Herman Gorter
Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie
Hoofdstuk 6


VI. De oorzaken van het nationalisme van het proletariaat

a. De onkunde betreffende het imperialisme

b. Het reformisme

Wij hebben nu de redenen gezien die de sociaaldemocraten zelf opgeven. Maar wat is nu de ware oorzaak van dit alles? Hoe kan het proletariaat zozeer zijn eigen belangen verwerpen, en zo geheel treden in dienst der bourgeoisie?

Als wij zoeken naar de oorzaak dan vinden wij als eerste grond:

Het proletariaat weet nog niet op te treden als één internationaal geheel tegen de bourgeoisie.

En als tweede:

Het proletariaat weet nog niet voor grote verliggende doeleinden te strijden, alleen voor kleine dichtbij liggende. Daardoor was het nu voor het internationaal veraf liggende optreden niet in staat. Het wist niet wat te doen.

Met één woord: Het kende de internationale strijd voor het ver afliggende hoogste doel, het socialisme, niet. Want de strijd tegen het wereldbeheersende imperialisme, dat is de strijd voor het socialisme.

Onkunde was het dus die het internationaal proletariaat zo deed handelen. In de eerste plaats onkunde.

Er is in de arbeidersklasse, in de arbeider, een grote mate van bewustheid nodig wil hij internationaal optreden.

Het nationalisme van de proletariër is van geheel andere aard dan dat van de bourgeois. De natie is voor de bourgeois de natuurlijk gegroeide politiek-economische organisatie die hem door haar eenheid en macht in staat stelt, in het binnenland en naar buiten, zijn kapitaal productief te maken. De natie beheerst voor hem de arbeiders in het binnenland, verdedigt gewapend zijn belangen en vergroot haar macht voor hem in het buitenland.

Dat is de oorzaak van het nationalisme van de bourgeois, dat dus in de hoge mate actief is, evenals zijn kapitaal.

De arbeider echter heeft geen kapitaal, hij ontvangt slechts loon. Zijn nationalisme is dus passief, evenals het ontvangen van loon passief is.

Maar toch, de arbeider leeft in overgrote meerderheid van het nationale kapitaal. Het nationale kapitaal is wel zijn vijand, maar het is de vijand van wie hij eet, die hem te eten geeft.

De arbeider is dus wel passief nationalistisch, maar hij is en moet, zolang hij niet waarlijk socialist is, noodzakelijk zijn... nationalistisch. Omdat de natie, het kapitaal der natie, de grondslag van zijn leven is.

Hij meent dus, en moet dus, zolang hij niet socialist is, menen dat het belang van het nationale kapitaal het zijne is, en dat hij het tegen vijanden verdedigen moet, omdat het kapitaal’s behoud ook zijn behoud is.

Het nationalisme bestaat bij de arbeider uit een reeks van meest kleine gevoelens en instincten, zich aansluitende bij en zich groeperend om het instinct van zelfbehoud. In de eerste plaats het instinct van het behoud van het leven door het werk, het loon. En daarbij aansluitend en daarop berustend kleine gevoelens van huis, ouderlijk huis, huisgezin, traditie, gewoonte, kameraadschap, naaste omgeving, volk, klasse in het volk, partij, en de instincten van het behoud daarvan, die alle onmiddellijk op de persoon betrekking hebben en dus met het instinct van zelfbehoud in nauw verband staan. In het gewone leven bijna sluimerend, ontwaken zij wanneer er gevaar dreigt of schijnt te dreigen, juist door hun verbinding met het instinct van zelfbehoud, met elementaire kracht.

En zij krijgen een gloed van hartstocht, haat voor de vijand, en fanatieke liefde voor het eigen land, wanneer het instinct van zelfbehoud zich met de sociale instincten, van genegenheid voor en eenheid met de gelijken - hier de volksgenoten - verbindt. Er is een grote mate van bewustzijn nodig om op een gegeven ogenblik, op ieder ogenblik, altijd dat instinct, die gevoelens voortdurend te kunnen overwinnen, en de klassenstrijd niet op te geven ter wille van de strijd voor de natie.

Zo moet de arbeider weten dat het nationalisme hem onder het kapitalisme nu nadelen brengt, veel groter dan de voordelen. Hij moet weten welke voordelen, welke nadelen. Hij moet die hebben vergeleken. En die gedachte, die kennis, moet zo zijn, zo sterk in zijn bewustzijn zijn overgegaan, dat zij de instincten van het nationalisme niet alleen weet te overwinnen, maar vervangen heeft. Dit is een ontzaglijk moeilijk en langdurig werk.

Want daartoe is er in de arbeidersklasse, in elke arbeider, een grote mate van bewustheid en kennis nodig van het imperialisme.

Het kapitalisme staat tegenover de arbeider in de werkplaats, in de vakvereniging, in de staat. Het is dus: nationaal. Het imperialisme staat tegenover hem door de buitenlandse politiek van de staat, de grote bank, het kapitalistische syndicaat, de wereldtrust, de wereldpolitiek.

Er is een grote mate van kennis nodig om altijd, voortdurend, bij alle vraagstukken van de strijd (de vakverenigings- en politieke strijd) de samenhang daarvan met de wereldpolitiek, het internationale imperialisme te begrijpen.

Zo moet de arbeider weten dat het imperialisme de gehele politiek beheerst, en hoe. Dat het de arbeidersklasse met ondergang en scheuring bedreigt, doordat het eindeloze oorlogen brengt, dat onder het imperialisme geen afweeroorlogen meer gevoerd worden, dat tenslotte en vooral het imperialisme (en hierin hangt het zozeer samen met het nationalisme dat het er één mee wordt) alle nationale kapitalismen tot één verenigt tegen het wereldproletariaat, dat dus daartegen één zijn moet. Dat dus de strijd tegen het imperialisme de strijd voor het socialisme is.

Dit alles moet de arbeider weten. En ook dit niet met holle woorden en frasen, met hol, oppervlakkig, voorbijgaand begrip, maar met diep volkomen weten. Het begrip moet in zijn bloed zijn overgegaan.

Ook dat is een langdurig, moeilijk werk. Het kennen van het imperialisme en het daarmee samenhangend delgen van het nationalisme is een zeer grote stap, een enorme stijging in het bewustzijn, dat wil zeggen dus in de ontwikkeling van het strijdende proletariaat.

De nieuwe propaganda die daarvoor in dit nieuwe tijdperk van het kapitalisme, het imperialistische, nodig is, is een van de heerlijkste, schoonste en vruchtbaarste werken die voor het socialisme gedaan kunnen worden.

Tegen het nationalisme, tegen het imperialisme, vóór het socialisme.

Het proletariaat had dit alles nog nooit gedaan. Het was altijd alleen nationaal, nog nooit internationaal opgetreden. Het was ook nog nooit tegen het internationale imperialisme opgetreden. Het nationale, en dus ook het internationale proletariaat, kende de strijd tegen het internationale imperialisme niet.

Er waren zeer zeker onder de arbeiders van alle landen, en vooral in Duitsland, groepen van personen en enkele individuen die de nationale instincten hadden overwonnen door kennis en begrip.

Zeker had de sociaaldemocratie ze bij sommigen theoretisch uitgeroeid. En deze groepen en personen hadden de oorlog gaarne bestreden met alle kracht.

Maar ten eerste waren deze groepen en personen, naar onze mening zeer klein in aantal. Ook in Duitsland. In Engeland nauwelijks.[28] In Frankrijk even weinig.

Maar ten tweede zagen zij de weg niet, hoe de oorlog te bestrijden. Zelfs zij die het middel tegen de oorlog wel zagen, zagen de weg niet om het te gebruiken.

Het middel tegen de imperialistische oorlog kan, zoals wij later zullen zien, alleen de nationale massa-actie van het proletariaat zijn, gelijktijdig aangewend door het gehele internationale proletariaat.

Hadden die groepen van arbeiders de weg om dit middel te gebruiken gezien, klaar voor zich, zij hadden hem genomen, en genomen niet alleen, maar zij hadden grote massa’s arbeiders met zich meegesleept.

De redenen waarom zij hem niet zagen, niet kenden, zullen in het volgende worden blootgelegd.

Wat is de geschiedenis van de Internationale?

Zij was eerst een verbond van vakverenigingen en vooruitstrevende en socialistische groepen. Die op schitterende wijze, vooral ook in de buitenlandse politiek, in de Europese politiek, de ideeën en gevoelens van de hoogst ontwikkelde, meest vooraanstaande gedeelten der arbeidersklasse uitten, die elkaar, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, tot verbazing van de arbeiders en schrik van de bourgeoisie, internationaal steunden, die voor het eerst in de wereldgeschiedenis, de band vlochten door het gehele proletariaat, die openlijk het communisme als hun doel verkondigden, die een schitterend licht waren voor de arbeiders en de eerste grote bedreiging van de internationale bourgeoisie, en die het zaad strooiden voor de toekomstige partijen.

Een genie ging voor haar uit, een zaaier door de landen van Europa en Amerika.

Zij hadden samen één program en één bestuur, dat hun, uit het hoofd van Marx, adressen zond die hun fonkelende lichten naar de toekomst waren - en leiding gaf. Maar samen deden zij nooit iets dan... demonstreren.

Aan innerlijke versplintering ging deze Internationale na 1872 teniet. Lang voor dat ze meer had kunnen doen als een geheel, als eenheid. Zij was nog te zwak voor de praktische internationale strijd, waarvoor de tijd niet rijp was. Zij had slechts de zaden in verschillende landen gestrooid.

Langzaam groeiden toen daaruit de nationale partijen en vakverenigingen op. Toen brak een grote tijd voor de arbeiders aan.

In alle landen stortten zich scharen van mensen, bezield door de ideeën van Marx, der Internationale, onder de arbeiders en maakten daar propaganda voor communisme en socialisme. Dat waren de beste koppen en de vurigste, warmste harten, de hoogste en edelste karakters. Want de strijd was moeilijk en gevaarlijk. De tegenstand der bourgeoisie fel. Materiële beloning gering of geen.

En de arbeiders, die luisterden, waren de besten. De onstuimigste, de verstandigste, de dappersten. En tegelijk wierpen deze allen zich èn op de theorie èn op de praktijk.

De politiek werd gevoerd met een groot theoretisch doel: de revolutie. Zo was het in vele landen van Europa, in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, België, Denemarken, Holland, Spanje, enz.

Deze periode zou men het theoretisch-praktisch-revolutionaire kunnen noemen.

Het aantal deelnemers was nog klein. Maar in deze periode is in de meeste landen het meest bereikt. Ook aan hervormingen. De aanval was zo fel en vurig, de verbazing en ontsteltenis van de heersende klasse zo groot, dat zij iets van verbetering gaven. De beste hervormingen van kiesrecht en sociale wetgeving dateren in vele landen uit die tijd.

Maar ook deze Internationale, deze nationale partijen bemoeiden zich alleen met het nationale, met het nabijliggende en het kleine. Alle nationale partijen wierpen zich op de wetgeving, het parlementarisme, de verkiezingsstrijd. Alle vakverenigingen op de verbetering van het loon en de arbeidstijd, de bescherming van hun leden enz.

Wel hadden zij een hoog-socialistisch beginselprogram, ook uit het genie van Marx afkomstig. Maar dat was theorie. Dat was slechts gezamenlijke propaganda, geen daad.

In die nationale partijen kwam nooit iets voor dat de vraag stelde: kapitalisme of socialisme, hervorming of revolutie. Jaren lang.

Zo werd de revolutie theorie, en de hervorming praktijk.

En nooit kwam er iets voor, in die periode, dat aan de nationale partijen de eis stelde: Wees internationaal. Met de daad. Werp uw nationalisme af.

Zo werd de Internationale, ondanks alle theorie, ondanks de eerlijkste en schoonste propaganda, ondanks alle schone leuzen, een verzameling van partijen die verbetering zochten, en die ze alleen zochten voor zich, nationaal.

De waarheid van een theorie, van een leuze wordt echter alleen door de daad bewezen.

De grote massa van de Internationale Partij bestond uit mensen die verbetering wilden voor zich, voor de mensen van hun vak, van hun klasse, van hun natie. Meer niet. Het internationale socialisme was slechts hun hoge leuze. Voor internationalisme ontbrak de praktijk.

Zo was, zelfs in die schone heldenperiode van de leerlingen van Marx, en van de oude Internationale - die revolutionair-theoretisch-praktische, die met Lassalle aanvangt en langzaam in de jaren negentig eindigt - de Internationale een verzameling van partijen die elk voor zich leefden, en die daarom toen ook zelfs geen uiterlijke band meer bond.

De theoretisch-praktische-revolutionaire periode werd in de landen van Europa waarover wij hier spreken, gevolgd door een andere.

Aangelokt door het succes dat de arbeiderspartijen hadden, kwam de grote massa arbeiders, op hervormingen belust. De niet-vurigsten, de niet-besten, de niet-dappersten. De middelsoort. De massa.

De massa is onder het kapitalisme overwerkt, zonder geestelijke ontwikkeling. Zij, de overgrote meerderheid van haar, lette alleen, kon toen alleen nog letten op het dagelijkse, het werk, het brood, het kleine voordeel. Deze massa kwam.

De strijd was ook gemakkelijker geworden. De arbeiderspartijen waren eindelijk erkend. De regeringen en patroons hadden iets toegegeven, waren hier en daar hun tegemoet gekomen. De grote nationale massa kwam, tuk op hervormingen. Op hervormingen alleen. En dat grote aantal begon zich te doen gelden.

Door het grote aantal kon men macht veroveren. Door de vele stemmen zetels. Hoe de kwaliteit van die personen was begon er minder toe te doen.

Onder deze massa, in de nationale vakverenigingen en de nationale partijen, werd hervorming alles. Verbetering van levensstandaard het doel. De theorie, het revolutionaire ging verloren. En daardoor het internationale geheel. Deze dingen werden geheel tot woord.

Toen kwam het revisionisme op dat deze praktijk tot theorie maakt. De leer die zegt: “arbeiders, arbeiders der natie, verbindt u voor hervormingen. Hervorming, de weg naar het doel, is alles. Verbindt u ook met de bourgeoisie, met een deel van haar, dan krijgt u nog veel meer hervormingen.”

En die leer schoot wortel in de hoofden van die massa, de daarvoor zo ontvankelijke arbeiders - vooral ook omdat er tijden kwamen van prosperiteit - omdat er een goudstroom kwam over Europa, na Californië en Australië, uit de Transvaal, en de gedachte in hun hoofden naar revolutie werd al vager en vager, de gedachte aan hervorming werd het enige. Zo werd de massa.

Toen kwam ook een ander soort leiders.

In de eerste dagen had men de principiële mannen gehad, mensen die ontvlamd waren door de idee van het socialisme en alles daarvoor over hadden en van haar propaganda alles verwachtten. Die de grote moed hadden, de waarlijk revolutionairen geest en wil en kracht. Die vooral ook, voor zover zij geen arbeiders waren, trachtten de bourgeois af te schudden en zich geheel te verplaatsen in de massa, in de arbeidersklasse.

Die zich verplaatsten of trachtten te verplaatsen, in de hoogste idee die zij zich konden vormen, van een zich vrij strijdende arbeidersklasse. Die naar dat ideaal al hun daden en woorden en voorstellen richtten. Met meer of minder helderheid verkondigden zij de revolutie aan de arbeiders en tegen de bourgeoisie.

Dat waren Bebel, Guesde, Liebknecht, Plechanov, Axelrod, Kautsky, Mehring, Labriola, Lafargue, Hyndman, Quelch, Domela Nieuwenhuis in zijn eerste periode, Van der Goes en vele anderen.

Maar toen de macht kwam, kwamen er anderen. Filantropen, ethici, hoog en fijn ontwikkelde burgerlijke, zwakken, eerzuchtigen, gewetenlozen, bedriegers van de massa. Zeer veel welwillenden en onnozelen, die van het socialisme en van zijn theorie niets wisten. Bedriegers uit zichzelf. Beroepspolitici die het socialisme tot vak, tot winstgevend bedrijf, tot levensonderhoud maakten.

En deze grepen alle, uit filantropie, burgerlijke ethiek, hoog en fijn begrip, eerzucht, domheid, onwetendheid en gebrek aan karakter of geweten, praktische zin, naar het revisionisme.

Revolutie was onmogelijk, of slecht, of te ver. Hervorming, dat was mogelijk en nabij en goed en winstgevend. Maar de arbeiders zijn zo zwak, zo dom, hun aantal stemmen in het parlement en de Raad te klein. Laat ons daarom compromissen sluiten met de bourgeoisie.

De ouden, de radicalen, ziende dat het hoge, het ideale, het revolutionaire verdween, verzetten zich. Maar het hielp niet, de massa was zelf, overal, zo op hervormingen, daarop vooral, vaak daarop alleen, gespitst dat zij gehoor gaf aan de reformisten en de raadgevingen van de radicale idealisten, die hun trouwens de revolutie niet geven konden, in de wind sloegen.

Meer en meer werd aldus de theorie, de revolutie een zaak van het hoofd waaraan de besten nu en dan eens, als iets schoon en hogers dachten, een zaak van het hart waarvoor dit nu en dan eens klopte. Maar het gewone, het dagelijkse, het altijd bij hen zijnde, waaraan de massa geregeld dacht, nacht en dag, dat werd de praktijk, de hervorming.[29]

De vakvereniging die alleen voor het kleine strijdt, die alles bereikt door kleine concessies van, en contracten met de patroons, werkte dit zeer in de hand.

Overal werden nu de bestuursplaatsen in alle vakverenigingen ingenomen door reformisten. Overal vulden deze de besturen van de partijen, de redacties der kranten, de gemeenteraads en parlementszetels. Weldra waren zij overal de meerderheid, en in de meeste landen de enige leidende macht.

Maar zowel in de vakbeweging als in de politieke partijen zijn het de leiders, de afgevaardigden, en de besturen, dus de enkele personen die in het parlement, de raad, tegenover andere partijen en in besprekingen met de patroons de overwinning behalen, zij het dan ook slechts de schijn daarvan.

Het zwaartepunt verplaatste zich daardoor van de massa naar de leiders. Er ontstond een arbeidersbureaucratie. De bureaucratie hecht echter uit haar aard aan het bestaande.

De massa, geheel en al op winst belust, niet op revolutie, werd door de leiders daarin nog meer versterkt. Zij liet daartoe alles aan de leiders over, werd indolent en traag. En hoe minder actief, hoe minder zelfhandelend de massa werd, des te meer zagen wederom de leiders zich zelf als de eigenlijke dragers van de beweging aan. Des te meer gingen zij denken dat de actie der arbeiders vooral is de tactiek, en het compromis, die zij bedenken, en dat de middelen der arbeiders zelf niets zijn dan het stembiljet, het betalen der verschuldigde bijdrage, en af en toe een vakstrijd of een demonstratie. Dat de massa eigenlijk een passieve massa is, die geleid wordt, en zij zelf de actieve kracht.

Dit is de tweede fase van de socialistische beweging, die na de eerste theoretisch- en praktisch-revolutionaire komt. Men zou haar kunnen noemen de theoretisch en praktisch hervormende.[30]

Zo was het in Engeland, in de Partij van de Arbeid. Zo werd het in Frankrijk, waar men zo ver ging dat socialisten minister werden. Zo ging het in België waar men de actie der massa voor het algemeen kiesrecht smoorde, in Holland waar men zich aan het liberalisme vastketende, in Italië waar men zich aan de radicalen verkocht. Zo ging het in Duitsland waar men de dempingspolitiek toepaste en de actie van de massa voor het Pruisisch kiesrecht onderdrukte. Zo ging het in Zweden, Denemarken, Zwitserland, overal op eigen door de politieke en economische verhoudingen bepaalde wijze, maar overal met het resultaat: afbrengen van de revolutionaire idee, vestigen van de aandacht van het proletariaat op de kleine hervorming alleen, onderwerping aan de leiders, afzien van alle eigen massa-actie.

De nationale partijen in Frankrijk, Engeland, Duitsland, in alle landen, werd een massa die alleen op het kleine nationale aasde, en aan het kleine nationale dacht. Maar door het militarisme en imperialisme, die al het geld voor zich eiste, kwam nu het kleine, de hervorming, juist niet meer. Maar des te meer beloofden de reformisten de hervormingen. En des te meer werd de massa hierdoor gedemoraliseerd. Want niets is demoraliserender, verderfelijker, dan dat er valselijk aan de massa wordt beloofd, en dat er niets komt. En dat de massa aldoor maar gelovig op hervormingen wacht.

Maar steeds meer kwam het internationale imperialisme op. En steeds nodiger werd, in plaats van het kleine nationale, het internationale alles-omvattende.

En daarom hielden, ondanks zich zelf meer instinctief dan bewust, al deze reeds grotendeels reformistisch-zwakke partijen de nieuwgestichte Internationale in stand, het ijdele lichaam dat wij kennen, en dat nu uiteen viel.

De reformisten vestigden de ogen van die reusachtige wereldklasse, die alle machten der aarde, der natuur en maatschappij, aan zich onderwerpen zal, op de enkele centen loon en de schamele zeldzame arbeidswetgeving alleen. Het reformisme vestigde de aandacht van hen, van die klasse, die de grootste wereldmacht die er ooit was, het kapitalisme, en haar dragers, de kapitalisten van bank, van trust, en van het imperialisme moet ten onder brengen als vijanden, op hun schone woorden waarmee zij de arbeiders bedwelmen, en zei hun dat ze die geloven moesten en met hen een verbond sluiten.

Door enkele onozelen, of onwetenden, of eerzuchtigen werd die reusachtige klasse getemd. Door haar eigen onverstand en slaafsheid ging die klasse onder.

Nog eens gelukte het, wat duizendmaal op de wereld is gelukt, maar wat nu niet meer gelukken moest, omdat deze klasse nu waarlijk de oppermacht, de alleenheerschappij, de almacht veroveren moet: De massa te maken tot dienaren van de heersers... door bedrog. Dit gelukte weer, aan de bourgeoisie, door de reformisten, door de sociaaldemocratie.

Er zijn reformisten die zo ver gaan dat zij voor de kapitaalsexpansie door koloniën en invloedsferen zijn, voor de koloniale politiek. Zij vragen niet of het proletariaat daardoor klassenbewust, rijp voor de revolutie, van binnen, in de geest, revolutionair en socialistisch wordt. Zij vragen alleen naar het onmiddellijk voordeel... voor het kapitalisme.

De koloniale politiek, de nationale koloniale politiek - dus ook het imperialisme - dus ook de imperialistische oorlog, kunnen, zoals wij boven aantoonden, door de kapitaalsexpansie die zij brengen, enorme voordelen, voor de bourgeoisie van de natie opleveren. Zij brengen nieuwe kapitaalbelegging, vergroting van de industrie, nieuwe rijkdom. Zij breiden handel, transport, kortom het hele economische leven van de natie enorm uit. Wel brengt het ook, als het proletariaat meedoet, ondergang van het klassenbewustzijn van de massa, en dus op de duur ondergang van het proletariaat. Brengt het voor het proletariaat zware druk, belastingen en militarisme, oorlog en scheuringen, maar dit doet er voor die reformisten niet toe. Als het kapitaal zich maar uitbreidt en bloeit.

Daarom zijn vele, de groot-burgerlijke reformisten, voorstanders van koloniale politiek, en dus imperialisten.

Zo bv. Schippel en Calwer in Duitsland, Van der Velde, die de annexatie van de Congo door België goedkeurde, in België, Van Kol, die een opdracht van de regering aannam om het imperialisme in India te bevorderen, in Holland, enz. Andere reformisten zijn voor de koloniale politiek om de kleine directe verbeteringen die zij voor het proletariaat brengt, ook onverschillig wat er in de toekomst door komt.

Wij hebben boven gezien, dat de koloniale politiek, en dus het imperialisme, aan sommige grote of kleine groepen van arbeiders directe kleine voordelen kunnen geven. Er komt werk en loon. Ook voor de kleine burgers, de kleine bazen en winkeliers, vallen er druppels van de gouden winsten in de koloniën gemaakt. Daarom zijn de Duitse kleinburgerlijke reformisten, zoals Bernstein en Noske enz. enz., voor de koloniale politiek.

Daarom zijn in Holland de kleinburgerlijke reformisten, zoals Troelstra, Schaper, Vliegen, de Kamerfractie, de gehele leiding, en bijna alle leden van de SDAP voor de koloniale politiek, en vijand van de zelfstandigheid en de onmiddellijke vrijmaking van India.

Daarom zijn in alle kolonies bezittende en imperialistische landen van de wereld: Engeland, Duitsland, Holland, Frankrijk, België, en ook in die waar men op wereldhandel, wereldinvloed, wereldgezag hoopt: Italië, Amerika, Australië, enz. enz., een menigte van de leiders, en een massa van de arbeiders voor koloniale politiek, d.w.z. voor het imperialisme.

Het was dus juist de koloniale politiek die de revisionisten bevorderden. En daarvan juist beloofden zij de arbeiders grote winst. En de arbeiders, belust op winst, gingen juist daarop in! Juist dat punt van de politiek, waarop het imperialisme berust, dat het imperialisme is, dat namen de arbeiders van de reformisten over, van hen aan.

Maar imperialisme is nationalisme.

Juist dat imperialisme, dat al nader en nader kwam, dat hen met oorlog, dood, ondergang en verscheuring dreigde, dat hen als mensen en als klasse vermoorden, vernietigen of eindeloos verzwakken zou, dat hun ook juist alle hervormingen zou ontnemen nu en voor jaren, door zijn militarisme en zijn waarschijnlijk eindeloze rij van oorlogen, dat imperialisme, die koloniale politiek namen de arbeiders... van de reformisten..., van de sociaaldemocraten..., van de sociaaldemocratische nationale partijen, en dus van de Internationale aan.[31]

De Internationale nam dus in de jaren van het imperialisme, die deze oorlog vooraf gingen, haar eigen ondergang van de bourgeoisie, en van zichzelf, aan.

De arbeiders, die alleen directe voordelen willen, moeten de koloniale politiek en dus het imperialisme aannemen en het nationalisme. Want die beloven onmiddellijke voordelen.

Alleen hij die dieper ziet, die begrijpt dat de koloniale politiek tenslotte groter nadeel geeft dan voordeel, en vooral hij die inziet dat zij het proletariaat verdeelt en verscheurt, kortom hij die wezenlijk revolutionair socialistisch voelt en denkt, hij kan zich tegen het nationale imperialisme verzetten ondanks zijn voordelen. En alleen hij die nog dieper doordringt en inziet dat het imperialisme alle kapitalismen van de wereld verenigt tegen het proletariaat, alleen hij kan het nationalisme geheel in zich uitroeien, en met het wereldproletariaat zich verenigen tot één Bond, tot één revolutionaire strijd tegen het wereldkapitaal.

Maar door het reformisme en revisionisme was juist alle helder, diep, alle theoretisch inzicht en al het revolutionair en internationale gevoel verdwenen.

Het reformisme is dus de oorzaak, dat de arbeiders, toch al zozeer op het kleine uit, nog meer daarop alleen letten. Het reformisme, het kleine reformisme, is dus de oorzaak dat de arbeiders, toch al nationaal, nog nationaler werden. Het is de oorzaak dat de arbeiders, zelfs toen het imperialisme naderde, belust werden op koloniale politiek. Het is de oorzaak dat, terwijl het imperialisme naderde, de aandacht daarvan af werd gewend, en de arbeiders geen kennis daarvan kregen.

Daardoor, door het reformisme, zijn in alle landen de internationale leiders van de Internationale der arbeiders, en de arbeiders zelf - wat zij ook van zichzelf mogen denken en wat hun mond ook moge spreken - inderdaad nationalisten, imperialisten, en zelfs, als de oorlog dreigt, chauvinisten.

De reformisten, het reformisme, zijn, naast de onkunde van het proletariaat, de schuld dat het proletariaat zich zelf aan het imperialisme, de wereldoorlog, zijn eigen ondergang, heeft overgegeven. Dat het zich niet verzet heeft (zichzelf door verzet niet heeft sterker gemaakt), maar met vreugde en geestdrift zelfs zijn eigen verzwakking is tegemoet gegaan.

Het was hun alleen om hervormingen te doen, en juist daardoor, doordat zij de revolutie niet meer wilden, hebben zij hun verzwakking, ondergang en scheuring geoogst. Het was hun alleen om het nationale te doen, en juist daardoor zijn zij nationalisten en imperialisten geworden. Het was hun alleen om de hervorming binnen de natie te doen, en juist daarom zijn zij door het internationale geweld van het imperialisme overwonnen.

Als men nu bedenkt dat al die zo geaarde partijen, alleen nationaal optraden, en dat nog geen gelegenheid bestaan had ooit, om op te komen samen internationaal, als één geheel tegen het kapitaal, dat dus dat strijden voor een klein doel - dat maar in kleine, beperkte nationale omgevingen plaats had, die het oog niet gewennen aan het zien van de strijd van het gehele proletariaat tegen het gehele kapitaal - hun enige strijd was, dan ziet men in dat toen daar langzaamaan die grote wereldbotsing tussen kapitaal en arbeid naderde, door het imperialisme, dat die wereldstrijd brengt, dat de gehele arbeidersklasse op één front plaatst tegen het gehele wereldkapitaal, dat toen de arbeidersklasse dit niet zag, dat zij aldoor maar bleef kijken in het nationale kleine kringetje, naar het eigen kleine belang.

Slechts enkele bladen in Duitsland leerden het proletariaat wat het imperialisme is. De meeste, waaronder het centrale orgaan de Vorwäts, en ook het wetenschappelijke orgaan de Neue Zeit, deden wat zij konden om het imperialisme voor te stellen als niets te maken te hebben met de as waarrond de politiek wentelde, en niet tot het hoofdpunt van de aandacht en de actie van het proletariaat te maken. En in de overige landen was er, zover wij weten, behalve De Tribune in Holland, geen enkel blad dat dit deed.

De revisionisten: de Bernsteins, de Adlers, de Van der Veldes, de Jaurès, de Vliegens, de Brantings, wij noemen slechts de besten, hadden de aandacht van de arbeiders op het kleine gevestigd. De arbeiders waren daarmee bezig.

Met een betere belasting, met een verzekering voor de oude arbeiders - dikwijls alleen met de hoop daarop - met de mogelijkheid van een combinatie met liberalen of Fortschrittler of radicalen die een beter kiesrecht zouden brengen...

Zij staarden naar de leiders, naar de parlementen en deden zelf niets. Van de leiders uit de parlementen moest het goede komen.

Langzaam, met ijzeren schreden, naderde het imperialisme. Eerst werd Egypte bezet, toen Transvaal, dan China. Duitsland, het wereldland van het kapitaal, werd omcirkeld door vijandige machten.

De arbeiders merkten het niet.

Weet u, lezer, wat het imperialisme is? Het is de hoogste vorm van klassenstrijd die er tot nu toe bestaat. Het is daardoor ook de volkomen, de afdoende weerlegging, de weerlegging met de vuist die het neerslaat, van het revisionisme.

De revisionistische theorie heeft nooit iets betekend. Kautsky heeft haar onmiddellijk en afdoend weerlegd. Van haar verzachting van de klassenstrijd, van haar uithollingstheorie, van haar grote verwachting van de trust, de ontwapening, de middenstand, het nieuw-liberalisme is niets gekomen. De theorie, was grondeloos. De revisionisten hebben zich op het terrein van de praktijk teruggetrokken, om alleen daar de arbeiders te begoochelen en met het maanzaad van ijdele verwachtingen te vergiftigen. Maar die praktijk, het enige wat van hen over is, die praktijk, het imperialisme, komt en grijpt ze bij de keel en slaat ze dood.

Stel het u voor lezer, zoals de ontwikkeling ging:

Daar waren de arbeiders aller landen bezig met hun mooie plannen, hun door de reformisten gemaakt. Met hun verzekeringen, belastingstelsels, kieswetten en pensioenen, door behulp van liberalen te verkrijgen. Wat werd er niet voor gedaan om toch maar die kleine vooruitgang te winnen! Hier ging men in ministeries, daar sloot men een verbond met de liberalen, daar kroop men, daar vernederde men zich, daar dempte men de eigen actie, daar dreef men de marxisten uit.

Alles was in volle actie. Als kleine dwergen waren de duizenden afgevaardigden aan het werk, en de miljoenen, de massa, waren in volle afwachting.

Daar naderen wie? - De ondergang. De dood.

Het imperialisme is de ondergang en de dood. Voor miljoenen arbeiders, voor hun kinderen, vrouwen, vaders en moeders. Het is de stilstand, de achteruitgang, de dood van hun organisatie, voor langen tijd.

De revisionisten, de Troelstras, de Südekums, de Scheidemanns, de Anseeles, de Turatis, de Franks, de Macdonalds, paradeerden bij de bourgeoisie, beloofden te stemmen voor alles, zelfs voor de oorlogsuitgaven! Bezochten vorsten, legerhoofden, beloofden, al dinerend en paraderend en vertegenwoordigend, de bourgeoisie hun stem, aan de arbeiders gouden bergen, prachtige vooruitgang, democratie, als ze hen maar wethouder, minister, afgevaardigden maakten en op hen vertrouwden. Daar naderde langzaam, maar op ijzeren voeten, de eerste waarlijk groot-imperialistische wereldoorlog. De revisionisten hadden: hervormingen voor het heden beloofd. De hervorming komt: de dood. De revisionisten hebben aan de arbeiders democratie beloofd. Er komt gelijkheid! Zij komt, maar in de dood. Kapitalist en arbeider zijn waarlijk in de dood gelijk. De revisionisten hebben algemeen stemrecht beloofd, als men maar in de liberalen geloofde. De liberalen geven de arbeiders het stemrecht. In de dood! De doden, de duizenden arbeiders protesteren met hun dode stem. De revisionisten hebben, als men hun tactiek slechts volgde, de verzoening van de klassen beloofd. De oorlog verbindt ook alle klassen in de dood. Het revisionisme had ook de verzoening der mensheid beloofd en ontwapening! De volken der aarde staan in rijen van duizenden kilometers tegenover elkaar, druipend van bloed! De revisionisten hebben de verzachting van de klassenstrijd beloofd, de wereldoorlog, het imperialisme aller naties, zij is de verscherping van de klassenstrijd, zoals er nog nooit plaats vond, sinds het kapitaal bestaat. De revisionisten hebben voordelen van koloniale politiek beloofd, de koloniale politiek brengt juist de ondergang. De revisionisten hebben hervorming voor de toekomst beloofd. Na deze oorlog dreigt nieuwe oorlog, nieuwe bewapening. Dus verkwijning en ondergang. En dus geen hervorming.

Een klasse die 20 jaar gehoord heeft dat zij in de bourgeoisie vertrouwen moet hebben, kan haar niet meer bestrijden. Terwijl de revisionisten (met de burgerlijke partijen) de arbeiders vooruitgang beloofden, bereidden zij door de arbeiders te verblinden, de ondergang voor van het proletariaat. Dit is het toppunt van het revisionistische bedrog waartoe het komen moest.

Maar het is ook de ondergang van het revisionisme, van de strijd-voor-het-kleine-alleen. Het is de ondergang van deze tweede, de hervormende, fase van de arbeidersstrijd.

Want de reformisten zijn niet alleen, naast de kapitalisten en de onkunde der arbeiders, de oorzaak van de machteloosheid, de onwetendheid, de lafheid, het nationalisme, het chauvinisme, het imperialisme van nu van het proletariaat, van de ellende, de scheuring, de verzwakking nu, maar zij zijn ook de oorzaak van mede-verantwoordelijkheid voor en mede-schuldig aan al wat na de oorlog komen zal: de verzwakking voor lange tijd, de ellende, het ophouden van alle hervorming, de noodzakelijkheid om met een zeer verzwakt proletariaat de strijd, de noodzakelijkheid misschien om met een geestelijk gedemoraliseerd proletariaat de strijd voor de revolutie te herbeginnen.

O, mocht het door de uitslag en de afloop en de ellende en de gevolgen die deze oorlog brengt, gebeuren dat de reformisten, en al wat hun gelijk is, door het arbeidende volk werden weggevaagd!

De schrijver van deze brochure en de partij waartoe hij behoort, heeft reeds vele jaren geleden het proletariaat van hun land gewaarschuwd. Hijzelf en de leden van zijn partij hebben in talloze vergaderingen, brochures en couranten artikelen over het imperialisme, tot de oorlog toe, gezegd dat van alle schone beloften van de bourgeoisie en revisionisten niets komen kon, want dat het militarisme, de koloniale politiek, kortom het imperialisme alle geld voor zich eist, alle vooruitgang tegenhield, de lasten verzwaarde, en dat waarschijnlijk een wereldoorlog, een tijdperk van wereldoorlogen in aantocht was. Daarom vooral veroordeelden wij het samengaan met burgerlijke partijen, die niets zouden doen. Wij zijn daarom door de revisionisten uit de Nederlandse sociaaldemocratie gesmeten en hebben een eigen partij moeten stichten! Wij zijn om het imperialisme, dat wij bestrijden wilden, maar dat zij steunden, uit de sociaaldemocratie geworpen. De arbeiders kunnen nu zien wie gelijk heeft gehad.

_______________
[28] De redenen waarom de Independent Labour Party in Engeland tegen de oorlog is, zijn kleinburgerlijke redenen. Het zijn little-Englanders, Zij menen dat Engeland genoeg koloniën heeft.
[29] Een korte tijd bracht de Russische revolutie enige verbetering, in Oostenrijk en Pruisen in de kiesrechtstrijd.
[30] In deze periode - wij zeiden het al - die met de opkomst van het imperialisme ongeveer samenvalt, komen, althans in de krachtige imperialistische landen, d.i. Duitsland, Frankrijk, Holland, België (Engeland vormt zoals wij zien zullen een uitzondering) de minste hervormingen. Terwijl in de revolutionaire tijdperken betekenisvolle verandering in de wetgeving werd bereikt, komen zij nu zo goed als niet meer. Holland is daarvoor een zeer goed voorbeeld. Door de eerste revolutionaire stroom kwam een zeer grote verbetering in het kiesrecht. Door de revolutionair-theoretisch-praktische propaganda werd de Ongevallenwet bereikt, die aan door de arbeid invalide arbeiders 70 percent geeft van het loon, zonder dat zij zelf iets betalen. In de reformistische periode kregen de arme mensen, niet de arbeiders, de belofte dat, als zij zeer arm zijn en zich goed gedragen en de gemeente dit erkent, zij 2 gulden in de week zullen ontvangen. Dus een verplaatsing van de armenzorg. Van recht tot aalmoes, dat is de overgang van revolutie tot reformisme.
Hetzelfde ziet men in Duitsland. Sociale wetgeving werd door de radicale tactiek bereikt, door de reformistische: niets. Hetzelfde in België. Uitbreiding van kiesrecht door revolutionaire tactiek - door de reformistische: niets. En wat bereikten in Frankrijk: Millerand, Briand, Viviani? Men zou kunnen vragen: hoe is het mogelijk, dat juist onder het imperialisme het reformisme bloeit. Daar het imperialisme toch de hervormingen belet.
Het antwoord hierop is: Voor de reformisten bestaat het socialisme, de arbeidersbeweging, uit strijd voor hervormingen alleen. Zij kunnen zich een andere arbeidersbeweging niet voorstellen. Hoe minder dus de hervormingen komen, des te meer moeten zij ze voorspiegelen, en altijd weer nieuwe. Anders was hun gehele leven, en de arbeidersbeweging, naar hun mening, doelloos, niets meer. Voor Vliegen, Schaper, Hugenholtz, ter Laan, etc., om alleen Holland te noemen, bestaat hun leven en de arbeidersbeweging, uit aldoor meer en altijd nieuwe hervormingen voorspiegelen, als lokaas voorhouden aan het proletariaat. En de SDAP en het Hollandse proletariaat ziet alleen naar die spiegel en aast op dat lokaas. En onder het imperialisme daarom te meer, omdat dit juist hervormingen onmogelijk maakt.
[31] Er waren er die vóór de oorlogsbegroting wilde stemmen. Alleen maar om hervormingen te krijgen. Hervormingen die door het imperialisme toch niet konden komen. - Zo de SDAP in Nederland.