Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 4, 2013
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Zoals gebleken,[1] ligt een van de sterktes van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum in de manier waarop ze belangrijke maar toch alledaagse problemen heel concreet en praktisch aanpakt. Daar komt nog bij dat ze in haar filosofie minstens zoveel belang hecht aan emoties en gevoelens als aan logica en rationaliteit. In haar pas in het Nederlands verschenen boek De nieuwe religieuze intolerantie, Een uitweg uit de politiek van angst[2] is het niet anders.
Hoe staan we tegenover mensen met een andere levensbeschouwing? Met een afwijkende – wat heet afwijkend? – religie of wereldbeschouwing? Tegenover mensen die er vreemde gewoontes op nahouden? In hoeverre moeten ze zich aanpassen? Botsen ze niet met de vigerende wetgeving? Ondergraven ze niet de fundamenten van onze samenleving? Horen ze wel thuis in onze samenleving? Hoe gaat ons rechtssysteem daar mee om? En de politiek?
Belangrijke vragen! Dit is immers een wereld waarin we de Ander steeds vaker als een vreemdeling zien, ook al is hij dat vaak helemaal niet, denk maar aan de talloze zogenaamde allochtonen die hier geboren zijn, soms nog uit ouders die zelf tot de tweede generatie behoren.
Wanneer wij, Europeanen met dat soort van vragen geconfronteerd worden, zijn we snel geneigd om onze eigen vertrouwde gewoontes en opvattingen als maatstaf te gebruiken. Dat zal overal wel zo zijn. “Tegenwoordig hebben we vele redenen om vraagtekens te zetten bij deze zelfgenoegzame inschatting van onszelf” vindt Nussbaum dan ook terecht.
Alleen verbergt die zelfgenoegzaamheid behoorlijk wat onzekerheid. Dit is immers een wereld die almaar sneller verandert en verkleint. Steeds meer krijgen we te maken met al het vreemds dat daardoor bij ons binnendringt: godsdienst, gewoontes, straatbeeld, andere talen die je om je heen hoort, enzovoort. Wat ongewoon is, verstoort onze rust. We zijn onze houvast kwijt. Dat maakt ons angstig.
Angst! Dat is wat aan die zelfgenoegzaamheid knaagt. “Angst is een emotie waarover we inmiddels heel veel weten. Nadenken over zowel de positieve kanten van angst als over de valkuilen die hij met zich meebrengt, kan ons helpen om enkele recente gevallen met meer begrip tegemoet te treden.” Nussbaums laatste boek is één grote poging om ons begrip bij te brengen.
Angst is een slechte raadgever. Maar hij is wel een soort basisemotie. Zonder angst overleef je gewoon niet. Het is een heel primitieve emotie. Veel hersens heb je er niet voor nodig. Alle gewervelde diersoorten kennen angst. Het “is een rudimentaire oriëntatie op overleven (...) en een vermogen om opgewonden te raken voor alles wat een bedreiging vormt [voor dat overleven].” Angst is “een vorm van verhoogde aandacht” die echter op zichzelf is gericht. Narcistisch, zo zegt Nussbaum het. Angst doet “de geest alleen maar ineenkrimpen.” Hij vertekent onze waarneming. Vandaar dat we vaak angst ervaren voor zaken die we verkeerd inschatten, die anderen ons wijsmaken, die zelfs niet bestaan. Angst voor spoken dus. Bijvoorbeeld, zegt Nussbaum, voor andersgelovigen.
Nussbaum, die zich jaren geleden tot het jodendom bekeerde en waarschijnlijk nog steeds gelovig is, rept echter met geen woord over de angst die religies zelf ons al zo lang aanpraten. De Bijbel en de Koran staan vol met ijzingwekkende verhalen over straffen en rampen die individuen, steden, volkeren en zelfs de hele mensheid treffen als ze zich niet goed gedragen. Zeus en Wothan aarzelden al evenmin om met banbliksems te zwaaien. Mythen en godsdiensten cultiveren de angst.
Laat dit dan ook alvast duidelijk zijn: het is niet met godsdienst als dusdanig, dat Nussbaum in dit boek wil afrekenen. Dus niet de toorn, de straffen of de wraak van God of de goden. Ook niet de angst voor wat de islam concreet verkondigt. Want laten we wel zijn, het is natuurlijk de islam die ons, westerlingen zo verontrust, terwijl het weinige dat we van die godsdienst denken te weten, uit clichés, vooroordelen en haastige gevolgtrekkingen bestaat. Dat is Nussbaum vanzelfsprekend ook niet ontgaan. Haar boek gaat weliswaar over religieuze intolerantie in het algemeen, maar uit de overvloed van goed gedocumenteerde voorbeelden blijkt dat ook zij in de eerste plaats onze achterdocht tegenover de islam voor ogen heeft. Zeker als ze het over Europa heeft.
Maar goed, niet de godsdienst zelf dus. Uiteindelijk wil Nussbaum het hebben over wat mensen kan overkomen als ze hun, religie, welke dat ook is, in alle omstandigheden willen belijden. Zij die daarom in hun samenleving gediscrimineerd worden. Inderdaad, het zijn mensen, niet zozeer hun religie, die het voorwerp zijn van onze irritatie, onze angstreacties en onze afkeer. Mensen die dieren ritueel slachten. Die militaire dienst weigeren of die in tegendeel er van verdacht worden klaar te staan om aanslagen te plegen. Die vijf maal per dag willen bidden. Of die ostentatief van de norm afwijkende kledij en hoofddeksels dragen. En dat doen omdat ze diep geloven dat hun religie hen dat voorschrijft, waardoor ze niet anders kunnen dan in conflict te komen met de openbare orde én met de geldende wetten, regels en gebruiken.
Nussbaum stelt dat vooral de Europese samenlevingen, hun wetten en rechters onvoldoende in staat zijn om op dat gebied tot een modus vivendi te komen of afstand te nemen van de vooroordelen. Niet dat Amerika helemaal vrijuit gaat, maar toch zou men zich daar, vergeleken met Europa, heel wat minder verkrampt opstellen. We komen daar op terug (zie Identiteit en Accommodatie).
Haast ongemerkt echter maakt Nussbaum daardoor voortdurend verrassende gedachtesprongen. De ene keer heeft ze het over de mensen, dan toch weer over hun religie.
Vreemde gewoontes en kledij, zelfs een manier om slachtvee te behandelen – vraag het maar aan Gaia – of het weigeren van militaire dienst, tot burgerlijke ongehoorzaamheid, het zijn allemaal zaken die niet noodzakelijk geïnspireerd hoeven te zijn door een andere godsdienst. Soms gaat het over opvattingen en ethische principes in het algemeen. Maar evenveel keren zelfs heeft de discriminatie gewoon te maken met cultuur, tradities, of louter alledaagse gewoontes. Als in Afghanistan de boerka zowat de nationale klederdracht is, terwijl in Bosnië een eenvoudig hoofddoekje meestal volstaat, of helemaal niets, is dat een kwestie van cultuur. Samenleven waarbij niet meer nagedacht wordt. Kijk hoe wij bijvoorbeeld kerstmis vieren. Dat overigens oorspronkelijk heidense feest is vandaag nog maar voor weinigen een moment om zich te bezinnen over de geboorte van de Heiland Jezus. Dat de openbare orde tijdens die periode flink wordt verstoord door die talloze opdringerige en lawaaierige kerstmarkten en door met rode mutsen getooide dronkenlappen, blijkt niemand te hinderen. Wie daar de wetgeving of het plaatselijke politiereglement op naslaat, zou wel eens tot de conclusie kunnen komen dat daar meer dan één burgerrecht wordt geschonden. Ach, wij doen daar graag een oogje voor dicht. Dat is nu eenmaal onze cultuur. Zo zijn onze manieren.
Wat dus uiteindelijk een algemeen maatschappelijk verschijnsel is, reduceert Nussbaum dan toch weer tot specifiek religieuze spanningen. Zo haalt ze tientallen voorbeelden aan van mensen die zich ergeren aan andere mensen of van autoriteiten die repressief optreden tegen bepaalde gedragingen. Maar het blijft onduidelijk of het ongenoegen voortkomt uit allerlei hinderlijke of storende praktijken van vreemde mensen – rituele gebruiken, voedingsvereisten, kledijvoorschriften, omgangsvormen, enzovoort – of dat die religie zelf geviseerd wordt.
Als ik goed geteld heb, heeft Nussbaum het maar twee maal over mensen die om andere dan godsdienstige reden, hoe zal ik het zeggen, zich wat ongewoon gedragen. Zo weet ze mensen die “streven naar een uitzondering op voor iedereen geldende wetten” om reden van bijvoorbeeld “familieaangelegenheden” of wegens “een dringende persoonlijke behoefte om kunst te scheppen of zelfs een seculiere ethische overtuiging”. Dat laatste slaat op atheïsten of agnosten. Rare opsomming. Vreemd gezelschap waarin de atheïsten en agnosten vertoeven.
In een interview met Sjoerd de Jong[3] (De Standaard, 27/28 juli 2013) tracht ze dat bij te stellen. “Niet-religieuze gewetensbezwaarden”, vindt ze, kunnen zich beroepen op het recht op vrije meningsuiting. “Wat maakt het dan nog uit?” vraagt de Jong terecht. Waarop Nussbaum wat vage dingen zegt over drugswetten, het gebruik van paddenstoelen, marihuana en miswijn. In haar boek echter gaat ze daar wel iets dieper op in.
Zoals wellicht veel Amerikanen, lijkt Nussbaum niet erg vertrouwd met wat er omgaat bij atheïsten en agnostici. Maar goed, de lezer hoeft zelf maar te corrigeren. Voor Nussbaum gaat het blijkbaar toch vooral om de angst voor vreemde geloofsovertuigingen en, wat Europa betreft, uiteindelijk angst voor de islam en dus voor moslims. De Europese lezer begrijpt dat dit net zo goed opgaat voor al wie er afwijkende gedachten op nahoudt en zich daarnaar gedraagt. Communisten en andere rare tisten, om het met Louis Paul Boon te zeggen. Misschien ook wel de holebi regenboog-T-shirt, die Bart De Wever in een onbewaakt ogenblik eventjes een maatschappelijke stroming noemde.
Nussbaums kijk op het tolerantieprobleem vertoont wel degelijk een blinde vlek. Het gaat inderdaad om angst. Maar niet zozeer om angst voor een rare, veeleisende vreemde godsdienst. Niet eens echt om angst voor vreemde mensen. Veeleer om angst in te moeten leveren op gewoontes. Angst voor de verstoring van onze mentale rust, voor de bedreiging van zekerheden. Ze hebben daar een minaret gebouwd en het zo vertrouwde stadsbeeld is naar de knoppen. Achter de hoek heeft een Pakistaan een winkel geopend en voor je het weet is de hele buurt vol met bazaartjes. Polen repareren onze toiletten. Albanezen besturen onze trams en Roemeense vrouwen verzorgen onze ‘oudjes’. Overal zie je ze. Je loopt ze gewoon tegen het lijf en even later constateer je dat ze er met je portefeuille van door zijn. Opgepookt door populisten en rechtse troebelwatervissers, krijgt die angst duidelijke contouren: de vreemdeling en de illegaal. En een naam: xenofobie en racisme.
Die angst voor onzekerheid richt zich op een concreet voorwerp: mensen. Niet onze mensen natuurlijk. De Andere. Mensen die er nog slechter dan wij aan toe zijn. Dan voelen wij ons beter. Mensen die weerloos zijn. Zo kunnen we er onze frustraties straffeloos op af reageren. Rusland kent nu al regelrechte pogroms – met de hulp van de politie nota bene – tegen zogenaamde Kaukaziërs. In Hongarije, Roemenië, Tsjechië, Slowakije, Kosovo, Griekenland en pas nog Frankrijk zijn het de Roma en de “illegalen” die eraan moeten. Als Wilders uitdrukkelijk de moslims uit Nederland wil, is dat niet om wat ze geloven maar om wat ze zijn: een sociale groep die nog lager op de sociale ladder staat dan de eigen sukkels.
Kortom, dit gaat in wezen niet over de vraag hoe staan we tegenover religie. Dit is een algemeen en fundamenteel maatschappelijk probleem.
Het zou Nussbaum echter onrecht aandoen, als we het bij deze kritiek zouden laten. Haar punt is ook het verschil tussen hoe Europeanen en Amerikanen de gewetensvrijheid zien. Merk op dat een Amerikaanse filosofe vindt dat je globaal kunt spreken van een algemeen Europees geweten, zeg maar bewustzijn. Iets dat samenvalt of toch in de buurt komt van het zo moeilijk te omschrijven en te vatten begrip identiteit. Belangrijk om te weten is dat Nussbaum uitzonderlijk vertrouwd is met de multinationale samenleving die India is. Dat blijkt onder meer uit een ander boek van haar, Not for profit, why democraty needs the humanities.[4] Zij benadrukt hoe dat land, ondanks enorme religieuze en etnische verschillen die zij veel dieper acht dan wat wij in Europa kennen, er toch in slaagt om zijn eenheid te bewaren rond een aantal ethische en civiele principes. Ze wijt dat onder meer aan het gedachtegoed van figuren als Rabindranath Tagore en Mahatma Gandhi.[5]
Ook de Verenigde Staten zijn een multinationale en -culturele samenleving. Je leest het wel niet bij Nussbaum, maar niet alleen in de vorige eeuwen is dat land bevolkt geworden door de meest uiteenlopende nationaliteiten en religieuze groepen. Ook vandaag trekken nog steeds jaarlijks duizenden latino’s, mensen uit Latijns-Amerika, de grens over tussen de VS en Mexico. Er zijn streken en steden waar er meer Spaans dan Engels wordt gesproken. In New York vind je overal, onder meer in de metro, tweetalige opschriften, in het Engels en het Spaans, en in San Francisco komt daar nog Japans bij. Zowat elke grote stad heeft een China Town, waar de opschriften in het Chinees zijn en tal van winkels en restaurants ingevoerde pagodes lijken.
Nussbaum heeft het vooral over de multireligieuze oorsprong van de VSA. De VS zijn gesticht door talloze uit Europa, onder meer uit Polen en Rusland, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, gevluchte religieuze minderheden, die grondig van elkaar verschilden: puriteinen, baptisten, methodisten, quakers, mennonieten, katholieken, amish, joden, enzovoort. Later komt daar trouwens ook nog de in Amerika zelf gestichte godsdienst van de mormonen bij. Zelfs de van oorsprong Amerikaanse Scientology kerk geniet ondanks haar onfrisse reputatie, officiële erkenning. Belangrijk is vooral dat het allemaal minderheden zijn. Met andere woorden, in de VS heeft men altijd rekening moeten houden met al die religieuze gevoeligheden en vragen om uitzonderingsmaatregelen. De Amerikanen zijn gewoon om anders geklede mensen te zien. Religieuze tolerantie maakt deel uit van de Amerikaanse identiteit.
Een staatsgodsdienst, een centrale ideologie zoals die in Europa in 1648 met de Vrede van Westfalen in zekere zin vastgelegd is geworden, is in de VSA gewoon ondenkbaar. Dat verklaart volgens Nussbaum het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese identiteitsbeleving. De stichters van de VSA stelden zich de vraag: “Welke vrijheid dient een goede samenleving leden van minderheden te verschaffen, wier religie door de meerderheid incorrect of zelfs slecht en zondig wordt bevonden?”. Vandaag nog steeds is burgerschap in Amerika in de eerste plaats een politiek project. Van de Amerikaanse staatsburger wordt verwacht dat hij of zij zich vereenzelvigt met die specifieke opvatting over vrijheid. “America, land of the free”.
De Europese volkeren, waarvan sommigen al voor 1648 bestonden, ontbolsterden in de 19e eeuw tot naties. Sindsdien “hebben de Europese naties de wortel van hun bestaan als natie altijd beschouwd als iets wat vooral gelegen is in de karakteristieke eigenschappen die nieuwe migranten niet of slechts met grote moeite kunnen delen. Naast religie zien deze sterk door de romantiek beïnvloede naties bloed, bodem en een volk dat in etnolinguïstische zin een eenheid vormt, als zo niet noodzakelijk dan toch op zijn minst uiterst belangrijke elementen van hun nationale identiteit.”
Het grote verschil van de Amerikaanse aanpak is wat Nussbaum de accommodatie noemt. Eigenlijk kent Amerika twee opvattingen. Sommige staten en jurisdicties beperken zich tot het eenvoudig erkennen van de godsdienstvrijheid en de non-discriminatie van wie dan ook. In de praktijk kan dat toch nog aanleiding geven tot problemen en conflicten. Een beetje zoals de problemen die hier in Europa rijzen met de hoofddoek of de zogenaamde boerka, en met de minaretten in Zwitserland.
De andere benadering, de ‘accommodationistische’, gaat veel verder. Zolang er geen sprake is van een “dwingend staatsbelang”, bijvoorbeeld vrede of veiligheid, moet elk individu kunnen handelen volgens wat zijn geweten, zijn overtuiging, zijn levensbeschouwing of geloof hem oplegt. “Iemand een straf opleggen omdat hij zijn geweten volgt, is net zoiets als iemand straffen omdat hij tot een minderheidsreligie behoort.” Dat begrip van minderheidsreligie kan zich zelfs beperken tot één enkele persoon: “als een individu oprecht gelooft dat het dragen van een boerka vereist is, of dat mensen doden altijd fout is, ook in oorlogstijd, heeft het geen zin om op te merken dat vele geloofsgenoten het niet met haar of hem eens zullen zijn.”
Dit is noch min noch meer een absolute aanpassing van een overheid en een rechtsapparaat aan de religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging van de individuele burger. Zeker niet het omgekeerde, zoals dat in Europa het geval is. Echt probleemloos lijkt dat niet altijd te verlopen. Regelmatig moeten mensen zich tot de rechtbank of zelfs het Hooggerechtshof wenden. Heel vaak ook maken de rechters er zich van af met: godsdienstvrijheid en non-discriminatie oké, maar het moet nu ook weer niet té gek worden.
Toch beweert Nussbaum dat de manier waarop men in Europa het de etnoreligieuze minderheden moeilijk maakt om zich een plaats in de samenleving te verwerven, in Amerika bijna als een soort dwingelandij zou aangezien worden. En wanneer ze dat beweert, maakt ze opnieuw een sprongetje. Plots gaat het niet meer in eerste instantie over geloof of overtuiging. Opnieuw zijn het mensen met een andere cultuur, uit een ander land, die in Europa niet welkom zijn, die de Europeanen angstig maken en die men het daarom moeilijk maakt om in onze samenleving een plaats te vinden.
Pas je aan, gedraag je zoals wij, spreek onze taal, krijgen ze in Europa te horen. In Amerika zeggen ze alleen: doe wat elke burger hoort te doen. Dat betekent: hou je aan de wetten en reglementen en respecteer de principes waarop die zijn gebaseerd. Religie heeft daar niet noodzakelijk iets mee te maken.
Socrates en zo’n twintig eeuwen later ook Kant, dachten dat je met goede of juiste principes al een heel eind opschoot. Er is iets anders nodig, vindt Nussbaum. De “gewoonte om een soort geestelijke verplaatsing te cultiveren, die (...) zegt ‘Hier is een ander mens. Ik vraag me af wat hij (of zij) nu op dit moment ziet en voelt.’ Deze nieuwsgierigheid dient gevoed te worden met feiten: want zonder correcte historische en empirische informatie kunnen we (...) geen (...) antwoord op een dergelijke vraag geven.”
Die noodzaak om je serieus te informeren behandelt Nussbaum uitvoerig in haar boek Not for profit. Dat is een 158 pagina’s lang pleidooi – een manifest noemt zij het – voor een ander soort onderwijs. We moeten af van die fixatie op wetenschappelijke en technische kennis die louter gericht is op steeds meer Bruto Binnenlands Product. Een democratie kan niet zonder kritische en empathische burgers. Dat veronderstelt een onderwijs – meer nog: een opvoedingssysteem! – dat overvloedig en in de eerste plaats aandacht heeft voor de humanities. Dus voor kunst, literatuur, poëzie, geschiedenis, filosofie. Een onderwijs waar men leert debatteren en naar elkaar luisteren. Kortom een onderwijs dat de kritische geest aanscherpt. Wie kan daar tegen zijn? Mij dunkt dat het onderwijs in Europa daar nog altijd iets dichter bij staat dan in de VSA. Als het Amerikaanse educatief systeem zo gefixeerd is op technologie en economische groei, dan valt de Amerikaanse manier om met diversiteit om te gaan zoals Nussbaum die beschrijft, danig mee.
Maar we zijn er nog niet. Je hoeft ook niet alles goed te keuren wat andere mensen doen, stelt Nussbaum. Je moet “kunnen zien welke restricties een last voor [de ander] zijn geweten zouden kunnen vormen en of [dat] gedrag werkelijk indruist tegen vitale staatsbelangen.” Burgerlijke vriendelijkheid, innerlijke ogen en participerende verbeelding noemt Nussbaum dat. Empathie dus.
Nobele en bevlogen gedachten, maar volstaan ze tegen rauw racisme en botte vreemdelingenhaat?
_______________
[1] Zie Aktief, nr. 3 van 2013, Martha Nussbaum: hoe concreet en praktisch filosofie kan zijn.
[2] Martha Nussbaum, De nieuwe religieuze intolerantie, Een uitweg uit de politiek van de angst, 320 p. Uitg. Ambo/Anthos te Amsterdam, 2013.
[3] Auteur van een heel lezenswaardig boek. Een wereld van verschil, Wat is er mis met cultuurrelativisme? Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008. In dat boek onderzoekt de Jong een aantal clichés over cultuurrelativisme en relativeert in feite het cultuurrelativisme.
[4] Uitg. Princeton University Press, Princeton, New Jersey, 158 p. 2010.
[5] Tagore (1861-1941), dichter, filosoof en pedagoog. In 1913 bekroond met de Nobelprijs literatuur. Gandhi (1869-1948) politicus. Leidde India in 1947 naar de onafhankelijkheid. Voorstander van geweldloze actie. In Not for profit staat een citaat uit de Indiase grondwet dat woordelijk verwijst naar rechtvaardigheid, vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid en dat net zo goed uit de Amerikaanse grondwet had kunnen komen.