Bron: Zelfvervreemding en Zelfzijn, Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1966, pp. 406-410 en 349-350 voor het gedicht
Transcriptie en bezorging: Johny Lenaerts
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Het Kapitaal |
We hebben reeds in de voorgaande beschouwingen gelegenheid gehad te spreken over de verhouding van de filosoof tot de anderen. Waar het ons nu op aankomt, is de verhouding van filosofie en politiek te bepalen, maar om dit enigermate degelijk te kunnen doen is het nodig in te gaan op de relatie van de filosofische gedachte tot de concrete praktijk. Kan de filosofie iemand ‘beter’ of ‘gelukkig’ maken? Een gedachte heeft soms invloed op de praktijk, wanneer ze er rechtstreeks uit voortgesproten is, maar meestal helemaal niet. Veel gedachten staan machteloos tegenover een werkelijkheid, die soms een verpletterend karakter kan hebben. Een terdoodveroordeelde kan door geen enkele gedachte zijn situatie veranderen, maar daar zijn bewustzijn op zijn toestand reageert, is het nodig dat hij van binnenuit een paniek zou pogen te kalmeren, voor zover zulks mogelijk is, want het bewustzijn hangt in grote mate af van de uiterlijke omstandigheden. Opdat het bewustzijn handelbaar zou zijn, moet het zich enigszins vrijgesteld weten van uiterlijke druk, hetgeen het bewustzijn niet alleen bewerkstelligen kan. Lichamelijke en sociale factoren spelen een zeer grote rol in de vorming en ontwikkeling van het bewustzijn. De mens is nochtans wezenlijk bewustzijn van de wereld en van zichzelf. Hoe zwakker het bewustzijn, des te zwakker en minderwaardiger wordt de mens. Wat is het bewustzijn? Gewoonlijk wordt het met beelden verklaard, als een lichtverschijnsel, of Sartre zal het als het nietigende in ons beschouwen. Nochtans wordt hiermee het woord bewust niet verklaard, evenmin als bewust-zijn. Ik ben mij bewust dat ik 100 frank verloren heb, of dat ik in een zaal zit te luisteren naar een vervelende spreker, of dat ik morgen naar het buitenland zal vertrekken. Mijn hond is zich hiervan niet bewust. Wat betekent bewustheid in de aangehaalde gevallen? De tijd speelt hier een zeer grote rol, want het gaat in de bewustheid steeds om een tegenwoordigheid. Hoe groter mijn mogelijkheid is om de tegenwoordigheid van objecten vast te stellen, des te groter is mijn bewustheid. De absolute bewustheid is absolute tegenwoordigheid of het eeuwig heden. De tegenwoordigheid is nochtans van een heel bijzondere aard. Er is mijn tegenwoordigheid ten opzichte van de objecten, en er is hun tegenwoordigheid ten opzichte van mij. Er is hier een afstand en deze afstandse tegenwoordigheid is niet mogelijk zonder de ruimte en de tijd, die dan het bewustzijn is. Het bewustzijn heeft de mens daardoor de mogelijkheid geschonken in de wereld in te grijpen en ze te beheersen. Hoe tegenwoordiger zij hem is, des te meer is hij haar tegenwoordig, des te meer kan hij in haar treden en haar beheersen. Het bewustzijn is dus wel van belang in het menselijk leven, ondanks de tegengestelde feiten, die overigens niet kunnen geloochend worden.
Hoe die tegenspraak oplossen? We vinden die tegenspraak overigens overal terug. Aan de ene kant is het zonder belang of ik deelneem aan parlementsverkiezingen (mijn stem is maar een druppel in een oceaan), aan de andere kant is het wel van belang (want mijn stem wordt bij de anderen gevoegd). De wereldgebeurtenissen gaan hun gang en ik, onbekende burger, heb er helemaal geen invloed op, aan de andere kant wel, voor zover ik één onder velen ben. We zijn zo ten volle in het probleem van de verhouding van de enkeling tot de politiek geraakt. Er kan geen twijfel bestaan dat een mens met politieke belangstelling veel meer mens is, dan iemand, al weze hij ook een grote geleerde, die niet weet wat er in zijn land en in de wereld gebeurt. Zij die belang schijnen te stellen in de politiek, maken meestal de indruk van achterlijke mensen, terwijl het tegendeel waar is. Nu zijn er graden in de politieke belangstelling. Er bestaat een grote kring van mensen die zich voor de ‘politiek’ interesseren voor zover ze vooruit kunnen gaan in hun sociaal leven, voor zover ze aan hun loopbaan beantwoordt. De politiek wordt bij hen herleid tot hun strikt persoonlijke belangen. Een tweede groep interesseert zich voor de politiek in verband met groepsbelangen, zo kunnen sommige banken of kartels zich voor een bepaalde regering interesseren, de Duitse grootnijverheid steunde grotendeels Hitler op een actieve wijze.
Een derde groep interesseert er zich voor, omdat de politiek het menselijk lot verwezenlijkt. Hier begint een authentiek nadenken over de politiek. Meestal leidt dit niet onmiddellijk naar een politieke bedrijvigheid, vooral wanneer dit nadenken zeer principieel is. De filosoof volgt aandachtig de politieke bewegingen, maar kan er niet aan deelnemen, kan zich niet volledig engageren als denker; doet hij het toch, dan heeft hij zijn gedachten tot stilstand gebracht, want zijn activiteit is gericht op de politieke bewustwording. De verhouding van politiek en filosofie zou kunnen gezien worden als deze van een beweging en een rem. Filosofie kan geen echte stuwende kracht zijn voor het politieke leven, vooral niet omdat elke filosofie zich tot een subject of tot een enkeling richt. Wanneer Kierkegaard zich een subjectieve religieuze denker tegen de objectieve filosoof Hegel noemde, dan heeft hij niets gezegd en is hij daardoor zelf filosoof geweest, al weigerde hij filosoof te zijn, want elke filosoof is een subjectieve denker, en zo hij actief deelneemt aan het politieke leven, dan is het steeds als enkeling, hetgeen hem natuurlijk in een zeer moeilijke positie brengt. Ook het marxisme stond voor dit dilemma. Indien Karl Marx bij zijn ethische en wijsgerige beschouwingen van 1842-1848 gebleven was, zou hij niet zeker geweest zijn dat hij ooit zou doorgedrongen zijn tot de massa, maar wat de enigheid en oorspronkelijkheid van zijn werkzaamheid vormde, is dat hij zich waarlijk tot de massa richtte, door zijn gedachte om te zetten in een economische taal. ‘Das Kapital’ bevat daarom niet alleen ontledingen over de economie van de kapitalistische maatschappij, maar wordt ook, en vooral, gedragen door een levensbeschouwing die aanhoudend in het werk doordringt. In de grond spreekt Marx in ‘Das Kapital’ als filosoof, maar toch ook niet, want hij heeft de wezenlijke trekken van de wijsgerige bewustwording verzaakt, en daarom kon hij ook invloed uitoefenen op de massa.
Steeds hebben wijsgeren gepoogd invloed uit te oefenen op de politiek van hun tijd en van hun land en steeds zijn zij erin mislukt. De gedachte van Plato heeft een politiek karakter, ook Aristoteles en Thomas van Aquino hadden grote politieke belangstelling, hetzelfde geldt voor Hobbes, voor Spinoza, voor Leibniz, voor Locke, de achttiende eeuwse Franse ‘philosophes’, voor Kant, Fichte, Schelling en Hegel. Plato is het explicietst in dit opzicht geweest: hij wenste een regering van filosofen, die een rechtvaardig-ingerichte maatschappij zouden leiden. De politiek wordt bij Plato en bij Hegel gelijkgesteld aan de moraal, ze is verwezenlijkte, concrete, reële moraal, en zo alles spaak loopt, dan is het omdat moraal en politiek zich van elkaar scheiden omdat de zedelijkheid zich omzet in reflexieve theoretische moraal. De polis of de staat, als een verwezenlijking van de objectieve geest en van de rede, fundeert ook de objectieve moraal. Het socialisme heeft deze gedachte hernomen, vooral de zogenaamde romantische of utopische socialisten legden de nadruk op de eenheid van moraal en politiek. Die eenheid is overigens in de socialistische beweging levendig gebleven en werd door het communisme ten volle overgenomen. Het is daarom dat het inquisitorisch kan optreden en de afwijking van de politieke lijn als immoreel of als misdaad kan beschouwen. De eenheid van politiek en moraal veronderstelt eigenlijk de eenheid van politiek en filosofie. Daarom traden de bolsjewistische leiders als filosofen op: Lenin, Trotski, Boecharin, Zinovjev, Radek en Stalin schreven filosofische werken waarin ze tegenover alle problemen die ze als actueel beschouwden, stelling nemen. De communistische militant is een praktische filosoof. Hoe zonderling het ook moge schijnen: de Russische Revolutie verwezenlijkt het idee van Plato: filosofen werden de regeerders van het land. Met welk gevolg? Met de dood van de filosofie en ook van menige filosoof, met de uitdoving van het marxisme zelf, dat zich omgezet heeft in een officiële mandarijnenfilosofie van citaten en zijn revolutionaire geest verloren en het apolitisme van de arbeidersklasse in de hand gewerkt heeft. Het is niet goed voor een filosofie te heersen en te regeren. Indien ze dit doet dan wordt ze een theologie, met of zonder God, dat doet er niet toe. De filosofen spreken zich uit over de Staat, en zelfs zo hun theorieën aanhang vinden onder de regeerders, mogen ze in geen geval zelf regeren. Het is niet goed voor hun eigen filosofie en nog minder voor andere filosofieën, die ze uitschakelen door hun heerschappij, hoe liberaal die ook wezen moge. In het belang van de filosofie, die zonder het vrij onderzoek niet leven kan, mogen de filosofen geen politieke rol vervullen, maar zij hebben de polis of de politiek in het centrum van hun gedachte. Hegel was een authentieke filosoof omdat hij over de Staat filosofisch gedacht en geschreven heeft.
Betekent zulks politiek neutralisme? Geenszins. De filosoof is niet alleen burger, maar hij is een zelfbewuste enkeling, die de verantwoordelijkheid van het zelf-zijn ten volle op zich genomen heeft. Hoe zou hij politiek geen stelling nemen? Indien hij politiek neutraal blijft, is hij een innerlijke verrader van zijn eigen gedachten. De ‘schone ziel’ die met mooie gedachten goochelt en geparfumeerd over verheven problemen spreekt, is de ergste belediging voor en de eigenlijke ‘doodzonde’ van de geest. Deze ‘schone zielen’ zijn zeer talrijk onder bepaalde salonintellectuelen voor wie de filosofie een academische brij van allerhande begrippen is. De filosoof heeft stelling te nemen, maar niet als partijman, wel als denkende enkeling, overal en steeds waar de verantwoordelijkheid van het mens-zijn hem hiertoe verplicht. In dit opzicht dient het voorbeeld van Karl Jaspers en Jean-Paul Sartre aangehaald te worden. Zij zijn politieke tegenstanders, maar zover we goed ingelicht zijn, behoren beiden tot geen partij. Zulks zal velen niet aangenaam zijn, maar zij bewijzen hierdoor dat het hun ernstig is met het filosoof-zijn, en het is hun zo ernstig, dat ze kordaat politiek stelling nemen, zonder te aarzelen. De filosoof staat geheel en bewust in het leven van de mens, hij kan of mag niet zwijgen.
In de grond is de wijsgeer een oppositioneel, die steeds geprotesteerd heeft en steeds protesteren zal. Hoe zou hij zich bij de overwinnaars kunnen rekenen, bij de heersers die meestal de mens beledigen? Geen enkele Staat of geen enkele regering vindt bij de filosoof enige genade, want elke regering beledigt en vernedert in mindere of meerdere mate de mens, en de filosoof getuigt voor de mens met heel zijn bestaan, met heel zijn denken. Hoe zou hij kunnen meehuilen met de wolven? Hij heeft immers wezenlijk een opstandige houding, dit wil zeggen dat hij innerlijk en ook uiterlijk zich verzet tegen alle conventies, tegen alles wat maar de enkeling zou kunnen verdrukken en de mens van zichzelf vervreemden. Hij zelf komt in opstand in zijn gedachte en in zijn houding, en deze opstand is zijn onafhankelijkheid ten opzichte van elke politieke constellatie en elke regering van rechts of links, hetgeen betekent dat hij wezenlijk links is, vóór een Staat waar hij vrijuit mag zeggen wat hij denkt, voor een vrije samenleving of democratie. We staan nog ver van zulke Staat, zelfs in onze landen van de zogenaamde vrijheid, maar de getuigenis van de filosoof is een protest voor die vrije samenleving en een opstand tegen de totalitaire Staat.
deemstering
avond donker sneeuw op de daken
tafel trap stilte kou in de kaken
vulpen papier zucht van de wind
warmte zoldering tram krant en lint
woorden spreken in de mond hamer
deur bed venster glas en kamer
wagen trappen straten wolken en beeld
hand glimlach blik bedreiging en kleed
wat verrichten met al die woorden
wat doen kinderen, vrouwen en moorden
wat zeggen alle daken met lichten
wat denken alle pennen en gewichten.