Bron: Tekst van een vorming (IMAVO), 13 oktober 2001, De Rinck, Anderlecht, door het Masereelfonds
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Freud en Lacan • Fascisme en massapsychologie • Over de toepassing van de psychoanalyse in het historisch onderzoek |
Voorafgaande noot:
Dit uittreksel vormt het tweede hoofdstuk uit bovenvermeld boek. In het eerste hoofdstuk werd Marx’ revolutietheorie kritisch bekeken, en nagegaan waarom de door Marx’ en Engels’ verwachte revolutie zich niet voltrokken heeft in de hoogontwikkelde industriële maatschappij. Een antwoord daarop wordt gezocht in het feit dat de mensen te veel het harmonie-ideaal aanhangen.
Een reëel-kritisch communisme onderscheidt zich van een utopisch en een dogmatisch communisme. Een harmonische utopie wordt niet als nastrevenswaardig vooropgesteld. Utopieën geven juist aanleiding tot (zelf)onderdrukking en geweld. Een reëel-kritisch communisme bekritiseert ook het ‘dogma’ van een dialectisch-materialistische ontwikkeling in de geschiedenis van de mensen.
Bij het voorspellen van de komst van een communistische maatschappij hebben Marx en Engels te weinig rekening gehouden met de wil en het bewustzijn van de revolutionaire krachten. Zij hadden een optimistisch geloof in de strijdvaardigheid van de arbeidersklasse. Het exterminisme, waarvan de milieucrisis, de verpaupering van de zogenaamde ‘Derde Wereld’ en de permanente bewapeningseconomie verschijningsvormen zijn, speelde ook in de eisen van de arbeidersklasse in de ‘klassenstrijd’. Dit exterminisme lijkt me een gevolg te zijn van het harmonie-ideaal. De mensen streven te veel harmonie en rust na, en zien niet in dat deze eisen juist de uiteindelijke vernietiging van het menselijk leven tot gevolg hebben. De huidige wantoestanden waarin de mensen verkeren, zijn ontstaan en blijven voortbestaan omdat de mensen de conflictualiteit van het menselijk bestaan ontvluchten.[1] Om het ‘positiever’ uit te drukken: het nastreven door de mensen van het harmonie-ideaal veroorzaakt onmenselijke toestanden. Als deze idee waar zou blijken, dan is een noodzakelijke voorwaarde voor de oplossing van de bestaande wantoestanden: het terug aangaan en aanvaarden van conflicten en de daarbij horende spanningen. Zoals nog moet aangetoond worden, behoren conflicten noodzakelijk tot het bestaan van de mensen, indien zij tenminste op een menselijke manier willen leven. Het aanduiden van het harmonie-ideaal – dat de mensen nastreven door prioritair harmonie te willen en conflicten te ontvluchten – als principiële oorzaak van wantoestanden houdt niet een pleidooi voor het gewelddadige in. Het is juist omgekeerd: wie het harmonie-ideaal nastreeft, is gewelddadig. In wat volgt moet er duidelijk een onderscheid gemaakt worden tussen conflict, harmonie, geweld en macht. Ook de verschillende manieren om conflicten op te lossen, moeten aangeduid worden. Reeds het feit dat binnen onze cultuur geen scherp onderscheid tussen conflict en geweld gemaakt wordt, duidt op de cultuurkritische draagwijdte van bovenvermelde beweringen. Cultuurkritiek is namelijk noodzakelijk, daar culturele tradities een voorname rol spelen in het ontvluchten van conflicten.
De centrale, kritische stelling vooronderstelt dat er een noodzakelijke conflictualiteit in het menselijk leven bestaat: wie deze conflictualiteit ontvlucht veroorzaakt onmenselijke toestanden. De verhoudingen van de mensen tot de wereld moeten conflictgeladen zijn, indien zij op een menselijke manier willen verder leven. De wereld waartoe de mens zich verhoudt, kan men in drie gebieden opsplitsen, namelijk de natuur, de andere mensen en zichzelf.[2] De mensen hebben door hun cultuur hun bestaan in de wereld, dikwijls omwille van de harmonie, gewijzigd. Om het ontstaan van wantoestanden en om de harmonische invloed van de cultuur op de verhoudingen van de mens tot de wereld te kunnen nagaan, is het bijgevolg eerst nodig, in de mate van het mogelijke, deze verhoudingen in hun niet-culturele vorm te bekijken.
Ten opzichte van de natuur, de andere mensen en zichzelf is de ‘naakte, cultureel niet-aangeklede’ verhouding van de mens conflictgeladen.
De mensen moeten de natuur wijzigen, indien zij in leven willen blijven. Dit is het economische grondprincipe van het menselijk bestaan. Karl Marx verwoordt dit als volgt: “Het arbeidsproces (...) is een doelmatige activiteit om te komen tot vervaardiging van gebruikswaarden, aanpassing van het natuurlijke aan menselijke behoeften, algemene voorwaarde voor de stofwisseling tussen mens en natuur, eeuwige en natuurlijke voorwaarde van het menselijk leven en daardoor onafhankelijk van iedere vorm van dit leven, sterker nog: aan alle maatschappelijke vormen gemeen.”[3] De mens is noodzakelijk een productiewezen. Er bestaat voor de mensen een noodzakelijke productiedwang.[4] De mensen kunnen echter de natuur niet willekeurig wijzigen; zij zijn daarin onder meer beperkt door hun natuurlijke levensnoodzakelijke voorwaarden. De mensen zijn van de natuur afhankelijk: zij hebben voldoende zuivere lucht en water nodig, gezonde voeding, ... Dit is het ecologische grondprincipe van het menselijk bestaan.[5] De conflictualiteit in de verhouding van de mensen ten opzichte van de natuur bestaat juist in deze tweespalt: de mensen moeten de natuur wijzigen indien zij verder willen leven, maar de mensen moeten blijvend met hun natuurlijke levensvoorwaarden rekening houden. De mens is afhankelijk van de natuur, maar dit betekent niet dat de natuur als een zorgzame moeder zomaar voor de mens zorgt. De natuur staat onverschillig ten opzichte van de mens.
Ten opzichte van de andere mensen is de grondverhouding van de mens ook conflictgeladen. Dit is het gevolg van de wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen die tussen de mensen heersen.[6] Als persoon A afhankelijk is van persoon B, dan heeft B juist daardoor macht over A. Als B niet meer wil instaan voor dat waarvan A afhankelijk is, wordt A daardoor in zijn bestaan of bestaanswijze geraakt. De afhankelijkheid van A ten opzichte van B geeft B macht over A. Het politieke grondprincipe van het menselijk bestaan luidt: de mens is een noodzakelijk gemeenschapswezen.[7] Elk individu is niet alleen een biologisch product van twee andere mensen, voor het menselijk voortbestaan is de mens ook afhankelijk van andere mensen. Tussen de mensen heersen er bijgevolg wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen.[8] Juist het feit dat de mensen wederzijds afhankelijk zijn, zorgt mede voor de conflictualiteit van het menselijk bestaan.[9] De wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen zijn namelijk wederzijdse machtsverhoudingen. Het menselijk samenleven berust op dit spanningsveld van machteloze afhankelijkheid en op de afhankelijkheid van de ander gebaseerde macht.[10]
De mensen zelf hebben behoeften die niet steeds onmiddellijk te bevredigen zijn. De mensen moeten rekening houden met de realiteit.[11] Tussen de menselijke behoeften en de realiteit bestaat er dan ook een spanningsverhouding. Volgens Sigmund Freud is dit de spanning in de mens tussen het lust- en het realiteitsprincipe. Niet alle behoeften zijn onmiddellijk en overvloedig bevredigbaar. Maar niet alleen tussen de behoeften en de reële bevredigingsmogelijkheden bestaat er een conflictverhouding, ook onderling zijn verschillende behoeften niet terzelfder tijd te bevredigen. Achter de behoeften – die Freud ook driften noemt – zijn er volgens Freud twee fundamentele oerkrachten werkzaam. Freud spreekt over Eros of levensdrift tegenover de destructie- of doodsdrift. Deze oerdriften zijn met elkaar niet te verzoenen. De doodsdrift is de fundamentele neiging in de mens om harmonie na te streven en conflicten te ontvluchten – de dood als de eeuwige rust. Met de dood wordt een eerder levend wezen harmonisch verenigd met de natuur: het keert terug tot stof en as. De levensdrift is de fundamentele neiging in de mens om conflicten aan te gaan en te aanvaarden.[12] Het erotische grondprincipe van het menselijk bestaan drukt juist de noodzaak voor de mens uit om conflicten aan te gaan en te aanvaarden om op een menselijke manier te leven.[13]
De vier aangeduide grondprincipes van het menselijk bestaan drukken niet alleen een humane noodzaak uit – het zijn principes waaraan de mensen zich moeten houden, indien ze op een menselijke manier willen leven.[14] Ze drukken ook zakelijk een noodzaak – een zaak die nodig is – uit. Het zijn grondprincipes omdat ze voor de mensen de noodzaak uitdrukken om zich economisch, ecologisch, politiek en ‘erotisch’ te engageren. Indien deze principes niet gelden, dan is er geen enkele reden om economisch, ecologisch, politiek en ‘erotisch’ te handelen. Deze grondprincipes zijn ook morele principes – ze drukken plichten uit – op voorwaarde dat ze gelden. Deze grondprincipes zijn echter geen uitdrukking van morele willekeur, maar zijn gebaseerd op een analyse van de verhouding tussen mens en wereld.[15] De geldigheid van de morele principes hangt af van de geldigheid van de grondprincipes. Wie deze morele principes niet wil aanhangen, moet aantonen waar de grondprincipes verkeerd zijn.[16]
De conflictualiteit van het menselijk bestaan is gebaseerd op deze vier grondprincipes. Wie het harmonie-ideaal wil blijven verdedigen, zal – in een vermoedelijk tevergeefse poging – inhoudelijk de geldigheid van de aangeduide grondprincipes van het menselijk bestaan moeten ontkennen, als men tenminste intellectueel eerlijk wil blijven.
WERELD | MENS |
NATUUR | Ecologie: de mens is afhankelijk van de natuur Economie: de mens moet de natuur wijzigen |
ANDERE MENSEN | Politiek: de mens is afhankelijk van andere mensen |
ZICHZELF | ‘Erotiek’: de mens moet conflicten aangaan en aanvaarden |
Tabel 2: De grondprincipes van het menselijk bestaan
Deze korte schets van de conflictgeladenheid van het menselijk bestaan zal, ook wat de begrippen betreft, heel wat vragen opwerpen, die eerst moeten beantwoord worden. Met de hier behandelde vragen en opwerpingen proberen mensen ook het traditionele harmonie-ideaal te redden.
Een van de mogelijke opwerpingen zou kunnen luiden: Moet de verhouding tussen mens en wereld niet eerder harmonisch zijn? Betekent het woord ‘conflict’ zoals het hier gebruikt wordt, in feite niets anders dan wat normaal onder ‘harmonie’ verstaan wordt? Waar ligt juist het verschil tussen beide?
Een conflict bestaat tussen twee of meer relatiepolen wanneer de verschillen tussen de relatiepolen zodanig zijn dat ze met elkaar botsen en niet met elkaar verzoenbaar zijn of verzoend worden, wanneer er dus een spanning tussen beide blijft bestaan. In een harmonieuze relatie vullen de verschillen elkaar aan en zijn dus complementair: ze botsen niet met elkaar. Hierop wijst ook Plato in zijn commentaar op Herakleitos’ harmoniebegrip: “Wellicht bedoelt ook Heraclitus dit te zeggen – geslaagd kan men zijn formulering immers niet noemen. De eenheid, zo zegt hij, door zich aan zichzelf tegen te stellen, komt tot overeenstemming zoals de harmonie van boog en lier. Nu is het volslagen onzinnig te spreken van een harmonie die tegengesteld is of die zou bestaan uit elementen die nog-tegengesteld zijn. Neen, vermoedelijk bedoelde hij (b) dat harmonie het resultaat is van elementen die tevoren verschilden, nl. hoog en laag, maar die later door de muziekkunst tot overeenstemming werden gebracht. Want zolang hoog en laag nog-tegengesteld zijn, zou er toch zeker geen harmonie kunnen bestaan. Harmonie is immers overeenstemming, en overeenstemming een vorm van overeenkomst. Maar overeenkomst op grond van tegengesteldheid is een onmogelijkheid, zolang die tegenstelling niet is opgeheven. Aan de andere kant kan men tegengestelden, die evenwel geen overeenkomst uitsluiten, wél doen harmoniëren, zoals toch ook het ritme het resultaat is van vlug en langzaam, (c) elementen die tevoren verschilden maar achteraf tot overeenkomst zijn gebracht.”[17] In een conflictrelatie worden de optredende verschillen wel au sérieux genomen, terwijl in een harmonie-relatie deze verschillen met elkaar verzoend worden. De verschillen mogen dus in een harmonieuze relatie slechts in dié mate aan bod komen dat ze de eenheid niet verbreken. Harmonie kan dus ook optreden wanneer er tussen de relatiepolen geen verschillen bestaan. Harmonie is onverschilligheid ... in een dubbele betekenis: namelijk in die zin dat de werkelijke verschillen, de botsende verschillen, niet aan bod mogen komen, maar ook in de betekenis dat men voor het afwijkende, het verschillende, binnen een harmonie-relatie onverschillig is.
Een voorwaarde voor een harmonieuze relatie is dan ook dat de verschillen die mogelijks optreden en de eenheid verbreken, worden onderdrukt. Dit kan, in het geval van een conflictuele relatie van persoon A ten opzichte van persoon B, doordat A B in overeenstemming brengt met zichzelf, dus A, (onderdrukking), of doordat A zichzelf in overeenstemming brengt met B (zelfonderdrukking). Men meent soms ook harmonie te kunnen bereiken wanneer men een tussenpositie tussen deze twee mogelijkheden inneemt: het harmonieus compromis. Dit bestaat in feite uit onderdrukking en zelfonderdrukking, want dit compromis verschilt van de standpunten van beide relatiepolen: dus zowel A als B moeten zich aanpassen aan, zichzelf onderdrukken voor, het compromisstandpunt; ze willen ook beiden dat de andere zich aan dit compromisstandpunt aanpast. Dit compromis is ook harmonieus omdat men meent dat het bereikte compromisstandpunt het absoluut-beste, onveranderlijke, boventijdelijke, ideale – en dus harmonieuze – standpunt is. Er bestaan echter ook conflictgeladen compromissen.[18] Niet alleen spelen daarin overwegingen mee in de trant van “onderdruk ik mezelf niet teveel, en de andere zichzelf te weinig?”, maar blijft men ook beseffen dat het eigen standpunt van het compromisstandpunt verschilt, en dat dit ook zo geldt voor het standpunt van de tegenstander. Ook blijft men in een conflictgeladen compromisstandpunt beseffen, dat gezien de gewijzigde omstandigheden het soms nodig is het compromis te wijzigen. Een compromis kan maar als harmonieus overkomen als men zich niet meer bewust is van de daaraan ten grondslag liggende conflictualiteit.[19]
Men zou ook kunnen opwerpen dat het toch niet de bedoeling kan zijn bestaande conflicten onopgelost te laten, dat er soms praktisch gehandeld moet worden en dat zulke praktische handelingen toch conflictoplossingen vereisen, en dat de oplossing van een conflict steeds harmonieus moet zijn. Harmonie zou dus voor de praktijk noodzakelijk zijn.
Het antwoord daarop is: natuurlijk zijn er omwille van de praktijk conflictoplossingen nodig. Bij het autorijden moet er bijvoorbeeld beslist worden langs welke kant van de openbare weg iedereen zal rijden. Toch zijn niet alle oplossingen van conflicten harmonieus. Er zijn vier oplossingen van conflicten mogelijk, voortvloeiend uit het al of niet aangaan en het al of niet aanvaarden van conflictgeladen relaties.
Schematisch voorgesteld:
niet aanvaarden | aanvaarden | |
niet aangaan | onverschilligheid | zelfonderdrukking |
aangaan | onderdrukking | engagement |
Tabel 3: Conflictoplossingen
Er zijn dus drie harmonieuze oplossingen voor conflicten mogelijk, namelijk zelfonderdrukking, onderdrukking en onverschilligheid. Bij de zelfonderdrukking aanvaardt men dat er door de of het andere bepaalde eisen worden gesteld, die in feite botsen met eigen behoeften, belangen en doelstellingen, maar men vermijdt het conflict door zichzelf volstrekt aan te passen aan de eisen van de of het andere, men gaat het conflict niet aan. Bij de onderdrukking drukt men zijn eigen wensen door, tegen de behoeften, belangen en doelstellingen van de andere in, – men gaat het conflict met de andere wel aan, maar men maakt daar zo vlug mogelijk door geweld een einde aan; men aanvaardt het conflict niet. Bij de onverschilligheid meent men in feite dat er geen conflict bestaat: men aanvaardt het dan ook niet, en men gaat het dan ook niet aan.
De goede oplossingen voor conflicten zijn de conflictgeladen oplossingen, d.w.z. oplossingen waarbij men de conflictualiteit van het op te lossen probleem blijft in het oog houden, waarbij men blijft beseffen dat de oplossingen oplossingen zijn van onderliggende conflicten, dat die oplossing niet noodzakelijk de enigste is, niet noodzakelijk de beste, dat gezien de wisselende omstandigheden sommige andere oplossingen misschien beter zijn. Conflictgeladen oplossingen zijn oplossingen waarvan men de tijdruimtelijke relativiteit inziet, maar anderzijds ook beseft dat er een oplossing nodig is, maar dat zo’n oplossing niet absoluut is. Men moet dus beseffen dat een oplossing van een conflict steeds maar voorlopig kan zijn, en beseffen dat een oplossing de conflictspanning tussen de twee uitgangsposities kan verdoezelen. Wanneer men een oplossing aanvaardt, moet men blijven beseffen dat er een spanning blijft bestaan tussen het compromis en de tegenpositie. Men moet ook beseffen dat de omstandigheden kunnen wijzigen en andere oplossingen zich als beter zouden kunnen opdringen.
Andere vragen zouden kunnen luiden: Zijn conflicten niet altijd gewelddadig? Is het voorgaande geen pleidooi voor geweld?
Vanuit een op harmonie gerichte levenshouding en het daarbij horende gezichtspunt wordt dikwijls conflict met geweld verwisseld. Onze nieuwsberichten lopen over van zulke verwisselingen. Conflicten worden dan gezien als “betrekkelijk geringe afwijkingen, randverstoringen van een overheersende kerntoestand van harmonie”.[20] Een conflict zit in deze visie niet erg diep en moet in feite zo vlug mogelijk worden opgelost om zo een nog grotere harmonie te bereiken. Geweld is echter een poging om conflicten te vermijden en harmonie te realiseren.[21] Door geweld te gebruiken probeert men een entiteit van de conflictrelatie te onderdrukken en aan te passen aan de andere conflictpool of het harmonieuze ‘compromis’. Men probeert aan het conflict een radicaal einde te stellen door over de tegenstander waarmee men in conflict is, een eenzijdige machtspositie te verwerven of desnoods door hem te vernietigen. Dit is één mogelijkheid. Men kan ook een einde aan het conflict maken door zichzelf te onderdrukken of desnoods te vernietigen. Zelfdestructie is een andere mogelijkheid om conflicten te ontvluchten.[22] Conflict en geweld zijn dus niet met elkaar gelijk te schakelen of te verwisselen. Geweld is conflictmijding.
Geweld is dus een middel om iemand – dit kan ook zichzelf zijn – in te passen in een harmonieuze relatie. Geweld hoeft ook niet fysiek te zijn, maar kan ook louter psychisch of structureel zijn. Zonder fysiek geweld te gebruiken kan men met woorden psychisch gewelddadig zijn. Een maatschappij hanteert structurele regelingen om het menselijk leven ordelijk te laten verlopen. Met deze regelingen ordent een maatschappij de conflictgeladen relaties van de mens tot de wereld, zodanig dat men niet steeds op deze regelingen moet terugkomen en het menselijk samenleven mogelijk wordt. Structureel geweld bestaat nu wanneer men deze traditionele regelingen doorzet, ook al wordt er door vele anderen getwijfeld aan het nut en de zin van deze regelingen.[23] Zij die structureel geweld plegen, steken zich weg achter instituties en wetten, en willen deze niet in twijfel trekken. Voor hen liggen de regels nu eenmaal vast. Zij treden als onderdrukkers op; zij willen de conflictgeladenheid waarvoor de regeling een oplossing bood, niet aanvaarden. Desnoods gebruiken zij daarvoor fysiek geweld. Wie het harmonie-ideaal aanhangt, wordt gemakkelijk structureel, psychisch of fysiek gewelddadig. Met revolutionair geweld probeert men juist de traditionele regelingen die men als zwaar onderdrukkend aanvoelt, te doorbreken, en tracht men de mogelijkheden tot conflict terug te openen, die door het structurele geweld van de onderdrukkers worden uitgesloten.[24] Het regelmatig waar te nemen omslaan van revolutie in terreur is in feite een poging van de revolutionairen om standvastigheid en harmonie in hun nieuwe regelingen door te voeren; terreur is dus een nieuwe verdoezeling van de conflictualiteit van het menselijk bestaan. Er bestaat dus zeker een spanningsveld tussen de noodzakelijke regelingen en regelingen die als onderdrukkend werken. Wanneer regelingen niet meer noodzakelijk zijn maar ze toch toegepast worden, zijn ze zeker onderdrukkend.[25] De noodzaak ervan moet dus zeker aangetoond worden.
De gelijkschakeling van conflict en geweld is vanuit het harmonie-ideaal te begrijpen. Wanneer men hoe dan ook harmonie en rust wil, komt elke verstoring van deze harmonie en rust, elke conflictgeladenheid, als gewelddadig over. Wie de harmonie idealiseert, wil niet ‘verontrust’ worden. De onrustbrengers moeten desnoods maar vernietigd worden.[26] Ze worden wel eerst als de grote onheilbrengers, als door en door slechte, kwaadwillige mensen, voorgesteld.
Als geweld conflictmijding is, dan kan men maar geweld vermijden door het vermijden van conflictmijding, dus door op een menselijke manier met conflicten om te gaan, dus door ze aan te gaan en te aanvaarden. Echte vrede betekent de conflictualiteit van het menselijk bestaan aangaan en aanvaarden. Echte vrede is geen harmonie, daar harmonie onderdrukking en zelfonderdrukking inhoudt.
Tussen mensen heersen wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen, en dus ook wederzijdse machtsverhoudingen. Macht wordt echter dikwijls voorgesteld als een onderdrukkingsmiddel. Machteloosheid wordt dikwijls als harmonieus aangezien. Vele religieuze denksystemen prediken juist de machteloosheid, de (zelf)onderwerping als middel van een harmonieuze gelukzaligheid: “de aarde zou een paradijs zijn, indien de mensen maar geen macht nastreefden”. Deze typische religieuze houding is een harmonieuze illusie: men tracht harmonie te bereiken door zich te onderwerpen aan zogenaamde buitenmenselijke machten, door zich volstrekt afhankelijk te maken en te geloven dat men dan wel verzorgd zal worden.[27] “Het ideaal van een volstrekte harmonie – nu of later – is een ideaal van de dood in het (menselijke) leven.”[28] “Er is maar één weg terug naar de baarmoeder, via de dood”, schrijft de Australische feministe Germaine Greer.[29] Het streven naar macht is een voorwaarde voor menselijk leven. Machtsstreven vooronderstelt echter niet noodzakelijk onderdrukking, het machteloos maken van de andere mensen en de natuur. Het aangaan en aanvaarden van conflicten vooronderstelt juist dat beide conflictpolen macht hebben en behouden.
Macht is de mogelijkheid om iets tot stand te brengen of te verhinderen. Op zichzelf is macht dus niet moreel verwerpelijk de morele verwerpelijkheid hangt af van wat men concreet wil realiseren of verhinderen. Met macht kan men proberen om conflicten te onderdrukken – macht ten dienste van het geweld -; maar om conflicten te kunnen aangaan heeft men macht nodig. En, krijgt men niet juist macht door conflicten aan te gaan?
Het ontvluchten van de conflictualiteit van het menselijk bestaan, het nastreven van het harmonie-ideaal veroorzaakt onmenselijke toestanden. (Dat is waar, als het voorgaande terecht geldt, namelijk als conflicten noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoren.) Om deze bewering over de oorzaak van wantoestanden concreet te staven kan ik hier slechts enkele grote lijnen schetsen. Binnen een conflictgeladen relatie kan men op drie manieren harmonie nastreven: door onderdrukking van de andere pool, door zelfonderdrukking of door een harmonieus compromis. In een harmonieus compromis moet men echter langs twee zijden water in de wijn doen: het is een combinatie van gedeeltelijke onderdrukking en zelfonderdrukking.
Men kan dus ook het conflict tussen mens en natuur op deze drie manieren proberen harmoniëren. Men kan de natuur proberen onderdrukken: de beperkingen die de natuur ons oplegt worden door middel van technieken en technologie teruggedrongen. Men probeert de kwetsbare afhankelijkheid van de natuur te ontlopen door ze te vervangen door een onkwetsbare afhankelijkheid van een volautomatisch productieapparaat. Dit volautomatisch productieapparaat verlost de mensen ook van de noodzakelijke productiedwang. De opbouw ervan veroorzaakt nu al heel wat werkloosheid en ellende. Waar ligt het breekpunt tussen de levensnoodzakelijke productietechnieken en de technologische terugdringing van de natuur waardoor eerlang de mensheid zal vernietigd worden? Toch daar waar de noodzakelijke voorwaarden van het menselijke bestaan worden vernietigd. De terugdringing van de natuur door middel van een volautomatisch productieapparaat vereist een grote industrialisatie en enorme hoeveelheden grondstoffen. Het eerste Rapport aan de Club van Rome toonde reeds aan dat zelfs wanneer er ‘onbeperkte’ natuurlijke hulpbronnen aanwezig zouden zijn – een meer optimistische dan realistische vooronderstelling –, de groei van de industriële productie en wereldbevolking nog tot staan wordt gebracht en in elkaar stuikt door de toenemende vervuiling.[30] Zelfs met de meest optimistische vooronderstellingen – namelijk ‘onbeperkte’ natuurlijke hulpbronnen, vervuilingsbeheersing, verhoogde landbouwproductiviteit en ‘volmaakte’ geboorteregeling – komt de groei (naar een volautomatisch productieapparaat) nog tot een einde voor 2100: “Nu wordt de groei gestopt door drie gelijktijdige crises: overmatig gebruik van land leidt tot erosie en de voedselproductie daalt; de hulpstoffen worden door een welvarende wereldbevolking (maar niet zo welvarend als de huidige bevolking van de VS) ernstig uitgeput en de vervuiling stijgt, daalt en stijgt dan weer enorm, waardoor de voedselproductie verder daalt en een plotselinge stijging in het sterftecijfer optreedt. De toepassing van technologische oplossingen alleen verlengt de periode van de groei van bevolking en industrie, maar het heeft niet de uiteindelijke begrenzingen aan die groei verplaatst.”[31] De vervanging van menselijke doelmatige arbeid door het wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch spel met fysiologische arbeidskracht en andere productiemiddelen is een groteske verspilling van energie en grondstoffen. De technocratische droom wordt uiteindelijk een nachtmerrie. De oplossing voor deze mondiale economische wantoestand is echter niet de passieve zelfonderwerping van de mensen aan de natuur. Deze religieuze houding zou evenzeer de dood van de mensen als resultaat hebben: de natuur zorgt niet als een bekommerde en belangeloze moeder voor de mensen. De mensen moeten met hun productief handelen wel binnen een ecologisch ‘evenwicht’ blijven, maar dit evenwicht is niet harmonieus of conflictloos. “Evenwicht betekent ‘een toestand van balans of gelijkheid tussen op elkaar inwerkende krachten’. ... Een toestand van evenwicht zou niet zonder spanningen zijn, aangezien geen enkele samenleving vrij van spanningen kan zijn.”[32] De mensen hebben echter deze balans niet volledig in eigen hand: zij mogen zich niet door de natuurkrachten laten vernietigen, maar zij mogen ook niet hun natuurafhankelijkheid ontkennen. Een ‘compromis’ tussen mens en natuur levert dus geen harmonie op. De mensen moeten in hun economisch handelen rekening houden met de conflictualiteit van hun relatie met de natuur. Wanneer zij deze conflictualiteit proberen te ontvluchten door technocratische onderdrukking van de natuur of ‘ecologische’ zelfonderwerping, streven zij misschien niet bewust maar toch onontkoombaar het einde van de mensheid na.
De conflictualiteit tussen de mensen vloeit voort uit de wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen, die ook wederzijdse machtsverhoudingen zijn. Afhankelijkheden kunnen op materieel en psychisch vlak liggen. Materiële macht van individuen berust op het bezit van middelen en vaardigheden om deze middelen te gebruiken. De materiële machtsbasis wordt in de eerste plaats gevormd door het exclusieve bezit van levensmiddelen, of van productiemiddelen om zich deze levensmiddelen te kunnen verschaffen, of van de beste destructiemiddelen waarmee men anderen kan chanteren om te voorzien in de levens- en productiemiddelen. De materiële macht van de ene persoon vooronderstelt uiteindelijk de lichamelijk-materiële kwetsbaarheid van de andere.[33] Psychische macht is gebaseerd op de psychisch gevoelsmatige kwetsbaarheid van de andere. Juist omdat de ene persoon bijvoorbeeld in een liefdesrelatie emotioneel afhankelijk is van een ander persoon, heeft deze laatste macht over de eerste. Gelovigen houden zich aan de geboden en verboden van hun geloof omdat zij gevoelsmatig afhankelijk zijn van en geloven in het heil dat dit geloof hen voorspiegelt. Onderdrukkingsrelaties ontstaan tussen mensen omdat de onderdrukkers slagen om zichzelf onkwetsbaar op te stellen door de anderen in hun materiële en psychische kwetsbaarheid te chanteren. Een onderdrukkingspoging slaagt echter maar als de onderdrukten de onderdrukking – soms, gezien hun kwetsbaarheid, wel moeten – aanvaarden en dus aan zelfonderdrukking doen. Wanneer de ‘onderdrukte’ de onderdrukkingspoging niet aanvaardt en dus niet zelfonderdrukkend optreedt, is de conflictrelatie terug open. Omwille van het harmonie-ideaal aanvaarden veel onderdrukten hun onderdrukking. Geen geslaagde onderdrukking zonder zelfonderdrukking. Zelfonderdrukking is dus een noodzakelijke voorwaarde om harmonie te bereiken. Het middel om een einde te stellen aan een onderdrukking is dus zeker niet de zelfonderdrukking – prekerig wordt dit natuurlijk zo niet genoemd, maar wordt deze houding met ‘mooiere’ termen zoals aanvaarding, gelatenheid en soberheid aangeduid.[34] Onderdrukking wordt maar tegengegaan door het opbouwen van een tegenmacht. Voorwaarde voor deze tegenmacht is ook dat men de kwetsbare punten van de onderdrukker kent en erop inspeelt. Wantoestanden op tussenmenselijk vlak ontstaan dus omdat men de conflicten niet wil aangaan en aanvaarden. Men wil onkwetsbaar zijn en deze onkwetsbaarheid bereiken door onderdrukking en zelfonderdrukking.
Voor hun geboorte ondervinden de mensen in de moederschoot geen weerstand van de realiteit bij de bevrediging van hun behoeften, die dan nog volledig onbewust aangevoelde afhankelijkheden zijn. In het intra-uteriene leven worden de ‘aangeboren’ behoeften blindelings bevredigd. De emotionele grond van het harmonie-ideaal is het ‘baarmoederverlangen’[35], het willen terugkeren naar de beleving van de toestand van onvoorwaardelijke verzorging, zoals men die onbewust in de moederschoot heeft ervaren. Na hun geboorte worden de nog volledig afhankelijke mensenkinderen die onmogelijk zelfstandig kunnen overleven, verzorgd door andere mensen, nu meestal door hun ouders. Deze vormen een soort ‘culturele baarmoeder’ – de pasgeboren baby’s kunnen voorlopig hun onbezorgd leven verder leiden. Na een tijd ‘ontwaken’ de kinderen meer en meer en komen zij geleidelijk aan tot meer bewustzijn van hun eigen individualiteit, doordat de buitenwereld en haar eisen hen meer en meer doen aanvoelen dat hun behoeften niet meer zo vanzelfsprekend bevredigd worden. De mensen zijn echter niet onafgebroken bewust – het bewustzijn ontstaat wanneer de mensen, op de eerste plaats met hun behoeften, in conflict komen met de realiteit. Het bewustzijn is dikwijls bewustzijn van iets dat zich, gewild of niet, aan de mensen opdringt. Tussen de behoeften die uit de lichamelijke organisatie van de mens afkomstig zijn – die Freud de driften noemt[36] – en die zich onbeperkt, zelfs ten koste van het leven van het individu, trachten door te zetten, en de ons omringende reële buitenwereld bestaan er conflictspanningen. Vele eisen die de buitenwereld aan het individu oplegt, worden gesteld door de ‘culturele baarmoeder’, die de mens onbezorgd verder door het leven wil leiden. Vele van deze culturele eisen, worden door de mens geïnterioriseerd.[37] Tot de realiteitseisen behoren niet alleen de eisen die de menselijke gemeenschap aan het individu stelt, maar ook de zaken die mensen nodig hebben om te voorzien in hun lichamelijke behoeften. Tussen de driften en de realiteitseisen moet de mens schipperen. Psychische ziekten ontstaan wanneer mensen deze conflictspanningen trachten ongedaan te maken door één conflictpool aan de andere te onderwerpen. Neurosen ontstaan wanneer de mensen hun aangeboren driften trachten te onderwerpen aan de eisen van de buitenwereld, dus te verdringen, maar daarin niet volledig slagen, zodat deze driften zich hoe dan ook op een andere manier trachten door te zetten, en andere maar minder doeltreffende surrogaatbevredigingen nastreven. Psychosen komen voort uit de omgekeerde harmoniringspoging: daar de driften botsen op de eisen van de buitenwereld en zich niet kunnen bevredigen, brengt een individu een eigen waanwereld voort waarin deze driften wel aan bod kunnen komen. In de waan wordt een deel van de realiteit verloochend. Neurosen en psychosen zijn het gevolg van een harmoniringspoging, die kenmerkend is voor de destructie- of doodsdrift: sommige mensen trachten hun behoeften of delen van de realiteit te ontkennen, psychisch te vernietigen, om toch maar harmonieus te kunnen leven. Een compromis waarbij de mensen redelijk psychisch gezond blijven, kan enkel ‘erotisch’, namelijk conflictgeladen, zijn. De mensen moeten tijdens hun leven blijven schipperen en niet definitief voor anker gaan.
Wanneer de mensen het harmonie-ideaal nastreven en conflicten met de natuur, andere mensen en in zichzelf ontvluchten, veroorzaken zij wantoestanden.
De gegeven principiële analyse van de bestaande wantoestanden geeft aanleiding de functie van een cultuur bij het ontstaan van wantoestanden kritisch te bekijken.
Elke cultuur heeft als formele functie door middel van tradities de conflicten die noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoren, te regelen. “Ons menselijk bestaan beweegt zich in ontelbare tradities. De hele cultuurwereld is in al haar vormen gegeven uit traditie”, schrijft Edmund Husserl.[38] Tradities zijn noodzakelijk voor het menselijke samenleven. De maatschappelijke praktijk vereist dat men gegroeide regelingen of afspraken zo goed als standvastig overneemt of houdt: men kan niet steeds terugkomen op de regelingen en deze kritisch onderzoeken. De autobestuurders kunnen bijvoorbeeld niet elke dag vergaderen om vast te stellen langs welke kant van de openbare weg ze die dag zullen rijden.
Alhoewel tradities noodzakelijk zijn om het leven in een gemeenschap mogelijk te maken, houden ze echter het gevaar in dat men ze als natuurnoodzakelijkheden, als onwijzigbare vanzelfsprekendheden zou aanzien. Dit is een gevaar waardoor niet alleen “een cultuur in haar voortbestaan en in haar verdere ontwikkeling bedreigd is”, maar “iets wat een cultuur volgens haar meest eigen formele functie juist tot stand moet trachten te brengen.”[39] De cultuurtradities zijn dus in feite pogingen om de conflictualiteit die noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoort, te verdoezelen. Als de mensen zich vanuit hun harmonieverlangen volstrekt aanpassen aan de culturele tradities kunnen zij ondoordacht maar niet steeds moeiteloos de rol spelen waartoe het ‘lot’ hen nu eenmaal veroordeeld lijkt te hebben.[40]
Als tradities echter wantoestanden veroorzaken, is het noodzakelijk, wanneer men deze wantoestanden wil opheffen, deze tradities te herzien en te vervangen door andere regelingen voor de conflictsituaties. Het proberen veranderen van traditionele regelingen vooronderstelt dat men terug bewust wordt van de conflictgeladen verhoudingen waarvoor de traditionele regelingen een oplossing boden. Het bewust willen aangaan en aanvaarden van conflicten is dus een voorwaarde om echte verbeteringen in de menselijke leefsituatie aan te brengen. De nieuwe, vervangende regelingen lopen natuurlijk hetzelfde gevaar als de oude, vervangen regelingen. De mensen moeten dus, indien zij een menselijk bestaan willen leiden, bewust blijven van de conflictuele spanning die tussen hen en de wereld, waaronder de verhouding tussen henzelf en hun cultuur, bestaat. Het realiseren van het harmonie-ideaal, de rustvolle harmonie, betekent de dood. Rust mag enkel uitrusten zijn, tenzij men voor de nabije toekomst de ‘eeuwige rust’ van de mensheid nastreeft.
Zonder het aangaan en aanvaarden van de conflictualiteit van het menselijk bestaan, is menselijk leven niet mogelijk.[41]
_______________
[1] De conflictstof werd verplaatst naar de periferie van de interne klassentegenstelling. Harmonie werd verworven door de conflicten af te schuiven op de ‘Derde Wereld’ en de natuur. De wapens zijn middelen om conflicten te vermijden (zie II.2.c).
[2] Of anders uitgedrukt: het niet-menselijke andere (de natuur), de menselijke anderen (de andere mensen) en het menselijke niet-andere (de mens zelf). Men zou ook over het niet-menselijke niet-andere kunnen spreken, en het met de psychoanalyse hebben over o.a. driften die zich los van elke ‘bewuste’ beslissing zich aan de mens opdringen ... Dit niet-andere wordt hier enigszins onder de verhouding van de mens tot zichzelf besproken.
[3] Karl Marx (1867), p. 121; M.E.W. 23, p. 198. De productiedwang is een algemene, natuurlijke voorwaarde van het menselijk leven, en behoort dan ook tot elke maatschappijvorm. Het is dan ook een interne contradictie in Marx’ werk dat hij toch nog droomt van een maatschappij waarin de mensen niet moeten arbeiden.
[4] Er moet wel een onderscheid gemaakt worden tussen noodzakelijke productiedwang die uit het fysieke bestaan van de mens voortvloeit, en een kapitalistische productiedwang waarbij de niet-bezitters van productiemiddelen door de bezitters ervan gedwongen worden om in kapitalistische productieverhoudingen te werken.
[5] Soms hoort men in religieus-ecologische middens verkondigen dat het ecologisch grondprincipe luidt: “alles hangt met alles samen”. Deze formulering klopt natuurlijk niet: het feit dat er momenteel op een verafgelegen ster kernreacties plaatsgrijpen, “hangt niet samen met” het feit dat mijn nichtje betrokken was bij een zwaar auto-ongeval. Uit dit tegenvoorbeeld blijkt reeds dat niet alles met alles samenhangt. Bij een degelijk, zakelijk betrokken weten, waarop de ecologie zich ook best fundeert, moet men de concrete verbanden – de voorwaarden en oorzaken – tussen de fenomenen nagaan, en niet wegvluchten in een zweverig, zich voornamelijk verzoenend, religieus denken. In zijn Parijse Manuscripten schreef Marx: “Dat het fysieke en geestelijke leven van de mens samenhangt (onverbrekelijk verbonden is, in wisselwerking staat) met de natuur betekent niets anders dan dat de natuur met zichzelf samenhangt (onverbrekelijk verbonden is, in wisselwerking staat), want de mens is een deel van de natuur.” (Marx, 1844b, MEW. Erg. I, p. 516, Progres-vertaling, p. 72, Rodenko-vertaling, p. 25) Dat de mensen een deel van de natuur zijn, is niet te ontkennen, maar dit betekent nog niet dat de natuur voor de mensen gaat zorgen. De mensen kunnen zichzelf niet helemaal onbekommerd aan buitenmenselijke krachten overleveren. Noch de natuur, noch de economische ontwikkeling, of een of andere godheid zal hoe dan ook in het voordeel van de mensen werken. Marx geloofde wat de economische ontwikkeling betreft, nog teveel in dit vooruitgangsoptimisme. De natuur is een noodzakelijke voorwaarde voor en stelt bijgevolg beperkingen aan het menselijk bestaan; de natuur is geen voldoende grond voor het menselijk voortbestaan. De mens en de natuur zijn niet onlosmakelijk verbonden.
[6] Voor een meer uitgebreide behandeling van de tussenmenselijke conflictualiteit, zie Rudolf Boehm, “Conflict, geweld en foltering” in Rudolf Boehm (1984), p. 78-88. (Voorheen ook verschenen in het tijdschrift Kultuurleven, 1977, nr 1, p. 69-79.)
[7] In de Parijse manuscripten schrijft Marx: “De mens is een ‘soortwezen’, niet alleen in die zin dat hij de soort praktisch en theoretisch tot zijn object maakt, zowel zijn eigen soort als die van andere dingen, maar ook in die zin dat – en dat is een andere uitdrukking voor precies hetzelfde – hij zichzelf ervaart als behorend tot de tegenwoordige levende soort, als een universeel en daarom vrij wezen.” (Marx, 1844b, p. 515; Progres-vertaling, p. 71; Rodenko-vertaling: p. 24; cursivering door Marx) De mensen ervaren zich als een soortwezen, omdat ze in afhankelijkheid van elkaar leven. Marx identificeert hier echter te veel het individu met de soort. Hij miskent de spanningsverhouding tussen individu en gemeenschap, zodanig zelfs dat hij de mensenrechten bekritiseert: “Geen enkele van de zogenaamde mensenrechten overstijgt de egoïstische mens, de mens, die als lid van de burgerlijke maatschappij een op zichzelf, op zijn particulier belang en zijn particuliere willekeur teruggetrokken en van de gemeenschap afgezonderd individu is. In plaats van dat de mens bij hen als een soortwezen opgevat wordt, verschijnt veeleer het soortleven zelf, de maatschappij, als een aan de individuen uitwendig kader, als een beperking van hun oorspronkelijke zelfstandigheid. De enige band die hen samenhoudt, is de natuurnoodzaak, de behoefte en het particulier belang, het behoud van hun eigendom en van hun egoïstische persoon.” (Marx, 1843b, MEW. 1, p. 366) Bepleit Marx niet te veel het opgaan van het individu in de soort en ontvlucht hij zo niet het conflict tussen individu en gemeenschap? De burgerlijke moraal miskent anderzijds het gemeenschappelijke als noodzaak en beperking van elk individu.
[8] De belangrijkste onderlinge afhankelijkheidsverhouding zou misschien wel die tussen mannen en vrouwen kunnen zijn. Marx stelt zelfs: “De onmiddellijke, natuurlijke en noodzakelijke verhouding van mens tot mens is de verhouding van man tot vrouw.” (Marx, 1844b, p. 535; Progres-vertaling, p. 96; Rodenko-vertaling, p. 62; Van Bladel-vertaling, p. 209; cursivering door Marx)
[9] Tussenmenselijke conflicten spruiten voort uit de verschillen die tussen mensen bestaan: ouderen hebben niet volledig dezelfde behoeften als jongeren; tussen mannen en vrouwen bestaan ten gevolge van hun onderlinge verschillen ook conflictspanningen, ... Gezien de onderlinge verschillen tussen mensen zijn de afhankelijkheidsverhoudingen niet symmetrisch. De wederzijdse verhoudingen hoeven niet dezelfde te zijn. Ze kunnen op een ander vlak liggen, en de intensiteit in de afhankelijkheid kan verschillen. De asymmetrie in de onderlinge afhankelijkheidsverhoudingen vergroot juist de conflictualiteit die tussen de mensen heerst.
[10] Marx bekritiseerde voornamelijk dc politieke economie, waarbij de onderlinge menselijke afhankelijkheidsverhoudingen hij het produceren het voornaamste gezichtspunt vormden.
[11] Vanaf het begin van hun leven bevinden de mensen zich in afhankelijkheidsverhoudingen, die voorafgaandelijk gegeven zijn. Sommige afhankelijkheidsverhoudingen zijn noodzakelijk met het menselijk bestaan verbonden, andere zijn enkel cultureel bepaald. Deze laatste zijn enkel wijzigbaar. Een streven naar volledige onafhankelijkheid is dan ook een streven naar de dood. In plaats van onafhankelijkheid zou men zelfbeschikking moeten nastreven, waarbij men zelf beslist over hoe men bepaalde afhankelijkheidsverhoudingen wil aangaan. Mensen moeten zich bewust worden van de afhankelijkheidsverhoudingen waarin ze leven. Er moet ook nog een onderscheid gemaakt worden tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke afhankelijkheidsverhoudingen – afhankelijkheden waarbij men al of niet zelf iets in de plaats moet geven. Het typevoorbeeld van een onvoorwaardelijke afhankelijkheid is die van de ongeboren baby ten opzichte van de moeder.
[12] Voor het verschil tussen deze interpretatie van de oerdriften en Freuds denken daarover, zie: Guy Quintelier (1986). Het woord ‘erotiek’ drukt hier meer uit dan louter fysieke seksualiteit.
[13] Erotiek is wezenlijk conflictueel. Er geldt zowel dat 1) men geen erotische bindingen kan hebben zonder conflictspanningen, als dat 2) er geen conflictspanningen bestaan zonder erotische bindingen. Een voorbeeld van de eerste bewering: een erotische film die men aandachtig bekijkt, roept conflictspanningen op; hij wekt seksuele spanningen op die naar bevrediging streven. Een voorbeeld voor de tweede bewering: men voelt zich niet verbonden met de anonieme massa; deze massa laat me onverschillig – tenzij ik er mij toch mee verbonden voel. Erotische verbondenheid vooronderstelt conflictspanningen – ook al zijn die soms onbewust. Onlosmakelijke, religieuze ‘verbondenheid’ wil juist deze conflictspanningen opheffen door zichzelf en/of de anderen als individuele wezens met hun verschillen niet aan bod te laten komen. Ook het andere, de natuur, wordt zodanig geïdealiseerd, dat men denkt dat men er onlosmakelijk mee verbonden is. Omdat men de kwetsbaarheid van echte verbondenheid niet aanvaardt, is deze ‘verbondenheid’ er in feite geen.
[14] De grondprincipes duiden slechts noodzakelijke voorwaarden van het menselijk bestaan aan, geen voldoende gronden. Zo betekent bijvoorbeeld het feit dat de mensen noodzakelijke groepswezens zijn, niet dat ze volstrekt door de groep gedetermineerd worden. Het is niet voldoende een groepswezen te zijn, om mens te zijn.
[15] Door deze principes als resultaat van analyse van eigen ervaringen en lectuur naar voren te schuiven, verval ik niet in een immaterialisme. De noodzaak van economie en ecologie – de menselijke afhankelijkheid van de natuur en de daaruit voortvloeiende fysieke productiedwang – wordt juist benadrukt.
[16] Deze grondprincipes zijn sterk antikapitalistisch, omdat het kapitalisme deze principes ontkent (zie hoofdstuk IV).
[17] Plato, Symposion, 187 a-c; vertaling en cursivering door Xaveer De Win. (Herakleitos had niet voor niets de bijnaam ‘de duistere’.)
[18] Louis Van Geyt spreekt over vruchtbare compromissen (zie Van Geyt, 1996).
[19] Men zou nog kunnen tegenwerpen dat ik het woord ‘harmonie’ bezig op een manier die niet gebruikelijk is. Plato keerde zich ook tegen het heersende harmoniebegrip. Hij duidde juist aan dat de gebruikelijke connotaties hij dat begrip onmogelijk waren. Zo ook keer ik mij tegen de positieve connotatie die met het harmonie-begrip verbonden is. Mensen lijken me eerder om emotionele dan om rationele redenen niet akkoord te gaan met mijn analyse van het harmonie-begrip. (Het ‘baarmoederverlangen’ is sterk aanwezig in de mensen.) Men zou redelijk moeten aantonen waar mijn analyse verkeerd loopt.
[20] J.F. Glastra Van Loon, “Harmonie en conflict” in R.J. Roscam Abbing (1975), p. 10.
[21] De enige uitzondering hierop lijkt me het revolutionair geweld te zijn.
[22] Onder punt II.1 werd Freuds doodsdrift, die hij gelijkstelt aan de destructiedrift, reeds geïnterpreteerd als een menselijke fundamentele neiging om harmonie na te streven en conflicten te ontvluchten.
[23] Structureel geweld verschilt van de constitutieve conflicten die noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoren. Structureel geweld beroept zich op regelingen die niet noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoren. Ideologische discussies gaan dan ook dikwijls over het al of niet noodzakelijk zijn van bepaalde regelingen. Voor sommige conservatieven en reactionairen is bijvoorbeeld het kapitalisme een structurele regeling die noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoort.
[24] Revolutionair geweld is enkel dan maar verantwoord. Marx meent dat de strijd tegen de onderdrukkende regelingen op de eerste plaats ideologisch verloopt. Straatgeweld of terreuraanslagen zijn zinloos, als ze enkel maar een versterking van het repressieapparaat tot gevolg hebben. Revolutionair geweld kan wel nodig zijn om tussen de mensen menselijke betrekkingen mogelijk te maken, om een einde te stellen aan de uitbuiting van de ene mens door de andere. Of zoals Merleau-Ponty in zijn essay over het communistisch probleem “Humanisme et terreur” stelt: Het prediken van geweldloosheid bestendigt het bestaande geweld, namelijk van een productiesysteem dat de ellende en de oorlog onvermijdelijk maakt (zie Merleau-Ponty, 1947, p. 13).
[25] De “revolutionaire dictatuur van het proletariaat” is maar zolang nodig als sommige mensen het recht op onverantwoorde privileges menen te hebben.
[26] Agressie lijkt me dan ook geen aangeboren grondneiging of drift van de mensen te zijn. Agressie streeft harmonie na. Het nastreven van harmonie is eerder dan agressie een grondneiging.
[27] Marx’ geloof in de ‘ontwikkeling van de productiekrachten’ is ook zo een religieus geloof.
[28] J.F. Glastra Van Loon, o.c., p. 16.
[29] Germaine Greer (1970), p. 86.
[30] Dennis Meadows e.a. (1973), p. 127.
[31] Dennis Meadows e.a. (1973), p. 136.
[32] Dennis Meadows e.a. (1973), p. 165 en 173.
[33] Sommige economen gaan er bijvoorbeeld vanuit dat de prijs van een waar bepaald wordt door het vraag- en aanbod-mechanisme. Hoe groter de vraag of hoe kleiner het aanbod, hoe hoger de prijs die men voor een waar moet betalen. Impliciet geven ze hierbij dus toe dat men de menselijke kwetsbaarheid uitbuit.
[34] Deze kritiek op de zelfonderdrukking en het harmonie-ideaal is dan ook een kritiek op het religiefenomeen. Marx stelde zelf dat “de kritiek op de religie (...) de vooropstelling voor alle kritiek” is (zie Marx, 1844 a, p. 378, Van Bladel-vertaling, p. 166).
[35] Het baarmoederverlangen is de onbewuste grond van het harmonie-ideaal. Idealen worden dikwijls niet bewust nagestreefd. Idealen hebben dikwijls maar een werkzaamheid als ze overeenkomen met onbewuste verlangens.
[36] Sigmund Freud, (1938), G.W. XVII, p. 68; I.P.4, p. 77-78.
[37] Freud noemt dit deel van de buitenwereld dat zich bij het kind interioriseert, het “Uber-Ich”, het “Boven-Ik”. Zie o.c., p. 69; Ned. vert., p. 79.
[38] Edmund Husserl (1936), Husserliana, VI, p. 366; Nederlandse vertaling, p. 47. Hier laat ik me sterk inspireren door de inleiding die Rudolf Boehm tot deze Nederlandse vertaling geschreven heeft.
[39] Rudolf Boehm in zijn inleiding tot de Nederlandse vertaling van Husserls Over de oorsprong van de meetkunde, o.c., p. 32.
[40] Als conflicten noodzakelijk tot het menselijk bestaan behoren, dan moet een maatschappij en cultuur met deze conflictgeladenheid rekening houden. Een maatschappij die de harmonie idealiseert, ondergraaft de noodzakelijke voorwaarden van het menselijk bestaan. Het harmonieverlangen, het baarmoederverlangen, is bij elke mens aanwezig. De cultuur kan dit verlangen versterken of tegenwerken. Met haar regelingen heeft cultuur de neiging conflictspanningen tegen te werken.
[41] Het harmonie-verlangen veroorzaakt dan ook de menselijke vervreemding. Voor een verdere uitwerking van deze bewering, zie mijn in confrontatie met Jaap Kruithof (1984) geschreven artikel: “Aliënatie als vrijheid van konflikten” (Quintelier, 1985). Dit vervreemdingsbegrip verschilt grondig van wat Marx eronder in zijn Parijse Manuscripten verstaat. Volgens deze Parijse Manuscripten wordt de vervreemding maar opgeheven als elke productiedwang, dus ook die die voortvloeit uit de natuurlijke bestaansvoorwaarden van de mens – wat ik de noodzakelijke productiedwang noem –, wordt opgeheven. Deze noodzakelijke productiedwang wordt, zoals geciteerd, door Marx wel onderkend in Het Kapitaal, I.