Max Beer
Algemene geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 3
Bij de Doriërs hield zich de herinnering aan de oorspronkelijke gelijkheid aanmerkelijk krachtiger en langduriger staande dan bij de Ioniërs. De oorzaak van dit verschijnsel zal wel hierin te zoeken zijn dat de Dorische nederzettingen zich op de landbouw toelegden en handel en scheepvaart verwaarloosden. Hier ontbraken derhalve twee gewichtige factoren die elders het ontbindingsproces van de oorspronkelijke maatschappelijke orde verhaastten.
De eerste wetgever op wiens naam de overlevering het werk van de communistische omwenteling schrijft, is Lycurgus geweest. Hij is een figuur die grotendeels op het gebied van de sage thuishoort, ongeveer zoals Mozes bij de Hebreeërs. Plutarchus (geboren 50 j. n.Chr.) voor wie alle bronnen van de Griekse en de Romeinse geschiedenis toegankelijk waren, verhaalt:
“Omtrent de wetgever Lycurgus laat zich in het algemeen niets met stelligheid mededelen, aangezien de geschiedschrijvers ten opzichte van zijne afkomst, zijne reizen, zijn dood en in het bijzonder aangaande de wetten en de staatsinstellingen die door hem zijn ingevoerd, belangrijk van elkander afwijken. En nog het allerminst is men eenstemmig omtrent de tijd waarin deze man geleefd heeft.”
Lycurgus bleef in de herinnering van de Spartanen voortleven als een wijs, zachtmoedig en onzelfzuchtig wetgever die niet alleen een staatkundige hervorming tot stand gebracht, maar daarenboven de gehele maatschappelijke orde omvergeworpen en de communistische stevig gegrondvest had.
“De tweede en tevens meest gewaagde instelling van Lycurgus”, zo verhaalt Plutarchis, “was de verdeling van de grond. Er bestond namelijk destijds in Sparta een buitengewone ongelijkheid: een menigte behoeftige en arme lieden waren ten laste van de staat, terwijl de rijkdom zich in het bezit van enkele families ophoopte, — hetgeen tot overmoed, afgunst, bedrog en zwelgerij leidde. Teneinde deze gebreken en de nog zoveel ernstiger misstanden van rijkdom en armoede voorgoed te verhelpen, wist hij de burgers te overreden al hun landerijen af te staan, ze opnieuw te laten verdelen en voortaan in volkomen gelijkheid en gemeenschap van goederen met elkaar te leven, zodat een ieder slechts op het gebied van de deugd zou trachten de ander te overtreffen en tussen hen geen andere ongelijkheid, geen verschil zou gevonden worden dan door de lof van goede en de berisping van boze daden in het leven wordt geroepen.”
Dat de bezitters uitsluitend door overreding van de zijde van Lycurgus in de teruggave van hun landerijen zouden hebben toegestemd, is moeilijk aan te nemen. Meer afdoende zal wel de omstandigheid geweest zijn, dat de behoeftige een grote menigte vormden, terwijl de rijkdom in slechts weinige handen verenigd was, — en voorts dat de Spartanen nu eenmaal Spartanen en met de wapens vertrouwd waren. De rijken werden dus gedwongen zich bij de vestiging van het communisme neder te leggen. Er werd onverwijld een aanvang met de zaak gemaakt. Het totaalgebied van Laconië werd in 30.000 gelijke deden verdeeld en de gronden die meer in het bijzonder tot de stad Sparta behoorden, in 9000 porties, — een en ander overeenkomstig het aantal van de burgers. Het verhaal gaat dat Lycurgus, toen hij enigen tijd later door het land trok waar de oogst in vollen gang was, bij het gewaarworden van die volkomen gelijke korenstapels, glimlachend tot zijn omgeving gezegd zou hebben, dat geheel Laconië één enkele akker scheen te zijn die kort tevoren onder een aantal broeders verdeeld was. Nu vatte hij het voornemen op desgelijks alle handgereedschap te verdelen en op die wijze alle ongelijkheid met wortel en tak uit te roeien. Maar het mocht hem niet gelukken voor dit plan een meerderheid te winnen. Hij koos derhalve een anderen weg en beproefde de hebzucht ten opzichte van dergelijk voorwerpen door staatkundige maatregelen te bedwingen. In de eerste plaats schafte hij alle gouden en zilveren munten af en schreef in de plaats daarvan het gebruik van ijzeren munten voor, waaraan hij in weerwil van hun aanzienlijken omvang en hun zwaar gewicht een dermate geringe waarde toekende dat reeds een bedrag van tien Mijnen voor de bewaring in de woning een afzonderlijk vertrek en voor het vervoer een kar met twee paarden vereiste. Toen deze muntsoort in omloop kwam, verdwenen plotseling een menigte misdrijven uit Laconië. Wie dacht er nu nog aan te stelen en te bedriegen, te roven of zich te laten omkopen, — en dat ter wille van een voorwerp dat men niet kon verbergen en waarmede men evenmin pronken kon! Ook werden door Lycurgus alle kunsten die niet volstrekt onmisbaar voor het leven waren, uit Sparta verbannen. Handel en scheepvaart werden stopgezet. De maaltijden waren sober en daarbij gemeenschappelijk, — zij bestonden uit de befaamde zwarte soep, brood, kaas, wijn, vijgen en groente, soms wildbraad of andere vleesspijs. Alle burgers waren verplicht aan de gezamenlijke spijziging deel te nemen. Ook de kinderen hadden toegang tot deze maaltijden, opdat zij uit de gesprekken van de bejaarde mannen wijsheid mochten opdoen.
De opvoeding der jeugd was het middelpunt van alle bemoeiingen.
“By de opvoeding”, zo meldt Plutarchus, “begon Lycurgus met het begin en wijdde allereerst zijn aandacht aan de huwelijken en aan de verwekking van de kinderen. Vóór alles trachtte hij het lichaam van de jonge vrouwen door rennen, worstelen en schijfwerpen te harden. Om alle verwijfdheid, vertroeteling en andere vrouwelijke eigenaardigheden tegen te gaan, deed hij zowel de knapen als de meisjes naakt deelnemen aan de feestelijke optochten. Overigens lag in het naakt zijn van de jonkvrouwen niets dat de eerbaarheid kwetsen kon. Het schaamtegevoel werd daarbij geëerbiedigd en alle zinnelijke begeerte verre gehouden. Veeleer werd die ontbloting tot een onschuldige gewoonte die het aanzijn gaf aan zekere wedijver ter zake van de welgevormdheid van het lichaam. Zo werden ook bij het vrouwelijk geslacht edele en verheven gezindheden aangekweekt, aangezien het ook de vrouwen vrijstond zich door dapperheid en roemzucht te onderscheiden. Wel bevorderde Lycurgus in het huwelijksleven het schaamtegevoel en de zedigheid, maar tegelijk deed hij zijn best alle ijverzucht daaruit te verbannen. Hij hield het aan de ene zijde voor raadzaam dat aan alle vrijheid en buitensporigheid in het huwelijk paal en perk werd gesteld, maar achtte het tevens in het belang van de staat, wanneer onder ernstige mannen het beginsel der gemeenschap bij de verwekking en de opvoeding in toepassing kon worden gebracht”.
De gezonde kinderen werden bestemd te worden opgevoed en grootgebracht, de ziekelijke werden verwijderd. De opvoeding was er vooral op gericht de staat krachtige, bekwame, onverschrokken krijgslieden te verschaffen, het gevoel van gemeenschapszin en saamhorigheid der burgers te versterken, — kortom, mannen van de daad en geen babbelaars aan te kweken.
“Vóór alles ontwikkelde Lycurgus zijn burgers in die voege dat zij geen afzonderlijk persoonlijk leven kenden en geen verlangen daarnaar koesterden, maar, evenals de bijen de gemeenschappelijke zaak getrouw behartigen, zich schaarden om hun koning (legeraanvoerder) en in hun geestdrift en hun eerzucht zichzelf vergaten en uitsluitend voor het vaderland leefden”.
Deze communistisch-militaire staatsinrichting maakte het de Spartanen mogelijk hun opperheerschappij in de Peleponnesus te handhaven en ten laatste ook de Atheners ten onder te brengen. (404 v.Chr.) De Spartaanse staat gold ook in de ogen van de grootste geesten onder de Hellenen, voor Plato en Antisthenes, als een onbewegelijke poolster in de wirwar van de Helleense staten. Deze Antisthenes, een leerling van Socrates, was van mening: “Sparta staat hemelhoog boven alle andere staten en zijn verhouding tot Athene is als die van een vergadering van mannen tot het gebeuzel van de vrouwen in haar vertrekken”.
De staatsinrichting van Lycurgus was gedurende de ganse Oudheid, zover de Helleense beschaving was doorgedrongen, met ere bekend. Zij was het ideaal van vele denkers en waarschijnlijk ook van de aanvoerders van de slavenopstand in het Romeinse rijk.
Wij, intussen, die in elk geval onvergelijkelijk rijker zijn in ervaring ten opzichte van staatkundige vraagstukken, wij kunnen niet nalaten de staat van Lycurgus voor zeer eenzijdig te houden. Gezegde staat was aristocratisch en op oorlogsvoet geschoeid, — hij berustte op de voortbrengende arbeid van de Heloten, een aanzienlijk aantal onvrije lieden die de eigenlijke productiemiddelen uitmaakten en als gemeenschappelijk eigendom aan de staat toebehoorden. Op die wijze hadden de Spartanen zichzelf van een van de zegenrijkste elementen van de menselijke ontwikkeling beroofd, — wij bedoelen de productieve arbeid. Hun communisme was slechts een gemeenschap van bezit en van genot, — niet van productie. Het was, van naderbij gezien, geen opvoeding, maar een dressuur tot het kweken van heersers en krijgslieden. De volslagen afwezigheid van alle democratie wier taak het zou geweest zijn de heersers althans enigermate te breidelen — voorts de verwaarlozing van wijsbegeerte en kunst die het geestelijk leven hadden kunnen adelen — en ten slotte de nimmer rustende ijver voor gymnastische en militaire oefeningen, — dit alles maakte hen tot krijgzuchtige buren en tot hardvochtige meesters van de Heloten die de voortbrengende arbeid verrichtten. Als veiligheidsmaatregel tegen de opstanden van de onderdrukte en uitgezogen slaven (464 v. Chr.) hielden de Spartanen nu en dan een slachting onder hen, met het doel de moedigsten en bekwaamsten uit de weg te ruimen.
De zedenleer die Lycurgus zijn medeburgers inprentte, was uitsluitend gericht op het belang van deze bijzondere staat, — zowel het persoonlijk element als het verband met de mensheid was daaraan volkomen vreemd. Het moet een prachtig mensenras geweest zijn, dat op de bodem van deze omstandigheden is opgegroeid en zij zouden zich ook op geestelijk gebied onderscheiden hebben, indien naast de lichaamsoefeningen een verstandelijke en persoonlijk-zedelijke opvoeding niet ontbroken had. Toen in de 3e eeuw vele Spartanen van goeden huize onder de invloed kwamen van de Ionische wijsbegeerte en van de stoïcijnse sociale zedenleer, ontplooiden zij zich, ook in geestelijke zin, tot heldhaftige karakters. De eerste martelaar van het communisme is een Spartaan geweest.
De oorlogen en hun buit ondermijnden in de loop der eeuwen het Spartaanse communisme. De roemvolle deelname van Sparta aan de vrijheidsoorlogen van de Ioniërs tegen de Perzen (492-479) evenals de veertig jaren later uitgebroken strijd om de voorrang (hegemonie) in Griekenland, die de Peleponnesische oorlog (431- 404) en de daaropvolgende oorlogen tot het jaar 371 in het leven riep, -deze allen brachten de Spartanen veel glorie, veel goud en zilver, maar ook rampspoedige nederlagen en inwendige beroering en maakten schoonschip met alle instellingen die in verband stonden met de wetgeving van Lycurgus. Plutarchus deelt ons mede:
“Het begin van het verval en de ontaarding van de staat der Lacedemoniërs dagtekent van de tijd toen zij de macht van de Atheners vernietigd (404) en zichzelf met goud en zilver verrijkt hadden. Toen de dorst naar goud en zilver in Sparta was binnengeslopen, vergezeld van gierigheid en hebzucht, toen onmatigheid en verwijfdheid en zucht naar pracht in de plaats waren getreden van het geoorloofd genot, — toen boette deze staat de meeste van zijn loffelijke eigenschappen in en bleef aldus in een smadelijke toestand verkeren tot de dagen toen Agis en Leonidas de koninklijke waardigheid verwerfden.”
Dit was omstreeks het midden van de 3de eeuw.
In de loop van de oorlogen was de gelijkheid verdwenen.
“De rijken en aanzienlijken”, zo verhaalt wederom Plutarchus, “verwierven ongehinderd vele goederen, doordat zij de rechthebbende bloedverwanten uit hun erfdeel verdrongen. Op deze wijze stroomde de rijkdom weldra in enkele weinige families tezamen, terwijl tegelijkertijd de armoede haar intocht deed in de stad. Van de eigenlijke Spartanen waren niet meer dan 700 over en onder deze bevonden zich niet meer dan 100 die nog land en erf bezaten. Het overige deel van het volk leefde in armoede en verachting, had alle moed en lust voor buitenlandse oorlogen verloren en wachtte slechts op de gelegenheid tot een geweldadige omwenteling en de daarmee verbonden verandering.”
Agis was van koninklijke bloede en behoorde tot een van de rijkste geslachten van Sparta. Er zijn aanwijzingen die de onderstelling wettigen dat hij met de stoïsche wijsbegeerte vertrouwd was. Hij onderscheidde zich door grote verstandelijke begaafdheid en een edele gezindheid. Ofschoon hij destijds zijn twintigste jaar nog niet bereikt en door zijn moeder Agistrata en zijn grootmoeder Archidamis vertroeteld en in overdaad grootgebracht was, deed hij afstand van alle genietingen en keerde tot de oude Spartaanse eenvoud — of zoals de stoïcijnen zeggen — tot de natuur terug.
Agis verklaarde ook dat hij op de koninklijke waardigheid hoegenaamd geen prijs stelde, wanneer hij niet langs die weg de oude wetten en de oorspronkelijke staatsinrichting kon herstellen.
Het jongere geslacht omhelsde zijn denkbeelden, terwijl de mannen en vrouwen van rijper leeftijd hem bestreden. Ook zijn eigen bloedverwanten stonden vijandig tegenover zijn pogingen tot hervorming. Hij wist zich evenwel hun instemming te verzekeren, toen hij zijn moeder de overtuiging had bijgebracht, dat zijn plannen uitvoerbaar waren en tot heil van de staat zouden strekken. “Wat het geldbezit betreft”, zei hij, “zou ik nimmer met de andere koningen (van het Oosten) kunnen wedijveren. Wanneer ik mij evenwel door matigheid en eenvoud en door een edele gezindheid boven hun weeldezucht weet te verheffen, dan zal ik de roem van een waarlijk grote koning verwerven.”
Zo werden zijn moeder en zijn grootmoeder voor het hervormingsplan gewonnen en nu ging Agis tot de verwezenlijking daarvan over. Overeenkomstig de Spartaanse grondwet stonden twee koningen aan het hoofd van het land op wie door vijf eforen toezicht uitgeoefend werd, — dezen werden door de aanzienlijkste geslachten gekozen en hadden recht van beslissing in geval van meningsverschil tussen de beide koningen. De wetsontwerpen werden de Senaat ter goedkeuring voorgelegd en daarna behandeld in de volksvergadering die over hun lot besliste.
Agis ontwikkelde zijn wetsontwerp voor de Senaat: alle schulden zouden de schuldenaars kwijtgescholden en het land opnieuw verdeeld worden in 19.500 gelijke delen, waarvan 4500 onder de eigenlijke Spartanen, mannen en vrouwen, en 15.000 onder de Perioikoi, — de nakomelingen van de bevolking die aan de Dorische stam was voorafgegaan — benevens onder de vreemdelingen die door lichamelijke en verstandelijke eigenschappen geschikt waren in de Spartaanse staat te worden opgenomen. Allen moesten worden ingedeeld in genootschappen die met de spijziging belast waren en aldus tot de levenswijze van het oude Sparta terugkeren.
De Senaat vermocht niet tot een beslissing te komen over dit wetsvoorstel, met dit gevolg dat een van de eforen die met Agis eensgezind was, de zaak voor de volksvergadering bracht en daar tegen de onwillige senatoren het woord voerde. In de loop van de gedachtewisseling trad Agis zelf als redenaar op en bracht ter kennis van de volksvertegenwoordigers dat hij bereid was ter wille van de grondwet die hij wenste in te voeren, belangrijke offers te brengen.
“In de eerste plaats stel ik mijn ganse vermogen beschikbaar dat voor een aanzienlijk deel uit akkerland en weiland bestaat en bovendien 600 talenten (300.000 Mark) bevat aan baar geld. Ditzelfde zullen mijn moeder en mijn grootmoeder doen, alsook al mijn vrienden en bloedverwanten die de rijksten onder de Spartanen zijn.”
De volksvertegenwoordigers verheugden zich in de grootmoedigheid van Agis, waarop zijn mederegent Leonidas het plan bestreed en zich in het bijzonder tegen de kwijtschelding van de schulden en de toelating van de vreemdelingen verzette. Agis diende hierop van antwoord en ten slotte sprak het volk zich ten gunste van zijn voorstellen uit.
Maar bij de eforen en in de Senaat was het verzet geenszins gebroken en Leonidas wierp zich op als de niets ontziende leider daarvan die tegelijk de kunst verstond zijn tijd af te wachten.
Om beveiligd te zijn tegen aanvallen op zijn persoon, zocht Agis bescherming en een toevlucht in de Neptunustempel, die hij slechts nu en dan verliet om een bad te nemen. Leonidas die zich voortdurend met een aantal soldaten omringde, beraamde een aanslag op Agis. Terwijl deze zich onderweg buiten de tempel bevond, kwamen drie gerechtsdienaren op hem af, maakten zich van hem meester en brachten hem naar de gevangenis. Onmiddellijk daarop verscheen Leonidas met zijn trawanten en bezette het gebouw. Weldra kwamen ook de eforen en enkele senatoren daar ter plaatse, vormden een rechtbank en trachtten door allerlei middelen Agis te bewegen zijn hervormingsplannen te laten varen. Aangezien hij evenwel verklaarde in zijn binnenste geen berouw te bespeuren en derhalve niets te kunnen herroepen, maar veeleer overtuigd te zijn dat er geen beter staatsinrichting dan die van Lycurgus bestond, — spraken zij de doodstraf over hem uit, uitvoerbaar met de strop. De wens van zijn moeder en zijn grootmoeder dat de zaak in het openbaar en voor een bevoegde rechtbank behandeld mocht worden, werd door de eforen van de hand gewezen, daar zij wisten hoezeer hun gevangene bij het volk bemind was. Om diezelfde reden lieten zij de terechtstelling bespoedigen. Onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis werd Agis naar de strafplaats gebracht. Onderweg werd hij een van de gerechtsdienaars gewaar die weende en jammerde. “Schrei niet, vriend”, zei hij, “want mijn dood is onrechtvaardig en in strijd met de wet en daarom ben ik er beter aan toe dan mijn beulen”.
Met deze woorden reikte de eerste martelaar van het communisme zijn hals vrijwillig aan de beul.
Kort daarna werden ook zijn moeder en zijn grootmoeder terechtgesteld. Toen zijn moeder bij het betreden van de gerechtsplaats haar zoon op de grond zag uitgestrekt en haar moeder levenloos aan de galg zag hangen, maakte zij haar van het schandhout los en legde ze naast Agis neder. Toen wierp zij zich op haar zoon en kuste zijn aangezicht en klaagde: “Mijn zoon, uw overgrote zachtmoedigheid en mensenliefde hebben u en ons in het ongeluk gestort.”
Daarna trad zij op de galg toe en riep uit: “Moge dit alles tot heil van Sparta strekken!”
Aldus geschiedde in het jaar 240 v. Chr.
Vijf jaren na de terechtstelling van Agis kwam Cleomenes (235-222) aan de regering. Hij was een zoon van Leonidas en met de weduwe van Agis gehuwd. Nadat hij zich van de hervormingsplannen van zijn voorganger nauwkeurig op de hoogte had gesteld, besloot hij ze ten uitvoer te brengen. Maar hij was strijdlustiger dan Agis, een volbloed Spartaan, die in een legermacht, in de oorlog en de overwinning het beste middel zag om zijn doel te bereiken. Hij was van mening dat hij alleen als zegevierend legerhoofd voldoende gezag in de staat zou kunnen verwerven om de tegenstanders van het communisme, de eforen en de rijken, naar zijn hand te zetten. Hij vond weldra gelegenheid in naburige staten een inval te doen en de overwinning te behalen, hetgeen evenwel tot gevolg had dat hij in een reeks van oorlogen betrokken werd. Na zijn eerste overwinning nam hij de Spartaanse staatsinrichting onder handen, schafte de post van de eforen af, verbande tachtig burgers die tegen de hervorming partij hadden gekozen en belegde een algemene volksvergadering voor welke hij zijn optreden verdedigde.
Hij verweet de eforen dat zij, in strijd met de geest van de grondwet, zich een steeds grotere macht hadden aangematigd, als ongemerkt een eigen rechtbank hadden ingesteld en ten slotte alle koningen verbanden of ter dood lieten brengen die de voortreffelijke instellingen van Lycurgus weder in het leven wensten te roepen. Uit dien hoofde was het nodig geweest de eforen ter zijde te stellen. Toen vervolgde Cleomenes:
“Wanneer ik in staat geweest was de binnengeslopen kwalen en gebreken, overdaad, weelde, schulden en woeker en de nog veel bedenkelijker misstanden, als daar zijn rijkdom en armoede zonder bloedvergieten buiten de grenzen van dit land te bannen, — ik zou mijzelf voor de gelukkigste van alle koningen gehouden hebben... Niettemin heb ik van geweldmiddelen met de grootste omzichtigheid gebruik gemaakt, in zover ik allen verwijderd heb die een hinderpaal waren voor de welvaart van Lacedemonië. Onder al de overigen zal ik nu de gezamenlijke landerijen gelijkelijk verdelen, de schuldenaars van hun schulden bevrijden en uit de vreemdelingen een keuze doen, opdat alleen de besten hunner, ter bescherming van de stad, in de Spartaanse staat zullen worden opgenomen en wij het niet meer zullen beleven dat Laconica door gebrek aan verdedigers de prooi wordt van Aetoliërs en Illyriërs.”
Daarop stelde hij zijn vermogen ter beschikking van het volk, zijn vrienden en bloedverwanten volgden dat voorbeeld en met hen alle burgers. Het land werd verdeeld en ook voor de verbannen burgers werd een deel aangewezen, terwijl Cleomenes beloofde hun allen de terugkeer te vergunnen, zodra de rust in de staat hersteld zou zijn. Hij bracht de oude Spartaanse eenvoud van levenswijze wederom in ere en ging allen met zijn goed voorbeeld voor.
Indien de buitenlandse staatkunde van Cleomenes van vreedzame aard geweest was, dan zou Sparta weder een toonbeeld geworden zijn en de overige Helleense staten bewogen hebben de Spartaanse maatschappelijke hervorming na te volgen. Maar de oorlogspolitiek die hij in toepassing bracht, bezorgde hem de vijandschap van zijn buren. In plaats van genegenheid, boezemde Sparta met zijn sociale hervorming slechts vrees in.
In hun angst riepen de naburige staten de Macedoniërs te hulp, teneinde met te groter zekerheid de Spartaanse aanvallen af te slaan. Gedurende verscheiden jaren was Cleomenes, geheel op zichzelf aangewezen, bij machte het vijandelijk bondgenootschap in toom te houden en zijn vijanden te verslaan, maar ten laatste werd hij overwonnen. Plutarchus verhaalt van de loop der krijgsgebeurtenissen:
“Niet alleen boezemde Cleomenes zijn burgers moed en vertrouwen in, maar ook gold hij in de schatting zijner vijanden als een voortreffelijk legeraanvoerder. Want met de strijdmacht van slechts één enkele stad tegelijk de macht van de Macedoniërs en die van de gehele Peleponnesus te weerstaan en daarbij niet alleen Laconica voor iedere aanval te vrijwaren, maar zelfs het vijandelijk land te verwoesten en menige grote stad te veroveren, — dat scheen toch in elk geval een meer dan alledaagse bekwaamheid en grootheid van geest te verraden. Wie de eerste geweest is die het geld de zenuw van alle wereldse dingen genoemd heeft, zal daarbij wellicht voornamelijk aan de oorlog gedacht hebben. Daar de Macedoniërs ruimschoots voorzien waren van al wat noodzakelijk is voor het volhouden van de oorlog, was het onvermijdelijk dat zij ten slotte de overwinning behaalden en Cleomenes tot onderwerping dwongen...”
Toen Cleomenes onherstelbaar verslagen was (222 bij Sallasia) ried hij de burgers van Sparta aan voor Antigonus, de koning van de Macedoniërs, de poorten van hun stad te openen. De veroveraar legde bezetting in de stad, maar behandelde de Lacedemoniërs zeer genadig en gaf hun, zonder de waardigheid van Sparta te kwetsen, hun wetten en hun staatsinrichting weer, te weten de oude wetten die vóór Agis en Cleomenes van kracht waren geweest, derhalve de niet-communistische.
Naar het verhaal van de Siciliaanse schrijver Diodorus, (Geschichtsbibliothek V, 9) hadden omstreeks het jaar 580 enige inwoners van Cnydus en Rhodus besloten hun land te verlaten, daar zij geen vrede hadden met de drukkende heerschappij van de Lydische koningen. Zij zeilden naar het westen en toen zij in Lipara (een eiland bij Sicilië) geland waren, werden zij door de bewoners van dat eiland vriendelijk ontvangen en lieten zij zich door hen overreden met hen een gemeenschap te stichten.
Toen later zeerovers het hun lastig maakten, bouwden zij een vloot en splitsten zich in die voege dat een deel van hen de overige eilanden als gemeenschappelijk eigendom in cultuur brachten en de anderen hen tegen de zeerovers beschermden. Er werd vastgesteld dat alle bezit het karakter van de gemeenschappelijkheid zou dragen. Ook werd de spijziging bij hen door genootschappen verzorgd die daartoe aangewezen werden. Het gemeenschappelijke leven hield gedurende enige tijd stand, daarna verdeelden zij het eiland Lipara, waarin ook de stad gelegen was en zetten het landbouwbedrijf van de andere eilanden voor gezamenlijke rekening voort. Ten slotte verdeelden zij die eilanden voor een tijdruimte van twintig jaren en zodra deze termijn verstreken was, werd het bezit telkens opnieuw bij loting verdeeld.
De instelling van de gezamenlijke spijziging bestond ook in Kreta. Alle burgers van dit eiland werden uit de openbare kas gemeenschappelijk van maaltijden voorzien. Plato is van mening dat deze instelling haar ontstaan te danken heeft aan de wens de burgers op voet van oorlog te houden, of ook hen tegen het een of ander gevaar te beschermen. Naar zijn mening berust de instelling op een ordinantie der goden.