Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 2, 2009
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Chantal Mouffe (1943), de Belgische maar in Groot-Brittannië docerende politieke filosofe, heet een ‘postmarxist’ te zijn.[1] Ze verklaart de samenleving niet strikt aan de hand van de klassieke marxistische begrippen. Voor marxisten is bijvoorbeeld elke ontwikkelde samenleving het product van een klassenstrijd. Dus zeker ook onze gemondialiseerde industriële samenleving die stilaan overgaat in een postindustriële samenleving. Het is door die klassenstrijd dat een samenleving evolueert, zeg maar erop vooruitgaat. Klassen, stelde Marx, zijn sociale groepen die zich elk op hun eigen manier verhouden ten aanzien van de productie (arbeid) en de productiemiddelen (kapitaal). Zo produceert bijvoorbeeld de arbeidersklasse koopwaar in dienst van de andere klasse, deze namelijk die het kapitaal (geld en machines) bezit. Volgens het marxisme kunnen die twee klassen daardoor niet anders dan elkaars tegenstanders zijn, ze hebben immers totaal tegengestelde belangen. Bij Chantal Mouffe echter ligt het belangrijkste aandachtspunt elders. Ook in het boek.[2] De titel ‘Over het politieke’ spreekt trouwens voor zichzelf.
Wat Mouffe hét politieke noemt, is absoluut niet hetzelfde als dé politiek. Hiermee raken we meteen aan de grond van haar betoog. Het begrip de politiek associeert ze met wat in het jargon tegenwoordig good governance wordt genoemd. Onze politici noemen dat “goed bestuur”. Denk aan Letermes stokpaardje. Ook Stevaert destijds nam het woord graag in de mond, net zoals vandaag Vande Lanotte, Patrick Janssens, Bart Somers, en tutti quanti. Ze struikelen haast over elkaar om ons voor de camera te mogen komen vertellen dat de ene al beter dan de ander aan “goed bestuur” doet. Wat ze er echter mee bedoelen, blijft altijd vaag. Dat alleen al maakt die term verdacht. Terloops gezegd, dat bestuur is niet zomaar goed. Steevast krijgen we te horen dat het goed is voor “de mensen”. Alle mensen dus. Dat is handig bekeken. Zo hoeven onze politici zich niet uit te spreken over het lastige probleem van de maatschappelijke tweedeling of van de sociale ongelijkheid in het algemeen. Woorden als uitsluiting of klasse krijgen ze al helemaal niet over de lippen.
Maar goed, we hadden het dus over de politiek. Op de keper beschouwd streven onze politici een zo groot mogelijke consensus na. Al in 1972 had de Leuvense politicoloog Wilfried Dewachter het over de “elitaire consensus”. Hij bedoelde daarmee dat er binnen de bovenlaag van onze samenleving gelijkgestemdheid bestaat over een aantal belangrijke punten. Over zaken zoals de vrije markt, ons politiek systeem, de sociale zekerheid, de machtsverdeling tussen partijen, de overlegeconomie, onze buitenlandse politiek, enzovoort denken ze in grote trekken allemaal hetzelfde. Laat dat nu net de kernelementen van onze samenleving zijn. Anders gezegd, als onze belangrijkste partijen en politici het daar ongeveer over eens zijn, waarin verschillen ze dan nog? Dan zit je met een politiek systeem waar de grote politieke stromingen allemaal zo wat hetzelfde nastreven. En zo wisselen jaar in jaar uit allerlei bontgekleurde meerderheden en coalities elkaar af zonder dat er nauwelijks iets verandert, alvast niet aan het systeem. Allemaal bedienen ze zich van dezelfde recepten, om niet te zeggen trucjes. Plus ça change, plus ça reste la même-chose. Als de boot maar blijft drijven.
Toch beweerde Bruno Tobback in een interview met De Morgen (14 april 2008) dat hij aan politiek doet “om de dingen te veranderen”. Die soort van politiek – in tegenstelling tot wat Mouffe het politieke noemt – gaat echter niet over hoe je van dit land een andere, betere plek om te leven maakt. Alleen over hoe de winkel te doen draaien. Hoe je het schip op koers houdt. Kortom hoe je de machine aan de praat houdt en ondertussen de portefeuilles verdeelt. Niet dat dit onbelangrijk is, maar mag het misschien iets meer zijn? Als onze politici het over bestuur hebben, bedoelen ze geen project, laat staan een maatschappijvisie, ook al beweren ze dat soms wel. Laten we wel wezen: hun maatschappijvisie reikt niet verder dan het huidige liberale model. Dat verschilt nauwelijks van het model dat de Amerikaanse neoconservatieven de democratie noemen. Een model dat ze overal ter wereld – tot in Afghanistan en Irak – menen te moeten opleggen als het ideale systeem. We komen daar op het einde nog even op terug.
Toegegeven, dat liberale model is een systeem – op dit ogenblik zelfs het enige systeem – waarin volop ruimte is voor meningsverschillen. Ook dat is verre van onbelangrijk. Als het alleen daarover zou gaan dan kun je onze parlementaire democratie inderdaad gerust een democratie noemen. Mouffe verkiest de term liberale democratie. Het probleem is echter dat het soort meningsverschillen dat in zo’n systeem uiteindelijk op de politieke agenda geraakt en waar de politici dus hun tijd in steken, uiteindelijk over bijkomstigheden gaat. Een miljard meer hier en eentje minder daar. Eerst deze maatregel en dan pas gene. In feite echter blijft altijd dezelfde elite er ondertussen op toezien dat haar machtspositie en voorrechten daar geen schade onder lijden.
Elke politieke strijd over de echt essentiële zaken wordt dus gesmoord in De Wachters ‘elitaire consensus’. Vandaar dat het tegenwoordig vooral ethische kwesties zijn waarover men zich opboeit. Denk bijvoorbeeld aan het debat over euthanasie of over de hoofddoek. Of het oeverloze gezeik over de rechten en plichten. Of dat over de normen en waarden. Zulke discussies groeien in ons liberale systeem soms uit tot verhitte confrontaties. Maar: “Ze stellen de heersende hegemonie niet ter discussie en doen geen poging om de machtsverhoudingen fundamenteel te veranderen. Het gaat hier louter om een competitie tussen elites.” Zo zegt Mouffe het. De heersende ideologie verwacht, vraagt, eist zelfs dat elke politieke controverse op den duur dankzij een dialoog uitmondt in een consensus. Zo regelt men dat onder heren van stand. De vraag of de partijen die aan die dialoog deelnemen, maatschappelijk allemaal vanuit een even grote machtspositie kunnen spreken, komt hier niet ter sprake. Staan, om maar iets te noemen, tijdens het sociaal overleg de vakbonden even sterk als de werkgever, in deze tijd van delokalisering en verscherpte concurrentie? Iedereen gaat er bovendien van uit dat zo’n dialoog per definitie redelijk is, dat hij gebaseerd is op argumenten, zo dus, wat zouden we nog meer wensen? Maar of dat allemaal inderdaad zo is, bestrijdt Mouffe. Ze noemt dat een “postpolitiek visioen”. In feite weten we niet meer wat we politiek nog kunnen of willen realiseren. We beginnen dan maar te zeuren over morele kwesties. Nochtans zijn dat ontegensprekelijk privézaken. De politiek heeft zich daar niet mee te bemoeien. De echte, fundamentele politieke tegenstellingen worden dus weggemoffeld. Ze behoren zogezegd tot het verleden.
In welk opzicht dan is dat zogenaamde het politieke anders? Het politieke gaat dieper dan de zo juist aangehaalde ‘redelijke’, op consensus gerichte dialoog onder burgers. Juist daarom draait het politieke volgens Mouffe altijd uit op strijd. Alleen een echte controverse gaat over echte, fundamentele politieke tegenstellingen. Dát is de ruggengraat van een ware politieke democratie. Mouffe noemt zo’n democratie een radicale democratie. Pas in die radicale democratie komen de antagonismes aan de oppervlakte. Een antagonisme is volgens het woordenboek een niet klein te krijgen tegenstelling. Waarmee we dus toch weer in het marxistische denkpatroon zitten. Het verschil echter met het marxisme is dat bij Mouffe die antagonismes niet noodzakelijk klassentegenstellingen zijn. Mouffe stelt vast dat de mensen zich tegenwoordig identificeren met de meest uiteenlopende maatschappelijke groepen en stromingen. Dat is veel ruimer en gaat veel verder dan klassentegenstellingen. Mensen zouden de neiging hebben om zichzelf en de anderen te zien in een Wij-Zijverhouding. Allemaal zouden we de behoefte hebben om tot een Wij te behoren. Dat is als het ware ‘des mensen’. Mouffe verwijst daarbij naar Freud en diens opvatting dat de mens gestuurd wordt door libidineuze driften. En, godbetert, zelfs Lacan wordt eventjes aangehaald. Bijzonder glad ijs waarop Mouffe zich hier waagt, als je bedenkt hoe Freud en Lacan tegenwoordig door de wetenschappelijke wereld stevig onder vuur worden genomen. Wat er ook van zij, die Wij is zelden nog een klasse. Dat kan even goed een milieubeweging zijn, een nationale minderheid, de feministische beweging, en zeker ook allerlei etnische, culturele en/of religieuze minderheden. Of bijvoorbeeld de andersglobalistische beweging, die Mouffe, vreemd genoeg, niet noemt.
Een tikkeltje paradoxaal betoogt Mouffe dat, juist omdat het zo hardnekkig de consensus vooropstelt, ons liberaal model uiteindelijk moet leiden tot uitsluiting. Immers, sociale groepen, culturele of religieuze entiteiten of volkeren zijn niet steeds bereid om zich te schikken in die consensus. Als gevolg daarvan krijgen ze het stigma van vijanden van onze liberale samenleving. Van vijanden verwacht je dat ze onze vreedzame consensussamenleving willen vernietigen. Zaak is dus die vijanden de kans daartoe niet te geven. Daarvoor kunnen we ze best zelf eerst uitschakelen, neutraliseren, vernietigen of hoe je het ook wilt noemen. Maar zo zit je pas goed met een antagonisme. Eén waar het liberale consensusmodel geen blijf mee weet. Daarom juist dat men het liever onderspit in discussies over morele kwesties.
De kernidee van Chantal Mouffe is dat je “de onuitroeibaarheid van de conflictdimensie in het sociale leven” moet aanvaarden. Je mag dat niet wegmoffelen. Conflicten moeten een legitieme, een door iedereen erkende, aanvaarde plaats krijgen in de politieke instellingen. Dáár gaat het om als we het over het politieke hebben. Wat voor de liberale samenleving een te vernietigen vijand is geworden, wordt in de radicale democratie die Chantal Mouffe voorstaat, gewoon een tegenstander. Met tegenstanders ga je de confrontatie aan. Weliswaar riskeert die bikkelhard te zijn, maar ze wordt wel op het louter politieke terrein gevoerd. Het politieke dus. Mouffe haalt het voorbeeld aan van de relletjes in het Italiaanse parlement, waar het zelfs geregeld tot handgemeen komt. Ze noemt dat politiek bedrijven in een “agonistisch[3] perspectief”. “Het agonisme is een wij/zij relatie waarin de conflicterende partijen de legitimiteit van hun opponenten erkennen, ook al zien ze in dat er voor hun conflict geen rationele oplossing bestaat.”[4]
Maar daarmee zitten we met een lastige paradox. Mouffe beweert dus dat die opponent in geen geval een vijand is. Vijanden kun je niet anders dan elimineren. Dat laatste is precies waar de consensus-democratie van onze liberale samenleving fataal op moet uitdraaien, als je die tenminste logisch doordenkt. Mouffe argumenteert dat “de weigering om te erkennen dat een samenleving altijd hegemoniaal geconstitueerd is door een bepaalde machtsstructuur ertoe leidt dat men de bestaande hegemonie aanvaardt (...)”. In dit citaat slaat die “men” weliswaar op de ‘sociaaldemocratische variant van het neoliberalisme’, maar uit alles blijkt overduidelijk dat dit voor haar ook geldt voor heel ons liberale systeem. Dat lijkt logisch. Als we weigeren in te zien dat onze samenleving er in feite een is waar een kleine elite de macht in handen heeft, leggen we ons neer bij die machtsconcentratie. Zo houden we op er een tegenstander van te zijn. Dat betekent zoveel als geëlimineerd worden. Je hoeft je vijand immers niet altijd in een concentratiekamp op te sluiten of achter een muur in beton te verbannen.
Om de zoveel pagina’s klaagt Mouffe dan ook aan dat die machtsstructuur precies de hinderpaal vormt voor een ware democratie. Maar wat heb je daar voor nodig? “In onze ogen vereist de radicalisering van de democratie de hervorming van de bestaande machtsstructuren en de constructie van een nieuwe hegemonie.” En wie moet dat realiseren? “Een ‘wij’ van radicale democratische krachten.” Elders blijken dat al die maatschappelijke bewegingen en al die etnische, culturele, religieuze enz. minderheden te zijn, waar we het al over hadden. Welnu, gaat ze verder, “Dit is slechts mogelijk door tegelijkertijd ook een ‘zij’ aan te wijzen, de tegenstander die verslagen moet worden, wil men de nieuwe hegemonie kunnen realiseren.”
Komt dat er eigenlijk niet op neer dat je de bestaande hegemonie vervangt door een nieuwe? Blijkbaar wordt van die nieuwe hegemonie aangenomen dat ze voldoende democratisch ingesteld is om toe te staan dat de ‘tegenstanders’, de ‘opponenten’ elkaar in een democratische – en ‘agonistische’ – strijd bekampen en elkaar regelmatig aan de macht afwisselen. Op die manier wordt het wel moeilijk om het onderscheid te maken tussen wat de ‘vijand’ is van de liberale consensus die, als hij zich niet neerlegt bij die consensus, ‘vernietigd’ moet worden en wat slechts een ‘tegenstander die alleen maar verslagen moet worden’ is.
Mouffe preciseert wel dat haar “radicale democratie” zich laat verenigen met de handhaving van de instellingen van de zogenoemde “formele democratie”, zoals die in de meeste westers georiënteerde landen bestaat. Blijkbaar moet in haar radicale democratie de ene hegemonie altijd de kans behouden om de andere te kunnen verslaan. Alleen moet dat gebeuren in een puur politieke strijd. Maar een hegemonie die zich in een politieke strijd laat verslaan, kun je dat nog wel een echte hegemonie noemen? Is dat niet veeleer een toevallige verkiezingsoverwinnaar? De politieke samenleving waar Mouffe van droomt, moet wel een bijzonder ideale samenleving zijn. Een waar na een weliswaar bitse maar faire en vooral louter politieke strijd tussen ‘opponenten’ telkens een nieuwe hegemonie voor een tijdje in het zadel wordt gehesen. Wat zal die opponenten echter er van weerhouden om elkaar op een keer letterlijk naar het leven te staan? Tenslotte komen ze toch elk van hun kant op voor hun allerspecifiekste, allervitaalste, allerfundamenteelste belangen.
En dan blijft er nog een probleem. Voortdurend heeft Mouffe het – terecht – over machtsstructuren die deze zuivere politieke strijd vertekenen en zelfs blokkeren. Tja, dan vraag je je toch af of ook die radicale democratie zich op den duur niet verplicht zal zien om de ‘zij’ die zich in deze machtsstructuren verschanst, te vernietigen, net zoals het liberale consensussysteem verondersteld wordt zijn vijanden te vernietigen. Nochtans claimt Mouffe formeel dat “we ons daarbij distantiëren van de leninistische traditie met haar roep om een totale revolutionaire ommekeer (...)”.
Die kritiek neemt nochtans niet weg dat die zogenaamde agonistische democratie een aantrekkelijk idee blijft. Belangrijk blijft in de eerste plaats dat Mouffe een pleidooi houdt om de in gewapend beton opgetrokken consensus over het neoliberale systeem open te breken. Een pleidooi voor een systeem met een duidelijke keuze tussen links en rechts. Een systeem waar de echte maatschappelijke tegenstellingen niet ondergesneeuwd geraken door gemoraliseer over wat goed is voor ‘de’ mensen, geleuter over respect, over een warme samenleving, en nog een paar van dergelijke kleffe begrippen. Een systeem waar de zogenaamde rechten en plichten niet onlosmakelijk aan elkaar zijn geklonken. Waar ze niet ten gevolge van een – in werkelijkheid door “die van boven” opgelegde – consensus eens en voor altijd in steen staan gebeiteld. Waar voor rechten gestreden wordt. Waar ze afgedwongen worden. En waar iedereen democratisch op zijn verantwoordelijkheid wordt gewezen. Mouffe vindt dat bovendien een remedie tegen het populisme en het rechts extremisme, dat tegenwoordig onze westerse liberale democratieën ondermijnt. Populisme en rechts extremisme spelen ook in op die menselijke behoefte om zich met een Wij te identificeren, maar ze hoeden er zich wel voor om te focussen op de echte maatschappelijke tegenstellingen. Daarom trouwens dat je binnen de maatschappelijke elite zoveel heimelijke sympathisanten vindt van rechts extremistische en populistische leiders. Denk aan het Vlaams Belang dat tegenwoordig geleid wordt door een ondernemer en Dedecker die zich heeft omringd met professoren, juristen en bedrijfsleiders.[5]
Op het einde van haar boek gaat Mouffe haar idee van agonistische democratie doordenken op wereldschaal. Met zijn economisch en militair overwicht legt het Westen zijn consensusmodel op aan de hele wereld, en dit met inbegrip van zijn morele standaarden en juridische regels. Je krijgt dus als het ware op wereldvlak een vergelijkbaar consensusmodel, deze keer gebaseerd op een louter westers waardepatroon. Dat doet erg denken aan wat de Amerikaanse sociaalfilosoof Immanuel Wallerstein in zijn recente boek over het Europese universalisme aanklaagt.[6] Wallerstein betoogt dat ons westerse universalisme decreteert wat het Goede en het Juiste is. Als de hele wereld dus doordrongen is van wat dat Goede en Juiste is, dan weet elke regering, dan weten alle internationale instellingen, alle leidinggevenden precies wat ze te doen staat. Dan hoeven we niet meer aan politiek te doen. Dan volstaan de regeltjes van de moraal en de bevindingen van de wetenschap. Dat past goed bij wat Mouffe zegt. Zij vindt dat “het liberale universalisme (...) zich uit naam van de mensenrechten het recht en de plicht aanmatigt om zijn orde aan de rest van de wereld op te leggen.”
En dan nog even dit. Mouffe gaat ook heel uitvoerig in op de stellingen van de in groene kringen zo gefêteerde Ulrich Beck, de bedenker van het begrip ‘risicomaatschappij’, en op Frank Vandenbrouckes idool Anthony Giddens, de ideoloog van het zogenaamde Derde Wegsocialisme – nou ja, socialisme. Beiden verwijt ze verkapte aanhangers te zijn van de liberale consensusdemocratie. Mouffe besteedt daar dertig bijzonder genietbare pagina’s – een volledig hoofdstuk – aan. Speciaal aanbevolen voor wie al lang problemen had met de vis-noch-vlees ideologie van zowel Groen! als de SP.a. En voor wie nog meer Mouffe wil, is er ook haar minstens zo leesbare boek The return of the political,[7] waarin ze een tiental artikels groepeert. Daarin maakt ze onder meer brandhout van denkers zoals John Rawls, nog een maître à penser van Frank Vandenbroucke. Sterk, heel sterk aanbevolen!
SAMENVATTING
Samenlevingen hangen aan elkaar van tegenstellingen. Wie ze in naam van de democratie tracht te onderdrukken, verdedigt niet de democratie maar vernietigt ze. De echte, radicale democratie koestert het conflict. Ze leeft van de polarisatie.
_______________
[1] Cf. Ronald MUNCK, Marx @ 2000, Late Marxist Perspectives, London/New York, 2000 en Philip Goldstein, Post-Marxist Theory, An Introduction, New York, 2005.
[2] Chantal MOUFFE, Over het politieke, (2008) uitg. Klement/Pelckmans. Oorspronkelijk in het Engels: On the Political, Londen/New York 2005
[3] Het Oudgriekse agoon (wedstrijd, woordenstrijd, rechtsgeding, dat wat er in een vergadering geschiedt) ligt aan de basis van de term agonisme.
[4] In 1989 publiceerde een werkgroep onder leiding van de UG-filosoof Rudolf Boehm een lijvige studie (ruim 400 p.) over een vergelijkbaar onderwerp. Daarin argumenteren ze dat als je het conflict in de samenleving tracht te onderdrukken, je juist geweld veroorzaakt. Cf. Rudolf Boehm en Guy Quintelier (red.), Conflict Geweld, in het tijdschrift Kritiek (nrs. 18 & 19).
[5] In zijn pamflet, Pleidooi voor populisme, (Querido, Amsterdam-Antwerpen, 2008), neemt David van Reybrouck het op voor een “links populisme”. Door de problemen en verzuchtingen van de “laaggeschoolden” aan de orde te stellen schudden deze laatste als het ware de democratie wakker. Populistische eisen scherpen de tegenstellingen aan en zolang dat volgens de democratische regels verloopt, vindt van Reybrouck dat heilzaam. “Conflict, niet consensus, is het hart van de democratie” schrijft hij letterlijk. En “Democratie is een pacifistisch slagveld.” Alleen spreekt hij zich een pagina verder tegen als hij de lof zwaait van de Belgische compromissen.
[6] Immanuel WALLERSTEIN, European universalism: The rethoric of power, New York, 2006
[7] MOUFFE, uitg. Verso, Londen-New York, 1993, in 2005 door Mouffe zelf bijgewerkt en opnieuw uitgegeven door Verso.