Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
De kapitalistische productiewijze wordt gekenmerkt door op en neergaande lange golven die sedert de “industriële revolutie” de cadans van de industriële activiteit bepalen. Sinds 1968 (of 1972 -men is het niet eens over de data) is er een duidelijke vertraging in de economische ontwikkeling. Deze vertraagde ontwikkeling wordt omschreven als de “huidige economische crisis”. De nijverheid kampt met een stagnerende of een sterk gedaalde productie, terwijl zeer veel industrieën hun winsten zien afnemen. Allerlei pogingen moeten de winstvoet maximaliseren, wat zich eerst en vooral concretiseert in het samendrukken van de loonkost (dalende reële en nominale lonen, stijgende werkloosheid). Dit gaat gepaard met een veranderd ideologisch klimaat en met een wijziging van het overheidsbeleid.
Deze crisis vormt een schakel in de met regelmaat alternerende golfbeweging van de economische evolutie en heeft een aantal kenmerken gemeen met de vorige crises van 1815-1848, 1871-1896 en 1920-1940. Elke dalende golf – die 20 à 25 jaar aansleept – kent specifieke fasen (“korte golven”) waarin perioden van relatieve voorspoed en absolute tegenspoed elkaar afwisselen. Jaren van uitgesproken tegenspoed vormen het dieptepunt van de neerwaartse lange golf en staan geboekt in de herinnering van elke generatie als duistere ongeluksjaren (cfr. de crises van 1845-1848, 1884-1886 en 1930-1934). Het begrip “crisis” kan tot verwarring leiden, omdat het gebruikt wordt voor zowel de crisis van het korte golftype (bv. 1930-1934) als voor de crisis van het lange golftype (bv. de huidige dalende fase van de Kondratieff). In dit laatste geval wordt het begrip vaak door de tijdgenoot zelf gelanceerd.
Economisten en historici peilen sinds het midden van de vorige eeuw naar het mechanisme van de stijgende en de dalende golven en naar het fenomeen van de crisis. Een uitgebreide reeks verklaringen werd gesuggereerd en onderzocht. Aandacht werd besteed aan de rol van de kapitaalinbreng, de afzetmogelijkheden, de productiviteit, de technologische inbreng, de structurele en institutionele veranderingen, de monetaire invloed, de sectoriële en geografische verschuivingen van het productieapparaat, psychologische factoren, enz. Een uiterst waardevolle en initiële bijdrage wordt geleverd door de geschriften van Karl Marx. Zijn analyse van de kapitalistische productiewijze, vooral daterend uit de jaren rond 1860[2] (Grundrisse; Wages, prices and profit en uiteraard Das Kapital) geven verschillende aanzetten in de richting van een diagnose van de crisis en van de golfbeweging. “Aanzetten” inderdaad, want nooit ging het om wetten of dogma’s. Marx heeft de interpretatiemogelijkheden niet in één welbepaald, sluitend hoofdstuk samengebracht. Het begrip “crisis” werd door hem in verschillende contexten gebruikt. Zo kunnen verklarende factoren van een crisis gevonden worden in de zogenaamde “wet” van de dalende winstvoet, in de theorie van de overproductie of in de analyse van de korte golfschommelingen. Daarnaast bevat zijn algemene analyse van de productiewijze (bv. over de mechanisering, hoofdstuk 15 van Das Kapital, deel 1) eveneens verklaringsfactoren.
Deze verschillende aanzetten komen aan bod in onderhavige artikels. De bijdrage van P. Joye stelt de vraag in welke mate deze aanzetten kunnen bijdragen tot de oplossing van de crisis. Hij laat deze vraag vooraf gaan door een beknopte historiek van de wijze waarop Marx ideeëngoed werd geïnterpreteerd en gebruikt, sinds Kautsky in 1883 dit ideeëngoed lanceerde als het positivistisch en deterministisch marxisme”. E. Altvater weegt “linkse” tegen “rechtse” crisistheorieën af, om vervolgens te peilen naar de kenmerken en de maatschappelijke impact van de huidige economische crisis. De auteur staat daarbij ondermeer stil bij de relatie tussen economische crisis, politieke crisis en politieke strijd.
Drie bijdragen peilen meer bepaald naar theoretische concepten van K. Marx omtrent de crisis, waarbij telkens andere accenten worden gelegd. De auteurs zijn het inderdaad niet eens over de basisdeterminanten die een crisis “maken”. L. Cuyvers onderzoekt in welke mate de grote theorieën van Marx (overproductie, dalende winstvoet, ...) van toepassing zijn op de huidige crisis. Hij besluit dat ze ontoereikend zijn zo slechts deze theorieën in aanmerking worden genomen. De auteur pleit voor bijkomende aandacht voor technologische (cfr. G. Mensch) en institutionele factoren. In tegenstelling tot L. Cuyvers, die een multicausale interpretatie van de crisis voorstaat, verkiest J. Glombowski een monocausale verklaring. Gecombineerde verklaringen leiden volgens hem tot contradicties of alleszins tot het benadrukken van één factor. Daarom neemt deze auteur de relatie winstvoet-werkgelegenheid als uitgangspunt voor zijn bijdrage. Hij doet dit aan de hand van het mathematisch model van R. Goodwin en bestempelt zelf deze poging als speculatief Bouwend op het verband winstvoet-werkgelegenheid voegt J. Glombowski daaraan enkele factoren toe, die bovengenoemd verband kunnen beïnvloeden (zoals technologische veranderingen, partiële aanwending van de productiecapaciteit,...). Een genuanceerde monocausale interpretatie vindt ook navolging bij K. Tjaden. Deze auteur situeert de oorsprong van de crisis in de zeer hoge vlucht, haast een wildgroei van de productiviteit in de kapitalistische productiewijze. Hij wijst op de daaraan verbonden gevaren met betrekking tot de productie van overbodige en gevaarlijke goederen, de vernietiging van het milieu, de werkloosheid, enz. . Een oplossing bestaat in de reorganisatie van en de controle op de productiekracht, waarbij het accent moet liggen op de gebruikswaarde en niet op de realisatie van de meerwaarde.
Deze drie auteurs peilen voornamelijk naar de theoretische concepten van K. Marx met betrekking tot de crisis en blijven eerder in het vage over de wijze waarop hun analyse in de praxis kan worden omgezet. J. Huffschmidt voegt aan zijn diagnose – waarin de overaccumulatie van kapitaal de doorslaggevende rol speelt – een aantal voorstellen tot actie toe. Zoals hijzelf onderstreept, betekenen deze voorstellen niet het einde van het kapitalisme, maar dragen zij bij tot een aanpassing van het systeem. De herverdeling van de (politieke) macht lijkt hem momenteel een fundamenteel punt, dat kan leiden tot een uitweg uit de crisis. Concrete voorstellen komen aan bod in het artikel van E. Mandel. Met het oog op de recente golf van automatisering van (een deel van) het productieproces en de daaraan verbonden verdeling van de arbeidersklasse tussen diegenen die leven van hun loon en diegenen die (moeten) leven van andere middelen (sociale vergoedingen, huisarbeid, weldadigheid,...) pleit de auteur zeer sterk voor een internationale en radicale verkorting van de werktijd met behoud van loon. Niet alleen kan aldus de hoge werkloosheid effectief bestreden worden, maar ook kan een rem gezet worden op de stijgende ongelijkheid op het vlak van de levenswijze, de kennis, het gebruik van de vrije tijd, e.d. Tenslotte garandeert werktijdverkorting een toename van de solidariteit en het klassebewustzijn van alle loonarbeiders. Dit kan slechts ten goede komen aan de positie van de arbeidersbeweging.
De internationale context van de crisis komt volop aan bod bij A.G. Frank. Hij benadrukt het feit dat zo de crisis een oplossing vindt, dit op mondiaal vlak moet gebeuren. Deze auteur wijst verder op een aantal contradicties binnen elk “marxisme”, zoals dit in het Westen, de socialistische landen en de Derde Wereld wordt opgevat en/of uitgeoefend. De kritische reflexie omtrent marxistische concepten toegepast op een socialistisch land, wordt uitgediept door G. Roland. Hij toetst de crisistheorieën van Marx aan het Sovjet-Russische economische systeem en acht deze ontoereikend om de economische cycli te interpreteren. G. Roland besluit dat een analyse van het USSR-systeem niet moet uitgaan van het begrip ruilwaarde, maar wel van het begrip gebruikswaarde.[3]
De lezer zal aan de hand van de hier verzamelde teksten inzichten en kennis kunnen verscherpen betreffende het crisisfenomeen in het algemeen en zijn marxistische interpretatiemogelijkheden in het bijzonder. Een volledig overzicht van interpretaties, uitgewerkte en getoetste theorieën of mogelijke uitwegen uit de crisis zal de lezer echter niet vinden. Mogelijkerwijze voelt hij zich tekort gedaan, temeer omdat de auteurs klemtonen leggen op verschillende factoren -hetzij bij de diagnose, hetzij bij de remedie – die bovendien soms contradictorisch zijn. Bepaalde meningen convergeren niettemin: alle auteurs zijn unaniem over de waarde en de weelde van de marxistische conceptualisaties van het crisisfenomeen en over de mogelijkheden die het oeuvre van Marx bieden om de crisis op te lossen. Van marxisten kan overigens niets anders verwacht worden Alle auteurs zijn het er tevens over eens dat de huidige crisis niet dé crisis is, die de instorting van het kapitalisme inluidt.
Het is wellicht gepast dit ‘ten geleide’ af te ronden met twee opmerkingen die zich bij de lectuur van de bijdragen opdringen. Een eerste opmerking geldt het empirisch toetsen van de marxistische crisistheorieën. Nog te weinig wordt onderzoek besteed aan de evolutie van winstvoeten, sectoriële ontwikkelingen, investeringen, technologische innovaties, reële lonen, staatsinterventies, enz. Dergelijk onderzoek zou de marxistische conceptualisaties omtrent de crisis uitdiepen en operationeler maken. De tweede opmerking geldt de strategie ter oplossing van deze en komende crises. Kan de crisis opgelost worden door de regeneratie van het kapitalisme? Moeten de gevolgen van de crisis voor de arbeidersmassa voorlopig verzacht worden door middel van allerlei ingrepen die hoegenaamd niets wijzigen aan het huidige economische wereldsysteem? Ligt de oplossing in het radicaal vervangen (!) van het kapitalisme door een socialistisch model? Vele auteurs zien alle heil in de laatste mogelijkheid, maar beseffen dat zulks zeker niet voor morgen is! Wat uiteindelijk blijkt te doen voor onmiddellijke actie – en wat effectief het kapitalisme iets meer op de knieën dwingt – is een sensibilisering en mobilisatie rond de radicale en internationale verkorting van de arbeidsduur mét behoud van loon, ten einde de verdeling van de loonafhankelijken te beletten.
Beide problemen omtrent onderzoek en strategie zijn slechts twee van de vele reflexies die de lectuur van de hier verzamelde bijdragen kunnen opwerpen. De verscheidenheid aan hier geboden meningen wijst misschien op tekortkomingen binnen het werk van K. Marx. De door hem gegeven aanzetten vergen een verdere uitbouw, waartoe sommige auteurs hier hebben bijgedragen. De verscheidenheid aan meningen wijst echter eveneens op de rijkdom van Marx’ werk, omdat de door hem voorgestelde methodologie, concepten en verbanden onder verschillende vormen vandaag nog uiterst bruikbaar zijn. Marx’ analyse heeft na ruim 120 jaar hoegenaamd nog niets aan actualiteit ingeboet. De recente interesse vanwege gevestigde, burgerlijke economisten, sociologen en historici voor het werk van Marx getuigt zelfs van een hernieuwde belangstelling (en erkenning?) in deze milieus van zijn opvattingen.
_______________
[1] Enkele sprekers dienden geen tekst in: G. Coomans, K. Striemerlin en M. De Vroey. De tekst van deze laatste verscheen in het Tijdschrift voor politieke economie, december 1983, p. 102-130. E. Mandel en E. Altvater dienden teksten in die niet aan bod zijn gekomen op het colloquium.
[2] Het is vermeldenswaard dat de meeste interpretatie mogelijkheden van de crisis door Marx gegeven, zijn ontstaan tijdens een periode van stijgende conjunctuur.
[3] Het Sovjet-Russisch economisch systeem komt eveneens aan bod in het debat rond het “reëel bestaand socialisme”, cfr. infra.