Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 1
Voor het begrip van wat zich in Spanje van 1936 tot 1939 afspeelde, moet men rekening houden met een aantal vaststellingen. Spanje leefde nog voor een groot deel in feodale verhoudingen en in, voor begrippen van de twintigste eeuw, verbijsterende toestanden. Vijftigduizend feodale landheren, waarvan een deel in soutanes van de geestelijkheid gekleed gingen, beschikten over meer grond dan de overige achtennegentig procent der landbouwbevolking. De grote massa van de boeren en de landarbeiders vegeteerden in een onbeschrijflijke ellende.
In het zuiden, in Andalusië, in de streek van de Mancha en zelfs bij Madrid leefde de massa van landarbeidersfamilies in holen uitgegraven in de rotsen of in de zandsteengroeven. Tijdens de laatste jaren van de monarchie was de werkdag nog altijd berekend van zonsopgang tot zonsondergang. In de dorpen bestond maar één recht. Dat was de wil van de almachtige landheer of zijn vertegenwoordiger, de ‘Cacique’, geschraagd door het geweer van de Guardia Civil. De grootste en meteen ook de machtigste grootgrondbezitter was de katholieke kerk.
De Spaanse boeren die doorheen de eeuwen voor rechten en voor grond hadden gevochten waren steeds op de vereende machten van Kerk en Adel gebotst. Onder de monarchie had de koning het recht, en in zijn naam de regering, om bisschoppen te benoemen en af te stellen, wat aanleiding gaf tot weinig verheffende intriges en onderlinge afrekeningen.
De katholieke letterkundige en gewezen gouverneur van de provincie Toledo, José Maria de Semprun y Gurrea schreef in 1937:
“De bisschoppen verkeerden zeer weinig onder het volk en wat té veel onder voorname mensen. Hun wereld was meestal ‘de wereld’ en soms zelfs ‘de elegante wereld’. Wanneer zij niet het huwelijk moesten inzegenen van jonge paartjes uit adellijke families, of bezoeken afleggen in de statige woningen van deze families, waar men hen niet slechts met de verschuldigde eerbied ontving, maar met die milde toegeeflijkheid, die hun zo dierbaar was, dan trokken zij zich terug in de uitgestrektheid van hun eenzame, sombere paleizen met de lange stille galerijen, hun plechtige afgesloten salons, hun reusachtige woonvertrekken in halfdonker gehuld, waar ik in mijn kindertijd zo vaak heb rondgelopen; ware citadellen van stilte en afzondering. Mannen door zulk een stelsel gekozen, gewoon aan zulke relaties, die zulk een zonderling leven leidden, moesten op het ogenblik dat de tragische breuk zich openbaarde, aan de ene kant het in woede ontstoken en losbarstende volk, aan de andere kant het brute geweld, wel de kant van het geweld kiezen. De onoverwinnelijke macht van de hiërarchie leidde ertoe, dat zij de kant kozen van hen, die volgens hun overtuiging de vertegenwoordigers waren van beschaving, orde, eenheid en veiligheid, welvoeglijkheid, goede manieren, terwijl voor hen daartegenover stonden: opruierij en demagogische wanorde, de mogelijke ineenstorting van een solide wereld, waartegen zij vaak preekten, maar wier deugdelijke samenstelling zij nooit in twijfel trokken.” [1]
Naast het bezit van grote landerijen, bezat de Spaanse kerk een aantal fabrieken en was zij ook uitbaatster van de ‘Tramwegen van Madrid’ en van de ‘Banco Espiritu Santo’ in Portugal. Het is deze bank, de bank van de Heilige Geest, die ongetwijfeld wel christelijk zal geweest zijn, die de exploten van de Moorse troepen en het vreemdelingenlegioen financierde.
De strijd die de Spaanse kerk aan de zijde van Franco leverde ging er allerminst om, de godsdienst te verdedigen. Het was een volkomen profane en politieke onderneming. Het was niet de eerste maal dat de Spaanse kerk zich met hand en tand verzette opdat Spanje uit zijn eeuwenoude feodale ketens zou opstaan. In de loop van de 18e en de 19e eeuw heeft geen enkel land zoveel opstanden en regeringswisselingen gekend als Spanje. Maar steeds wisten de Prinsen van de kerk, het corrupte Hof en de junta’s van parasitaire officieren een min of meer liberale ontwikkeling de kop in te drukken. Telkens wist een gewetenloze reactie, kerk, adel en leger, in naam van God, haar feodale voorrechten gaaf te houden. Deze opeenvolgende triomfen der barbaren wierpen hun vruchten af.
Spanje werd een der armste landen van Europa, en gaf geboorte aan het gezegde: “Afrika begint aan de Pyreneeën”.
Wanneer in het begin der twintigste eeuw, met de aanvang van een industrialisatie in Baskenland en Catalonië, de hoop ontstaat dat Spanje uit zijn feodale slaap gaat ontwaken, zal men vrij spoedig tot de vaststelling komen dat de liberale bourgeoisie te zwak is, te aarzelend, om op eigen kracht de burgerlijke omwenteling door te voeren.
De industriële ontwikkeling van het land werd sterk geremd door het feodale karakter dat de rest van de economie kenmerkte. De koopkracht op de binnenlandse markt was sterk beperkt. Om de concurrentie op de buitenlandse markten met goed gevolg te doorstaan was de industrie nog niet opgewassen.
Een deel der bourgeoisie zocht daarom naar een compromis met de feodale en halffeodale machten. Een ander deel zag in, dat zulk een compromis moest uitlopen op het binnendringen van kapitalen uit het buitenland en bijgevolg de eigen economische en politieke opgang zou tegenhouden.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat uit de partijen die de belangen van de industriële bourgeoisie behartigden, zoals de linkse radicalen van de Republikeinse Unie onder leiding van Martïnez Barrio, mannen zijn gekomen die loyaal mét de Republiek de strijd tegen Franco opnamen.
Het jaar 1930 was een jaar van revolutionaire opleving. Massastakingen ondermijnden de dictatuur van Primo de Rivera (1923-1930) die tenslotte ten val werd gebracht. Na de val van Primo de Rivera keert de massabeweging zich tegen de monarchie.
De verkiezingen voor de gemeenteraden, van 12 april 1931, de eerste na de val van Primo de Rivera, gaven een overwinning aan het republikeins-socialistische blok. Op 14 april achtte de koning het raadzaam af te treden en het land te verlaten. De Republiek werd uitgeroepen.
Grote taken stonden de Republiek te wachten.
Sociale verbeteringen werden afgekondigd. De achturen werkdag werd voor de landarbeiders ingevoerd. Lichte verbeteringen werden aan de pachtwet aangebracht. De lonen van het landbouwproletariaat werden verhoogd van drie naar acht peseta’s. De boeren die op grond hoopten, wachtten af. Voor de eerste maal in hun leven hadden zij hoop.
Wat de fundamentele vraagstukken betrof bleek de coalitieregering van socialisten en burgerlijk-republikeinse groepen niet in staat deze een oplossing te geven.
De volksmassa’s rekenden op een vernietiging van het feodale en reactionaire staatsapparaat, op de vernietiging van de economische en politieke posities van de landheren en de kerk. De scheiding van kerk en staat werd afgekondigd en voor de zesde maal in een eeuw bleef dit dode letter. De staat bleef miljoenen peseta’s uitbetalen aan de kerk. Haar uitgestrekte landerijen bleven onaangeroerd en daarmede ook haar economische en politieke macht.
De landhervorming, een zo dringend en essentieel probleem voor Spanje, geraakte in de meeste gevallen niet verder dan in de dossiers. De wet op de landhervorming voorzag dat 50.000 personen per jaar grond zouden bekomen. Zulks betekende dat het veertig jaar zou duren vooraleer alle landarbeiders grond zouden bekomen hebben.
De oude bureaucratie, de invloed van de geestelijkheid en de grootgrondbezitters zorgden er nog voor dat zelfs deze gebrekkige wet in de praktijk een utopie bleef.
Wanneer de boeren ongeduldig worden en zelf de gronden gaan bezetten, zal de coalitieregering de ‘Wet op de bescherming van de Republiek’ inroepen om tegen de demonstraties op te treden.
Alhoewel de Republiek aan generaals en officieren de gelegenheid gaf een vet pensioen te bekomen zo zij niet onder de Republiek wilden dienen, bleven aan het hoofd van ‘het leger monarcho-fascistische generaals in actieve dienst.
Dat de contrarevolutie gebruik maakte van de ontstane ontevredenheid en van de ontgoochelingen die de volksmassa had opgelopen hoeft niet uitvoerig bewezen te worden. Onder de vleugels van de Republiek en haar trouw zwerend, ontwikkelden de generaals en fascistische kopstukken een geheel net van organisaties.
De monarcho-fascisten organiseerden zich in drie grote groeperingen. Er was de Falange Española van José Antonio Primo de Rivera (zoon van de dictator); deze Falange had in februari 1934 de JONS (Juntas de Ofensiva Nacional-Sindicalista) opgeslorpt, een organisatie die zich op het Italiaans-fascistisch model beriep. Dan de Renovación Española die voor het herstel van de monarchie opkwam en tenslotte de Confederación Española de Derechas Autónomas van klerikaal-fascistisch karakter en geleid door Gil Robles met de steun van de orde der Jezuïeten.
In het Republikeins kamp bestond er de Radicale Partij die nauwe betrekkingen met de fascistische rechterzijde onderhield. Deze partij werd geleid door de gewezen anarchist Lerroux met achter de schermen de financier Juan March.
Bij de verkiezingen van 1933 had de ganse rechterzijde blok gevormd. De uitslag ervan gaf een grote overwinning voor rechts. Zij bracht haar aantal zetels in de Cortes van 42 op 212. De reactie had de ontevredenheid van de massa over de politiek van de coalitie handig weten te benutten. Ondanks het aandringen van de communisten was de linkerzijde verdeeld naar de verkiezingen gegaan. Erger nog, de anarchisten hadden tot boycot opgeroepen.
Ondanks haar overwinning oordeelde de rechterzijde dat het nog te vroeg was om een uitgesproken fascistische regering aan het bewind te brengen. Zulks zou ongetwijfeld een reactie van volkswoede hebben veroorzaakt en dat was ongewenst op een ogenblik dat de krachten van de reactie nog onvoldoende georganiseerd waren.
De vorming van de regering werd toevertrouwd aan Lerroux van de Radicale Partij. Deze begon met de ‘erfenis’ te liquideren. De prijzen gingen de hoogte in. Aan de achturenwet werd niet geraakt en het loon van acht peseta’s per dag bleef behouden, maar er was geen werk. De grote grondeigenaars lieten hun grond braak liggen. Boeren die de braakliggende gronden toch wilden bewerken, betaalden hun ijver vaak met de dood. Stakingen die in de steden losbraken werden bloedig onderdrukt. Al deze gebeurtenissen bleven niet zonder weerslag bij de linkerzijde.
Van de radicale partij van Lerroux scheurde zich een belangrijke groep af die de Republikeinse Bond zal vormen met Martïnez Barrio als leider.
In de socialistische partij vormde zich een linkervleugel onder leiding van Largo Caballero die de coalitiepolitiek veroordeelde die hijzelf als minister had gevoerd.
Het ledental van de communistische partij was van 800 naar 20.000 opgelopen.
De reactionairen gingen zich nu meer en meer inspireren bij het nationaalsocialisme van Hitler en het Italiaans fascisme. José Antonio Primo de Rivera, zoon van de overleden dictator, stichtte gedeeltelijk naar het model van de SA, de Spaanse Falanx (oktober 1933).
Eind augustus 1934 werd de socialistische militante Juanita Rico door de zuster van Primo de Rivera vermoord. De misdaad bleef ongestraft. Zeventigduizend personen volgden de lijkkist van Juanita, wat op zichzelf reeds een politieke demonstratie werd.
Op 5 oktober 1934 werden drie openlijk gekende fascisten, waaronder Gil Robles, in de regering opgenomen. Als antwoord hierop brak een algemene werkstaking los. Het centrum van de stakingsgebieden vormden Asturië, Biskaje, en Catalonië. De stakingsbeweging ontwikkelde zich vrij spoedig tot een gewapend verzet, vooral in Asturië. Daar was reeds onder impuls van de communisten een eenheidsformatie van de arbeiders tot stand gekomen: de Alianza Obrera. De Asturische mijnwerkers gewapend met enkele geweren en dynamietpatronen veroverden de plaatsen Pola de Lena, Mieres, Trubia en bij hun opmars naar Oviedo stuitten zij op het regiment van Gerona, onder bevel van generaal Lopez Ochoa. Tot grote ontsteltenis van de generaal sloegen zijn troepen aan het muiten en een deel van hen liep over naar de Asturische mijnwerkers.
In Catalonië had de beweging ondertussen een andere ontknoping gekend.
De anarchistische leiders hadden zich daar tegen de staking gekeerd. Het voorwendsel was dat de staking zich niet tot doel stelde de macht van de bourgeoisie omver te werpen maar enkel ‘de ene bourgeoisregering door de andere te vervangen’. In de praktijk betekende zulks dat de anarchistische leiders aan de andere zijde van de barricade kwamen te staan. Dit is geen beeldspraak. De anarchisten kregen zelfs de gelegenheid hun stellingen te verklaren voor Radio Barcelona! In die dagen waren duizenden Catalaanse boeren en landbouwarbeiders naar Barcelona afgezakt in de hoop er aan de strijd te kunnen deelnemen. De socialist Companys, die toen hoofd van de politie te Barcelona was, weigerde evenwel wapens uit te delen. Weldra konden de regeringstroepen aan de beweging in Catalonië een einde maken.
Eens de beweging in Catalonië onderdrukt kon de regering zich met alle krachten tegen Asturië keren. Ingevolge de muiterij van het regiment van Gerona, dat teruggetrokken werd, duidde de minister van oorlog, Diego Hidalgo, een generaal aan, belast met de onderdrukking en de repressie in Asturië. Die generaal heette FRANCISCO FRANCO Y BAHAMONDE.
De Asturische arbeiders zullen gedurende veertien dagen stand houden tegen een overmacht van Marokkaanse troepen, Vreemdelingenlegioen en luchtmacht. Deze strijd opende een nieuwe fase in de geschiedenis van de Spaanse en internationale arbeidersbeweging en bracht miljoenen arbeiders over geheel de wereld te been in een machtige solidariteitsbeweging.
De oktoberstrijd van de Asturische werkers eindigde met hun nederlaag. Zesduizend werkers werden gedood, dertigduizend kwamen in gevangenschap.
Nadat de arbeidersstrijd op zo’n bloedige wijze onderdrukt was, dachten de fascistische leiders dat nu het moment gekomen was om een dictatuur op te richten naar het model van Duitsland of Italië.
In mei 1935 werd Gil Robles minister van oorlog. De ‘hervormingen’ die hij doorvoerde kwamen er op neer een aantal fascistische generaals op sleutelposities te plaatsen. Franco werd tot stafoverste van de centrale legerstaf benoemd. Goded werd bevelhebber van de luchtmacht. Mola werd bevelhebber van het leger in Marokko. Een groot aantal monarchistische officieren ‘op rust’ kwamen weer in actieve dienst.
Reeds in de maand maart 1934 bevonden zich een aantal monarchistische leiders te Rome voor besprekingen met Mussolini. De gesprekken liepen over de voorbereiding van een militaire opstand met herstel van de monarchie. Van Spaanse zijde waren aanwezig: generaal Emilio Barrera, de twee Carlisten, Don Rafaël Olazábal en Antonio Lizarza en Don Antonio Goicoechea voor de Renovación Española. Voor Italië worden de besprekingen gevoerd door Mussolini zelf en maarschalk Italo Balbo.
Op 31 maart 1934 om vier uur ‘s namiddags werd het protocol der overeenkomst ondertekend. Zo werd er o.m. besloten dat 20.000 geweren, evenveel handgranaten en 200 mitrailleurs en een eerste som van 1.500.000 peseta’s naar Spanje verscheept zouden worden.
In september 1934 bevonden Gil Robles en José Antonio Primo de Rivera zich te Nürnberg waar besprekingen gevoerd werden met Rudolf Hess, opvolger van de Führer. Hess deelde daar mede dat de Führer zijn vertrouwen had gesteld in generaal Sanjurjo.
Deze had een eerste plan voor de opstand uitgewerkt: de opstand moest beginnen op 16 september 1935. Franco en Goded zouden het Madrileense garnizoen in beweging brengen. Onder de generaals ontstonden echter meningsverschillen waardoor de ‘zaak’ werd uitgesteld.
In februari 1936 hadden nieuwe verkiezingen plaats. De massa had reeds kennis gemaakt met het ware gelaat van het fascisme. Zij was de oktoberstrijd van 1934 niet vergeten. De verkiezingen draaiden uit op een overwinning van de partijen die zich in een Volksfrontcoalitie hadden verenigd. De Volksfrontpartijen behaalden 278 zetels tegen 205 voor geheel de rechterzijde.
Daarmede was de vijand nog niet verslagen. Men kon er zeker van zijn dat de reactie niet zou nalaten van al haar krachten, van de macht van haar organisaties en de steun van Hitler en Mussolini gebruik te maken om haar slag te slaan.
De discussies onder de generaals betreffende het eerste plan van de opstand hadden enkele echo’s nagelaten die ter ore van de regering waren gekomen. In plaats van energieke maatregelen te nemen, werden slechts lauwe disciplinaire tuchtstraffen tegen hen getroffen. Franco werd als militair gouverneur naar de Canarische Eilanden overgeplaatst. Hij werd er onthaald op vijandige betogingen van de bevolking. Mola en Queipo de Llano zwoeren trouw aan de Republiek. Daarmede scheen de zaak afgehandeld.
Terwijl zij trouw zwoeren aan de Republiek zetten zij hun samenzwering verder. Zij plaatsten hun vertrouwelingen op sleutelposities in het leger, verplaatsten troepen, concentreerden de voorraden munitie, spraken hun cijferschrift en parolen af. Een breed vertakt net van de contrarevolutionaire samenzwering werd over heel Spanje gespannen.
Enkele maanden voor de opstand organiseerden zij grote legermanoeuvres in de Sierra de Guadarama waar later verwoed zal gestreden worden.
Toen in juli 1936 de opstand tegen de Republiek begon, vonden de organisatoren in de streek van het Guadarama-gebergte de loopgraven klaar, en hadden zij vooraf de plaatsen uitgekozen waar de machinegeweren en de kanonnen moesten opgesteld worden.
_______________
[1] Uit Een katholiek Spanjaard over Spanje, Uitgeverij De gemeenschap, Bilthoven, Nederland, 1937.