Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Onderhavige teksten vormen de neerslag van het internationaal colloquium dat op 24, 25, 26 november 1983 door de VUB werd georganiseerd rond de hedendaagse betekenis van het marxisme, dit naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de dood van Karl Marx.
Aan dit initiatief namen een zestigtal binnen- en buitenlandse (BRD, Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië, DDR, Hongarije,...) sprekers deel die de verschillende en nogal uiteenlopende stromingen binnen het marxisme vertegenwoordigden. Gezien de totaliteitsdimensie van de marxistische methode, werd op dit colloquium een brede waaier aan thema’s behandeld die, tevens rekening houdend met de eigen specificiteit en “relatieve autonomie” van elke problematiek afzonderlijk, werden uitgesplitst naar zes gespecialiseerde wetenschappelijke commissies toe. Volgende relevante themata en probleemstellingen werden hierin behandeld: de natuur van de huidige economische crisis en de uitdaging die deze vormt voor de marxistische economische theorie, aspecten van de huidige marxistische staatstheoriediscussie, vorm en fasen van het inplantingsproces van het marxisme in de Europese arbeidersbewegingen, de marxistische benadering van het recht, het “doel-middelen”-probleem in de politieke actie, de verhouding “marxisme” en “psychologie”. Om de traditionele academische vormgeving van het colloquium enigszins trachten te doorbreken, werden, naast de werkzaamheden in de commissies, een reeks tegensprekelijke debatten opgezet rond heel “actuele” onderwerpen (Marx en het reëel bestaand socialisme, marxisme en ecologie, een marxistische benadering van de nieuwe sociale doctrine van de Kerk, de vredesproblematiek) waarbij personaliteiten van verschillende politiek-ideologische achtergrond tegenover elkaar stonden.
Er kan in het kader van dit “woord vooraf” geen sprake zijn om een volledige en kritische balans te maken van de resultaten en het inhoudelijke belang van dit colloquium. Het is aan de lezer van deze acta om, over de behandeling van de verschillende onderwerpen heen, zich al dan niet te laten overtuigen van de geldigheid of de operationaliteit van de marxistische interpretatieschemata en een positieve of negatieve kritiek te formuleren. Overigens zijn de in deze acta opgenomen teksten voorzien van een inleiding en wordt tevens een kort verslag gegeven van de gehouden debatten. Nochtans kan, bij wijze van algemene inleiding, niet voorbijgegaan worden aan de initiële zowel wetenschappelijke als politieke inzet van dit colloquium. Deze inzet kan tot een drietal hoofdpunten worden herleid:
1) het kritisch onderzoeken en aantonen van de actualiteit van het marxisme als wetenschappelijk analysekader; dit als reactie op het huidig antimarxistisch offensief;
2) het onderstrepen van de actuele betekenis van het marxisme als theoretisch richtsnoer voor de (politieke) praktijk;
3) het verder invoeren van het marxisme binnen de intellectuele context van de Belgische maatschappij en de verder-ontwikkeling ervan stimuleren.
Het onderschrijven van de “actualiteit van Karl Marx” heeft vandaag de dag een bijzondere betekenis gekregen, nu door sommigen de “crisis” van het marxisme wordt uitgesproken. Een crisis kan door verschillende betekenissen gedefinieerd worden en dient niet noodzakelijk een negatief beladen term te zijn.
Binnen het marxisme werd door sommigen het “open” en “zichtbaar” karakter van de “crisis van het marxisme” zelfs als een positief gegeven beschouwd, als een teken van wedergeboorte (cfr. Louis Althusser: Eindelijk is de crisis van het marxisme uitgebroken!).
De vaststelling van de afwezigheid van het marxisme in zijn eigen bestaansvormen, kan ontegensprekelijk een therapeutische uitwerking hebben op de verdere ontwikkeling van de marxistische theorievorming. De marxistische theorie bevat immers een reeks moeilijkheden en lacunes waarvan sommige juist vitale kwesties van de huidige crisis betreffen. Als voorbeeld kunnen twee theoretische moeilijkheden van verstrekkend belang aangehaald worden: er bestaat geen uitgewerkte “marxistische theorie” van de staat, terwijl evenmin een werkelijke theorie zowel van de arbeidersklasse als van de klassenstrijdorganisaties, i.h.b. van hun daadwerkelijk functioneren, aanwezig is. Nochtans dienen wij ons met de nodige kritiek op te stellen tegen die diagnoses die de huidige stand van het marxistisch project in termen van “crisis” interpreteren. Wat als de “crisis van het marxisme” wordt aanzien, gaat vaak, op een niet-uitgesproken wijze, terug tot het stalinisme. Hier is aldus een gekende en vaak beproefde begripsverwarring werkzaam waarbij een zogenaamde “crisis van het marxisme” verkeerdelijk geïdentificeerd wordt met de crisis van het stalinisme. De crisis van het stalinisme verwijst naar een reëel en duidelijk aanwijsbaar proces, waarvan de middelpuntvliedende tendensen op gang gekomen binnen de officiële communistische wereldbeweging sinds het Twintigste Congres, de Praagse Lente van 1968 en vooral de Solidarnosc-uitbarsting slechts de meest opvallende aspecten vormen. Deze crisis kan echter in geen enkel opzicht aanzien worden voor een zogenaamde “crisis van het marxisme”. In de verhouding tussen Marx en het stalinisme ligt een diepe breuk die een ontwikkeling van discontinuïteit impliceert. Daarentegen kan een verdere uitdieping van de crisis van het stalinisme en de ondergraving van het hiermee samenhangend blokkeringsstelsel, aan het levendig marxisme enkel maar nieuwe reële mogelijkheden en kansen geven tot verder-ontwikkeling.
Een andere bron van de afgekondigde zgn. “crisis van het marxisme” kan gezocht worden in het “ongelukkig bewustzijn” van een deel van de intelligentsia tegenover het niet in vervulling geraken van de politieke perspectieven zoals die rond 1968-70 gezien werden.
Het betreft hier een reeks wijzigingen in de diffuse en latente “gevoelsstructuur” van die delen van de intelligentsia die doorgaans weinig of niet organisch verbonden zijn met de theorie of de praktijk van de arbeidersbeweging. Voor sommigen onder hen hebben de muziek van de “emancipatie” en het pathos van de “totale verandering” plaats vrij gemaakt voor desoriëntatie, uitzichtloosheid en cynisme. Anderen zijn, in de naam van de “dood van het marxisme” (Marx est mort!) ongedifferentieerd teruggevallen op oude burgerlijke posities. Zonder de rol van bepaalde “existentiële” aspecten die aan deze terugval vastzitten te willen ontkennen, dient deze nieuwe aanval op het marxisme vooreerst begrepen te worden in politieke termen en in termen van ideologische klassenstrijd. Het antimarxistisch programma van de “nieuwe filosofen” vormt één van de constituerende hoofdelementen van de ideologie van wat men vooralsnog hypothetisch een nieuwe socio culturele en administratief-politieke intellectuele middenlaag kan noemen.
Deze “nieuwe middenlaag vormt één van de essentiële sociale krachten van een daadwerkelijke reorganisatie van de heersende ideologie die nauw samenhangt met de verdere uitdieping van de crisis van het kapitalisme en met de institutionele veranderingen die de huidige staatsapparaten in de heersende kapitalistische landen doormaken in de richting van een ontwikkeling van nieuwe repressieve vormen van de staat (de “sterke staat”). Die reorganisatie van de inhoud van het heersende denken bestaat uit de tegenstrijdige combinatie van diverse stromingen die ten dele al tamelijk oud zijn. Naast het toenemend autoritarisme en de permanente aanvallen van het neoliberalisme op de “sociale functies” van de “verzorgingsstaat”, kenmerkt, vooral op het terrein van de wetenschap en de filosofie, het “nieuwe” discours zich door zijn irrationalisme, behorende bij een algemeen offensief dat zowel tegen het marxisme als tegen het rationalisme van de Verlichting wordt ingezet. Tegelijkertijd maakt, op het eerste zicht paradoxaal genoeg, dit irrationalisme, juist de baan vrij voor een oud type van rationaliteit dat nu een aantal belangrijke nieuwe groei-impulsen heeft gekregen, nl. de instrumentale rationaliteit en de technocratische logica van de deskundigen. In het bijzonder wordt deze rationaliteitsvorm uitgedragen door de media die juist hierdoor binnen de huidige ideologische conjunctuur, in vergelijking met bv. het onderwijs, de universiteit, de uitgeverijen, een groter gewicht hebben gekregen voor de reproductie en herstructurering van de heersende ideologie.
Het is dan ook tegen die achtergrond dat de politieke strijdpositie die achter het uitgangspunt – de actualiteit van Karl Marx – van dit colloquium schuil gaat, dient begrepen te worden. Vandaag de dag brengt voor marxisten het burgerlijk ideologisch offensief in de eerste plaats de noodzaak met zich mee het marxisme in zijn bestaansvormen te verdedigen en het te blijven bevestigen als belangrijkste alternatief dat tegenover de burgerlijke hegemonie kan worden gesteld. Nochtans kan die verdediging van het marxisme niet louter een zelfgenoegzame aanvaarding van een verworven wetenschap inhouden. Wil de “actualiteit van Karl Marx op een adequate en correcte wijze verdedigd worden, zal het marxisme hiertoe een aantal eigen voorwaarden dienen te creëren die toelaten dat het effectief de meest geschikte en vruchtbaarste methoden en instrumenten voor de ontleding van de maatschappelijke werkelijkheid en de inwerking daarop, kan opleveren. Wat kan verstaan worden onder de “actualiteit van Karl Marx”, dient dan ook steeds weer met de nodige nauwkeurigheid toegelicht en verduidelijkt te worden.
Wat te verstaan onder de “actualiteit van Karl Marx”? Deze vraag kam niet met pasklare formules, voor zover die zouden voorhanden zijn, beantwoord worden. Van de onmogelijk weg te denken intellectuele nalatenschap van Karl Marx bestaat immers, ook en vooral binnen het marxisme, geen eenduidige interpretatie. Doorheen de geschiedenis en de strijd hebben zich verschillende opvattingen van Marx gevormd, die op hun beurt duidelijk geworteld zijn in de behoeften van de verschillende stromingen die verband houden met of in verband gebracht worden met het marxisme. Deze, o.i. noodzakelijke, vaststelling van een intern-marxistische pluraliteit, mag echter niet het gevaar inhouden van een relativistische opstelling en het ontwijken van een nadere standpuntsbepaling t.o.v. de actualiteit van het marxistisch denkkader, en i.h.b. de voorwaarden waaronder het actueel kan worden gemaakt.
Duidelijkheidshalve dient gesteld te worden dat het werk van Marx niet kan en mag gerecipieerd worden als een afgerond en gesloten denksysteem uit hetwelk de werkelijkheid kan gededuceerd worden. Dit uitgangspunt heeft verstrekkende consequenties voor de verhouding tussen het marxisme, te beginnen met Marx, en een deel van zijn eigen geschiedenis, of beter, een geschiedenis die zich van de naam van het marxisme heeft bediend. Wij alluderen hierbij ondubbelzinnig op de diepgaande transformaties die het marxisme, onder de verbale aanroeping ervan, in de lange nacht van het stalinisme heeft ondergaan en die leidden tot wat het dogmatisme heet. Hierdoor werd het marxisme geledigd van zijn kritisch-revolutionaire essentie en werd het postulaat van de wetenschappelijke strengheid, eigen aan de marxistische methode, omgevormd in een justifiërend scholastisch systeem. Uiteindelijk heeft het stalinisme zich aldus gekeerd tegen het marxisme zelf en heeft het, in en achter de schijnbare vormen van zijn afwezigheid, vervangen door een innerlijk besloten wereldbeschouwing, d.w.z. een in de grond idealistisch absoluut, samenhangend en hiërarchisch systeem van algemene beschouwing van de wereld.
Het is vandaag de dag van het grootste belang dat, wil de “actualiteit van Karl Marx” bevestigd worden, niet enkel deze deformaties openlijk erkend worden, maar tegelijkertijd definitief afgerekend wordt met de voorstelling van het marxisme als een Absoluut Weten. Het is binnen deze context aangeraden terug te denken aan de lucide uitspraak van Lenin: “Marx heeft ons slechts de hoekstenen gegeven...” Het werk van Marx geeft ons een schat aan inzichten en theoretische richtlijnen, maar deze vormen geenszins een afgerond geheel dat een eenheid zou vormen. Marx’ geschriften bevatten een reeks theoretische beginselen en betrouwbare analyses, naast moeilijkheden, tegenstrijdigheden en lacunes, die enkel door een steeds verdere ontwikkeling en herfundering van het marxistisch begrippenkader in een dialectische spanningsrelatie met de steeds veranderende werkelijkheid kunnen opgelost en rechtgezet worden.
De “orthodoxie” inzake het marxisme kan overigens uitsluitend betrekking hebben op de methode (G. Lukács).
“Orthodox marxisme kan geenszins betekenen dat men de resultaten van Marx’ onderzoek kritiekloos aanvaardt. Het is geen geloof aan deze of gene stelling, geen exegese van “heilige” boeken. Dit kritisch perspectief, de beklemtoning van het open karakter van het marxisme, brengt ons in nauwe aansluiting bij Marx zelf. Marx erkende zeer openlijk: “Alles wat ik weet is, dat ik geen marxist ben.” Deze uitspraak heeft een precieze polemische betekenis gericht tegen een “in naam van” het marxisme schematisch ontwikkelde geschiedenisopvatting. Meer algemeen drukt zij één van de grondbeginselen uit van de materialistische dialectiek die zich onmogelijk verdraagt met een afgesloten denksysteem. Vanuit materialistisch standpunt kam een theorie nooit “zuiver” en “volledig” zijn en niet gedacht worden buiten haar historiciteit. Het is, toegepast op de marxistische geschiedenistheorie, niet zo dat de marxistische begrippen reeds alle belangrijke elementen van de te onderzoeken objecten omvatten en het volstaat ze enkel maar “op te vullen” met concreet materiaal. Het concreet toepassen van de dialectische methode, d.w.z. het opklimmen van het abstracte naar het concrete, van de theorie naar de geschiedenis, houdt een permanente wisselwerking in tussen beide, in die zin dat enkel doorheen een praktische confrontatie met de werkelijkheid in al haar concrete fazen, de marxistische theorie op haar praktische bruikbaarheid kan getoetst worden en tegelijkertijd kan worden actueel gemaakt. Deze betrokkenheid op de actuele empirische werkelijkheid houdt geenszins in dat het louter archaïsme zou zijn de klassieke marxistische analyses in herinnering te brengen. Integendeel. Dit zou een tegemoetkoming zijn aan de positivistische filosofie, en een vaak uitgesproken afkeer voor de geschiedenis die menig “theoretische mode” van het laatkapitalisme kenmerkt.
In Europa tenminste, hebben we alsnog de voortdurende moeilijkheid om voldoende hedendaags te zijn met ons verleden. Dit geldt ook voor onze houding tegenover het “klassieke marxisme”. Vele “klassieke” beginselen en analyses blijven in velerlei opzichten de meest vooruitgeschoven referentiepunten die we vandaag bezitten. Niettemin zijn ook hier de marxisten niet ontslagen van “nieuw bronnenmateriaal” willen zij zich het verleden terug toe-eigenen en de klassieke leidraden opnieuw funderen.
Hier vloeit dan ook uit voort dat de “actualiteit van Karl Marx” in de eerste plaats dient gedacht te worden als een permanente opgave van nieuw kritisch onderzoek in samenhang met een voortdurende militante opstelling en actie. Enkel onder deze voorwaarden kunnen de marxistische beginselen immers levendig worden gehouden en op een juiste wijze verdedigd worden.
Benevens het internationaal belang van dit Marx-colloquium en de plaats die het inneemt binnen de huidige ideologische conjunctuur, heeft de organisatie ervan ook een meer specifiek lokaal belang. Gezien tegen de achtergrond van de Belgische politieke en culturele verhoudingen, vertoont dit colloquium ontegensprekelijk een “uniek” karakter. Voor de eerste maal immers werd aan een Belgische universiteit een zo breed colloquium opgezet waarbij expliciet de actualiteit van het marxisme als uitgangspunt werd genomen, en dit met de actieve steun van de academische overheid.
Dat dit colloquium aan een Vlaamse universiteit werd georganiseerd, kan enkel maar wijzen op een reeks nieuwe markante ontwikkelingen op het intellectuele en wetenschappelijke terrein in Vlaanderen.
In vergelijking met de arbeidersbewegingen van andere Europese landen (Duitsland, Nederland, Italië, Oostenrijk...) heeft de Belgische arbeidersbeweging in haar historische ontwikkeling slechts zeer oppervlakkig de invloed ondergaan van het marxisme. De geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging wordt gekenmerkt door een tegenstelling tussen, enerzijds, een grote traditie aan directe actie en van sterk elementair klassebewustzijn en, anderzijds, een gebrek aan marxistische politiek-theoretische vorming. De historisch uitzonderlijke strijdbaarheid van de Belgische arbeidersklasse uitte zich in de praktijk van de algemene massastakingen (1893, 1902, 1913, 1936, 1950, 1960-61,...) waarin Rosa Luxemburg indertijd het voorbeeld zag voor de ganse Europese arbeidersbeweging. Tegenover deze sterke traditie aan spontane en directe massastrijd met objectieve revolutionaire draagwijdte, stond echter een vrijwel volledige afwezigheid van een traditie aan marxistische theorievorming. Met één ander Europees land is deze situatie tot op zekere hoogte vergelijkbaar, nl. Groot-Brittannië. Maar zelfs hier ontwikkelde zich, in de vakbeweging en aan de universiteiten, vanaf de vroege jaren dertig een solide traditie aan, in hoofdzaak, kritisch empirisch georiënteerd marxistisch historisch onderzoek dat zijn gelijke niet kende op het Belgische intellectuele terrein. Van enige marxistische invloed op de Belgische arbeidersbeweging, is uiteindelijk slechts sprake geweest in een aantal vrij korte perioden waarin een reeks eerste aanzetten werden gemaakt tot verspreiding van bepaalde elementen van het marxisme: de periode 1910-14 (De Man – De Brouckère); de periode 1930-35 (“L’Action Socialiste”; de eerste penetratie van de KP in de intellectuele milieus) ; de periode 1944-47. Deze korte perioden, zeker de laatst genoemde, werden echter steeds weer gevolgd door een snelle terugval en neutralisering van de marxistische invloed, zonder dat een proces van meer duurzame inplanting in de arbeidersbeweging zich kon ontwikkelen. Het is uiteindelijk dan ook slechts vanaf het einde van de jaren vijftig, in samenhang met een reeks differentiatie- en herstructureringsprocessen binnen de arbeidersbeweging, en vooral vanaf de radicaliseringsgolf van de periode 1968 begin jaren ’70, dat zeer geleidelijk aan het marxisme in België heeft veld gewonnen en zich een zekere groei van marxistisch georiënteerd intellectueel werk is beginnen af te tekenen.
De redenen voor deze langdurige afwezigheid van het marxisme op het Belgische politieke en intellectuele terrein, en het, in het algemeen, verwaarlozen door de Belgische arbeidersbeweging van het ideologisch niveau van de klassenstrijd, zijn bijzonder complex en moeilijk te achterhalen zonder een diepgaande historische analyse van de specifieke ideologische vormen van de Belgische maatschappij. Het volstaat dan ook niet om te wijzen op de afwezigheid van een massale communistische partij of van een radicale intelligentsia om de blokkering van de opkomst van een ontwikkelde marxistische cultuur in de Belgische maatschappij te verklaren. Het gegeven dat de intellectuelen in België nooit een markante sociale categorie hebben gevormd en zelden de rol van katalysator in het proces van de politieke bewustwording van de arbeidersklasse hebben vervuld, dient, gezien binnen een breed historisch perspectief, vooreerst verklaard te worden vanuit de specificiteit van het “model” van de Belgische burgerlijke revolutie en de diepgaande ideologische invloed en uitwerkingen die zij heeft gehad op het latere ontwikkelingsproces van de arbeidersbeweging. De Belgische bourgeoisie is aan het bewind gekomen ten gevolge van wat men naar Gramsci een “passieve revolutie” kam noemen de Belgische bourgeoisie heeft geen beslissende en frontale ideologische strijd gevoerd tegen de oude heersende klasse, tegen de overblijfselen van de “oude” maatschappij. Als gevolg hiervan heeft, binnen het gegeven krachtenveld, zich een osmose voltrokken van de oude heersende klasse met de nieuwe heersende klasse op basis van een soort gemeenschappelijk cultuurpatroon. De Belgische liberale bourgeoisie, die overigens niet kon terugvallen op nationale culturele tradities van enige betekenis, heeft dan ook geen eigen filosofische traditie weten te ontwikkelen. Hiervoor was deze liberale bourgeoisie te weinig verfijnd op intellectueel vlak, te veel in beslag genomen door het onmiddellijke winstbejag. Deze situatie op ideologisch-cultureel vlak is van groot belang voor het begrijpen waarom binnen de Belgische intellectuele kringen van de 19e eeuw het marxisme heel moeilijk een inplanting kon verwerven. In de complexe sociale synthese die nodig is om in een bepaalde nationale formatie een levenskrachtig marxisme te kunnen genereren, is de aanwezigheid van bepaalde filosofische elementen noodzakelijk. Binnen de Belgische ruimte ontbraken deze filosofische elementen vrijwel volledig. De afwezigheid van de hegeliaanse filosofie binnen de theoretische reflexie van de burgerlijke intellectuelen en de volledige verwerping ervan, kan in dit verband als een significant teken worden beschouwd.
Op een andere wijze heeft dit gegeven evenmin zijn uitwerkingen gemist op de conceptie van de taak van de intellectuelen verbonden met de arbeidersklasse. Vrij snel en van meet af aan vond binnen de Belgische socialistische beweging, gekenmerkt door een sterke oriëntering op de verovering van de “lokale staat” (municipalisme), een “technocratische” opvatting van de relatie arbeidersbeweging-intellectuelen ingang. Voor de intellectuelen binnen de arbeidersbeweging werden pragmatische taken weggelegd. De intellectueel werd aanzien als een “partijmanager” die op grond van zijn zakelijke competentie bepaalde functioneel omschreven leidende taken op zich kon nemen. Evenals de Belgische burgerij, onderscheidde de Belgische arbeidersbeweging zich door haar “anti-intellectualisme” waarbij aan de mogelijke theoretische en politieke inbreng van intellectuelen weinig of geen waarde werd gehecht. Ten gevolge hiervan kwam binnen de Belgische maatschappij de dialectiek arbeiders-intellectuelen, in de betekenis van de totstandkoming van een intellectueel-moreel blok dat de mogelijkheid geeft tot een intellectuele en theoretische vooruitgang van de gehele arbeidersklasse in haar strijd tegen de burgerlijke hegemonie, dan ook weinig of niet op gang.
Deze noodzakelijke dialectiek werd bovendien nog afgeremd door een reeks specifieke historisch gegroeide politieke organisatievormen waarin de burgerlijke hegemonie werd opgebouwd. Met name de verzuiling, ontstaan als resultaat van het katholiek antwoord op de “sociale kwestie”, heeft als hegemoniale beheersingsvorm geleid tot de binding van grote delen van de arbeidersklasse aan het maatschappelijk project van de heersende klasse.
De strijd tegen de verzuiling werd echter zelden gedacht als een ideologische klassenstrijd, maar werd daarentegen afgeleid naar de “levensbeschouwelijke” strijd toe. De ideologische beweging die tegen het “klerikalisme” in het veld werd gebracht, bleef bijgevolg met het gehanteerde “humanistische” discours binnen verlicht-burgerlijke opvattingen over de maatschappij steken. De marginale positie die het marxisme gedurende een vrij lange tijd aan bv. de ULB-VUB kreeg toebedeeld, kam ten dele vanuit deze constellatie verklaard worden.
Tot slot kan nog een laatste factor worden aangehaald die, i.h.b. in Vlaanderen, tot vóór kort het tot ontwikkeling komen van een marxistisch geïnspireerde cultuur mede heeft geblokkeerd. Het betreft hier de uitwerkingen van het Belgisch nationaliteitenvraagstuk, i.c. de “Vlaamse kwestie”, op de politieke en ideologische houding van grote delen van de intellectuele middenlagen. De sociale taalgrens, als instrument van de politieke en ideologische klassenheerschappij van de Belgische bourgeoisie, bracht een conflict met zich mee tussen het Franstalig unitair staatsapparaat en de Vlaamse traditionele intellectuele middenlagen als dragers van een nieuw hegemoniaal project. Deze intellectuele middenlagen drukten hun aanval op de hegemonie van de Franstalige holdingsbourgeoisie niet uit in klassetermen. Zij drukten hun conflicten uit in termen van een cultureel, en later nationalistisch eisenprogramma, en ontwikkelden zich volledig los van, en zelfs tegen de arbeidersbeweging in. Ten gevolge van deze diep geslagen kloof tussen “Vlaamse beweging” en arbeidersbeweging, waren bij de voornaamste fracties van de Vlaamse intellectuelen dan ook weinig of geen dispositieven aanwezig voor een oriëntering op een socialistisch project, laat staan voor een receptie van marxistische analysekaders.
Desniettegenstaande, hebben zich de laatste jaren in Vlaanderen een reeks belangrijke nieuwe ontwikkelingen afgetekend die geleid hebben tot het wegvallen van een aantal oude taboes en tot een grotere openheid op cultureel en wetenschappelijk vlak. In combinatie met de nieuwe industriële dynamiek in Vlaanderen vanaf het begin van de jaren zestig en de werkelijke uitbreiding en/of gedeeltelijke vernieuwing van de arbeidersklasse, heeft zich een algemene ontplooiingsgolf van het noordelijk landsgedeelte op sociaal, politiek en cultureel vlak voltrokken. Vooralsnog werd, mede dankzij het disciplinerend effect van de economische crisis, het mogelijk politiek “explosief” karakter van deze nieuwe ontwikkeling grotendeels onder controle gehouden. Niettemin hebben zich binnen de Vlaamse arbeidersbeweging, ook en meer in het bijzonder binnen de christelijke tak, een aantal belangrijke radicaliseringsprocessen afgetekend. Hiernaast hebben zich bovendien een reeks “nieuwe sociale bewegingen” aangediend die het traditionele kader van de economisch-politieke strijd van de arbeidersbeweging sterk te buiten gaan. De Vredesbeweging, die in Vlaanderen kan steunen op een brede massabasis, kan in dit verband als een significant voorbeeld worden aangehaald. Deze radicaliseringen hebben evenmin hun uitwerkingen gemist op de intellectuele en wetenschappelijke “bovenbouw”, en hebben een aantal gunstige voorwaarden gecreëerd voor de ontwikkeling van de marxistische theorie. Aan en in de marge van een aantal Vlaamse universiteiten heeft zich een, weliswaar dunne, maar toch geenszins onbelangrijke laag aan doorgaans jongere intellectuelen gevormd die hun wetenschappelijke activiteiten inschrijven in een “marxiserende” problematiek. Zonder dat er hier sprake kan zijn van een “marxistische school”, heeft zich een toegenomen “institutionalisering” van een marxistisch georiënteerde wetenschapsbeoefening in Vlaanderen afgetekend.
Vooralsnog blijft deze marxistische wetenschapsbeoefening, en i.h.b. de vormen waarin zij zich ontwikkelt, een aantal “zwakke punten” vertonen. Zo kan, gezien t.o.v. het initieel “klassiek” marxistisch project van de eenwording van de theorie en de praktijk van de arbeidersklasse, gewezen worden op een aantal institutionele belemmeringen die t.g.v. de “inpassing” van het marxisme in het academisch kader, een coïncidentie tussen “theorie” en “politieke praxis” in hoge mate in de weg staan. Eveneens kan gewezen worden op het gevaar om, bij gebrek aan eigen intellectuele tradities, (buitenlandse) theoretische analyses louter over te nemen of te herhalen, zonder ze voldoende kritisch te verwerken en verder te ontwikkelen.
Deze “zwakke punten” kenmerken ook gedeeltelijk het hier voorgesteld Marx-colloquium. Een vaststelling die echter hoegenaamd geen negatief oordeel dient te impliceren. Als we in staat zijn te leren van de kritische balans van dit colloquium, kan het enkel maar een nieuwe stap vooruit zijn geweest in de verdere studie en creatieve ontwikkeling van het marxisme.