Geschreven: 1960
Copyright/Bron: Links nr. 14, 14 mei 1960
Oorspronkelijke titel: onbekend
Vertaling: redactie Links
Deze versie: spelling
Transcriptie: Valeer Vantyghem
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 10 oktober 2008
Zie ook: § Het Communistisch Manifest § Bad Godesberg: de nieuwe partijprogramma’s van de Duitse en Oostenrijkse sociaaldemocratie |
Wij moeten, geloof ik, de sociaaldemocratische partijen die tijdens de laatste jaren hun programma’s opgesteld hebben dankbaar zijn voor de openhartigheid waarmede zij hun doctrine en politieke strategie uiteengezet hebben; wij moeten vooral de Duitse sociaaldemocratie bedanken die, door het programma van Bad Godesberg, duidelijk de nieuwe oriëntaties van de sociaaldemocratie hebben onthuld.
Het opportunisme kenmerkte zich in het verleden — en het kenmerkt nog steeds sommige partijen — door de herbevestiging van een blijvende trouw aan de principes, zelfs wanneer het dagelijks met de voeten getreden worden, d.w.z. door een volledige scheiding tussen theorie en praktijk, en door het volgen van een politieke lijn die volledig bepaald wordt door de toevallige omstandigheden en inspiraties van het ogenblik, zonder dat men de onverenigbaarheid met de principes die men in de theorie aankleeft erkent. Reeds voor de eerste wereldoorlog behoorde de Duitse sociaaldemocratie tot de voornaamste vertegenwoordigers van dit opportunisme, zodat er een totale tegenstrijdigheid was tussen de plechtige verklaringen van de nationale en internationale congressen en de dagelijkse politiek. Eindelijk met deze traditie gebroken te hebben (zelfs indien het om electorale redenen is), en openbaar de principes overboord te hebben gegooid , betekent ongetwijfeld een grote stap op weg naar de verduidelijking van de problemen die zich thans voor de ganse arbeidersbeweging stellen.
Dit programma betekent nochtans geen keerpunt; het is de officiële bevestiging van een oriëntering die in feite reeds genomen werd door bijna alle Westerse socialistische partijen, zelfs door deze die het niet openlijk erkennen. Een eerste kenmerk is het uitdrukkelijk afzien van het socialistische einddoel.
‘Het privaatbezit der productiemiddelen heeft het recht beschermd en bevorderd te worden, in de mate waarin het de ontwikkeling van een rechtvaardige sociale orde niet hindert; een vrijere concurrentie en het vrij initiatief van onderneming betekenen belangrijke elementen van een sociaaldemocratische politiek’: zulke zinnen tonen dat het doel waarnaar men streeft, op verre na, niet socialistisch is. De verwezenlijking van het programma zou zelfs de grote economische groepen niet ernstig bedreigen: men zegt enkel dat ‘de beperking van de macht der grote economische groepen de voornaamste taak is van een liberale economische politiek: de staat en de maatschappij mogen de prooi niet worden van grote belangengroepen’. Men vervalt dus in wat Marx de typische kleinburgerlijke vergissing noemt: de werkelijkheid niet in haar geheel te zien en te geloven dat men de ‘goede’ en de ‘slechte’ kanten van éénzelfde werkelijkheid kan scheiden. Men wil niet inzien dat de grote economische groepen niets anders kunnen zijn dan wat zij zijn, dat zij door een noodzakelijke drang om zich in stand te houden en te ontwikkelen er niet kunnen van afzien onrechtmatig het domein der openbare machten te betreden en dat zij er nog veel minder kunnen van afzien een sterke heerschappij over gans het economisch leven uit te oefenen, zoals de geschiedenis van het moderne kapitalisme ons aantoont: de Duitse sociaaldemocratie heeft dit niet begrepen en denkt dat men de ‘slechte kant’ kan vermijden door een wijze ordening die de macht van deze grote groepen ‘beperkt’.
Tenslotte zijn het economisch liberalisme en de concurrentie de basisprincipes van het programma: de planificatie is slechts een noodzakelijk kwaad. ‘Vrije concurrentie in de grootst mogelijke mate, planificatie in de mate waarin het noodzakelijk is’: deze formule geeft goed het huidige ideaal van de SPD weer.
Dit verzaken aan het einddoel van het socialisme is slechts het gevolg van een nog veel radicalere keuze: nl. de opgave van het marxisme. In zijn congresrede heeft Ollenhauer wel ontkend dat het traditionele doel, de bevrijding van de mens van de politieke en economische onderdrukking, opgegeven werd. Hij voegde er echter aan toe dat men dit doel niet meer kan nastreven met de methodes van vroeger, omdat de maatschappij zich grondig gewijzigd heeft. Niets is minder marxistisch, zegde hij, dan van het politiek programma van Marx en Engels de inhoud te willen maken van een programma van sociaaldemocratische principes van het jaar 1959.
Hij vergeet er nochtans aan toe te voegen dat de sociaaldemocratie, met dit programma, precies het marxisme en vooral die leer van de klassenstrijd, heeft opgegeven als leidraad voor de strijd van de arbeidersbeweging. Als men dit opgeeft komt men er natuurlijk toe de bevrijding van de mens van economische en politieke dwang te stellen, zonder rekening te houden met de realiteit van een in klassen verdeelde maatschappij; te denken aan een democratie die perfect kan werken in het kapitalistische systeem, op voorwaarde dat men ‘de macht beperkt’ van de grote economische groepen en van de bureaucratie; alle tegenstellingen van de huidige maatschappij over het hoofd te zien en te denken dat men de volle tewerkstelling en de andere objectieven van het programma zal kunnen verwezenlijken in een niet geplanifieerde maatschappij, en tenslotte van alle materiële en morele veroveringen die het programma tot doel stelt een kwestie van goede wil der mensen te maken, zonder rekening te houden met de logica van de klassenbelangen die, in laatste instantie, de daden van de economisch overheersende klassen bepalen.
Deze scheiding tussen de te bereiken doeleinden en de sociale krachten waarop men kan steunen om ze te bereiken betekent een breuk met het marxisme. Daarom is er geen spraak meer van de verovering van de macht door de arbeidersklasse, vermits de partij niet meer de verdeling van de maatschappij in klassen, en nog veel minder de uitoefening van de macht als voorrecht van de heersende klasse erkent. De macht, zegt zij, behoort toe aan alle burgers, en de doeleinden van het programma zullen bereikt worden wanneer de meerderheid van de burgers zich achter het programma van de SPD zal geschaard hebben.
Maar indien het socialisme niet meer opgevat wordt als het eindpunt van een ontwikkeling die haar oorsprong vindt in de tegenstellingen van de kapitalistische maatschappij, en die zou moeten versneld worden door een proletariaat dat bewust is van zijn klassendoeleinden en politieke georganiseerd is voor de verovering van de macht, indien de sociaaldemocratische partij zich tot doel stelt de verovering van de stemmen, en niet van de macht, dan is dit een fatale ommekeer waarvoor de gevolgen zeer erg kunnen zijn voor de arbeidersbeweging.
Gans de strategie die het marxisme aan de arbeidersbeweging bijgebracht heeft is gesteund op de tegenstrijdige natuur van de maatschappij. Voor een marxist steunt de mars naar het socialisme op de tegenstelling tussen het steeds meer sociaal karakter van het productieproces, dat de objectieve voorwaarden van het socialisme schept, en het karakter van de organisatie van de productieverhoudingen, die een klassenorganisatie is, tot de verdediging niet van collectieve, maar van private en bevoorrechte belangen; zij steunt op de evenwichtigheden die eruit voortvloeien, vooral tussen de uitbreidingsmogelijkheden van de productiekrachten en de beperkingen die opgelegd worden door de noodzaak om de private winst, de rendabiliteit der investeringen, te verzekeren beperkingen die natuurlijk ten nadele van de niet bevoorrechten, t.t.z. van de overgrote meerderheid der bevolking uitvallen; zijn steunt op het bewust worden der arbeidersmassa tijdens haar strijd van het feit dat het onmogelijk is tot stabiliteit of veiligheid te komen zonder de heerschappij der private belangen, d.w.z. de macht van de heersende klasse te vernietigen en te vervangen door een collectieve macht, door de nationalisatie, de planificatie, enz. Het marxisme steunt de vestiging van een socialistische maatschappij niet op de utopische basis van de triomf der meest rationele gedachten noch op de voluntaristische basis van de triomf van een beslissing genomen door de meerderheid der ‘burgers’, maar op de realistische basis van een ontleding van de maatschappij. Het steunt vooral op de ontmoeting tussen een objectieve tendens naar het collectieve en sociale, en de subjectieve bewustwording door de arbeidersmassa’s van het feit dat, zonder een aanpassing van de ganse politieke en maatschappelijke organisatie aan deze eisen, geen enkel probleem werkelijk zal kunnen opgelost worden.
Geen spoor van dit alles in het nieuw programma: men ontkent dat er klassen zijn, dat er klassenstrijd is, dat de maatschappij tegenstrijdig is. Men beeldt zich in dat de maatschappij spontaan evolueert naar steeds meer collectieve vormen (men ziet de contradictie niet tussen deze toenemende collectivisatie en de versterking van de private macht): in deze maatschappij is de enige taak van de socialistische partijen niet het kapitalisme, de heersende klasse, de antisociale macht der bevoorrechten te vernietigen, maar enkel de negatieve kanten van de huidige toestand weg te nemen, of zelfs alleen te beperken. Is het echter mogelijk tegelijkertijd de maatschappij te aanvaarden zoals zij is en er de slechte kanten, zoals de overdreven macht der monopolies te willen elimineren, vermits die maatschappij zoals ze is noodzakelijkerwijze de monopolies in het leven roept en vermits deze door hun natuur zelf ertoe gedreven worden zekere economische doeleinden die schadelijk zijn voor de gemeenschap en een overdreven politieke macht die schadelijk is voor de democratie na te streven? Is het mogelijk tegelijkertijd te beweren dat men een maatschappij, die steunt op privaatbezit en vrije concurrentie (!), dus een kapitalistische maatschappij wil in stand houden en tevens dat men er de nadelige kanten als de onzekerheid, de onveiligheid, het gevaar voor crisissen en werkloosheid, de ontoereikendheid der lonen en het gebrek aan democratische controle over het productieapparaat wil elimineren, wanneer dit alles onafscheidbaar is met het kapitalisme?
Zeker, het neokapitalisme is erin geslaagd een sterke capaciteit te ontwikkelen tot een (tenminste gedeeltelijk) herstel van het evenwicht en kan aldus de illusie wekken van een vreedzame, geleidelijke en bijna automatische mars naar het socialisme. Deze illusie wordt in de eerste plaats gewekt door de toenemende specialisatie van de productie, waardoor inderdaad de huidige maatschappij de objectieve voorwaarden van het socialisme schept. In de tweede plaats wordt zij gewekt door de verbeteringen — in absolute waarde — van de levensvoorwaarden der arbeiders, die de tendens hebben in evenwicht te blijven met het ontstaan van nieuwe behoeften, en tenslotte, in de derde plaats, door de maat van programmatie en ‘marginaal collectivisme’ die het neokapitalisme kan aanvaarden en soms moet toepassen om de onevenwichtigheden te compenseren die, zonder de noodzakelijke correctieven, de stabiliteit van het systeem zouden in gevaar brengen. Een ganse serie stabiliserende mechanismen steunend op de tussenkomst van de openbare machten en die kunnen gaan tot het beheer van ganse nijverheidssectoren of tot een herverdeling van de winst, om de mogelijkheden van het verbruik te behouden op het niveau dat vereist is door een zekere maat van expansie van de productie; de noodzakelijkheid van economische vooruitzichten en van het ontwerpen van programma’s, die thans opgelegd worden door de afmetingen zelf van de ondernemingen die het risico niet meer kunnen lopen gans het reusachtige productieapparaat wild te doen draaien: het zijn zoveel correctieven van de oude ‘kapitalistische anarchie’ die men makkelijk kan voorstellen als elementen van het socialisme, indien men geen rekening houdt met de aard en de klassendoeleinden van de tussenkomst der openbare macht en van het ontwerpen van de programma’s. Deze aard en klassendoeleinden kunnen niet aanzien worden als ‘nadelen’ en ‘slechte kanten’ die men moet uit de weg ruimen, omdat zij voortspruiten uit de natuur zelf van de maatschappij. Juist in de naoorlogse periode, tijdens het welke het verdwijnen van de klassieke crisissen aangehaald wordt om de nieuwe mogelijkheden van het kapitalisme te bewijzen, zou een ernstige studie aantonen dat zij vermeden worden o.a. door een onvoldoende gebruik van de productiemogelijkheden (beperkte toepassing van de technische vooruitgang, remming van de productie, hoge graad van werkloosheid, bv. in de USA) of door een aanzienlijke stijging der legeruitgaven, wat in de praktijk betekent een vernietiging van rijkdom. Dit betekent dat de vernietiging van rijkdommen, die de crisis vroeger veroorzaakte door de productiekrachten voor een zekere periode lam te leggen, thans op een meer wetenschappelijke wijze gedoseerd wordt. Maar de fundamentele tegenstelling van de kapitalistische economie, die haar belet een evenwichtige ontwikkeling te bereiken, blijft bestaan. Indien de kapitalistische economie, spijts de grotere middelen waarover zij nog beschikt, zich in trager tempo ontwikkelt dan de socialistische economie, dan is het in laatste instantie omdat de vernietiging of het niet produceren (of de potentiële vernietiging) van rijkdommen een levensregel blijft, die opgelegd wordt door de noodzakelijkheid het evenwicht van een onevenwichtig systeem te herstellen.
Wie de gevaren van het opstapelen van deze onevenwichtigheden niet ziet, is niet in staat het opkomen van economische en politieke crisissen (als oorlog en dictatuur) welke zij op de duur verwekken, te voorzien en moet ze onvoorbereid trotseren: nog slechter, hij is ontwapend in de dagelijkse strijd die hij niet kan richten naar socialistische objectieven.
Wat is inderdaad, voor een marxist, de strategie van de dagelijkse strijd? Niet het nastreven van onmiddellijke voordelen, van gelijk welke verbetering, maar alleen van voordelen en verbeteringen die de macht van de arbeiderklasse vergroten. Dit eist een waakzame, bewuste aandachtige, aanhoudende actie van de partij der arbeidersklasse die, doorheen de ervaringen van de dagelijkse strijd, ernaar moet streven de politieke rijpheid der massa te verheffen tot het begrijpen van de werkelijke klassenverhoudingen, tot het begrip dat de fundamentele problemen niet kunnen opgelost worden in het kader van de huidige structuur, tot het begrijpen van de limieten van de normale syndicale actie, van de sectoriele eisen en van de gedeeltelijke hervormingen, tenslotte tot het begrijpen van de noodzaak van een algemene oplossing die de fundamentele tegenstelling in het belang van alle werkende mensen oplost. Om uit die maatschappij het socialisme te doen ontstaan moet men de nadruk leggen op haar tegenstellingen, in andere woorden, aan de massa een steeds duidelijker bewustzijn geven van de onmogelijkheid het sociaal karakter van de productie met het privaat karakter van de huidige organisatie te verzoenen.
Dit is juist het tegenovergestelde van wat het neokapitalisme doet, dat correctieven invoert teneinde deze tegenstellingen te milderen en te maskeren, en ook van wat de sociaaldemocratische partijen doen in het kader van de nieuwe programma’s: zij hebben geen algemene kijk op de ontwikkeling van de maatschappij, delen het neokapitalistisch optimisme en isoleren de afzonderlijke aspecten van de maatschappij door te trachten de goede van de slechte kanten te onderscheiden. Door aldus te handelen plaatsen ze zich op het terrein van de tegenstander. Het zijn inderdaad de heersende klassen die er belang bij hebben iedereen in zijn problemen op te sluiten, alsof het ging om individuele problemen, ieders belangstelling te beperken tot zijn eigen kleine wereld, tot de micro economische en micro sociale problemen van zijn eigen activiteit; zij beletten hem aldus bewust te worden van de algemene economische en sociale problemen die slechts kunnen opgelost worden door de collectieve actie, van de klasse en de partij.
Om het anders uit te drukken: in een tegenstrijdige maatschappij blijft de werker, zelfs de arbeider, een tegenstrijdig wezen. Want ook hij is lid van de kapitalistische maatschappij en, als dusdanig, heeft hij er belang bij de beste levensvoorwaarden te verzekeren in het kader van deze maatschappij. Maar tegelijkertijd is hij het slachtoffer van de organisatie van deze maatschappij, slachtoffer van zijn klassenvijanden, en als dusdanig heeft hij er belang bij het kader van de maatschappelijke verhoudingen, die hem onderdrukken, te breken. In het eerste aspect is hij een individu zoals de andere, met zijn eigen problemen, waarvan de oplossing hem alleen in zijn persoonlijke sfeer aanbelangt. Maar in het andere aspect is hij hoofdzakelijk lid van een gemeenschap, van zijn klasse of van zijn partij. Het marxisme, het socialisme, steunt op dit tweede aspect, terwijl de sociaaldemocratie van het Duitse type steunt op het eerste. Daardoor stelt zij zich praktisch ten dienste van de vijand, integreert zij zich volledig in het systeem.
De essentie van de nieuwe programma’s, het motief waarmede men zoveel verloocheningen rechtvaardigt, is in feite de jacht naar het electoraal succes, de jacht op de kiezer. Maar een partij die alleen rekent op de electorale actie wordt onvermijdelijk een partij die het behoud van het systeem verzekert. Gans de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in West-Europa bewijst dit: naarmate hun parlementaire krachten toenemen, hebben de sociaaldemocratische partijen steeds meer hun klassenkarakter opgegeven en hun socialistische doelstellingen naar de rommelmand verwezen, om volledig het spel te spelen.
De discussies die onlangs plaats hadden in Engeland zijn zeer leerrijk: als men stemmen zoekt, moet men zich voor de kiezer aanbieden met een programma dat aan de meerderheid van het land behaagt, moet men een programma hebben dat geen enkel wantrouwen wekt en dat, zoals Gaitskell verklaarde, beantwoordt aan de verwachtingen van de ‘eerlijke, niet socialistische man in de straat’. Het is dus niet meer de socialistische partij die de massa’s verheft tot een hoger begrip, om de sociale verhoudingen radicaal te veranderen, het is zij integendeel die zich laat op sleeptouw nemen, niet door de meest vooruitstrevende elementen van de massa, maar door de gewone man, en daarenboven door de niet socialistische gewone man. Maar een partij die haar programma’s en ordewoorden afstemt op de verlangens van de gewone man, gelijkt op een uitgever die zijn productie afstemt op de smaak van zijn publiek: hij verlaagt zich tot het niveau van de tekenverhaaltjes. Men moet geen psychologie gestudeerd hebben om te weten dat de gewone man zijn gedrag richt naar de modellen die hij onder ogen gekregen heeft tijdens zijn jeugd, in zijn familie, op school, in zijn sociale omgeving. Hij blijft behoudsgezind, zelfs indien zijn levensvoorwaarden niet schitterend zijn, tenzij in de uitzonderlijke gevallen van oorlogen, crisissen of andere sociale omwentelingen: buiten die hypothesen is het aanpassingsvermogen van de gewone man, zelfs in het geval van een niet plotse en niet brutale verslechtering van zijn levensvoorwaarden, onuitputtelijk. De gewone man past zich aan en is behoudsgezind: aan zijn vertegenwoordigers in het Parlement vraagt hij vooral hem de rust en de voldoening van zijn normale behoeften verzekeren. Maar de normale behoeften van de gewone man zijn deze welke de maatschappij hem opdringt, en de behoeften welke zij hem opdringt zijn gewoonlijk deze welke zij kan voldoen, of die zij zelfs belang heeft te voldoen.
Ieder sociaal systeem vertoont in de praktijk, naast tendensen tot zelfvernietiging die ontstaan uit haar tegenstellingen, tendensen tot het in stand houden van het systeem: indien de tegenstellingen gemilderd of gemaskeerd worden, indien de klassen en partijen die belang hebben bij de vernietiging van dit systeem ze verzwijgen, dan hebben deze laatste de bovenhand. Het akkoord dat tot stand komt tussen het neokapitalisme en de sociaaldemocratie leidt in feite tot het in stand houden van het systeem. Het is tamelijk duidelijk hoe dit akkoord functioneert. Enerzijds ziet de sociaaldemocratie het tegenstrijdige aspect van de huidige maatschappij niet meer, en belicht zij er slechts één kant van: de tendens naar een grotere ontwikkeling van het sociale moment, d.w.z. de tendens naar de vestiging van de objectieve voorwaarden van het socialisme. Anderzijds, wat betreft het subjectieve moment, het moment van de politieke leiding en van de macht, plaatst de sociaaldemocratie zich uitsluitend op het terrein van het huidige parlementarisme, dat deel uitmaakt van het systeem en dient om alle sociale krachten in het kader van de bestaande orde te kanaliseren.
(Ik ben geen antiparlementair, maar tegenstander van wat Marx reeds noemde het ‘parlementair cretinisme’, de tendens om alle problemen uitsluitend uit de parlementaire gezichtshoek te zien, om van het parlementarisme het alfa en omega van de politieke strijd te maken. In dit geval wordt de verovering van parlementszetels ’t uiteindelijk doel van de socialistische partijen, waaraan alle andere activiteiten moeten ondergeschikt worden. Daardoor sluiten de socialistische partijen zich op in de valse kringloop van de bestendiging van de burgerlijke orde.)
En, zoals we gezien hebben, op basis van dit parlementarisme, laat de sociaaldemocratie zich leiden door de gedachten van de gewone man, dat wil zeggen door de heersende gedachten die deze zijn van de heersende klasse. Deze heeft zeker geleerd een uitstekend gebruik te maken van de moderne technieken die haar toelaten door te dringen tot het bewustzijn zelf van de arbeiders, dit te verkrachten en te mystificeren. De culturele eenmaking, die mogelijk geworden is door de moderne verspreidingsmiddelen als pers, radio, televisie, cinema, enz., werken de aanpassing aan de maatschappij in de hand, alsmede het opwekken van deze behoeften welke de sociale orde kan voldoen en die daarenboven van aard zijn iedereen in zijn eigen persoonlijk leven op te sluiten. Gans de machtige propagandamachine van de moderne maatschappij onder al haar vormen — van de massacultuur tot de commerciële publiciteit — gaan in de richting van een steeds verder gaande atomisering van de maatschappij en depolitisering van de enkelingen.
Dit is dus een ander aspect van de omkering van de socialistische waarden. De strijd voor het socialisme steunt op de tegenstrijdige natuur van de maatschappij en schrijft aan de objectieve en uit de maatschappij niet te verwijderen tegenstellingen de verantwoordelijkheid toe voor alle toestanden van malaise, lijden, onderdrukking en onderwerping, begrepen, niet als individuele toestanden, maar als uitingen van sociale wantoestanden. Daarom streeft de strijd voor het socialisme er steeds naar het bijzondere met het algemene te verbinden, van de individuen naar de klasse op te klimmen. De partij zelf wordt opgevat als de politieke organisatie van de klasse. De strijd voor het socialisme is een voortdurende inspanning om de toestanden te veranderen, om tussen te komen in het spel van de contradicties ten einde ze aan te wakkeren, om op ieder ogenblik stukken van de macht te ontrukken, om zich voortdurend voor te stellen als de tegengestelde oplossing van de bestaande orde, die door haar natuur zelf onbekwaam is de problemen van de moderne wereld op te lossen en de eisen van de grote arbeidersmassa’s te voldoen.
De sociaaldemocratie integendeel, door het samenspel van de electorale strategie die haar onderwerpt aan de gewone man en van de sociale organisatie die de gewone man onderwerpt aan de gedachten van de leidende klasse, wordt een ondergeschikte partij die zich aanpast aan de ontwikkelingstendensen van het kapitalisme. Zij richt zich tot de individuen en niet tot de klasse, zij streeft er niet naar de tegenstellingen te verscherpen, integendeel zij ignoreert deze tegenstellingen en leidt naar een inschakeling en integratie van de arbeidersbeweging in het mechanisme van het systeem; ze maakt ervan niet een revolutionaire kracht, zoals in de vorige eeuw, maar een element van behoudsgezindheid. Deze tendens komt vandaag tot uiting in de ontwikkelde kapitalistische landen. Men heeft de Amerikaanse arbeidersbeweging de ware conservatieve beweging van onze tijd kunnen noemen. De Westerse sociaaldemocratische leiders en de Engelse socialisten van Gaitskell’s tendens trachten nu gans de arbeidersbeweging van de kapitalistische landen tot deze behoudsgezinde functie te verlagen.
Het gaat hier natuurlijk om een modern conservatisme, dat hervormingen aanvaardt welke de structuur niet in gevaar brengen, die integendeel het behoud van de structuur verzekeren door de druk van de massa’s te verlichten. ‘Er moet wel iets veranderen opdat de zaken zouden blijven zoals voorheen’: dat zou de kernspreuk kunnen zijn van het moderne neokapitalische conservatisme. Dit reformisme nemen voor werkelijke structuurhervormingen, de neokapitalistische programma’s aanzien als een planificatie van socialistische inspiratie, de objectieve tendensen tot grotere socialisatie van de productie beschouwen als een tendens naar het socialisme, vergemakkelijkt schijnbaar de praktische taken van de huidige sociaaldemocratische partijen in West-Europa. Zij laat toe zich tevreden te stellen met het gemakkelijkste empirisme: het zoeken naar het grootste aantal stembulletins. Indien hun taak alleen is de ‘sociale kanten’ van een positieve ontwikkeling te verbeteren, indien het doel alleen is stemmen te winnen door de tendensen van de gewone man (dit wil zeggen de tendensen welke de maatschappij zelf opwekt in de gewone man) te vleien, dan kan de politiek een handig spel worden waar de list, de tactiek, de demagogie meer tellen dan de moeizame opzoekingen, de grondige analyses, de moedige strijd. Maar men moet niet voor socialisme doen doorgaan wat in feite een conservatieve keuze is.
In die keuze gaat het niet, zoals men in Duitsland en in Engeland beweert, om het opgeven van verouderde formules, van een voorbijgestreefde taal, van eisen die niet aan de werkelijkheid beantwoorden. Men heeft het kind met het badwater weggegooid, het socialisme met de formules. Sprekend over de door Gaitskell op de conferentie te Blackpool verdedigde stellingen, vroeg de ‘Sunday Times’ zich af: ‘Indien dat het socialisme is, wat is dan het radicalisme? Met Marx en andere ongewenste zaken, heeft Gaitskeel Webb en Cole weggegooid ... Men kan zich afvragen waarin het programma van Gaitskell zich fundamenteel onderscheidt van het hedendaagse vooruitstrevende conservatisme?’
Het gaat dus niet, zoals men beweert, over min of meer socialisme, maar over socialisme of geen socialisme, over oppositie tegen de bestaande orde en de heersende klasse of een ondergeschikte positie. Dit is het kernvraagstuk van de hedendaagse socialistische beweging die alle initiatief verloren heeft tegenover het neokapitalistisch offensief en die, als zij socialistisch wil blijven, dit initiatief en haar offensieve kracht moet terugvinden.
Het is mogelijk dat die houding op het plan van de onmiddellijke verkiezingsuitslagen renderend is. Maar het ware een grote vergissing de politieke macht van het socialisme alleen te meten in verkiezingsuitslagen. De macht van de socialistische beweging hangt af van haar capaciteit, de bestaande orde te veranderen en omver te werpen. Het verenigen van talrijke stemmen op grond van een programma van toegevingen kan een aanzienlijke electorale en parlementaire macht vertegenwoordigen, maar dan ten dienste van de bestaande orde. Het is dus geen grote socialistische macht. Er zijn daarvan talloze voorbeelden. In 1913 kende de Duitse sociaaldemocratie haar grootste electorale triomf en werd zij de sterkste partij in de Reichstag. Maar aangezien zij een politiek van integratie in het regime gevoerd had kon zij zelfs de kleine duim niet opheffen toen het regime enkele maanden later de eerste wereldoorlog ontketende en schandelijk ten onder ging. Zij was opnieuw en met hetzelfde succes een overweldigende electorale macht onder de Weimar Republiek, zonder nochtans de geringste verandering te kunnen aanbrengen aan de structuur van de staat of een ernstige weerstand te kunnen bieden tegen de vooruitgang van het fascisme. Zelfs de Franse communistische partij, die een aanzienlijke electorale macht blijft in de Vijfde Republiek, toonde zich politiek zwak toen zij er niet in slaagde de massa ernstig te mobiliseren in mei 1958, bij de val van de Vierde Republiek.
‘Wat telt, is aan de macht te komen’, beweerde Wehner, ondervoorzitter van de SPD, tijdens zijn verdediging van het programma op het congres van Bad Godesberg. Maar de ondervinding bewijst juist dat men niet aan de macht kan komen langs de weg van toegevingen en verloocheningen. Langs die weg kunnen de sociaaldemocratische partijen ten hoogste naar de regering gaan, maar als loyale zaakwaarnemers van de kapitalistische belangen volgens het beroemde woord van Léon Blum, dat wil zeggen door in de praktijk van de arbeidersbeweging de behoedster te maken van de kapitalistische belangen, in de illusie dat deze kunnen samenvallen met de belangen van de arbeiders. Dit is de eeuwige illusie van de periode van voorspoed . Door aan deze illusie haar blijvende belangen op te offeren, door te weigeren verder te kijken en de crisissen te zien die op til zijn (ik spreek van crisissen in de breedste zin van het woord, en niet in de technische betekenis), bereiden de arbeidersbeweging en de sociaaldemocratische partijen zich voor op toekomstige nederlagen. Door zich op sleeptouw te laten nemen door de kapitalistische machten tijdens periodes van voorspoed, maken zij het zichzelf onmogelijk deze machten te bestrijden wanneer een crisis de grondslagen van de maatschappij doet beven, bij gebrek aan een reële kijk op de zaken en aan het voorzien van de gebeurtenissen die aan het rijpen zijn, bij een gebrek aan een voorbereiding op de strijd en aan vorming van de geesten, bij gebrek ten slotte aan het klaar perspectief van een oplossing, van een programma, van gedachten die leiden naar een andere oplossing.
Ziedaar waarom, op de grote uren van de eerste wereldoorlog, bij de grote sociale woelingen na deze wereldoorlog, bij de beslissende gevechten tegen nazisme in Duitsland en fascisme in Italië, bij de bevrijding na de tweede wereldoorlog, de arbeidersbeweging verrast en onvoorbereid scheen, dikwijls zelf in verlegenheid gebracht werd door haar parlementaire macht die, door de vrees de veroverde posities te verliezen, haar doemde tot immobilisme.
Het is nochtans op deze weg dat de West-Europese sociaaldemocratie zich weer begeeft. Het is een weg die leidt niet alleen naar tegenslagen en nederlagen, maar ook naar het fascisme, omdat zij illusies wekt die de geschiedenis noodzakelijkerwijs weerlegt. En het is juist uit de som van de ontgoochelingen en ontmoedigingen, waartoe deze politiek leidt, dat op een bepaalde dag de Mussolini’s en de Gaulle’s als overwinnaars zouden kunnen te voorschijn komen, midden de apathie en de onverschilligheid van de massa’s.
Is het ogenblik niet gekomen voor de socialisten van West-Europa om tot de massa een andere taal te spreken?