paradijs in Georgië en Armenië vernietigd heeft. Een derde oorzaak van de wereldreactie vindt hij in de ‘bolsjewistische terreur’ in het algemeen. In zijn opmerkingen zag hij zich echter genoodzaakt het volgende toe te geven: “Wij in Midden-Europa zijn vandaag verplicht de gewelddadige fascistische organisaties te confronteren met de verdedigingswachten van de arbeidersklasse. Want wij hebben niet de illusie dat wij het directe geweld kunnen overwinnen met een beroep op de democratie.”
Je zou denken dat hij uit deze constatering de conclusie zou trekken dat geweld met geweld moet worden beantwoord. Maar de reformistische logica gaat haar eigen weg, ondoorgrondelijk, zoals de wegen van de hemelse voorzienigheid.
Otto Bauers fantasie gaat als volgt verder: “Ik heb het niet over methoden die vaak niet tot succes leiden, zoals een opstand of zelfs een algemene staking. Wat nodig is, is coördinatie van parlementaire actie met buitenparlementaire massa-actie.”
Hier onthult Otto Bauer ons niet het geheim in zijn kuise politieke boezem over welke vorm van politieke actie hij voorstaat in het parlement en, nog meer, buiten het parlement. Er zijn acties en er zijn acties. Er zijn parlementaire en massale acties die, vanuit ons standpunt bezien, bestaan uit – excuseer me voor mijn taalgebruik – burgerlijke onzin. Aan de andere kant kan een actie, zowel binnen als buiten het parlement, een revolutionair karakter hebben. Otto Bauer zwijgt over de aard van de reformistische acties. En het eindproduct van zijn opmerkingen over de strijd tegen de wereldreactie is nogal vreemd. Hij wil een internationaal informatiebureau dat nauwkeurige verslagen zal geven over de reactie in de wereld. Bauer legt uit: “De oprichting van deze Internationale zal mogelijk met scepsis worden begroet. Als we niet zouden begrijpen hoe we een nieuwsbureau kunnen oprichten dat ons de nodige informatie over de reactie verschaft, zou deze scepsis gerechtvaardigd zijn.”
Wat zit er achter deze hele opvatting? Het is het geloof van de reformisten in de onwrikbare kracht van de kapitalistische orde en de burgerlijke klassenheerschappij, samen met wantrouwen en lafheid tegenover de arbeidersklasse als een bewuste en onweerstaanbare kracht van de wereldrevolutie. De reformisten zien het fascisme als een uitdrukking van de onwrikbare en allesoverheersende macht en kracht van de burgerlijke klassenheerschappij. De arbeidersklasse is niet in staat de strijd daartegen op zich te nemen – dat zou overmoedig zijn en tot mislukken gedoemd. Er blijft de arbeidersklasse dus niets anders over dan rustig en bescheiden opzij te stappen en de tijgers en leeuwen van de burgerlijke klassenheerschappij niet te provoceren met een strijd voor de eigen bevrijding en heerschappij. Kortom, de arbeidersklasse moet afzien van alles wat voor het heden en de toekomst van belang is, en geduldig afwachten of er een klein beetje te winnen valt langs de weg van democratie en hervorming.
Ik heb een tegenovergesteld standpunt, en ik ben er zeker van dat alle communisten dat ook hebben. We zien het fascisme als een uiting van het verval en de desintegratie van de kapitalistische economie en als een symptoom van de ontbinding van de burgerlijke staat. We kunnen het fascisme alleen bestrijden als we begrijpen dat het brede sociale massa’s wakker schudt en meesleurt, die de zekerheid van hun bestaan uit het verleden zijn kwijtgeraakt en daarmee vaak ook hun geloof in de maatschappelijke orde. Het fascisme is immers geworteld in de ontbinding van de kapitalistische economie en de burgerlijke staat. In het vooroorlogse kapitalisme waren er reeds symptomen van de proletarisering van de burgerlijke lagen. De oorlog heeft de kapitalistische economie op haar grondvesten doen schudden. Dit blijkt niet alleen uit de ontstellende verarming van de arbeidersklasse, maar ook uit de proletarisering van zeer brede kleinburgerlijke en middenklasse massa’s, de rampzalige omstandigheden onder kleine boeren, en de troosteloze nood van de ‘intelligentsia’. De benarde toestand van de ‘intellectuelen’ is des te ernstiger omdat het vooroorlogse kapitalisme maatregelen nam om hen boven de vraag te produceren. De kapitalisten wilden het massale aanbod van arbeidskrachten uitbreiden tot het terrein van de intellectuele arbeid en zo een ongebreidelde concurrentie ontketenen die de lonen zou drukken. Het was uit deze kringen dat het imperialisme veel van zijn ideologische voorvechters voor de wereldoorlog rekruteerde. Op dit moment ondervinden al deze lagen de ineenstorting van de hoop die zij in de oorlog hadden gesteld. Hun omstandigheden zijn aanzienlijk verslechterd. Wat vooral op hen weegt is het gebrek aan zekerheid voor hun basisbestaan, dat zij vóór de oorlog nog hadden.
Ik baseer deze conclusies niet alleen op de omstandigheden in Duitsland, waar de burgerlijke intellectuelen te maken hebben met omstandigheden van extreme verarming, die vaak ernstiger zijn dan de armoede van de arbeiders. Nee, kijk naar Italië, waarover ik dadelijk zal spreken; de ruïne van de economie daar was doorslaggevend voor de sociale massa’s om zich bij het fascisme aan te sluiten. Beschouw een ander land dat, in tegenstelling tot andere Europese staten, zonder ernstige stuiptrekkingen uit de wereldoorlog is gekomen: Groot-Brittannië. Daar wordt tegenwoordig in de pers en het openbare leven evenveel gesproken over de nood van de “nieuwe armen” als over de gigantische winsten en luxe van de weinige “nieuwe rijken”. In de Verenigde Staten is de boerenbeweging een antwoord op de groeiende benarde situatie van een grote sociale laag. De omstandigheden van de middenlagen zijn in elk land aanmerkelijk verslechterd. In sommige landen leidt deze verslechtering tot een punt waarop deze sociale lagen worden verpletterd of vernietigd.
Als gevolg daarvan zijn er ontelbare duizenden op zoek naar nieuwe mogelijkheden om te overleven, voedselzekerheid en sociale status. Hun aantal wordt nog vergroot door de lagere en middelbare overheidsambtenaren, de ambtenaren. Zij worden vergezeld, zelfs in de overwinnende staten, door voormalige officieren, onderofficieren, en dergelijke, die nu werk noch beroep hebben. Sociale krachten van dit type bieden het fascisme een contingent van vooraanstaande figuren, die het in deze landen een uitgesproken monarchistisch tintje geven. Maar we kunnen de aard van het fascisme niet volledig vatten door het uitsluitend te zien als het resultaat van dergelijke economische druk, die aanzienlijk is versterkt door de financiële crisis van de regeringen en hun verdwijnend gezag.
Fascisme heeft nog een andere bron. Met name de blokkade, het stagnerende tempo van de wereldrevolutie als gevolg van het verraad van de reformistische leiders van de arbeidersbeweging. Onder een groot deel van de middenlagen – de ambtenaren, de burgerlijke intellectuelen en de kleine en middelgrote burgerij – die geproletariseerd waren of met dat lot bedreigd werden, maakte de oorlogspsychologie plaats voor een zekere sympathie voor het reformistisch socialisme. Zij hoopten dat, dankzij de ‘democratie’, het reformistisch socialisme een wereldwijde verandering teweeg zou kunnen brengen. Deze verwachtingen werden op pijnlijke wijze aan diggelen geslagen. De reformistische socialisten voerden een zachte coalitiepolitiek, waarvan de kosten niet alleen werden gedragen door arbeiders en al wie in loondienst werkt, maar ook door ambtenaren, intellectuelen en lagere en midd kleinburgers van allerlei pluimage.
Het ontbrak deze lagen in het algemeen aan enige theoretische, historische of politieke scholing. Hun sympathie voor het reformistische socialisme was niet diep geworteld. Zo verloren zij niet alleen hun geloof in de reformistische leiders, maar ook in het socialisme zelf. ‘De socialisten beloofden een verlichting van onze lasten en ons lijden, plus vele mooie dingen, en een nieuwe vormgeving van de maatschappij op de fundamenten van rechtvaardigheid en democratie’, zeiden ze. ‘Maar de hoge pieten en de rijken gaan door en heersen met nog meer strengheid dan voorheen’. Deze burgers die teleurgesteld waren in het socialisme kregen gezelschap van arbeiderskrachten. Alle gedesillusioneerden – of ze nu van burgerlijke of arbeidersafkomst zijn – verlaten niettemin een kostbare intellectuele kracht die hen in staat stelt om vanuit het sombere heden naar een heldere en hoopvolle toekomst vooruit te kijken. Die kracht is het vertrouwen in de arbeidersklasse als de klasse die de maatschappij opnieuw zal opbouwen. Het verraad van de reformistische leiders weegt voor de houding van deze gedesillusioneerde krachten niet zo zwaar als een ander feit: namelijk dat de werkende massa’s dit verraad tolereren, dat zij het kapitalistische juk zonder opstand of verzet blijven aanvaarden, ja dat zij zich neerleggen bij een lijden dat nog bitterder is dan voorheen.
Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ook de communistische partijen, Rusland buiten beschouwing gelaten, niet zonder verantwoordelijk zijn voor het feit dat er zelfs binnen de arbeidersklasse gedesillusioneerde mensen zijn die zich in de armen van het fascisme werpen. Heel vaak zijn de acties van deze partijen niet krachtig genoeg geweest, hun initiatieven niet breed genoeg en hun doordringing in de massa’s onvoldoende. Ik laat de politieke fouten die tot nederlagen hebben geleid buiten beschouwing. Het lijdt geen twijfel dat veel van de meest actieve, energieke en revolutionair gezinde arbeiders de weg naar ons niet hebben gevonden of op deze weg zijn omgedraaid omdat zij ons niet energiek en agressief genoeg vonden. Wij zijn er niet in geslaagd hen er voldoende van bewust te maken waarom ook wij ons in sommige gevallen moeten inhouden – ook al is dat ongewild en met een goede reden.
Duizenden mensen stroomden naar het fascisme. Het werd een toevluchtsoord voor alle politiek daklozen, sociaal ontwortelden, behoeftigen en gedesillusioneerden. En wat zij niet langer hoopten van de revolutionaire arbeidersklasse en van het socialisme, hopen zij nu te bereiken door de bekwaamste, sterkste, meest vastberaden en moedigste elementen van elke sociale klasse. Al deze krachten moeten samenkomen in een gemeenschap. Voor de fascisten is deze gemeenschap de natie. Zij stellen zich ten onrechte voor dat de oprechte wil om een nieuwe en betere sociale werkelijkheid te scheppen sterk genoeg is om alle klassentegenstellingen te overwinnen. Het instrument om de fascistische idealen te verwezenlijken is voor hen de staat. Een sterke en autoritaire staat die hun eigen creatie zal zijn en hun gehoorzaam werktuig. Deze staat zal boven alle verschillen van partij en klasse uitstijgen, en zal de maatschappij hervormen in overeenstemming met hun ideologie en programma.
Het is duidelijk dat het fascisme, wat de sociale samenstelling van zijn troepen betreft, krachten omvat die voor de burgerlijke maatschappij uiterst ongemakkelijk en zelfs gevaarlijk kunnen zijn. Ik ga nog verder en beweer dat deze elementen, als zij hun eigen belangen gaan begrijpen, gevaarlijk moeten zijn voor de burgerlijke maatschappij. Precies! Als deze situatie zich voordoet, dan moeten deze krachten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de burgerlijke maatschappij zo snel mogelijk wordt verpletterd en het communisme wordt verwezenlijkt. Maar de gebeurtenissen tot nu toe hebben aangetoond dat de revolutionaire krachten binnen het fascisme overvleugeld en geremd worden door de reactionaire krachten.
Wat we hier zien is analoog aan gebeurtenissen in andere revoluties. De kleinburgerlijke en intermediaire sociale krachten aarzelen aanvankelijk tussen de machtige historische kampen van de arbeidersklasse en de burgerij. Zij worden ertoe gebracht sympathie op te brengen voor de arbeidersklasse door hun levensleed en, gedeeltelijk, door de nobele verlangens en hoge idealen van hun ziel, zolang de arbeidersklasse niet alleen revolutionair is in zijn gedrag, maar ook uitzicht lijkt te hebben op de overwinning. Onder druk van de massa’s en hun behoeften en onder invloed van deze situatie zijn zelfs de fascistische leiders gedwongen om op zijn minst te flirten met de revolutionaire arbeidersklasse, ook al hebben zij er misschien geen persoonlijke sympathie voor. Maar wanneer het duidelijk wordt dat de arbeidersklasse zelf het doel om de revolutie verder te voeren heeft opgegeven, dat het zich onder invloed van de reformistische leiders van het slagveld terugtrekt uit angst voor de revolutie en uit respect voor de kapitalisten – op dat moment vindt de brede fascistische massa haar weg naar de plek waar de meeste van haar leiders, bewust of onbewust, vanaf het allereerste begin stonden: aan de kant van de burgerij.
De burgerij verwelkomt haar nieuwe bondgenoten natuurlijk met vreugde. Het ziet in hen een grote toename van zijn macht, een vastberaden roedel die is voorbereid op elke vorm van geweld in haar dienst. De burgerij, die gewend is te heersen, is helaas veel meer ervaren en verstandiger in het beoordelen van de situatie en het verdedigen van haar klassenbelangen dan de arbeidersklasse, die gewend is aan het juk. Vanaf het begin heeft de burgerij de situatie duidelijk begrepen en dus het voordeel dat zij uit het fascisme kan trekken. Wat wil de burgerij? Het streeft naar de wederopbouw van de kapitalistische economie, dat wil zeggen het behoud van haar klassenoverheersing. Onder de huidige omstandigheden is de voorwaarde voor het bereiken van haar doel het aanzienlijk vergroten en intensiveren van de uitbuiting en onderdrukking van de arbeidersklasse.
De burgerij is zich er terdege van bewust dat zij op zich niet over de machtsmiddelen beschikt om dit lot aan de uitgebuitenen op te leggen. Gekweld door de gevolgen van een toename van armoede, begint zelfs de arbeider met de dikste huid eindelijk in opstand te komen tegen het kapitalisme. De burgerij kan alleen maar concluderen dat in de loop van de tijd, onder dergelijke omstandigheden, zelfs de milde en verzoenende preken van de reformistische socialisten hun afstompende effect op de arbeidersklasse zullen verliezen. Het meent dat de arbeidersklasse nu alleen nog met geweld kan worden onderworpen en uitgebuit. Maar de machtsmiddelen waarover de burgerlijke staat beschikt, beginnen gedeeltelijk af te brokkelen. De staat verliest de financiële kracht en morele autoriteit die nodig is om blinde loyaliteit en onderwerping onder zijn slaven te handhaven. De burgerij kan niet langer vertrouwen op de reguliere methoden van geweld van haar staat om haar klassenheerschappij veilig te stellen. Daarvoor heeft het een extralegaal en niet-statelijk instrument van geweld nodig. Dat wordt geboden door de bonte verzameling waaruit de fascistische menigte bestaat. Daarom biedt de burgerij haar hand voor de kus van het fascisme aan. Het biedt haar volledige vrijheid van handelen, in strijd met al haar geschreven en ongeschreven wetten. Het gaat verder. Het voedt het fascisme, handhaaft het en bevordert de ontwikkeling ervan met alle middelen die haar ter beschikking staan in termen van politieke macht en geldvoorraden.
Het is duidelijk dat het fascisme in elk land andere kenmerken heeft, gebaseerd op specifieke omstandigheden. Niettemin heeft het in elk land twee essentiële kenmerken: een schijn-revolutionair programma, dat op uiterst slimme wijze aansluit bij de stemmingen, interesses en eisen van brede sociale massa’s; en het gebruik van brute en gewelddadige terreur.
Het klassieke voorbeeld van de ontwikkeling en het karakter van het fascisme is tegenwoordig Italië. Hier vond het fascisme zijn voedingsbodem in de desintegratie en zwakte van de economie. Dit lijkt misschien wat vreemd, gezien het feit dat Italië tot de winnende mogendheden behoorde. Toch had de oorlog een verwoestend effect op de Italiaanse economie. De burgerij keerde zegevierend, maar dodelijk gewond uit de oorlog terug. De economische structuur en ontwikkeling van het land waren hierbij doorslaggevend. Alleen in Noord-Italië was er een modern industrieel kapitalisme ontstaan. In Midden- en vooral Zuid-Italië regeerde nog steeds het agrarisch kapitaal, tot op zekere hoogte nog onder feodale omstandigheden, geallieerd met een financieel kapitalisme dat nog niet de hoogten van moderne ontwikkeling had bereikt. Beiden waren imperialistisch georiënteerd; beiden stonden vijandig tegenover de oorlog; beiden hadden weinig of niets te winnen bij de slachting van miljoenen. De niet-kapitalistische boerenstand leed er angstig onder, en met hen de stedelijke kleinburgerij en de arbeidersklasse. Het is waar dat de kunstmatig gevoede zware industrie van Noord-Italië fabelachtige winsten wegsluisde. Niettemin had deze industrie geen diepe wortels – Italië heeft geen kolen of ijzer – en haar bloei vervaagde spoedig.
Alle kwade gevolgen van de oorlog regenden neer op de Italiaanse economie en de overheidsfinanciën. Een vreselijke crisis ontvouwde zich. Industrie, handwerk en handel kwamen tot stilstand; het ene faillissement volgde op het andere. De Banca di Sconto en het bedrijf Ansaldo, beiden voortgekomen uit imperialisme en oorlog, stortten in. De oorlog liet honderdduizenden achter die op zoek waren naar werk en voedsel, honderdduizenden kreupelen, weduwen en wezen die gevoed moesten worden. Door de crisis werd het leger van degenen die naar huis terugkeerden op zoek naar werk en werk aangevuld met massa’s werklozen, zowel mannen als vrouwen, zowel arbeiders als bedienden. Een enorme golf van ellende overspoelde Italië en bereikte zijn hoogtepunt tussen de zomer van 1920 en de lente van 1921. De industriële burgerij van Noord-Italië, die zo gewetenloos voor oorlog had geijverd, was niet in staat de geruïneerde economie te herstellen. Zij had niet de politieke macht om de staat voor haar doelen te mobiliseren. Zij had de controle over de regering verloren, die onder Giolitti’s leiding weer in handen viel van de agrarische en financiële kapitalisten. Zelfs als dat niet gebeurd was, zou de staat, die kraakte in alle gewrichten, niet over de middelen en mogelijkheden hebben beschikt om de crisis en de ellende het hoofd te bieden.
Dankzij deze situatie en in gelijke tred met de ontwikkeling ervan, kon het Italiaanse fascisme ontluiken. De voorbestemde leider wachtte in de persoon van Mussolini. In de herfst van 1914 was Mussolini de afvallige van het pacifistisch socialisme geweest. Met de slogan “oorlog of republiek” werd hij de fanatiekste oorlogszuchtige. In een met geld van de Entente opgericht dagblad, Il Popolo d’Italia, beloofde hij de massa’s producenten de hemel op aarde als vrucht van de oorlog. Samen met de industriële burgerij doorwaadde hij het bloedbad van de oorlog; samen met hen wilde hij Italië omvormen tot een moderne kapitalistische staat. Mussolini moest de massa’s het hof maken om als actieve kracht te kunnen ingrijpen in een situatie die al zijn profetieën weerlegde en indruiste tegen zijn doelstellingen. In 1919 vormde hij in Milaan de eerste fascio di combattenti (liga van strijders), met als doel het voortbestaan en de bloei van de natie te verzekeren door “de revolutionaire vruchten van de revolutionaire oorlog veilig te stellen voor de helden van de loopgraven en het werkende volk.” In een aantal steden werden fascistische groeperingen gevormd. De nieuwe beweging was vanaf het begin verwikkeld in een bittere strijd tegen de revolutionaire arbeidersorganisaties, omdat deze, zo beweerde Mussolini, “de natie verdeeld en verzwakt” hadden door een perspectief van klassenstrijd naar voren te brengen. Het fascisme keerde ook zijn speren tegen de regering-Giolitti, die het volledig verantwoordelijk achtte voor het afschuwelijke lijden in de periode na de oorlog. Het fascisme ontwikkelde zich aanvankelijk zeer langzaam en zwak. Het werd nog tegengehouden door het vertrouwen van de brede massa’s in het socialisme. In mei 1920 waren er in heel Italië slechts een honderdtal fascistische groeperingen, geen enkele met meer dan twintig tot dertig leden.
Spoedig kon het fascisme voeding en kracht putten uit een tweede belangrijke bron. De objectief revolutionaire situatie leidde tot de opkomst van een subjectief revolutionaire stemming in de Italiaanse arbeidersklasse. Het roemrijke voorbeeld van de Russische arbeiders en boeren had hier een sterke invloed. In de zomer van 1920 gingen de metaalarbeiders over tot fabrieksbezettingen. Hier en daar, tot in Zuid-Italië toe, bezetten agrarische werkenden, kleine boeren en pachters landerijen of kwamen op andere manieren in opstand tegen de grootgrondbezitters. Maar op dit grote historische moment bleken de leiders van de arbeiders zwak van geest te zijn. De reformistische leiders van de Socialistische Partij trokken zich in angst terug uit het revolutionaire perspectief om de fabrieksbezettingen uit te breiden tot een strijd om de macht. Zij dwongen de arbeidersstrijd in de enge grenzen van een zuiver economische beweging, waarvan de leiding een zaak van de vakbonden was. In overeenstemming met D’Aragona en andere toplui van de vakbondsfederatie Confederazione Generale del Lavoro verraadden zij de opstandige loonslaven door een schandelijk compromis met de werkgevers, waarbij zij profiteerden van de voortreffelijke medewerking van de regering, met name Giolitti. De leiders van de linkervleugel van de Socialistische Partij, waaruit later de Communistische Partij is voortgekomen, hadden nog te weinig vorming en ervaring om de situatie in denken en handelen onder controle te krijgen en de gebeurtenissen in een andere richting te sturen. Bovendien bleken de arbeidersmassa’s niet in staat verder te gaan dan hun leiders en hen voort te stuwen in de richting van de revolutie.
De fabrieksbezettingen eindigden in een zware nederlaag voor de arbeidersklasse, die ontmoediging, twijfel en schuchterheid in haar gelederen teweegbracht. Duizenden arbeiders keerden de partij en de vakbonden de rug toe. Velen van hen zonken weg in onverschilligheid en geesteloosheid, terwijl anderen zich aansloten bij burgerlijke verenigingen. Het fascisme kreeg steeds meer steun onder de gedesillusioneerden en ook onder de kleinburgerij en de burgerij. Het had een politieke en ideologische overwinning behaald op een arbeidersklasse die aangetast was door het reformisme. In februari 1921 waren er ongeveer 1.000 fascisten. Het fascisme won de massa’s door middel van schijnrevolutionaire eisen die werden bepleit door middel van gewetenloze demagogische agitatie. Het hoogdravende verbale radicalisme was vooral gericht tegen de regering van Giolitti, ‘verrader van de natie’.
Maar het fascisme ging te vuur en te zwaard te werk tegen zijn tweede “vijand": de internationale arbeidersorganisaties, de vijanden van het vaderland. Mussolini eiste, in overeenstemming met zijn republikeinse, antimonarchistische en imperialistische opvattingen, de afzetting van de koninklijke dynastie en de letterlijke onthoofding van Giolitti. Zijn volgelingen begonnen de ‘antinationalen’, dat wil zeggen de klassenbewuste arbeidersorganisaties, te “disciplineren” met directe, bloedige terreur. In de lente van 1921 ondernamen de fascisten hun eerste ‘strafexpedities’. Zij sloegen toe tegen de werkenden op het platteland. De organisatorische hoofdkwartieren van deze beweging werden verwoest en uitgebrand, de leiders werden vermoord. Pas later breidde de fascistische terreur zich uit tot de arbeiders in de grote steden. De aanklagers lieten dit alles gebeuren zonder acht te slaan op wet en recht. De burgerij, of het nu om de industrie of de landbouw ging, sponsorde openlijk het fascistische terrorisme en steunde het met geld en op andere manieren. Hoewel de bezetting van de fabrieken door de arbeiders in een nederlaag eindigde, vreesde de burgerij een toekomstige heropleving van de arbeidersmacht. Bij de gemeenteraadsverkiezingen hadden de socialisten een derde van de 8.000 gemeenteraden gewonnen. Preventieve actie was noodzakelijk. Om zeker te zijn!
De regering had toen reden en gelegenheid om het fascisme, dat haar dreigend naderde, met geweld neer te slaan. Maar in de heersende situatie zou dat tot een versterking van de arbeidersbeweging hebben geleid. Liever de fascisten dan de socialisten en revolutionairen, dacht Giolitti. De sluwe oude vos ontbond het parlement en kondigde nieuwe verkiezingen af in mei 1921. Hij creëerde een “alliantie voor de orde” van alle burgerlijke partijen en bracht de fascistische organisaties daarin onder. Tijdens de verkiezingscampagne hield het fascisme zich bezig met onstuimige republikeinse oproepen. Deze antimonarchische en antidynastieke agitatie verstomde nu de leiders van de Agrarische Partij en de massa’s zich bij de alliantie aansloten. De winst van de fascisten bij de verkiezingen was grotendeels te danken aan deze steun en aan de uitbreiding en de groeiende kracht van de fasci, die in mei 1921 2000 groepen telde. Mussolini stelde zichzelf en zijn zaak ontegenzeggelijk bloot aan het risico dat inherent was aan het overspoelen van de fascistische beweging met agrarische krachten. Hij zag in dat hij, door de schijnrevolutionaire antimonarchische agitatie te staken, een sterke stimulans voor de massa’s opgaf om zich bij de fascisten aan te sluiten.
Toen de verkiezingsstrijd voorbij was, wilde Mussolini terugkeren naar zijn slogans van 1919. In een interview met een verslaggever van de Giornale d’Italia – een krant die de belangen van de zware industrie vertegenwoordigt – verklaarde hij dat de gekozen fascisten niet zouden deelnemen aan de opening van het parlement, omdat het voor hen onmogelijk was om na de troonrede “Leve de koning!” te roepen. Deze aankondiging had tot gevolg dat de kracht van de agrarische vleugel van het fascisme duidelijk werd. Sommige afgevaardigden die met steun van de fascistische fracties waren gekozen, stapten op om zich bij de monarchisten en nationalisten aan te sluiten. Er werd een vergadering belegd van de fascistische afgevaardigden samen met regionale afgevaardigden van de fasci om het geschil op te lossen. Mussolini en zijn voorstel werden verslagen. Hij legde zijn republicanisme aan banden met de verklaring dat hij het fascisme niet over deze kwestie wilde verdelen.
Deze nederlaag was voor Mussolini aanleiding om het fascisme om te vormen tot een georganiseerde en gecentraliseerde partij; tot dan toe was het slechts een losse beweging geweest. De omvorming vond plaats op het eerste fascistische congres in november 1921. Hoewel Mussolini op dit punt won, werd hij verslagen bij de selectie van de partijleiding. Hij had deze niet volledig onder zijn controle. Zijn persoonlijke aanhang vormde slechts de helft. De andere helft bestond uit monarchisten vanop het platteland. Deze situatie is veelzeggend. Zij wijst op een conflict binnen het fascisme dat tot vandaag voortduurt en verhevigt, een conflict dat zal bijdragen tot de ondergang van het fascisme. Het is het conflict tussen agrarisch en industrieel kapitaal of, in politieke termen, tussen monarchisten en republikeinen. De partij heeft nu 500.000 leden.
De oprichting van het fascisme als partij was op zichzelf niet voldoende om Mussolini de macht te geven meester van de arbeidersklasse te worden en de arbeidersklasse door middel van nog meer ellendig gezwoeg te dwingen bij te dragen aan de wederopbouw en verdere ontwikkeling van de kapitalistische economie. Voor dit doel had hij een tweeledig apparaat nodig. Een apparaat om de arbeiders te corrumperen, en een ander om hen te onderdrukken met gewapend geweld en terroristische middelen.
Het apparaat om de arbeidersbeweging te corrumperen werd in het leven geroepen door de oprichting van de fascistische ‘vakbonden’, die “nationale corporaties” werden genoemd. Zij moesten systematisch uitvoeren wat het fascisme vanaf het begin had gedaan: de revolutionaire arbeidersbeweging, ja elke onafhankelijke beweging van de arbeiders, bestrijden. Mussolini wijst altijd de beschuldiging van de hand dat hij een strijd voert tegen de arbeidersklasse. Hij verzekert voortdurend dat hij de arbeidersklasse materieel en cultureel wil opvoeden en haar niet wil terugvoeren naar “de schrijnende omstandigheden van een slavenbestaan.” Maar dat alles moet gebeuren in het kader van de ‘natie’ en wordt ondergeschikt aan haar belangen. De klassenstrijd wordt scherp afgewezen.
De fascistische ‘vakbonden’ zijn opgericht met het uitdrukkelijke doel een tegengif te leveren tegen niet alleen de revolutionaire organisaties van de werkende klasse, maar tegen alle klassenorganisaties van welke aard dan ook. Elke klassenorganisatie wordt er door Mussolini en zijn trawanten onmiddellijk van verdacht revolutionair van aard te zijn. Mussolini richtte zijn eigen vakbonden op, die alle werkenden en werkgevers in een bepaald vak of een bedrijfstak omvatten. Sommige van de georganiseerde werkgevers hebben geweigerd zich bij Mussolini’s vakbonden aan te sluiten, evenals de landbouwbond en de bond van industriëlen. Zij worden echter niet ter verantwoording geroepen door de fascistische stoottroepen. De strafexpedities zijn voorbehouden voor de werkenden, zelfs indien ze geen revolutionaire positie innemen maar gewoon opkomen voor hun klassenbelangen. Tienduizenden arbeiders werden verplicht zich aan te sluiten bij de fascistische vakbonden, die naar verluidt zo’n 800.000 leden tellen.
De fascistische groepen voor de terroristische onderwerping van de arbeidersklasse in Italië zijn de zogenaamde eskaders. Deze vormen een militaire organisatie die is voortgekomen uit de agrarische strafexpedities. Bendes van “straffers”, die zich hier en daar spontaan vormden, werden permanente organisaties van betaalde huurlingen, die terreur uitoefenen als beroep. De eskaders ontwikkelden zich na verloop van tijd tot een zuiver militaire macht, die de staatsgreep uitvoerde en de dictatoriale macht van Mussolini ondersteunde. Na de machtsovername en de vestiging van de fascistische staat werden zij gelegaliseerd als een “nationale militie” die een onderdeel vormde van de burgerlijke staat. Ze staan volgens de officiële bewoordingen “in dienst van God, de natie en de eerste minister” – let wel: niet de koning. Er zijn verschillende schattingen van hun sterkte. Ten tijde van de fascistische staatsgreep waren het er tussen de 100.000 en 300.000; nu zijn het er een half miljoen.
Zoals de mislukking en het verraad van de reformistische leiders het fascisme hielpen ontstaan, zo werd ook de verovering van de staatsmacht door het fascisme voorafgegaan door weer een reformistisch verraad en daarmee ook weer een nederlaag van de Italiaanse arbeidersklasse. Op 31 juli 1922 vond een geheime bijeenkomst plaats van de Italiaanse reformistische arbeidersleiders – zowel van de vakbonden als van de socialistische partij; Turati was erbij, net als D’Aragona. Ze besloten een algemene staking af te kondigen via de Confederazione Generale del Lavoro op 1 augustus. Het ging om een staking die niet was voorbereid en niet georganiseerd. Zoals de zaken er nu voor stonden, kon die alleen maar uitlopen op een vreselijke nederlaag voor de arbeidersklasse. In veel plaatsen begon de staking pas nadat zij elders al was ingestort. Dit was een even grote en noodlottige nederlaag als de bezetting van de fabrieken was geweest. Dit gaf de fascisten moed voor hun staatsgreep, terwijl het de arbeiders ontmoedigde en demoraliseerde, zodat zij, passief en hopeloos, afzagen van verder verzet en alles lieten gebeuren. Na de staatsgreep werd het verraad van de reformistische leiders bezegeld toen Baldesi, één van de invloedrijkste leiders van het Italiaanse vakverbond en de Socialistische Partij, op bevel van Mussolini verklaarde dat hij bereid was zich bij de fascistische regering aan te sluiten. Deze schandelijke alliantie stortte in – wat een schande – niet door het verzet en het protest van de reformisten, maar door het verzet van de fascistische plattelandsvleugel.
Kameraden! Dit korte overzicht zal u in staat hebben gesteld het onderlinge verband in Italië te herkennen tussen de ontwikkeling van het fascisme en het economisch verval dat de massa’s verarmde en misleidde; tussen de ontwikkeling van het fascisme en het verraad van de reformistische leiders – lafaards die de arbeiders in de strijd in de steek lieten. Ook de zwakheden van de Communistische Partij speelden hierbij een rol. Afgezien van haar numerieke zwakte heeft de partij zeker ook een politieke fout gemaakt door het fascisme uitsluitend als een militair verschijnsel te beschouwen en de ideologische en politieke kant ervan over het hoofd te zien. Laten we niet vergeten dat het fascisme in Italië, voordat het de arbeidersklasse met terreur neersloeg, reeds een ideologische en politieke overwinning had behaald op de arbeidersbeweging, die aan de basis lag van zijn triomf. Het zou zeer gevaarlijk zijn om het belang van een ideologische en politieke overwinning op het fascisme niet in aanmerking te nemen.
Het is duidelijk dat, in termen van organisatie en kracht, het fascisme zich alleen kon ontwikkelen op de manier die hier kort geschetst is omdat het een programma had dat zeer aantrekkelijk was voor de brede massa’s. We staan voor een vraag die belangrijk is voor arbeiders van elk land: wat heeft het fascisme in Italië sinds zijn machtsovername gedaan om zijn programma te realiseren? Wat is de aard van de staat die zijn instrument is? Heeft het zich getoond als de beloofde staat die boven klasse en partij staat en die gerechtigheid verleent aan elke laag van de maatschappij? Of heeft hij zich een werktuig getoond van de bezittende minderheid en vooral van de industriële burgerij? Dit kan het best worden beoordeeld door de belangrijkste eisen van het fascistische programma te vergelijken met de manier waarop ze zijn uitgevoerd.
Wat beloofde het fascisme, in politieke termen, toen het binnenstormde als Samson met wilde, vloeiende haren?
Een hervorming van het kiesrecht en een consequent doorgevoerde evenredige vertegenwoordiging. Wat zien we nu? De oude en gebrekkige wet op de evenredige vertegenwoordiging van 1919 wordt ingetrokken en vervangen door een kieswet die een lachertje is, een bloedige aanfluiting van de evenredige vertegenwoordiging. De partij die de meeste stemmen krijgt, krijgt tweederde van de parlementszetels. Er is een debat geweest over de vraag of dit tweederde of driekwart moet zijn. Volgens recente berichten in de pers zullen de fascisten er genoegen mee nemen dat de sterkste partij – namelijk hun eigen partij – tweederde krijgt, en dat het resterende derde evenredig over de verschillende andere partijen wordt verdeeld. Dat is nog eens een electorale hervorming!
Mussolini beloofde vrouwen het recht om te stemmen en gekozen te worden. Onlangs kwam in Rome een internationale burgerlijke conferentie voor het vrouwenkiesrecht bijeen. Mussolini vereerde de vrouwen hoffelijk met zijn aanwezigheid en legde hen met een lieve glimlach uit dat vrouwen stemrecht zouden krijgen – maar alleen voor de gemeenteraden. Politieke rechten zouden hen dus nog steeds worden ontzegd. Bovendien zouden niet alle vrouwen stemrecht krijgen bij de gemeenteraadsverkiezingen; alleen zij die konden aantonen over een bepaald opleidingsniveau te beschikken, plus vrouwen met “oorlogsmedailles”, en vrouwen wier echtgenoten over een voldoende grote zak geld beschikten om een bepaald niveau van belastingen te betalen. Zo houdt hij zijn belofte met betrekking tot gelijke rechten voor vrouwen.
Het fascisme sprak in zijn programma over de afschaffing van de senaat en de oprichting van een economisch parlement, naast het politieke. We horen niets meer over het economische parlement. Toen Mussolini zijn eerste toespraak hield tot de senaat, die kamer van alle reactionairen, prees hij de geweldige bijdragen van de senaat in het verleden. Hij bevestigde de grote prestaties van de senaat in het heden en stelde dat de invloed van de senaat in de wetgeving vergroot moet worden.
Het fascistische programma riep op tot de onmiddellijke bijeenroeping van een nationale vergadering om de grondwet te hervormen. Hoe staat het daarmee? Er is met geen woord over deze vergadering gerept. Integendeel, de grondwetshervorming ziet er als volgt uit: het parlement – samengesteld zoals ik heb beschreven, dus met het fascisme als meerderheidspartij – stelt een premier voor. De voorgestelde fascistische premier moet vervolgens worden bevestigd door de koning. De premier stelt zijn regering samen zoals hij wil, presenteert zichzelf en zijn kabinet aan het parlement en krijgt het vertrouwen, waarna het parlement het toneel verlaat, verdaagd voor vier jaar – dat wil zeggen voor de gehele duur van zijn mandaat.
Laten we ook de beloften van de fascisten op sociaal gebied vergelijken met hun prestaties. Het fascisme beloofde wettelijke bescherming van de achturige werkdag en de instelling van een minimumloon voor zowel industrie- als landarbeiders. De nu voorgestelde wet op de achturige werkdag kent honderd uitzonderingen en besluit met een bepaling dat zij ook in bepaalde gevallen buiten werking kan worden gesteld. Bovendien is de achturendag in de praktijk al verdwenen voor brede lagen van de werkende klasse, met name voor spoorwegarbeiders, postbeambten en andere werknemers in de communicatie- en vervoersector, voor wie – precies naar het voorbeeld van “die ellendige hond Groener” – acht uur wachtdienst vervangen wordt door acht uur daadwerkelijk verrichte arbeid.
Hoe staat het met de vaststelling van een minimumloon? Dankzij de terroristische ketenen en vernietiging van de vakbonden, dankzij het optreden van fascistische “bedrijven” die de “burgerlijke vrede” beloven, is het verzet van de werkgevers tegen de looneisen zo versterkt, dat de arbeiders, gezien de slechte economische situatie, niet in staat zijn geweest om zelfs maar hun vroegere loonniveaus te verdedigen. Loonsverlagingen van gemiddeld 20-30% hebben plaatsgevonden en zelfs met 50% voor een groot aantal werkenden. Er zijn zelfs gevallen waarin de loonsverlaging oploopt tot 60%.
Het fascisme sprak over een verzekering voor bejaarden en invaliden, die hen zou beschermen tegen de ergste vormen van armoede en lijden. Wat is er met deze belofte gebeurd? Het zeer zwakke begin van sociale bijstand voor ouderen, zieken en invaliden, dat de vorm aannam van een fonds van 50 miljoen lire, is afgeschaft. De 50 miljoen lire is simpelweg uit de begroting geschrapt “om geld te besparen.” Het resultaat is dat mensen die in armoede leven geen toegang meer hebben tot sociale voorzieningen. Ook de 50 miljoen lire voor de arbeidsbureaus en de steun aan werklozen en de 60 miljoen lire voor de coöperatieve kredietverenigingen zijn uit de begroting geschrapt.
Het fascisme had de eis opgeworpen dat de arbeiders zouden deelnemen aan de technische leiding van de fabriek – met andere woorden, de controle over de productie. Er werd beloofd dat het fascisme de overheidsbedrijven zou onderwerpen aan het technisch toezicht van de fabrieksraden. Nu wordt een wet overwogen die de fabrieksraden eenvoudigweg afschaft. Bovendien moeten de overheidsbedrijven worden overgedragen aan private werkgevers, en dit is al gedeeltelijk gebeurd. De productie van lucifers, voorheen een staatsmonopolie, is nu in handen van particuliere profiteurs. Hetzelfde geldt voor de postpakkettensector, de telefoonsector, de radio-telegramsector, en ook de spoorwegen. Mussolini heeft verklaard dat de fascisten “liberalen in de klassieke betekenis van het woord” zijn.
Laten we eens kijken naar enkele van de vruchten van het fascisme op financieel gebied. Het fascisme beloofde een grondige belastinghervorming. Hun autoritaire staat zou zijn macht gebruiken om een algemene en sterk progressieve belasting op kapitaal te heffen, die tot op zekere hoogte een ‘onteigening van kapitaal’ zou zijn. Maar wat volgde was de afschaffing van diverse belastingen op luxegoederen, zoals op rijtuigen, auto’s en dergelijke. Ter rechtvaardiging wordt gezegd dat dergelijke belastingen “de nationale productie beperken en eigendom en gezin vernietigen.” Bovendien is men nu van plan de indirecte belastingen uit te breiden, met een al even fantasievolle rechtvaardiging, namelijk dat uitbreiding van deze belastingen de consumptie zou verminderen en zo de export naar het buitenland zou bevorderen. Bovendien is de eis dat effecten op naam van de eigenaar moeten staan – de zogenaamde “nominaliteit van effecten” – afgeschaft, waardoor de deur wijd open staat voor belastingontduikers.
Mussolini en zijn trawanten riepen op tot de confiscatie van kerkelijke bezittingen. In plaats daarvan heeft de fascistische regering een aantal oude en reeds lang geleden afgeschafte concessies aan de geestelijkheid weer in werking gesteld. Vijftig jaar geleden werd het godsdienstonderwijs in de scholen afgeschaft. Mussolini heeft het weer ingevoerd en nu moet in elke school een kruisbeeld hangen.
Het fascisme had geëist dat de overheidscontracten voor oorlogsbenodigdheden zouden worden gewijzigd en dat tot 85% van de oorlogswinst naar de regering zou gaan. Wat gebeurde er? Het parlement stelde een commissie in om de contracten voor oorlogsbenodigdheden te herzien. Zij moest verslag uitbrengen aan het parlement als geheel. Dit zou ongetwijfeld de meeste bedrijfsleiders in de zware industrie, de beschermheren en weldoeners van het fascisme, hebben gecompromitteerd. Mussolini besliste gauw dat de commissie alleen aan hem persoonlijk verslag zou uitbrengen. Hij besliste dat wie ook maar iets van de inhoud van het rapport lekt, met zes maanden gevangenis zou gestraft worden. Wat de inbeslagneming van de oorlogswinsten betreft, op dit punt vielen alle fascistische trompetten stil, terwijl miljarden werden beloofd aan de zware industrie om leveringen van verschillende aard te dekken.
Het fascisme wilde ook het leger grondig hervormen. Het eiste afschaffing van het permanente leger, een korte diensttijd, beperking van het leger tot de verdediging van het land in tegenstelling tot het voeren van imperialistische oorlogen, enzovoort. Hoe werd dit programma uitgevoerd? Het permanente leger werd niet afgeschaft. De dienstplicht werd verlengd van acht maanden tot achttien maanden, waardoor het leger van 250.000 man werd uitgebreid tot 350.000. Het is waar dat de Guardia Regia, een soort militair bewapende en georganiseerde politie, werd afgeschaft. Was dit misschien omdat zij bij het volk, en vooral bij de arbeiders, niet populair was, nadat zij had opgetreden tegen vergaderingen, stakingen en dergelijke? Integendeel! Mussolini vond haar te “democratisch” omdat zij onder het ministerie van Binnenlandse Zaken viel en niet onder de generale staf. Mussolini vreesde dat deze strijdkrachten in conflict konden komen met zijn eskadrons en tegen hem konden optreden.
De Guardia Regia omvatte 35.000 politieagenten. Om dit te compenseren werd de omvang van de Carabinieri verhoogd van 65.000 tot 90.000. Bovendien werd het aantal politieagenten verdubbeld, zelfs de rechercheurs en de douanepolitie. Bovendien vormde de fascistische regering de eskadrons van de ‘zwarthemden’ om tot een nationale militie. Hun aantal werd aanvankelijk geschat op 100.000, maar een recente beslissing in het fascistische kamp zal het in de toekomst verhogen tot een half miljoen.
De eskadrons werden geïnfiltreerd door de nationalistische ‘blauwhemden’, agrarisch-monarchistische krachten. Dit moet Mussolini angst hebben aangejaagd voor de mogelijkheid van een opstand tegen zijn dictatuur. Vanaf het moment dat de eskadrons opdoken, nam hij maatregelen om ze onder de politieke leiding van de partij te plaatsen, dat wil zeggen, onderworpen aan zijn heerschappij. Hij meende dat doel te hebben bereikt door de eskadrons onder een nationaal opperbevel te plaatsen dat door de partijleiding werd gekozen. Maar de politieke leiding kon conflicten binnen de eskadrons niet voorkomen, conflicten die steeds scherper werden toen de nationalisten, de ‘blauwhemden’, de eskadrons binnentraden. Om hun invloed te breken, zorgde Mussolini voor een besluit dat ieder partijlid verplichtte zich aan te sluiten bij de nationale militie, zodat de sterkte daarvan gelijk werd aan die van de partij. Mussolini hoopte op deze manier de plattelandskrachten die zich tegen hem verzetten politiek te onderwerpen. Door partijleden in de militie op te nemen, worden de politieke conflicten er echter in verankerd, en deze conflicten zullen zich daar verder ontwikkelen tot zij tot verval leiden.
De strijdkrachten zouden alleen dienen om het vaderland te verdedigen. Dat was de belofte. Maar de ontluikende omvang van het leger en de enorme omvang van de bewapening zijn gericht op grote imperialistische avonturen. De artillerie is enorm uitgebreid, de omvang van het officierskorps is toegenomen, en de marine krijgt speciale steun. Een groot aantal kruisers, torpedobootjagers, onderzeeërs en dergelijke zijn in bestelling. De luchtmacht ontwikkelt zich op een bijzonder opvallende manier. Er zijn reeds orders geplaatst voor 1.000 nieuwe vliegtuigen en er zijn vele vliegvelden aangelegd. De luchtmacht heeft zijn eigen commissie. Honderden miljoenen lire zijn goedgekeurd voor de zware industrie om de modernste machines en moorddadige instrumenten te bouwen.
Wanneer men het programma van het Italiaanse fascisme vergelijkt met de feitelijke uitvoering ervan, wordt één ding duidelijk: het volledige ideologische bankroet van de beweging. Er is een flagrante tegenstelling tussen wat het fascisme beloofde en wat het aan de massa’s leverde. Al het gepraat over hoe de fascistische staat de belangen van de natie boven alles zal stellen spatte als een zeepbel uiteen. De “natie” bleek de burgerij te zijn; de ideale fascistische staat bleek de vulgaire, gewetenloze burgerlijke klassenstaat te zijn. Dit ideologische bankroet moet vroeg of laat leiden tot een politiek bankroet.
En die dag nadert nu. Het fascisme is niet in staat om de verschillende burgerlijke stromingen bijeen te houden met wier stille en weldadige beschermheerschap het aan de macht is gekomen. Het fascisme wilde de macht voor de sociale wedergeboorte veilig stellen door de controle over de staat te grijpen en zijn machtsapparaat voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. Het is er zelfs niet in geslaagd het bureaucratische apparaat volledig te onderwerpen. Er is een scherpe strijd tussen de oude vastgeroeste bureaucratie en de nieuwe fascistische ambtenaren. Hetzelfde antagonisme bestaat tussen het oude reguliere leger met zijn officierskorps en de fascistische militie met zijn nieuwe leiders. Het conflict tussen het fascisme en de burgerlijke partijen groeit.
Mussolini had het plan om een verenigde klassenorganisatie van de burgerij te creëren in de vorm van de fascistische partij als tegenhanger van de revolutionaire arbeidersklasse. Daarom heeft hij zoveel moeite gedaan om alle burgerlijke partijen te vernietigen of op te slorpen. Hij slaagde erin één enkele partij, de nationalisten, op te slorpen. Zoals we hebben gezien, zijn er veel aanwijzingen dat deze samensmelting twee kanten heeft. De poging om de burgerlijke, liberale, republikeinse en democratische groepen te verenigen in een conservatief kader is mislukt. Integendeel, het fascistische beleid heeft de overblijfselen van de burgerlijke democratie ertoe gebracht zich op hun vroegere ideologie te beroepen. Geconfronteerd met Mussolini’s drang naar macht en het gebruik van geweld, zijn zij de strijd aangegaan “om de grondwet te verdedigen en de oude burgerlijke vrijheid te herstellen.”
Het onvermogen van het fascisme om zijn greep op de politieke macht te consolideren en te verdiepen wordt goed geïllustreerd door zijn verhouding tot de Katholieke Volkspartij, onbetwistbaar de grootste en invloedrijkste burgerlijke partij in Italië. Mussolini rekende erop dat hij erin zou slagen de agrarische rechtervleugel van deze partij te breken en te verenigen met de fascisten, en dat hij daardoor de linkervleugel zou verzwakken en haar opheffing zou bewerkstelligen. Het liep echter anders. Op het recente congres van de partij in Turijn, was er een ware opstand tegen het fascisme. Degenen van de rechtervleugel van de partij die zich positief en beschermend over het fascisme wilden uitlaten, werden weggehoond. De scherpste kritiek op het beleid van de partij werd daarentegen met instemming begroet.
Achter deze conflicten – die welke ik heb genoemd en andere – zit het klassenconflict dat niet kan worden weggewuifd door organisatorische manoeuvres en preken over burgervrede. Tegenstellingen tussen klassen zijn machtiger dan alle ideologieën die hun bestaan ontkennen, en deze tegenstellingen komen tot uiting ondanks het fascisme, ja zelfs dankzij het fascisme en tegen het fascisme in. Het gedrag van de Katholieke Volkspartij weerspiegelt het bewustzijn van brede lagen van stedelijke kleinburgers en kleine boeren over hun status als klasse en hun tegenstellingen met het grootkapitaal. Dit is buitengewoon belangrijk met het oog op de greep van de fascisten op de macht in Italië, of beter gezegd, voor de desintegratie waar deze op afstevent. Deze lagen, en vooral de vrouwen daarbinnen, zijn diep beïnvloed door het katholicisme en de kerk. Mussolini heeft daarom alles gedaan wat hij kon om het Vaticaan voor zich te winnen. Maar het Vaticaan heeft het niet aangedurfd om de eerste stadia van antifascistische opstand onder de boerenmassa’s in de Volkspartij tegen te werken.
De kleine boeren zien dat het fascisme de burgerij lagere belastingen, meer mogelijkheden tot belastingontduiking en vette contracten brengt. Ondertussen voelen de kleine boeren het gewicht van zwaardere belastingen door indirecte betalingen en met name door een herberekening van het landbouwinkomen. Hetzelfde geldt voor de kleine burgermassa’s in de stad. Zij worden tot scherp verzet aangezet door de afschaffing van de huurcontrole door het fascisme; de eigenaars hebben weer onbeperkte macht om hoge huren op te leggen. De groeiende opstand van kleine boeren en landarbeiders komt juist tot uiting in de plattelandsgebieden waar het fascisme dacht dat zijn eskaders alle verzet hadden gebroken. In Boscoreale bij Napels bijvoorbeeld bestormden meer dan duizend boeren het stadhuis uit protest tegen de onderdrukkende belastingen. In drie plaatsen in de provincie Novara konden de landarbeiders met succes hun vroegere lonen en arbeidsvoorwaarden doen gelden. Zij deden dit door een aantal landgoederen te bezetten, daarbij gesteund door fascistische eskaders. Het is duidelijk dat het idee van klassenstrijd zelfs binnen de gelederen van het fascisme wortel begint te schieten.
Van bijzonder belang is het ontwaken van delen van de arbeidersklasse die door het fascisme bedwelmd en vergiftigd waren. Intussen is het fascisme niet in staat de belangen van de arbeiders tegen de burgerij te verdedigen en de beloften die het aan de fascistische vakbonden deed, na te komen. Hoe groter zijn overwinningen, des te onbekwamer is het om zich voor te doen als de beschermer van de arbeidersklasse. Het fascisme kan zelfs de werkgevers niet dwingen zich te houden aan de fascistische beloften over de voordelen van gemeenschappelijke organisaties. Waar slechts een paar arbeiders georganiseerd zijn in de fascistische vakbonden, is het misschien mogelijk voor een kapitalist om betere lonen te betalen aan deze enkelingen. Maar overal waar de massa’s in de fascistische organisaties zijn samengedreven, houden de werkgevers geen rekening met de ‘fascistische broeders’, omdat dat te veel zou kosten – en waar het om geldbuidels en winst gaat, geven kapitalistische heren geen blijk van vriendelijkheid.
Het ontwaken van de arbeiders is in het bijzonder bespoedigd door het grote aantal arbeiders dat zonder bestaansmiddelen op straat is gezet, niet alleen in private bedrijven maar ook in de publieke sector. Kort na de fascistische staatsgreep werden 17.000 spoorwegarbeiders ontslagen. Er volgden nog meer ontslagen en er zijn er zeker nog meer op komst. De legerwerkplaatsen van de overheid werden gesloten, waardoor 24.000 arbeiders zonder inkomen kwamen te zitten en overgeleverd werden aan onbeperkte uitbuiting in de private werkplaatsen.
Juist onder de door de fascisten zelf georganiseerde arbeiders ontstaat een felle opstand tegen het fascistische economische beleid. In Turijn, Napels, Triëst, Venetië en een groot aantal andere steden waren het de fascistische vakbonden die zonder uitzondering het voortouw namen door zich aan te sluiten bij arbeiders van andere partijen en organisaties – waaronder de communistische en syndicalistische arbeiders – in een massale openbare bijeenkomst tegen de ontslagen en de sluiting van werkplaatsen. Enkele honderden oorlogsinvaliden die uit de legerwerkplaatsen waren ontslagen, reisden van Napels naar Rome om te protesteren tegen het onrecht dat hen was aangedaan. Zij hoopten dat Mussolini zelf hun recht zou doen wedervaren en bescherming zou bieden, maar als beloning voor hun vertrouwen werden zij gearresteerd zodra zij uit de trein stapten. De havenarbeiders van Monfalcone en Triëst, de arbeiders van vele plaatsen en industrieën – allen leden van fascistische organisaties – zijn in actie gekomen. Op sommige plaatsen zijn opnieuw fabrieksbezettingen tot stand gekomen, in feite uitgevoerd door arbeiders van fascistische vakbonden, met welwillende tolerantie of steun van de eskaders.
Deze feiten tonen aan dat ideologisch bankroet leidt tot politiek bankroet, en dat het vooral de arbeiders zullen zijn die snel weer zullen gaan denken in termen van hun klassenbelangen en verantwoordelijkheden.
Er zijn veel conclusies te trekken. Ten eerste moeten we het fascisme niet zien als een homogeen verschijnsel, als een blok graniet, waartegen al onze inspanningen zullen opbotsen. Het fascisme is van nature tegenstrijdig, het omvat verschillende tegenstrijdige krachten die het tot intern verval en desintegratie zullen brengen. We moeten de strijd energieker opnemen, niet alleen voor de arbeiders die aan het fascisme ten prooi zijn gevallen, maar ook voor de kleine en middelgrote burgerij, de kleine boeren, de intellectuelen – kortom, alle lagen die vandaag, door hun economische en sociale positie, in een steeds scherper conflict met het grootschalige kapitalisme verkeren.
Het zou echter uiterst gevaarlijk zijn te veronderstellen dat het ideologische en politieke verval in Italië snel zal leiden tot een militaire ineenstorting. Het is waar dat het militaire verval en de ineenstorting van het fascisme zullen komen – het moet komen – maar dit kan een langdurig proces zijn vanwege de inertie van de beschikbare machtsinstrumenten. De arbeidersklasse in Italië zal zich losmaken van het fascisme. Het zal weer bewuster, sterker en meer vastberaden worden in de strijd voor haar belangen. Het zal de revolutionaire klassenstrijd voor haar vrijheid hervatten. Maar gedurende dit proces moeten de Italiaanse kameraden en de arbeidersklasse rekening houden met het feit dat het fascisme, terwijl het ideologisch en politiek ten onder gaat, hen zal aanvallen met militair terrorisme, met meedogenloos en gewetenloos geweld. We moeten voorbereid zijn! Een monster, zelfs in zijn doodsstrijd, slaagt er vaak in verwoestende klappen uit te delen. Daarom moeten de revolutionaire arbeiders, de communisten en de socialisten de weg van de klassenstrijd volgen, voorbereid en gewapend voor harde gevechten.
Het ergste wat we kunnen doen, is ons door ons historisch begrip van het fascisme te laten verleiden tot passiviteit, tot afwachten, of tot uitstel van onze bewapening en strijd tegen het fascisme. Ja, het fascisme is zeker gedoemd tot innerlijk verval en tot uiteenvallen. Slechts tijdelijk kan het de burgerij dienen als instrument van de klassenstrijd; slechts tijdelijk kan het, legaal of illegaal, de macht van de burgerlijke staat tegen de arbeidersklasse versterken. Toch zou het rampzalig voor ons zijn om in de rol van slimme en verfijnde waarnemers van dit proces van verval te berusten. Integendeel, het is onze plicht dit proces te bespoedigen en het met alle mogelijke middelen te bespoedigen.
Dat is de bijzondere plicht van de arbeidersklasse, niet alleen in Italië, waar dit proces waarschijnlijk het eerst zal plaatsvinden; het is ook de taak van de Duitse arbeidersklasse. Het fascisme is een internationaal verschijnsel; daar zijn we het allemaal over eens. Tot nu toe is de kracht ervan, naast Italië, het grootst in Duitsland. Hier zijn de afloop van de oorlog en de mislukking van de revolutie gunstig geweest voor de groei ervan. Dat is begrijpelijk, rekening houdend met wat wij weten over de wortels van het fascisme.
In Duitsland is de economie bijzonder verwoest door de verloren oorlog, de last van de herstelbetalingen en het Verdrag van Versailles. De staat is tot in zijn wortels verbrijzeld. De regering is zwak, zonder gezag, een speelbal in de handen van Stinnes en zijn trawanten. Naar mijn mening is er geen land waar de tegenstelling zo groot is als in Duitsland tussen de objectief rijpe voorwaarden voor revolutie en de subjectieve onvolwassenheid van de arbeidersklasse, als gevolg van het verraad, de opvattingen en het gedrag van de reformistische leiders. Nergens stortte de sociaaldemocratie zo schandelijk ineen toen de oorlog uitbrak als in Duitsland. Hier was de kapitalistische industrie sterk ontwikkeld; hier kon de arbeidersklasse trots zijn op zijn sterke organisatie en langdurige marxistische scholing. We kunnen toegeven dat de Britse, Franse en Oostenrijkse sociaaldemocratische partijen en alle organisaties die verenigd waren in de Tweede Internationale hun sterke kanten hadden. Maar de leidende partij, de modelpartij, was de Duitse Sociaaldemocratische Partij. Haar ondergang is daarom een onvergeeflijker en schandelijker misdaad dan de ondergang van andere arbeiderspartijen. Er zijn meer redenen om de ineenstorting van de andere partijen bij het uitbreken van de oorlog te verontschuldigen of te vergeven dan er zijn voor de Duitse sociaaldemocratische partij. De gevolgen van deze ineenstorting kwamen op een bijzonder sterke en destructieve manier terug op de arbeidersmassa’s. Toen het Duitse imperialisme door het imperialisme van de Entente werd verbrijzeld, waren de voorwaarden hier bijzonder gunstig voor het fascisme om snel de kop op te steken.
Maar ondanks alles ben ik ervan overtuigd dat het Verdrag van Versailles en de bezetting van het Ruhrgebied met al zijn gewelddaden het fascisme in Duitsland niet zo sterk hebben bevorderd als de staatsgreep van Mussolini. Die staatsgreep heeft de Duitse fascisten een grotere stimulans gegeven dan welke andere gebeurtenis ook. Het gaf hen zelfvertrouwen en geloof in hun overwinning. De nederlaag en ineenstorting van het fascisme in Italië zou onmiddellijk de grootste demoraliserende slag toebrengen aan de fascisten in Duitsland, en zou een grote aanmoediging zijn voor de arbeidersklasse. Des te meer als de arbeidersklasse kan zeggen: het fascisme in Italië won en genoot een tijdlang het toppunt van zijn macht, maar nu is het niet meer, niet alleen omdat het verscheurd werd door interne tegenstellingen, maar ook door de krachtige en doelbewuste actie van de arbeidersmassa’s. Dit inzicht zou zich internationaal verspreiden, ongeacht de situatie in de afzonderlijke landen.
Het is dus onze internationale plicht om met al onze kracht te werken aan de overwinning op het fascisme in Italië. Bij deze inspanning mogen we niet vergeten dat er een voorwaarde is om het fascisme in het buitenland met succes te overwinnen, en dat is dat we ook in ons eigen land het georganiseerde fascisme met al onze krachten bestrijden en grondig verslaan.
Ik heb de ontwikkeling van het fascisme in Italië vrij volledig geschetst – hoewel bij lange na niet volledig genoeg – omdat het voor onze ogen rijp, duidelijk omschreven en compleet is. De Italiaanse kameraden kunnen mijn opmerkingen aanvullen. Ik ga niet het fascisme in andere landen schetsen; dat kunnen de afgevaardigden van onze partijen in die landen doen.
In de resolutie die ik heb voorgesteld, worden verschillende methoden geschetst en verschillende taken om het fascisme de baas te worden. Ik zal de resolutie niet in detail bespreken; ik geloof dat zij voor zichzelf spreekt. Ik wil alleen benadrukken dat deze taken langs twee lijnen lopen. De ene groep taken is erop gericht het fascisme ideologisch en politiek te overwinnen. Deze taak is enorm belangrijk. Zij vereist tot op zekere hoogte een heroverweging of een preciezere evaluatie van bepaalde sociale verschijnselen die eigen zijn aan het fascisme in zijn essentie. Zij vereist ook een intense activiteit. We moeten ons ervan bewust blijven dat, zoals ik in het begin al zei, het fascisme een beweging is van de hongerigen, de lijdenden, de teleurgestelden en van hen die geen toekomst hebben. We moeten ons inspannen om de sociale lagen die nu in het fascisme vervallen aan te trekken en ze ofwel in onze strijd op te nemen ofwel op zijn minst in de strijd te neutraliseren. We moeten helderheid en kracht aanwenden om te voorkomen dat zij troepen leveren voor de burgerlijke contrarevolutie. Voor zover we zulke lagen niet winnen voor onze partij en onze idealen en niet in staat zijn ze op te nemen in de rangen en standen van de strijdende revolutionaire arbeiderskrachten, moeten we erin slagen ze te neutraliseren, te steriliseren, of welk woord je ook maar wil gebruiken. Ze mogen ons niet langer bedreigen als strijders voor de burgerij. De voorwaarden voor ons succes zijn aanwezig in de levensomstandigheden die de burgerlijke klassenheerschappij in deze fase van de historische ontwikkeling aan deze lagen oplegt.
Naar mijn mening is het uiterst belangrijk dat we doelbewust en consequent de ideologische en politieke strijd voeren voor de zielen van hen die in deze lagen zitten, met inbegrip van de burgerlijke intelligentsia. We moeten begrijpen dat de groeiende massa’s hier ontegenzeggelijk op zoek zijn naar een uitweg uit het vreselijke lijden van onze tijd. Dit houdt veel meer in dan het vullen van de maag. Nee, de besten onder hen zoeken een uitweg uit de diepe angst van de ziel. Zij verlangen naar nieuwe en onwankelbare idealen en een wereldbeschouwing die hen in staat stelt de natuur, de maatschappij en hun eigen leven te begrijpen; een wereldbeschouwing die geen steriele formule is, maar creatief en constructief te werk gaat. Laten we niet vergeten dat gewelddadige fascistische bendes niet uitsluitend bestaan uit oorlogszuchtige schurken, huurlingen die uit vrije wil worden ingezet, en schurken die genoegen scheppen in terreurdaden. We vinden onder hen ook de meest energieke krachten van deze sociale lagen, diegenen die het meest tot ontwikkeling in staat zijn. We moeten naar hen toegaan met overtuiging en begrip voor hun toestand en hun vurig verlangen, onder hen werken en hen een oplossing laten zien die niet achteruit leidt, maar vooruit naar het communisme. De allesoverheersende grootsheid van het communisme als wereldbeeld zal hun sympathie voor ons winnen.
In tegenstelling tot de Tweede Internationale is de Komintern geen internationale voor de elite van blanke arbeiders van Europa en Amerika. Het is een Internationale voor de uitgebuitenen van alle achtergronden. Daarom moet de Communistische Partij van elk land nu niet alleen een voorhoedevechter zijn van de loonarbeiders in de enge zin van het woord, niet alleen een tribuun van de belangen van de arbeiders die handenarbeid verrichten, maar ook een voorvechter van de intellectuele arbeiders, een leider van alle sociale lagen wier vitale belangen en wier verlangen om een meer geavanceerde cultuur te bereiken hen in toenemende tegenspraak brengt met de kapitalistische orde. Daarom ben ik blij met het besluit van onze plenaire vergadering om de strijd voor een arbeiders- en boerenregering op te nemen. De nieuwe slogan is niet alleen onweerlegbaar van toepassing op de grotendeels agrarische landen van de Balkan, zoals Bulgarije, Roemenië, enzovoort; hij is ook van grote betekenis voor Italië, Frankrijk, Duitsland, en vooral de Verenigde Staten. De slogan is in feite een vereiste voor de strijd om het fascisme te verslaan. Het vereist dat we ons begeven onder de breedste lagen van uitgebuite boerenproducenten en landarbeiders en hen de bevrijdende boodschap brengen van het communisme. Het is onze taak om alle sociale lagen waarin het fascisme een massale aanhang rekruteert te laten zien dat wij communisten hun belangen verdedigen door middel van intense activiteit tegen de burgerlijke klassenheerschappij.
Er is nog iets dat we moeten doen. We moeten ons niet beperken tot de strijd met en voor de massa’s met ons politiek en economisch programma. Het is waar dat de politieke en economische eisen op de voorgrond treden. Maar hoe kunnen wij de massa’s meer bieden dan alleen de verdediging van hun brood? Wij moeten hen tegelijkertijd de gehele edele innerlijke inhoud van het communisme als wereldbeschouwing brengen. Als dat gebeurt, zal onze beweging wortelen in alle sociale lagen, en vooral bij de burgerlijke intellectuelen die door de recente historische ontwikkelingen onzeker zijn geworden in hun denken en streven, die hun oude wereldbeschouwing zijn kwijtgeraakt zonder in staat te zijn een nieuwe te vinden in de beroering van deze tijd. Laten we ervoor zorgen dat deze zoekers niet verdwalen.
In de geest van deze gedachtegang zeg ik: “Naar de massa’s!” Maar laat me een voorwaarde voor succes onderstrepen. We mogen de woorden van Goethe niet vergeten: “Getretener Quark wird breit, nicht stark.” (Vrije vertaling: het is de kwaliteit die telt, niet de kwantiteit). We moeten onze communistische ideologie in al haar kracht en helderheid handhaven. Hoe meer we naar de massa’s toegaan, des te noodzakelijker is het dat de Communistische Partij organisatorisch en ideologisch één is. We kunnen ons niet breeduit als een plas in de massa storten. Dat zou leiden tot schadelijk opportunisme, en onze inspanningen onder de massa’s zouden in een vernederende nederlaag ten onder gaan. Als we concessies doen aan het “gebrek aan begrip” van de massa’s – en dan bedoel ik zowel de oude als de nieuwe massa’s – dan geven we onze ware roeping als partij op. We verliezen wat het belangrijkste is voor de zoekers – dat wat hen bindt: de vlam van een nieuw sociaal leven dat verwarmt en verlicht, en hoop en kracht brengt in de strijd.
Wat we nodig hebben is dat we onze agitatie- en propagandistische methoden en onze literatuur opnieuw vorm geven in overeenstemming met deze nieuwe taken. Als de berg niet naar Mohammed komt, heeft Mohammed geen andere keuze dan naar de berg te gaan. Als de nieuwe massa’s die wij moeten aantrekken niet naar ons toe komen, moeten wij hen vinden en met hen spreken in hun eigen taal, een taal die overeenkomt met hoe zij de dingen zien, zonder ook maar het geringste van onze communistische visie op te geven. We hebben speciale literatuur nodig voor agitatie onder de boeren, speciale literatuur voor ambtenaren en de kleine en middenburgers van elk type, en ook literatuur gewijd aan werk onder intellectuelen. Laten we de rol niet onderschatten die intellectuelen kunnen spelen, niet alleen in de revolutie, maar ook na de revolutie. Laten we denken aan de buitengewoon schadelijke sabotage die intellectuelen in Rusland na de revolutie hebben gepleegd. We willen leren van de ervaringen van onze Russische broeders. Daarom moeten we begrijpen dat het verre van onbelangrijk is of intellectuelen met ons of tegen ons zijn, zowel op het moment van de revolutie als daarna.
De strijd tegen het fascisme legt ons dus een rijk scala van nieuwe taken op. Elke afzonderlijke sectie van de Communistische Internationale heeft de plicht deze taken op zich te nemen en uit te voeren op een wijze die overeenkomt met de specifieke omstandigheden in haar land. En we moeten ons ervan bewust zijn dat het ideologisch en politiek overwinnen van het fascisme op zichzelf niet voldoende is om de strijdende arbeidersklasse te beschermen tegen de boosaardigheid en het geweld van deze vijand.
Momenteel heeft de arbeidersklasse dringend behoefte aan zelfverdediging tegen het fascisme, en deze zelfbescherming tegen de fascistische terreur mag geen moment verwaarloosd worden. De persoonlijke veiligheid en het bestaan van de werkenden staat op het spel, net als het voortbestaan van hun organisaties. Zelfverdediging van de arbeidersklasse is de noodzaak van het moment. We moeten het fascisme niet bestrijden zoals de reformisten in Italië, die hen smeekten: ‘Laat ons met rust, dan laten we jullie met rust’. Integendeel! Geweld met geweld bestrijden. Maar niet geweld in de vorm van individuele terreur, dat zal zeker falen. Eerder geweld als de kracht van de revolutionair georganiseerde klassenstrijd.
We hebben hier in Duitsland al een begin gemaakt met de georganiseerde zelfbescherming van de arbeidersklasse tegen het fascisme door de vorming van de fabrieksdetachementen. Deze zelfverdedigingseenheden moeten worden uitgebreid en navolging krijgen in andere landen als een basis voor internationaal succes tegen het fascisme.
Maar arbeidersstrijd en zelfverdediging tegen het fascisme vereisen een eenheidsfront. Het fascisme vraagt niet of de arbeider in de fabriek een ziel heeft die geschilderd is in de witte en blauwe kleuren van Beieren; of geïnspireerd is door de zwarte, rode en gouden kleuren van de burgerlijke republiek; of door het rode vaandel met een hamer en sikkel. Het vraagt niet of de arbeider de Wittelsbach-dynastie [van Beieren] in ere wil herstellen, een enthousiast fan van Ebert is, of onze vriend Brandler liever als president van de Duitse Sovjetrepubliek zou zien. Het enige dat voor het fascisme telt is dat ze een klassenbewuste arbeider tegenkomen, en dan knuppelen ze hem tegen de grond. Daarom moeten arbeiders zich verenigen in de strijd, zonder onderscheid van partij of vakbondslidmaatschap.
Zelfverdediging van de werkenden tegen het fascisme is één van de sterkste krachten om het eenheidsfront van de werkende klasse op te richten en te versterken. Zonder het eenheidsfront is het onmogelijk voor de arbeidersklasse om zich met succes te verdedigen. Daarom is het noodzakelijk onze agitatie in de fabrieken uit te breiden en te verdiepen. Onze inspanningen moeten vooral de onverschilligheid en het gebrek aan klassenbewustzijn en solidariteit onder de arbeiders overwinnen. We moeten ingaan tegen diegenen die zeggen: ‘Laat de anderen maar strijden en actie ondernemen; dat is mijn zaak niet’. We moeten elke arbeider inprenten dat het hun zaak is. ‘Laat me er niet buiten. Ik moet er bij zijn. De overwinning is in zicht’.
Iedere arbeider moet zich meer voelen dan een loonslaaf, een speelbal van de winden en de stormen van het kapitalisme en van de machthebbers. Arbeiders moeten voelen en begrijpen dat zij deel uitmaken van de revolutionaire klasse, die de oude staat van de bezittende klasse zal omvormen tot de nieuwe staat van het Sovjetsysteem. Alleen wanneer we in iedere arbeider een revolutionair klassenbewustzijn opwekken en de vlam van de klassenbeslissing ontsteken, kunnen we erin slagen de noodzakelijke omverwerping van het fascisme voor te bereiden en militair uit te voeren. Hoe bruut het offensief van het wereldkapitaal tegen de wereldwijde arbeidersklasse ook moge zijn, hoe hevig het ook moge woeden, de arbeidersklasse zal zich uiteindelijk een weg naar de overwinning vechten. Ondanks het fascisme zien we dat de kapitalistische economie, de burgerlijke staat en de klassenheerschappij aan het eind van hun Latijn zijn. Symptomen van fascistisch verval en desintegratie in de burgerlijke maatschappij spreken tot ons op luide en doordringende wijze van een komende overwinning, op voorwaarde dat de arbeidersklasse met kennis en wilskracht strijdt in een eenheidsfront. Dat is wat nodig is!
Boven de chaos van de huidige omstandigheden zal de reusachtige gedaante van de arbeidersklasse oprijzen met de kreet: ‘Ik heb de wil! Ik heb de kracht! Ik ben de strijd en de overwinning! De toekomst is aan mij!’