Hugo Franssen
De slag om de Mijnen
Hoofdstuk 10


Opnieuw in staking: maart 1987

Wie A zegt, moet ook B zeggen

De mijnen waren weer stakingsrijp, ‘al waren Daemen en Olyslaegers nog karnaval aan het vieren’, zegt Jan Grauwels. Op dinsdag 3 maart kwam de tweede grote staking uit de startblokken.

Foto Solidair

Een betoging

Jan Grauwels: ik heb die morgen echt alles gegeven wat in m’n body zat. Dat was geen speechen meer, dat was vechten. Het zweet gutste van mijn gezicht. Ik was drijfnat van het zweet. De mensen zeiden: “Stop nu maar even Janneke”. Maar Jan zweeg niet. “Kijk jongens, zo zitten de zaken. 80 % wil z’n job behouden. Dat is fantastisch. Maar wie A zegt, moet ook B zeggen. Wij moeten in staking gaan. Nu. We moeten naar Winterslag trekken en naar Eisden. Wij moeten ook Beringen en Zolder in de actie betrekken. Jullie moeten beslissen. Ofwel staken wij nu, ofwel ga je maar werken. Dan ga ik ook weer kool maken. Dan ben ik jullie délégué niet meer. Dan ga ik voor mijn laatste maanden hier nog goed geld verdienen”. Ik ben toen echt arrogant geweest tegen de mensen. Het is de enige keer geweest dat ik zoiets gedaan heb, me echt kwaad maken. Niemand kon mij tegenhouden: “Kom bij mij niet meer af dat je je job kwijtgeraakt bent. Je hebt je gezin. Je bent daarvoor verantwoordelijk. Die verantwoordelijkheid moet je opnemen. Je moet beslissen. Als je binnen tien jaar niet rood wilt worden tot achter je oren als je zoon je zal vragen: “Wat heb jij gedaan om je job te behouden?”... Dan kun je tenminste fier zeggen: “ik heb ervoor gevochten”. Dat is al je eerste overwinning in ieder geval”. Zo heb ik echt tot de man gesproken. Ik mag zeggen dat ik gevochten heb als een leeuw. Dat je tegenover arbeiders zo van je oren kunt maken. Maar we wisten tot waar we konden gaan, er was een grens Ze kenden ons wel. Ze begrepen dat het een beslissend moment was

Wie dat niet gezien en beleefd heeft... die kan over Waterschei niet oordelen. Een echt gevecht was het, erger dan met een geweer gaan vechten. Een gevecht voor de mijn, voor werk, voor de toekomst. Vechten tegen de verwarring, tegen de radeloosheid. De sfeer van Daemen en Olyslaegers die de boeken al wilden dichtdoen, die het niet meer zagen zitten, dat is toen doorbroken. Het was één van de mooiste momenten uit mijn leven toen ze dan buitengingen. Ongelooflijk’.

’s Middags stonden Jan Grauwels en de stakers van Waterschei al in de badzaal van Winterslag. Sergio Canini was ijlings ter hulp geroepen om de staking te verhinderen. ‘Het is nog te vroeg”, riep hij, maar hij werd uitgefloten. Délégué Jan Jakowski nam het woord: ‘We staan ervoor, we moeten erdoor!’ Zo startte de staking ook in Winterslag.

’s Avonds duwden politieagenten op de mijnterreinen Roger Saeys door een glazen deur. Saeys liep diepe snijwonden op aan de arm. Hij zou heel de staking meemaken met de arm in het gips.

De mijndirectie liet de volgende dag bordjes plaatsen: ‘Geen toegang voor mijnwerkers van de andere mijnen’. Maar politie en rijkswacht mochten ongestoord hun gang gaan.

De staking was niet meer te stuiten. Als een pletwals rolde ze door het mijnbekken. Woensdag 4 maart werd ook Beringen platgelegd. Donderdag ging Zolder mee in staking. Vrijdag 6 maart protesteerden zevenhonderd mijnwerkers voor de hoofdzetel in Houthalen. “Wij komen de meubels van Gheyselinck opladen, richting Portugal’. Met een pruillip erkenden Daemen en Olyslaegers de staking.

Paniek in Brussel: ‘gaat Limburg plat?’

In maart ’87 keek heel Europa gespannen toe hoe de Herald of Free Enterprise in de golven van de Noordzee verdween. Maar Limburg barstte van de sociale beroering en onrust, even onstuimig als de lente die zich in het land nestelde.

Overdag en ’s nachts, elke dag opnieuw, trokken de mijnwerkers erop uit, met honderden en honderden, dikwijls in mijnwerkersplunje. Het Mijnwerkerscomité en het Mijnwerkersfront deden beroep op hun massale achterban. Het treinverkeer werd lamgelegd in Aarschot en Hasselt, in Leuven en Luik. Een ‘bezoek’ aan Ford-Genk veroorzaakte een volslagen verkeerschaos in de stad. Autosnelwegen werden geblokkeerd, minister Aerts werd voor dag en dauw uit z’n bed gehaald, in Eisden en Houthalen werd betoogd. Velda, Philips en andere bedrijven kregen mijnwerkersbezoek. En dat in eén week.

De mijnwerkers wilden Limburg plat. Met de hele gerevolteerde provincie wilden zij zich in Brussel aanmelden. Alles ging wervelend snel, het leek een nek-aan-nek-race, een race om ‘de waarheid’. Want dat ‘de waarheid’ iets is waarvoor wordt gevochten, dat ondervonden de mijnwerkers in die dagen heel pijnlijk. Wat de kranten schreven was fanatiek vooringenomen en totaal onherkenbaar voor de mensen die het allemaal beleefden: ‘de meute’.[1] ‘negativisme’,[2] ‘op sleeptouw genomen door marginaal-linkse groepen die het geweld prediken’,[3] ‘mijnwerkers worden door vreemde actievoerders bedreigd’,[4] ‘beroepsagitatoren van de PVDA zaaien onrust’.[5]

Het ‘triomfatalisme’ van de pers was omgeslagen in oprechte paniek. ‘Limburg in het nauw’,[6] ‘Het dreigt verkeerd te lopen. De operatie mijnsluiting zou kunnen ontsporen. Zal Gheyselinck in een unfaire situatie worden gemaneuvreerd? Waar blijven de politieke verantwoordelijken? De beroering neemt nationale afmetingen aan. Laat de regering betijen?’[7]

Voor de mijnwerkers werd het al te bar. Op 11 maart betoogden ze voor de deuren van Het Belang van Limburg, of beter ‘Het Belang van Brussel’, zoals de krant in spreekkoren schertsend werd genoemd. Op 13 maart werd de BRT met een blitz-bezoekje verrast.

Toch bleef men onbeschaamd doorgaan met feiten te verdraaien en leugens en laster te verspreiden om de publieke opinie toch maar tegen de mijnstaking op te zetten. In grote opmaak blokletterde het Nieuwsblad een uitspraak van Gheyselinck: ‘Mijnwerkers zwichten voor terreur’.[8]

Jeugd

Een fris en krachtig element in de gistende bedrijvigheid in maart ’87 was de jeugd. De oudsten van de middelbare scholen stortten zich hartstochtelijk in de sociale actie.

Op het Mijnwerkersbal in Eisden op 28 november ’87 geraakte ik in gesprek met leiders van het Mijnwerkersfront. Ik vroeg hen naar onvergetelijke momenten uit de staking. Ze staken van wal met... de jeugd.

‘Het enthousiasme van de jeugd... dat geeft me hoop voor de toekomst. We hadden de scholen laten weten dat we zouden komen en hun solidariteit zouden vragen. In Mechelen aan de Maas stond een leraar al buiten met z’n klas: “Ja, ik ben maar niet naar binnen gegaan, jullie gingen toch komen”. Dat was fantastisch van die man. Hij was al aan het staken nog vóór de mijnwerkers er waren. “Ik ben blij dat je komt”, zei hij. Ja, anders had hij daar mooi gestaan! Zo ging het naar de tweede school, de T.I.M. in Maasmechelen. De vlag voorop. Wij lieten ons nog maar zien... of heel de school stroomde naar buiten. Die jongens waren zó enthousiast en blij... ze liepen ons bijna omver. Dat heeft ons geweldig goed gedaan. Ze vlogen je tegemoet: “Ja, wij staken”. “Actie!”. Ik deed een klasdeur open... een leerling moest er net een mondeling examen afleggen. Hij had een wiskundevraag gekregen en wist er geen blijf mee. Hij stond daar te zweten.

- Ik zei: ‘Kom joch, naar buiten, ’t Is staking’.

De jongen keek eens schuin naar de leraar.

- “Ja, vooruit... ga maar”, zei die.

De jongen lachte tol achter zijn oren... hij stormde de klas uit.

We hadden al heel wat deuren opengetrokken, we namen heel de school op sleeptouw. We ontmoetten een leraar die nogal korzelig was. Ik vroeg hem: “Hebben we ze nu allemaal, of is er nog ergens een klas?” - “Ja, je hebt ze allemaal’.

Maar een jongen stond achter de leraar en wees stiekem met z’n vinger: “Daar nog!”

En jazeker, langs een smalle gang kwamen we aan nóg een klas. Die hebben wij er óók nog uitgehaald.

“Geen enkele mijn dicht. Geen enkele mijn dicht!” Dat heeft mij echt ontroerd, de jeugd.’

Jan Grauwels: “Op 19 maart ’87 zijn we met een afvaardiging naar de scholen getrokken. In het college van Genk werden de oudere leerlingen in de eetzaal geroepen. Het werd een goed debat. De meeste vragen draaiden rond de kernenergie. We waren zo een beetje gastprofessor. Er was een heel positieve sfeer.

In Sint-Lodewijk, de technische school van Genk, zat de grote zaal stampvol voor ons. Daar hebben wij de leerlingen ook mogen toespreken. Hun directeur heeft de bijnaam de catcher. Een leerling sprak hem zó aan in dat publiek, daar werd nogal mee gelachen. Wat mij bij die jongens getroffen heeft, was de eenheid tegen het racisme. Dat was echt heel populair.

De volgende dag liepen de scholen leeg voor de grote betoging in Genk’.

‘Voorwaarts, en niet vergeten... de solidariteit’

Verzonken in de herinnering van het Maasland is de dag in 1967 toen mijndirecleur Vandeputte en de burgemeesters van de streek arm in arm met de vakbondsverantwoordelijken door de straten van Eisden stapten. 20.000 mensen ageerden tegen de destijds aangekondigde sluiting van Eisden.

‘We gaan dat op 14 maart opnieuw doen’, besloot het Mijnwerkersfront begin februari ’87.

Zaterdagavond 7 maart liep de kantine van Jean Ooms vol, het Mijnwerkerscomitc en het Mijnwerkersfront verbroederden. Luc Oeters en Rich Deschutter stelden voor: “We maken van de betoging een manifestatie van de mijnwerkers uit alle zetels’. Jcan Ooms stribbelde wat tegen, maar het voorstel werd aangenomen. Ook Gerard Bijnens en een groep ACV-militanten vielen binnen. Zij waren trots op hun houding op het ACV-bestuur van ’s middags.

Toch was het resultaat nog lang niet wat de stakers verwachtten. Na een lange discussie bereikten het Mijnwerkerscomite en het Mijnwerkersfront een akkoord over de eisen: ‘Alle vijf mijnen moeten openblijven, geen sociale begeleiding, geen afbouw’. Daarmee was de eenheid tussen de twee een feit.

De betoging van 14 maart moest het doen zonder de mijndirecteur en zonder de Maaslandse burgemeesters. Ook de vakbondsleiding bleef nog maar eens opvallend afwezig. Maar dat kon de sfeer niet verknoeien.

Jan Grauwels benadrukte: ‘Om onze strijd te winnen moet heel Limburg plat’. Jean Ooms kondigde ‘in de nabije toekomst’ een mars op Brussel aan.

Het NOS-journaal liet ’s avonds erg agressieve betogers aan het woord: ‘We gaan met de pik naar Brussel. We zullen er tegenaan gaan’, Op hetzelfde ogenblik was een bleke Gheyselinck te gast in het BRT-nieuws. Hij had het in een stroperige taal over ‘begrip voor de reactie van de mijnwerkers’. De stakers interpreteerden dat zo: ‘Die man is niet op z’n gemak. Dat is dezelfde Gheyselinck niet meer’.

Schorseneren voor Winterslag

André Cant: “t Was begin april ’87. De staking was al een maand oud. Een boer uit Vlaanderen had bij ons in Eisden een berg schorseneren afgeladen. Echt zó veel, we konden dat nooit verwerken. Op een namiddag begonnen een paar mannen een hele “remork”, zoals we zeggen, te vullen voor Waterschei en Winterslag. Dat was een belangrijk symbool. Dat was het einde van Eisden alleen.

Wij hebben dat ’s avonds naar Winterslag gebracht. Dat was een feest. hé. Toen we er aankwamen stond de stemming nochtans op een heel laag pitje. Maar iedereen kwam erbij staan. Die stomme schorseneren, daar zat zo’n feestelement in. Dat bracht iets teweeg bij de mensen. Ze lachten er mee. De Belgen namen er dadelijk een pak van mee, een beetje onbeleefd. Zo van snap snap en wegwezen. Maar de Turken kenden geen schorseneren: “Wat is dat? Wortelen?” Zij braken er een paar door en beten er in. Ze trokken natuurlijk een zuur gezicht. De stemming kantelde helemaal. “Je moet dat koken”. “Je moet dat zus en zo klaarmaken”. Binnen de kortste keren waren ze autobanden aan het stoken en het kruispunt aan het bezetten’.

Ford-Genk werd een strategische pion op het schaakbord van de staking. Kwam ‘de Ford’ in beweging, dan was de belangrijkste stap gezet naar een provinciale staking.

Donderdagmiddag 12 maart trokken honderden mijnwerkers naar de Fordfabrieken. Ze wilden de arbeiders oproepen tot solidariteit. Op ruime afstand van de fabrieksterreinen werden ze door de rijkswacht tot staan gebracht. Aan de beide uiteinden van de Fordlaan geraakten de kruispunten geblokkeerd. Twee vrachtwagens verloren hun kiezellading, een paal ging over de weg, een band van een autobus met Fordarbeiders werd doorstoken. ‘Er was enorm veel rijkswacht’, schreef Het Belang van Limburg.[9] Ford werd de ‘versterkte burcht’ zoals Zolder dat in ’86 was.

Genk verstikte door de actie in één grote verkeerschaos. De rijkswacht probeerde nog omleidingen te organiseren, bijgesprongen door “kaderleden van Ford die rondtoerden in nieuwe Sierra’s, voorzien van radio-apparatuur’.[10] Maar op de Genkse omleidingsringen bleef het verkeer in opstoppingen gekneld.

Jan Grauwels: “De vakbondsmilitanten van Ford lieten ons weten dat onze actie heel positief onthaald is. Pas om tien voor vier draaide de productie normaal. We hebben de volgende dagen niet echt doorgevochten op Ford omdat de werkwilligen in het Westen ons zoveel zorgen baarden. Nu bleef het bij een stunt. De rijkswacht maakte de weg vrij en zorgde ervoor dat op straat niemand uit de bussen stapte. Daarvoor was Ford bang, dat we in gesprek zouden raken met de Fordarbeiders. We ontvingen een brief: “Waarom komen de mijnwerkers niet terug?” Oké, de staking lag moeilijk, maar toch is die vraag terecht. Alles verliep te veel in verspreide slagorde. We wilden alles te snel en in één keer beslechten met de mars op Brussel in plaats van zelfbewust een langdurige strijd te voeren, stap voor stap, tot Limburg plat lag’.

Gewoel in het ACV-gebouw

De impulsen van de beweging die Limburg in rep en roer zette, bereikten de top van de twee mijncentrales nauwelijks. Aan de mijnpoorten en bij alle acties bleven Daemen, Cuyvers, Baeyens en Olyslaegers opvallend afwezig. André Daemen weigerde koppig het plan Gheyselinck ook maar in vraag te stellen. Op het ACV-hoofdbestuur van 7 maart hadden de délégués van Waterschei zich alleen maar de woede van Daemen op de hals gehaald met hun voorstel het plan te verwerpen.

Diezelfde dag noemde het Nationale Comité van de ABVV-mijncentrale het plan Gheyselinck ‘onaanvaardbaar’. Maar achter de ene deur die het Nationale Comité opendeed, deed zij een andere deur weer dicht — was Willy Claes de portier? De eis ‘geen mijnsluitingen’ werd nergens gesteld, het leek alsof men erop aanstuurde de sluitingen meer te spreiden in de tijd.

Een paar dagen later meldde de pers: ‘De twee syndicale organisaties zitten sinds kort op exact dezelfde golflengte’.[11]

Gelijkgestemd togen Daemen en Olyslaegers op weg naar Brussel, ver weg van het gewoel in Limburg, op zoek naar een akkoord met Gheyselinck. Het misnoegen van de mijnwerkers over hun syndicale leiding leidde op 18 maart tot een kortsluiting. Meer dan duizend stakers voerden actie voor en binnen het ACV-gebouw in Hasselt. Er sneuvelden ruiten, meubels en schrijfmachines. ‘Miljoenenschade’ luidde de opgeklopte versie in de pers. ‘Voor een half miljoen vernielingen” schreef de wat nuchterder correspondent van Het Volk. ‘250.000 frank’ vertelde mij later een ingewijde.

De feestzaal op de tweede verdieping zat afgeladen vol. De spreekkoren galmden door het gebouw: ‘Geen enkele mijn dicht. Geen enkele mijn dicht!’ ‘Mars op Brussel!’ Er werd ritmisch op de tafels geklopt. Dat was zo een manier om Daemen en Olyslaegers duidelijk te maken: ‘Maak van uw hart geen moordkuil. Ga achter de eisen van de staking staan’. Wie niet binnen kon, stond op het Mgr. Broekx-plein vóór het gebouw. Plots, zonder dat iemand dat gevraagd had, stormden twee pelotons rijkswachters langs een zij-ingang het gebouw binnen. Zij wilden de stakers te lijf gaan. Die zochten ijlings hoe zich te verdedigen.

Rik Nouwen, de voorzitter van ACV-Limburg, had de grootste moeite de rijkswacht het gebouw weer uit te werken. ‘Het scheelde geen haar of er waren doden gevallen’, schreef de pers.[12] Het Mijnwerkerscomité zat lelijk verveeld met de vernielingen in het ACV-gebouw. Men distantieerde zich beslist van wat er in het gewoel verkeerd was gegaan.

Drie plaatsen van koster vacant
Over reconversie- en andere disneyparken

‘Een CVP-woordvoerder deelde mee dat er in Limburg drie plaatsen van koster vacant zijn. De voorkeur gaat uit naar de getroffenen van de mijnsluitingen. Ze worden wél onderworpen aan een stemtest. Het is namelijk vereist dat ze een toontje lager zingen.

In het raam van het toerisme kunnen de mijngangen worden omgebouwd tot een getrouwe nabootsing van de catacomben van Rome. ‘Wat je aan de minste van de mijnen doet, heb je aan Mij gedaan’.

Het stempelen zal geen bijkomende kosten met zich meebrengen want de stempels hebben ze al. De mijnwerkers brengen ze gewoon mee uit de respectievelijke mijnen. Bovendien moeten er mensen aangeworven worden voor de stempelcontrole. Nieuwe werkgelegenheid dus.’[13]

Met deze en andere voorstellen stak de Genkse schrijver René Swartcnbroeckx de draak met de ‘reconversie-koorts’ die in die stakingsweken weer de kop opstak.

Jan Cosemans van de dienst Ondernemingen van het ACV-Limburg was al even kritisch: “Wij moeten aandacht hebben voor de huidige plaag van opbodpolitiek. Iedere spreker die wij tegenwoordig horen, heeft een nieuwe fabriek klaar voor Limburg. Hopelijk hebben al die sprekers het niet over dezelfde fabriek’. Opbod? Er was de Interministeriële Werkgroep voor Limburg, het Geïntegreerd Actieprogramma en het Contract. Er was ook de Diversificatiemaatschappij van KS. de reconversie-envelop van Gheyselinck, de Reconversieholding van de Vlaamse regering en het Strategisch Plan Limburg. Words, words, words!

En als dat niet volstond was er nog... minister Patrick Dewael met zijn super-pretpark-op-z’n-Vlaams. Geen Donald Duck of Mickey Mouse, wél Suske en Wiske die samen rondlopen in ‘Main Street’! Uit welk album van Suske en Wiske puurde Dewael de inspiratie voor zo’n idee? Uit De gladde glipper’? Uit ‘De poenschepper’ misschien? Of was het toch uit ‘Het laatste dwaallicht’? Het pretpark van Dewael was een ‘droomfabriek’ in alle betekenissen van het woord.

Het Congres van ACV-Limburg herhaalde op 27 maart nog maar eens haar eis van ‘reconversie’. Een dag later reageerde Gaston Geens, eerste minister van de Vlaamse deelregering, geërgerd: ‘Ik zou een misverstand uit de weg willen ruimen. (...) Het is niet zo dat de overheid die 30.000 jobs moet creëren, dat is een zaak voor de privé-investeerders’.[15] Maar Dierickx, de baas van Ford Genk. had ook al de verantwoordelijkheid van de industriële wereld voor nieuwe jobs afgewezen. Zo werd het ACV van Pontius naar Pilatus gestuurd.

Reconversie was inderdaad ‘het laatste dwaallicht’ om mijnwerkers van de staking weg te leiden. Minister Theo Kelchtermans legde het verband en liet meteen z’n ezelsoren zien: ‘Wij moeten ons ervoor hoeden Limburg voor te stellen als een regio die besmet is met zware metalen en verzopen van drijfmest. Kijk maar naar Tessenderlo, een gemeente waar zich van de mooiste natuurgebieden van Vlaanderen bevinden. Wie krijg je nog zo ver daar in toerisme te investeren? (...) Men moet de problemen van de streek niet zo etaleren’.[16] Men moet al een excellentie zijn om iets dergelijks in ernst te kunnen beweren!

Toch werden sommigen binnen de mijnwerkersbeweging door de reconversiekoorts aangetast. LBC-délégué Jos Gielen vond het daarom nodig in zijn speech op de betoging van 14 maart te zeggen: ‘Wij hebben een groot ongeloof in reconversie. De Generale Maatschappij is verantwoordelijk voor de mijnsluitingen én voor het gebrek aan investeringen in de mijnstreek’.

‘Moeten wij met twee een schop vasthouden?’

‘De syndicale beweging, mijn beste, die is ernstig ziek’.[17] Dat was in die dagen de diagnose van Jacques Yerna, de secretaris van het ABVV-Luik. Het grote gebrek aan democratie was toen de kwaal die op een paar plaatsen bijzonder opviel: bij Sidmar in Gent, bij Volkswagen in Brussel en Bosal in de Kempen.

Het schrijnendste voorbeeld gaf André Daemen. Vrijdagochtend 20 maart kwam die doodgemoedereerd op de radio meedelen dat hij een paar uur eerder een akkoord had gesloten met Gheyselinck. In één adem spoorde hij de mijnwerkers aan het werk te hervatten. Zijn leden-mijnwerkers raadplegen, vond Daemen blijkbaar een overbodige luxe. Ook het Uitvoerend Bestuur van de ABVV-mijncentrale was gewonnen voor het akkoord, maar wilde het tenminste eerst aan z’n leden voorleggen.

Nochtans was het akkoord een maat voor niets. Aan de essentie van het plan Gheyselinck veranderde geen komma. Drie mijnen moesten onmiddellijk dicht. Daemen en Olyslaegers verdedigden zich: “Er komen geen gedwongen afdankingen. Zij die willen blijven, worden overgeplaatst naar het Westen. Zij die opstappen, krijgen bijkomende uitkeringen’.

Gheyselinck, die altijd beweerd had dat zijn voorstellen het onderste uit de kan waren, legde er na drie weken staking 400.000 frank bovenop. Hij beloofde de mijnwerkers 800.000 frank netto, een fenomenale ‘gouden handdruk’ om het jobverlies af te kopen. De KS-manager stelde een termijn, voor 28 april moest iedere mijnwerker zijn keuze tussen sociale begeleiding of overplaatsing naar het Westen bekendmaken.

De mijnwerkers reageerden bitter. Luc Cieters verklaarde voor de radio: ‘Moeten wij dan met twee man één schop vasthouden?’ In een Panorama-uitzending vertaalde een Turkse mijnwerker dat als volgt: ‘Moeten wij ene schuppe met twee stele vastpakken?’

Robert was mijnwerker in Waterschei met een A2-diploma en een B1-hoger technisch onderwijs avondleergangen op zak. Samen met 3.000 anderen ging hij zich aanbieden bij ALZ in Genk. Er waren 68 plaatsen vacant. Robert werd niet aangeworven. Nochtans had hij een ‘politieke kruiwagen’.

In het lokaal van de Turkse Eenheid zat Edip Degurienci achter zijn thee. Negen jaar in België, vader achterna de mijn in. ‘Ik wilde leraar worden, heb zes maanden naar werk gezocht, maar ben toen in de mijn afgedaald. Ik pak geen geld. Ik wil werk. Terug naar Turkije? Ook daar is er geen werk. Mijn kinderen zijn hier geboren, gaan hier naar school. Wat moeten die in Turkije?’[18]

Antonio werkte sedert drie jaar in de mijn. De twee fabrieken waar hij voordien werkte, gingen failliet. Hij solliciteerde op maar liefst 270 plaatsen voor hij de mijn inging. En nu?

In Waterschei had een oudere man al een akelig toekomstvisioen. Wijzend naar de KS-gebouwen achter zijn rug zei hij: ‘Ze zullen van deze gebouwen een reuzegrote gevangenis moeten maken. Wat denk je dat er zal gebeuren als de mensen hun premies verteerd hebben, en er is geen uitzicht op werk? De criminaliteit zal hier bloeien als nooit tevoren’.[19]

Genk, vrijdagnamiddag 20 maart

4.000 betogers houden een militante optocht in de stad. Alle winkels, alle cafés en de drie shoppingcentra zijn dicht. ‘Zo kan men zien wat Genk wordt als de mijnen gesloten zijn’. De solidariteit van de Genkse middenstand met in de uitstalramen eigenhandig geschreven solidariteitsverklaringen. Eén valse noot, één café langs de route van de betoging is open. ‘Trefpunt’, het café van het ACV.

‘Die 800.000 frank in dat akkoord is een oprotpremie. Dat pakken wij niet’. ‘Drie mijnen dicht en toch geen afdankingen?’ ‘Met twee man één schop vasthouden?’ Dergelijke opmerkingen waren niet uit de lucht. Gheyselinck moest dringend zijn opvattingen over ‘een uiterst kleine minderheid van mijnwerkers’ herzien.

_______________
[1] De Gazet van Antwerpen, 19 maart 1987.
[2] Het Volk, 17 maart 1987.
[3] De Nieuwe Gids, 18 maart 1987.
[4] Het Laatste Nieuws, 11 maart 1987.
[5] Het Volk, 20 maart 1987.
[6] De Financieel-Economische Tijd, 11 maart 1987.
[7] De Standaard, 13 maart 1987.
[8] Het Nieuwsblad, 12 maart 1987.
[9] Het Belang van Limburg, 13 maart 1987.
[10] Het Volk, 13 maart 1987.
[11] Het Belang van Limburg, 11 maart 1987.
[12] Het Laatste Nieuws, 19 maart 1987.
[13] De Koerier, weekblad, 15 maart 1987.
[14] Het Volk, 30 maart 1987.
[15] Het Belang van Limburg, 28 maart 1987.
[16] Het Nieuwsblad, 30 maart 1987.
[17] Solidair, 25 maart 1987.
[18] De Tijd, Nederland, 3 april 1987.
[19] Het Belang van Limburg, 21 maart 1987.