Ferdinand Domela Nieuwenhuis
De geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 16
Een der dingen die het meest noodzakelijk zijn in elke wetenschap, is het geven van bepalingen. Daardoor alleen kan misverstand worden voorkomen. En toch niets is meer verwaarloosd dan juist dit. Hoeveel boeken hadden ongeschreven, hoeveel discussies ongevoerd kunnen blijven, als men begonnen was met datgene, waarmee men altijd beginnen moest, nl. met het geven van bepalingen!
Wij zullen trachten aan die fout te ontkomen door de nodige bepalingen te geven van verschillende woorden, die in het vervolg veel gebruikt worden.
Socialisme is afgeleid van het Latijnse woord socius = maat, vandaar societas = maatschap, een vereniging van maats, overgebleven in ons woord societeit, een afgesloten kring mensen, die zich verenigen tot gezellig verkeer. Het toevoegsel isme wijst op een leer, een stelsel, dus de leer die betrekking heeft op de maatschappij. Men schrijft het eerste gebruik van dat woord toe aan Pierre Leroux, die het stelde tegenover individualisme en dus dan krijgt men socialisme de leer waarin de maatschappij, de gemeenschap hoofdzaak is, in tegenstelling van het individualisme, waarbij het individu de hoofdzaak is. Men vindt het woord echter ook in Engelse geschriften tussen 1830 en 1840.
Hoeveel bepalingen zijn er reeds gegeven van het woord socialisme!
De bepaling van een zaak moet daarin bestaan, dat men het karakteristieke, het kenmerkende, waardoor het zich onderscheidt van een andere duidelijk doet uitkomen, zij mag dus niet te algemeen, te vaag, te veel omvattend zijn, want dan zegt zij niets.
Zo hebben wij niets aan bepalingen, gelijk Laveleye er een geeft en die aldus luidt: “In de eerste plaats heeft elke socialistische leer tot doel om groter gelijkheid in de sociale levensvoorwaarden te brengen en in de tweede plaats om deze hervormingen door de wet of de staat te verwezenlijken.”[97] Immers deze bepaling lijdt aan twee kardinale fouten, nl. dat het eerste gedeelte te algemeen is en dus niets zegt en het tweede te eng, daar zodoende tal van mensen worden buitengesloten uit de kring van socialisten, die er wel degelijk binnen behoren. Op die wijze zou het staatssocialisme het socialisme zijn en dat gaat niet op. Ofwel die van prof. von Scheel, die het socialisme “de economische wijsbegeerte van de lijdende klassen” noemt. Of van prof. Adolph Held, die als socialistisch aanmerkt “elk streven dat de onderwerping van de individuele wil aan de gemeenschap beoogt.” Of van Webster in zijn Woordenboek: “Een theorie of een stelsel van sociale hervormingen waardoor men streeft naar een algehele vervorming van de maatschappij en een meer rechtvaardige verdeling van de arbeid.” Of de Dictionnaire de l’Académie française: “De leer van hen die een verandering willen van de voorwaarden der maatschappij en die haar willen opbouwen op geheel nieuwe grondslagen.” Of Brockhaus: “Het socialisme is een stelsel van coöperatie ofwel het geheel van plannen en leringen, die tot doel hebben de algehele omvorming van de bourgeoismaatschappij en het in praktijk brengen van het beginsel van gemeenschappelijke arbeid en van de billijke verdeling der dingen.” Of Larousse: “Stelsel van hen die het eigendom willen omvormen door middel van een algemene associatie.”
Ja, hoeveel socialisten zelfs bleven te vaag, te zwevend in hun bepalingen evenals deze schrijvers! Toen aan Proudhon in 1848 door de president van de rechtbank gevraagd werd: wat is socialisme?, antwoordde hij: het streven naar een verbetering van de maatschappij. Maar de president gaf daarop zeer snedig antwoord: maar dan zijn wij allemaal socialisten. En Proudhon antwoordde: dat is juist mijn idee. Wat heeft men aan zo’n bepaling, die feitelijk niets bepaalt? De Temps Nouveaux noemde “elkeen socialist die oprecht een sociale vervorming wil in de zin van rechtvaardigheid, gelijkheid en een betere verdeling van de sociale rijkdom.”
Al deze bepalingen hebben de eigenaardigheid dat zij niets zeggen en na ze allemaal goed te hebben nagelezen, komt men tot de conclusie, nog helemaal niet te weten wat socialisme is.
Wat is de kern, het wezen van het socialisme, waardoor het zich onderscheidt van elk ander verschijnsel? Het is de kwestie van het privé-eigendom en daarom het criterium van de socialist bestaat daarin of men al dan niet het privé-eigendom erkend wil zien in de maatschappij. Socialisme is dus de leer waarin het privé-eigendom vervangen wordt door het gemeenschappelijk, waarin de productiemiddelen gesocialiseerd, d.w.z. tot gemeenschappelijk eigendom zijn gemaakt en socialist is elkeen, die deze leer is toegedaan.
Let wel dat men ook een scherpe scheiding moet maken tussen eigendom en bezit, wat door zeer vele socialisten voortdurend uit het oog wordt verloren, zodat men beide begrippen op de wonderbaarlijkste manier door elkaar haspelt. Zo is niet de leuze van het socialisme, wat er meermalen voor wordt uitgegeven: weg met het privébezit! Maar: weg met het privé-eigendom!
Al wat bestaat, heeft recht om krachtens dat bestaan beslag te leggen op de voorwaarden, om het voortbestaan mogelijk te maken. De plant laat haar wortels schieten om bestaansvoorwaarden tot zich te trekken. Zij doet ze door haar wortels bezetten, neemt dus die bestaansvoorwaarden in bezit. Zo heeft al wat leeft het recht om te bezetten, te bezitten zijn bestaansvoorwaarden. Maar mogen die inbezitnemers meer bezetten dan zij nodig hebben, om te kunnen voortbestaan? Waaraan bemerken wij dat zij meer nemen? Daaraan dat ze niet alles gebruiken, wat ze bezetten. Zij bezitten dan op kosten van anderen. Erger nog, zij zijn het niet zelf die bezetten, zij laten anderen beslag leggen én op datgene wat zij nodig hebben om voort te bestaan én op nog meer dat zij niet nodig hebben, maar toch willen behouden, zij eigenen het zich toe ondanks dat het onttrokken en onthouden wordt aan hen die het nodig hebben om te kunnen voortbestaan.
Wat dus nodig is om te kunnen voortbestaan, dat is “rechtmatig bezit” en niemand heeft het recht, om zolang er genoeg is om in aller behoeften te voorzien, dat bezit te betwisten.
Het méér bezitten dan het nodige, dat is “eigendom”, omdat daarbij sprake is van zich toe-eigenen en niet van bezetten = bezitten. Eigenlijk is dus de strijd van de socialisten gericht vóór het bezit, maar tegen het eigendom.
Het socialisme is een algemeen begrip, dat verschillende onderdelen omvat, zoals het communisme, dat bestaat in gemeenschap van arbeid en gemeenschap van gebruik volgens de formule: ieder geeft naar zijn kracht, ieder ontvangt naar zijn behoeften; het collectivisme, dat bestaat in gemeenschap van arbeidsmiddelen maar in het gebruik overeenkomstig de formule: ieder krijgt naar zijn verdiensten; de landnationalisatie, waarvan de voorstanders alleen het gemeenschappelijk grondeigendom in handen van de staat verlangen, maar overigens de individuele wijze van bedrijf wensen te behouden, zoals zij nu bestaat.
Het socialisme is dus een zuiver economisch verschijnsel, dat zich niet uitlaat over de wijze waarop de productie zal worden geregeld, hetzij door de staat, hetzij door vrije groepering.
De nadere bepaling geschiedt door de samenkoppeling met het woord democratie of anarchie.
Democratie, samengesteld uit: demos (volk) en cratie (heerschappij) dus volksregering, evenals aristocratie = aristo (beste) en cratie (heerschappij), regering dus van de besten, plutocratie = pluto (rijke) en cratie (heerschappij), regering dus der rijken, ochlocratie = ochlo (gepeupel) en cratie (heerschappij), regering dus van het gepeupel, acratie = a (zonder) en cratie (heerschappij), dus zonder regering.
In plaats van het laatste woord gebruikt men echter meestal anarchie, wat feitelijk hetzelfde betekent, daar a betekent zonder en archie, regering, dus zonder regering, evenals monarchie regering van een enkele, oligarchie regering van weinigen. Men kan dus even goed verbinden sociaalanarchie, als men het gedaan heeft met het woord sociaaldemocratie en als scherper bepaling verdient die combinatie de voorkeur.
Nu beweren sommigen dat een anarchist geen socialist en dat een socialist geen anarchist kan zijn, ja zelfs op een congres van de Duitse sociaaldemocratische partij in 1887 te St. Gallen gehouden, verklaarde Liebknecht onder algemene goedkeuring van de partijdag, dat het anarchisme antisocialistisch is, dat het niet samengaat met de eis van socialisering van de productiemiddelen en dat het antirevolutionair is. Wij zouden dit eenvoudig als curiosum mededelen, wanneer zo iets niet als goede munt werd aangenomen door de sterkste van alle sociaaldemocratische partijen in de onderscheidene landen. Zo weinig toont deze voorlichter van anderen zelf te begrijpen de wijsbegeerte van de anarchie, dat hij slechts drie categorieën van anarchisten kent: 1. misdadigers tegen het gemeen recht; 2. politiespionnen en 3. de mannen van de propaganda der daad, welke ingedeeld kunnen worden in “schwadroneurs” en “mondrevolutionairen”, ofschoon hij erkennen moet dat er hartstochtelijke naturen onder hen voorkomen, fanatieke, krachtige mannen en vrouwen, wie het ontwikkelingsproces van de revolutie te langzaam gaat en die daarom tot individuele daden overgaan.
Maar is onze bepaling van het socialisme juist, dan heeft men alleen te vragen of de anarchisten zich al dan niet verklaard hebben als voorstanders van de socialisering der productiemiddelen en zo ja, dan behoren zij onder de socialisten een plaats in te nemen. Alleen zou men dat recht kunnen ontzeggen aan de individuele anarchisten, die zelfs het privé-eigendom willen toestaan.
Is bv. een anarchist als Malatesta geen socialist, waar hij verklaart: “Wij, communistische of collectivistische anarchisten, wij willen de afschaffing van alle monopolies, wij willen de afschaffing van de klassen, het eindigen van alle overheersing en uitzuiging van de mens door de mens, wij willen dat de grond en alle productiemiddelen, evenals de rijkdommen opgehoopt door de arbeid der verleden geslachten, het gemeenschappelijk eigendom worden van de mensheid door de onteigening van de hedendaagse bezitters, zodat de arbeiders het gehele product van hun arbeid kunnen krijgen, hetzij door het volstrekte communisme, hetzij door elkeen te geven naar zijn krachten. Wij willen de broederschap, de solidariteit en de arbeid ten voordele van allen in plaats van de concurrentie. Wij hebben dit ideaal gepredikt, wij hebben voor zijn verwezenlijking gestreden en geleden sinds lange tijd en in sommige landen, bv. in Italië en Spanje, vóór de geboorte van het parlementair socialisme. Welk eerlijk mens zal zeggen dat wij geen socialisten zijn?”
En hij voegt er nog aan toe: “Men kan gemakkelijk aantonen dat wij zoniet de enige, dan toch in elk geval de meest logische en consequente socialisten zijn, omdat wij verlangen dat elkeen niet alleen zijn gehele aandeel zal hebben van de sociale rijkdom, maar ook zijn aandeel aan de sociale macht, d.w.z. de bevoegdheid om evengoed als anderen zijn invloed te doen gelden in het beheer van de publieke zaken.”
Is een anarchist als Merlino geen socialist, die schrijft: “Wij zijn vóór alle dingen socialisten, d.w.z. wij willen de oorzaak van alle onbillijkheden, exploitaties, ellende en misdaad vernietigen, te weten: het privé-eigendom. Wij willen als hoeksteen van de nieuwe maatschappij een organisatie der productie. Wij menen dat de onteigening van de bourgeoisie niet anders kan geschieden dan door middel van geweld.”
Zijn Cafiero, Kropotkin, Reclus geen socialisten, die voorstanders zijn van het communisme en tevens van de anarchie, ja die menen dat men alleen anarchist kan zijn, als men communist is?
Het is dus eenvoudig een bewijs van bekrompenheid of partijzucht, wanneer men de anarchisten wil buitensluiten van het socialisme[98].
Het gaat hiermee precies als met het christendom. Daar zijn katholieken, hervormden, luthers, mennonieten enz. Allen noemen zich christenen. Een katholiek nu is wel een christen, maar daarom is niet elke christen een katholiek.
Evenzo hier: een anarchist is wel socialist, maar daarom elk socialist nog geen anarchist. Een der slachtoffers van Chicago, Adolph Fischer zei zo juist: “Politiek zijn wij anarchisten, economisch communisten of socialisten. Ten opzichte van de politieke organisatie vragen de communistische anarchisten de afschaffing van het politiek gezag, de staat; wij ontkennen het recht van een enkele klasse of een enkel individu om te regeren of wetten te maken voor een andere klasse of een ander individu. Wij houden het ervoor, dat zolang de ene mens staat onder de andere of zolang de ene mens zijn medemens in enigerlei vorm kan onderdrukken en zolang de bestaansmiddelen gemonopoliseerd kunnen worden door zekere klasse van mensen of door zekere individuen, geen vrijheid kan bestaan. Wat de economische vorm van de maatschappij betreft, staan wij de communistische of coöperatieve methode van productie voor.” Daarbij moet natuurlijk alle dwang zijn buitengesloten, het communisme zal groeien, opwassen uit de behoeften van de maatschappij, zodra het gemak en het voordeel de mensen ertoe zullen voeren. Het was Buckle, die terecht twee elementen zag vijandig aan de beschaving en de ontwikkeling en dat waren: 1. de kerk die u voorschrijft wat je geloven en 2. de staat, die u voorschrijft wat je doen mag en moet. Dit oordeel wordt bevestigd door de gehele geschiedenis heen. Zowel de sociaaldemocratie als de sociaalanarchie nemen wij dus in onze bespreking op, maar om geheel volledig te zijn, vullen wij haar aan door ook twee stromingen te behandelen, die er strikt genomen niet in thuis behoren, omdat zij niet staan op de grondslag, die wij van het socialisme gaven, het zijn: het christelijk socialisme en het individueel anarchisme en wij menen duidelijk genoeg te hebben aangetoond waarom wij dit doen, daar beiden punten van aanraking genoeg hebben en hoewel met afwijkingen toch min of meer in de bedding van het socialisme terecht komen.
Onze verdeling is bijgevolg aldus:
Christelijk socialisme Staatssocialisme Vrij socialisme (anarchisme)
1. Het christelijk socialisme verdelen wij in tweeën:
a. katholiek socialisme;
b. protestants socialisme.
Bij het katholiek socialisme bespreken wij: Lamennais, Buchez, Pierre Leroux. Leplay, de Mun, Lemire, Loesevitz, Perin, François Huët, von Ketteler, Moufang, Hitse, “vader” Kolping, Manning, bisschop van Meath, kardinaal Gibbons, paus Leo de 13e en zijn Encycliek Rerum Novarum.
Bij het protestants socialisme behandelen wij: Victor Huber, Carlyle, Kingsley, Maurice, Headlam, “generaal” Booth en het Heilsleger, Stöcker, Rudolph Todt, Scharling.
2. Het staatssocialisme verdelen wij aldus:
a. landnationalisatie: de Engelse school, Henry George, Flürscheim, Hertzka;
b. sociaaldemocratie: Louis Blanc, Marlo, Rodbertus, Schäffle, Lassalle, Marx en Engels;
c. de Duitse sociaaldemocratische partij en haar vertakkingen in Frankrijk, Engeland en België;
d. Gemengd of semi-staats en semi-vrij-socialisme. Bestaande in: 1. Het rationeel socialisme van Colins en 2. het vrijheidssocialisme van Dühring.
e. Enige sympathiserende theoretici: Albert Lange, Johann Jacoby, Ludwig Büchner, Samter, von Kirchmann, Laveleye, Letourneau, John Stuart Mill, Quack.
3. Het vrije socialisme of anarchisme verdelen wij aldus:
a. De voorlopers van het anarchisme;
b. christelijk anarchisme: Tolstoj, Kenworthy, Eugen Schmitt;
c. mutualisme: Proudhon, Mühlberger;
d. communistisch anarchisme: 1 . Bakoenin; 2. de anarchistische beweging in de verschillende landen (Kropotkin, Cafiero, Tcherkesov, Malatesta, Most);
c. individueel anarchisme: Josiah Warren, Thoreau, Max Stirner, Benjamin Tucker, Mackay;
f. anarchisme van de daad: Salvador French, Pallas, Ravachol, Vaillant, Emile Henry, Caserio, Angiolillo, Reindorf, Kammerer, Stellmacher, Lieske, Lucchéni, Bresci, de lijdelijke verzetters;
g. Enige sympathiserende theoretici: Herbert Spencer, Auberon Herbert, Donisthorpe, Nordau, Novicow, Multatuli, Wagner, Ibsen, Zola, enz.
Daarna zullen wij een hoofdstuk geven over de Internationale, over het nihilisme in Rusland, over de moderne staatsromans, om te eindigen met een hoofdstuk, bevattende enige korte algemene beschouwingen als samenvatting van het geheel.
_______________
[97] Hamon heeft in de Humanité nouvelle 1e Année, tome I (1897) aan die bepaling een zeer lezenswaardig artikel gewijd, terwijl ook wij verschillende definities bespraken in Le socialisme en danger, blz. 240 en vlg.
[98] George Renard erkent dan ook in de Revue Socialiste Tome VI, dat “het socialisme wordt gelijk aan een stam, die zich splitst in twee hoofdtakken, waarvan elk zich op zijn beurt verdeelt in twee grote takken; enerzijds het gematigd socialisme, de wetgevende tussenkomst verwerpende of eisende; anderzijds het geavanceerd socialisme, als uiterste en tegenovergestelde grenzen hebbende het communistisch anarchisme en het autoritair collectivisme.”