Bron: hoofdstuk uit het boek “Troubled Times”
Vertaling: LSP, 2010
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Vraagstukken van de burgeroorlog • Marxisme en opstand • Straatgevechten, barricade en opstand |
De term “vredesproces” is steeds meer een verkeerde beschrijving voor de ontwikkelingen in Noord-Ierland. Het politieke proces dat voortkwam uit het vredesproces is in een bijna continue crisis. Zelfs als het Noord-Ierse parlement stand houdt en de sectaire politici verenigd blijven rond hun postjes in de regering, dan nog is dit geen stap naar eenheid of vrede, maar naar verdeeldheid en verdere conflicten. Een paar jaar geleden waarschuwden we al dat het zogenaamde vredesproces eerder een “herverdelingsproces” was. Dat wordt nu jammer genoeg bevestigd.
De situatie vandaag is erg verschillend van die in de jaren 1970 en 1980. Er is uiteraard ook een andere wereldsituatie. Wie de huidige gebeurtenissen bekijkt door een verouderde bril van een oud politiek perspectief dat tien of twintig jaar geleden van toepassing was, zal vandaag weinig correcte inschattingen maken.
Een perspectief is geen blauwdruk, maar een gids tot actie. En om te kunnen tussenkomen in een situatie is de eerste en absoluut fundamentele voorwaarde dat we een begrip hebben en een correcte analyse maken van wat gebeurt. Enkel dan kunnen we juiste conclusies trekken en correcte slogans naar voor brengen.
In deze brochure willen we de veranderde situatie uitleggen en de aard van het huidige conflict definiëren. Het doel is niet om te verklaren wat onmogelijk te voorzien is: zal het Noord-Ierse parlement standhouden? En hoe lang zal dat gebeuren? Zal het IRA alle wapens inleveren? Het doel is eerder om het onderliggende proces te verduidelijken en de belangrijkste richting van de gebeurtenissen te bekijken en de echte aard van de krachten die daarbij betrokken zijn uit te leggen.
Toen het vredesproces begon, werden er bossen omgekapt om alle analyses en teksten van journalisten en academici gepubliceerd te krijgen over wat zij omschreven als het finale hoofdstuk van het conflict. Dit was een verkeerde inschatting en het deed wat denken aan hoe enkele jaren voordien ook Francis Fukuyama in de ineenstorting van het stalinisme het “einde van de geschiedenis” had gezien.
Wij gingen in tegen de illusies die door het vredesproces naar voor werden gebracht en legden uit dat er geen blijvende oplossing mogelijk was op basis van het kapitalisme. De vorm van het conflict kon veranderen, er konden tussenfasen zijn die werden versterkt door uitputting en oorlogsmoeheid en vooral de ontwikkeling van klassenstrijd kon het nationalisme en sektarisme een tijd lang doorkruisen. Maar zolang het kapitalisme blijft bestaan, zal het onderliggende probleem en daarmee samen gaand de basis voor het voortdurende sectaire conflict eveneens blijven bestaan.
Tegen de achtergrond van [uitbarstingen van sectair geweld in] Drumcree, Holy Cross en de nachtelijke gevechten in zogenaamde “overlappende” wijken, wordt evenveel waarde gehecht aan het idee van een “eindspel” als er steun is voor het idee dat de geschiedenis ten einde is gekomen. Het vredesproces betekende het einde van de Troubles in de vorm die het meer dan twee decennia had aangenomen. Het maakte echter geen einde aan het conflict, het was eerder het begin van een nieuw en potentieel zelfs gevaarlijker hoofdstuk.
Er werd een speciale fase van het sektarisme aangevat. Dat is een stap achteruit voor de arbeidersklasse. Het idee van klasseneenheid en socialisme komt terug op de achtergrond. Sectaire ideeën zijn dominant, ook en bijzonder in de arbeidersbuurten. Dat is een ideologische maar ook een fysieke stap achteruit. In termen van het verklaren en begrijpen van wat er plaats vindt, is het een triomf van het irrationele boven het rationele. De waarheid en de realiteit werden ondergedompeld in de mist die werd gespoten door zowel het unionisme als de republikeinse kant.
De beste manier om de ideologische verwarring te doorprikken is door na te gaan hoe deze fase van het conflict zich heeft ontwikkeld en hoe het verschilt van wat voorheen bestond. Door een beeld te brengen van de Troubles sinds het begin in 1968 zien we dat de contouren van het huidige conflict terug te vinden zijn in wat voorheen heeft plaatsgevonden. Door de veranderingen te zien, kunnen we een duidelijker beeld hebben van wat er nu echt aan het gebeuren is en de richting waarin we gaan.
Het begin van de Troubles in 1968 nam de vorm aan van een massabeweging van de katholieke arbeiders en jongeren tegen de unionistische regering. De centrale eis was voor burgerrechten maar de ware reden voor de woede was het verzet tegen slechte huisvesting, werkloosheid en armoede.
Dit was geen sectaire beweging. Het was deels geïnspireerd door een radicaliseringsgolf die internationaal plaats vond, met vooral de revolutionaire algemene staking die Frankrijk in mei van dat jaar plat legde. Het was een revolte tegen de discriminatie en de repressie door het unionistische establishment, maar het was even goed een revolte tegen de nationalistische hiërarchie, tegen wat werd gezien als achterhaalde en weinig efficiënte opvattingen van het rechtse nationalisme. Het was een beweging in de richting van socialisme.
Deze beweging vond sympathie en steun onder lagen van de Protestantse bevolking. Delen van de Protestantse jongeren – en niet alleen jongeren van de middenklasse – waren eveneens aan het opschuiven in een radicale richting. Sommigen steunden en namen deel aan de eerste betogingen voor burgerrechten.
Onder de arbeidersklasse nam het militantisme toe en was er een groeiende radicalisering. Er was een machtige en vastberaden beweging van delegees die in staat was om onafhankelijk van de vakbondsleiding eigen standpunten in te nemen en acties te ondernemen. Het aantal “wilde” stakingen toonde dit aan, veel van deze stakingen leverden overigens resultaat op. De Noord-Ierse Labour Party groeide en de basis keerde zich naar links. Haar basis bevond zich vooral in de industriële arbeidersklasse die nog steeds vooral protestants was, maar haar leden en electorale steun oversteeg de sectaire scheidingslijnen. Er waren katholieke arbeiderswijken in Belfast, Ardoyne bijvoorbeeld, waar er in bijna ieder gezin Labour-kiezers waren.
Van oktober 1968 tot aan de lente van 1969 was er het potentieel van een sterke en verenigde beweging van katholieke en protestantse arbeiders en jongeren. Dit zou mogelijk geweest zijn indien de eisen voor gelijke rechten voor katholieken werden verbonden aan de strijd voor jobs, huizen en degelijke lonen voor iedereen. Een verenigde beweging dat het unionisme en nationalisme op haar grondvesten deed daveren, was in deze periode mogelijk. Maar dan was er wel nood aan een socialistische benadering.
Het potentieel werd niet ingelost, niet omdat de arbeidersklasse geen steun gaf aan socialistische ideeën. Het was omdat de leiding van de arbeidersbeweging niet bereid was om een socialistisch alternatief naar voor te brengen en daar echt voor op te komen. De leiding van de vakbonden en de Labour Party had amper aandacht voor de burgerrechtenbeweging en hield afstand van de massabeweging. Hierdoor was ze ook niet in staat om er richting aan te geven en een klassenoriëntatie mee te geven.
De stalinisten hadden invloedrijke posities in de burgerrechtenbeweging en stonden vooraan in het aanvallen van socialistische opvattingen. Zij stelden dat het beter was om beperkte eisen naar voor te brengen om de katholieke middenklasse niet af te schrikken. Diegenen die de beweging oprecht naar links wilden trekken, plaatsten het idee van arbeiderseenheid tegenover het idee van “katholieke eenheid”. Ze kregen heel wat steun, maar hadden amper enige ervaring en maakten elementaire fouten als gevolg van soms kinderachtige ideeën die door diverse ultralinkse groepen naar voor werden gebracht.
Het uiteindelijke resultaat was dat een kans werd gemist. De verschillende oppositiestromingen die zich tegen de unionistische regering en tegen de leidingen van unionisten en nationalisten verzetten, konden niet bijeen worden gebracht. Een revolutionaire kans had zich aangeboden, maar werd gemist. De geschiedenis leert ons dat er altijd een prijs wordt betaald voor gemiste kansen en in dit geval was het een bijzonder hoge prijs.
De rellen van augustus 1969 zorgden ervoor dat de troepen op straat werden ingezet. Dit vormde een keerpunt. In augustus 1969 werd de basis gelegd voor het geweld dat later zou volgen. De richting van de gebeurtenissen was niet langer naar links, maar wel naar een sectair conflict. De radicalisering die in het noorden was ontstaan na oktober 1968 was niet volledig verdwenen, het aan de macht komen van de conservatieve regering van Ted Heath in 1970 leidde tot een golf van syndicale actie die even goed voelbaar was in Noord-Ierland als in Groot-Brittannië.
Het verschil was wel dat de gebeurtenissen nu plaats vonden in een veranderde context. De arbeidersklasse had nog steeds de mogelijkheid om het conflict te stoppen, maar dan had ze het terrein dat verloren werd in augustus 1969 en onmiddellijk daarna moeten terugwinnen. Het was mogelijk om het initiatief uit de handen van de sectaire krachten te halen.
Het feit dat de arbeidersbeweging niet in staat was om dit te doen is in eerste instantie toe te schrijven aan de rol van de reformistische leiding van de vakbonden en de sectair gekleurde variant in de leiding van de Noord-Ierse Labour Party. De opvattingen van het stalinisme en het gauchisme bleven intussen een negatieve rol spelen.
De radicalisering werd niet gebruikt voor een klassenstandpunt en ging over in andere richtingen. Heel wat katholieke jongeren die zich bewust tegen wat ze de achterhaalde ideeën van het nationalisme hadden gekeerd, keerden terug naar zowel het officiële als het voorlopige IRA.
Dit was geen verwerping van socialistische opvattingen en ook niet van de methoden van massastrijd zoals deze voorheen dominant waren. De splitsing in de republikeinse beweging was het resultaat van de rellen van 1969 en het falen van de oude door het stalinisme beïnvloede leiding om de katholieke wijken in het noorden en westen van Belfast te verdedigen tegen unionistische aanvallen.
Diegenen die zich afsplitsten en de Provisionals vormden, waren rechtse nationalisten die zich even zeer verzetten tegen wat ze als de socialistische dominantie van de beweging zagen als tegen het feit dat er geen wapens in de wijken waren om zich te verdedigen. Zij vertegenwoordigden de conservatieve stroming van het nationalisme waartegen de arbeiders en jongeren in de burgerrechtenbeweging zich net hadden gekeerd.
De jongeren die nu bij de Provisionals aansloten, behielden hun radicalisme en slikten niet zomaar de oude republikeinse ideologie. Gedurende een lange periode moest de voornamelijk zuid-Ierse leiding haar rechtse en sectaire opvattingen verbergen met een camouflage van socialistisch klinkende retoriek om zo de jongeren uit het noorden in hun rangen te behouden.
Er was geen onmiddellijke basis voor een terugkeer naar een offensieve militaire campagne. De burgerrechtenbeweging kwam er na de vernederende nederlaag van de grenscampagne van het IRA eind jaren 1950. In de jaren 1960 was het idee van individueel terrorisme gediscrediteerd door het falen van die campagne. De burgerrechtenbeweging was een massale strijd waarbij tienduizenden op straat kwamen.
Augustus 1969 was ook een massale opstand waarbij volledige wijken werden afgesloten en straatcomités werden gevormd waarbij bijna de volledige bevolking deelnam aan barricades en de verdediging van wijken. De verdediging van de wijken was een centraal punt. Er was geen steun voor het idee van een aanval op andere wijken. De bevolking in de katholieke arbeiderwijken zou zich verzet hebben tegen bommencampagnes of schietpartijen in haar naam en ze zou de verantwoordelijken voor dergelijke acties hebben aangepakt.
De staatsrepressie veranderde de sfeer en bezorgde de Provisionals een massale steun onder de katholieke arbeidersjongeren. Er kwam een beslissend keerpunt toen het leger in augustus 1971 de bevoegdheid kreeg om willekeurig potentiële terroristen vast te houden. Een ander keerpunt was het bloedbad van Bloody Sunday in Derry in januari 1972.
Het individueel terrorisme is geen verlengstuk van massastrijd, maar het tegenovergestelde ervan. Het komt vaak voor indien er geen basis lijkt te zijn voor massastrijd, als massastrijd lijkt te hebben gefaald of indien een massabeweging zich terugtrekt. Voor de jongeren in de katholieke wijken leek het alsof de massastrijd voor burgerrechten niets had opgeleverd. Er was geen einde gekomen aan de armoede, de massale werkloosheid bestond nog steeds en de repressieve methoden van de staat waren enkel nog verder opgedreven. De vakbondsleiders en de leiding van de Labour Party bleef in het beste geval stilzwijgend toekijken naar de brutaliteiten van de staat.
Op dat ogenblik begonnen ultralinkse groepen in Ierland en Groot-Brittannië toe te geven aan de sfeer in de katholieke wijken en werd in verschillende mate steun gegeven aan de Provisionals. Wij gingen daar tegen in en legden uit dat de methoden van het individueel terrorisme nooit zouden leiden tot het omverwerpen van gelijk welke moderne staat.
Deze methoden zijn erop gericht om de staat te verzwakken, maar leidden steeds tot het tegenovergestelde. Het biedt een excuus om repressieve “noodmaatregelen” door te voeren. Bovendien zorgde een gewapende campagne met bommen en kogels, gelijk tegen wie deze gericht zijn, er voor dat de Protestantse arbeidersklasse zich afkeerde en in de handen van de reactie werd gedreven.
Het was niet de bedoeling van de meeste aanhangers van de Provisionals om het sektarisme op te drijven of om een oorlog met de unionistische paramilitairen te voeren. Er waren ogenblikken dat er rustig werd gereageerd op loyalistische moorden maar er waren ook ogenblikken dat er voor het minste incident sectaire vergeldingsacties plaatsvonden. De jonge vrijwilligers wilden zich vooral richten tegen de staat, tegen de Britse regering en tegen het leger. Ze zagen zichzelf als vrijheidsstrijders die een legitieme strijd voerden tegen onderdrukking en zich daarbij vergeleken met organisaties zoals de ANC in Zuid-Afrika.
Maar zowel op politiek vlak als in een oorlog tellen niet de bedoelingen en intenties, maar het uiteindelijke resultaat. Hoe goedbedoeld het ook was, het resultaat van de IRA-campagne was een fel verzet van de Protestantse bevolking. Dit bleek snel uit de groei van de loyalistische paramilitaire groepen eind 1971 en zeker in 1972. De voorlopers van groepen als de UDA bestonden al enige tijd. Zij hadden een verantwoordelijkheid voor de rellen in augustus 1969. Maar tot aan de eerste bomaanslagen van de Provisionals stonden ze relatief geïsoleerd.
Het opdrijven van de acties van de IRA begin jaren 1970 en het bombarderen van cafés in protestantse wijken veranderde deze situatie. Er ontstond een reactionaire sfeer, zeker in de traditioneel meer hard-line wijken in en rond Belfast. Duizenden jongeren sloten zich aan bij de UDA. Velen om hun wijk te beschermen, maar velen ook uit reactionaire overtuigen en er werd onder aanmoediging van unionistische politici steeds meer besloten om het IRA van antwoord te dienen met een campagne van contra-terreur. Tegen 1972 draaiden de loyalistische moorden en bomaanslagen op volle toeren.
De campagne van de IRA was niet alleen op verkeerde methoden gebaseerd maar ook op foutieve ideeën. De aanstichters van de campagne baseerden zich op een traditionele republikeinse visie. Groot-Brittannië had volgens hen Ierland verdeeld en hield aan Noord-Ierland vast wegens economische en strategische redenen, de protestantse bevolking bestond uit Britse marionetten die waren omgekocht met privileges. Als de Britten zich zouden terugtrekken, dan zou een meerderheid tot inzichten komen en de ware “Ierse identiteit” erkennen en hun lot verbinden aan dat van de andere landgenoten.
Dit beeld klopte niet. De Britse heersende klasse had op dit punt liever de troepen terug getrokken uit het noorden en een Ierse eenmaking gerealiseerd om zo het volledige land op een eerder economische wijze te domineren in de plaats van op een directe politieke manier. Het was echter niet mogelijk om concrete stappen in die richting te zetten omdat dit onmiddellijk zou leiden tot een massaal protestants verzet. Iedere poging om een miljoen vijandige protestanten in een verenigd Ierland binnen te leiden, zou hebben geleid tot een burgeroorlog die wellicht zou zijn geëindigd met een nieuwe herverdeling van het land.
Het was ironisch dat de campagne van de Provisionals de woede onder de protestanten opdreef en op die manier een hereniging nog minder waarschijnlijk maakte aangezien het voor de Britse heersende klasse nog meer onmogelijk werd om die richting op te gaan. De militaire evaluatie van de IRA-leiding was even zwak als haar politieke analyse. In 1972, het bloedigste jaar van het conflict, werden ongeveer 100 Britse soldaten vermoord door het IRA maar de organisatie verloor zelf ook zowat 90 leden. De militaire strategie bestond volgens opperbevelhebber Sean MacStiofain uit “escalatie, escalatie, escalatie.”
Er werd gedacht dat de Britse heersende klasse zou onderdoor gaan omwille van de politieke en militaire druk en uiteindelijk de troepen zou terugtrekken. In juli 1972 werd een kort bestand aangekondigd en een IRA-delegatie trok naar Engeland voor onderhandelingen met minister William Whitelaw. De delegatie onderhandelde niet echt, er werd een lijst van eisen overhandigd die de Britten moesten inwilligen.
Nu geen akkoord mogelijk was met de IRA-leiding keerde de heersende klasse terug naar haar vroegere politiek om te proberen de IRA militair te bedwingen. Daartoe werd een dubbele tactiek gehanteerd. Enerzijds werd een ijzeren repressieve greep op de katholieke arbeidersbuurten behouden. Tegelijk werden politieke toegevingen aangeboden om een deel van de katholieke bevolking over te winnen. Dat versterkte de SDLP en het isoleerde de IRA waardoor de militaire optie voor de Britse heersende klasse makkelijker werd. Dit was een tactiek van de fluwelen handschoen en de ijzeren vuist.
De Britse heersende klasse had er geen belang bij om een “oranje” staat te behouden. Van bij het begin van de burgerrechtenbeweging had ze aangedrongen bij de Noord-Ierse regering om toegevingen te doen om het protest onder controle te krijgen. Er werden veranderingen doorgevoerd in het electorale systeem, met betrekking tot de politie en op andere vlakken. Maar dat alles was te weinig en kwam te laat.
Met de val van de Noord-Ierse regering in 1972 besloot de Britse regering om zelf op directe wijze het land in handen te nemen waardoor het in de praktijk een Britse staat werd. De nieuwe regeerders maakten een einde aan het oude standpunt van een “protestantse staat voor de protestantse bevolking”, zoals dit werd verdedigd door de unionisten. Vanaf dit ogenblik was discriminatie op basis van godsdienst niet langer de basis voor de regeringspolitiek.
Er kwamen in de plaats daarvan andere veranderingen, onder meer om strikte criteria door te voeren bij het toekennen van woningen. In 1976 werd een aanwervingswet ingevoerd zodat er geen discriminatie meer mogelijk was bij het aanwerven van personeel. Uiteraard zou er meer nodig zijn dan wetten om een einde te maken aan discriminatie op dat vlak, zeker in een periode dat het aantal jobs (zeker in de industrie) sterk verminderde. Dat was overigens geen gevolg van lokale factoren, maar wel van de wereldwijde recessie die begon in 1974.
De ergste unionistische excessen op het vlak van tewerkstelling waren er in de openbare diensten, in het bijzonder in de lokale besturen en onder de ambtenaren. In de jaren 1970 was er een sterke uitbreiding van het aantal jobs in de openbare diensten. In de jaren 1960 waren er 12.000 ambtenaren, tegen de jaren 1980 waren dat er dubbel zo veel. Het religieuze evenwicht veranderde drastisch. In 1990 waren er 50.000 katholieken tewerk gesteld in de openbare diensten en dat was goed voor 36 % van alle jobs. Indien de veiligheidsdiensten niet werden meegerekend, ging het zelfs om 40 %.
De werkloosheid onder katholieken bleef nochtans wel hoger. Zelfs op het begin van de jaren 1990 hadden katholieken twee keer zoveel kans om werkloos te zijn als protestanten en niets wijst er op dat dit intussen is veranderd. Dit komt door een reeks factoren. Er zijn de overblijfselen van vroegere discriminatie. Maar een belangrijke factor is ook de aarzeling van private bedrijven om te investeren in de minder toegankelijke delen ten westen van de Bann en in het grensgebied waar heel wat katholieken wonen. Net zoals gelijkaardige regio’s in het zuiden heeft deze discriminatie alles te maken met de winstgevendheid en niet zozeer met religie.
Terwijl de Britse heersende klasse aan de ene kant veranderingen doorvoerde als antwoord op de bekommernissen van de katholieken, werd anderzijds de repressie in de katholiek arbeidersbuurten opgedreven waardoor nieuwe conflicten ontstonden. De Britse staat kwam van buitenaf tussen en paste daarbij het oude adagium van het VS-leger toe: in een burgeroorlog moet je je baseren op één zijde van het conflict en niet zomaar een kamp, je kiest best voor het sterkste kamp van diegenen die het meeste kans maken om te winnen.
De opeenvolgende Britse regeringen probeerde soms te balanceren tussen de twee gemeenschappen, maar hadden toch steeds een zelfde doel: een einde maken aan het IRA. Het klopt dat er soms maatregelen werden genomen om de loyalistische paramilitairen aan te pakken en dat een aantal protestantse arbeidersbuurten soms te maken kregen met repressie. Het klopt echter ook dat de Britse regeringen er geen probleem mee hadden om, indien het de politieke en militaire belangen diende, gebruikt te maken van paramilitairen om te moorden, bomaanslagen te plegen en andere acties te ondernemen.
De staat koos ervoor om zich op de protestanten te baseren en het merendeel van het repressieve arsenaal tegen de katholieken in te zetten. Dit was zo om pragmatische redenen en niet zozeer omwille van religieuze vooroordelen. Het feit dat deze repressie vooral tegen de katholieke wijken was gericht maakte dat de andere kant van het Britse beleid (het stapsgewijze wegnemen van de sectaire excessen van de oude unionistische staat) niet meer duidelijk was.
Voor de meerderheid van de katholieke bevolking leek het om begrijpelijke redenen dat er niets was veranderd. Het beëindigen van actieve discriminatie op het vlak van tewerkstelling betekende niet dat het kapitalisme plots werk kon aanbieden. In de unionistische staat werden de matrakken van de protestantse politie (RUC) ingezet tegen de katholieken. Het eenzijdig gebruik van het Britse leger doorprikte de illusie dat het onder Brits bewind anders zou zijn. De katholieken concludeerden hieruit dat de Britten voor meer van hetzelfde stonden: brutale repressie om het unionisme te versterken en het inzetten van unionistische marionetten om de controle op Noord-Ierland te behouden.
Dat was de conclusie die de Provisionals trokken en ze bleven er sindsdien grotendeels aan vasthouden. Ze gebruikten deze analyse om de katholieke arbeiders ervan te overtuigen dat ze tweederangsburgers waren en ze probeerden er hen van te overtuigen dat ze als katholieken moesten vechten voor hun rechten in de plaats van samen met protestantse arbeiders te vechten, terwijl deze protestantse arbeiders in de realiteit dezelfde ontbering en problemen kennen. Als ze stellen dat ze opkomen voor “gelijkheid”, ontkennen ze het feit dat er behalve op het vlak van repressie al drie decennia geleden in principe werd toegegeven aan de “gelijkheidsagenda”.
De onderhandelingen in Sunningdale waren een onderdeel van de strategie om toe te geven op het vlak van politieke rechten en er kwam gelijke toegang voor katholieken tot huisvesting, jobs en diensten. Wat in 1973 in Sunningdale werd overeengekomen, was in feite een voorloper van wat de republikeinse beweging uiteindelijk zou aanvaarden in het Goede Vrijdagakkoord van 1998, maar dan wel met minder toegevingen aan het unionisme.
De Ierse regering en de SDLP verdedigden het standpunt dat geen verandering aan de status van Noord-Ierland mogelijk was zonder de steun van “een meerderheid van de bevolking.” De Britse regering aanvaardde dat “indien in de toekomst een meerderheid van de Noord-Ierse bevolking aangeeft deel te willen uitmaken van een verenigd Ierland, de Britse regering die wens zou ondersteunen.”
De poging om nieuwe politieke structuren op te zetten mislukte. Het parlement van 1974 kwam ten val door de staking van de Ulster Workers Council in mei en de regering besloot om zich opnieuw te baseren op repressie zonder een politiek schaamlapje om dat te verbergen. Tegen dit ogenblik was de explosieve golf van woede aangewakkerd die zowel de republikeinse als loyalistische paramilitairen de wind in de zeilen had gegeven na 1971 sterk afgezwakt. In de plaats daarvan was er een groeiende oorlogsmoeheid die tot uiting kwam in openlijk verzet tegen de paramilitaire campagnes.
De illusie van een snelle militaire overwinning van het IRA was doorprikt. In de plaats van een gevecht met het Britse leger en het de Britse regering, waren de republikeinen steeds meer aan het vechten met de loyalisten. Tegen eind 1975 waren delen van de loyalistische paramilitairen vastberaden om hun campagne van sectaire moorden en brutaliteiten op te drijven, langs republikeinse kant was er een zelfde vastberadenheid.
Dit ging in tegen de algemene sfeer van afkeer tegen het schijnbaar eindeloze patroon van moorden en angst dat alles zou overkoken in een burgeroorlog. De arbeidersklasse kwam tussen met stakingen en lokale algemene stakingen tegen de moordpartijen. Het leidde tot het opzetten van de vakbondscampagne Better Life for All, als reactie op de brutaliteiten van republikeinen en loyalisten begin 1976.
De belangrijkste bijdrage aan deze campagne kwam van de sterke beweging van basisdelegees. Toen de vakbondsleiders de campagne in handen namen, betekende dit het einde ervan. Die leiders kwamen niet tussen om de beweging vooruit te helpen, maar om er zelf greep op te krijgen. Hierdoor werd het potentieel van een arbeidersbeweging tegen het sektarisme nooit volledig bereikt.
Onder bredere lagen van de arbeidersklasse bleef de sfeer grotendeels anti-sectair. Het kwam op een andere manier tot uiting met de vredesbeweging van 1976 en de onverschilligheid van protestantse arbeiders tegenover de pogingen van loyalistische paramilitairen en politici om hun succes van 1974 over te doen in 1977.
Het feit dat er geen steun meer was en geen duidelijke strategie, zorgde ervoor dat de paramilitairen geïsoleerd raakten. Dit leidde tot splitsingen waarbij onderlinge vetes aan de orde van de dag waren. Er waren duidelijk tekenen van crisis bij zowel de republikeinen als de loyalisten. Het is in deze periode dat de Britse (Labour) minister Roy Mason verklaarde dat hij het IRA zou oprollen. Repressie had tegen de achtergrond van een afnemende steun een zeker effect.
Het IRA moest zich herorganiseren en een meer geheime structuur aannemen. Dat was niet enkel een organisatorische verandering, het was een erkenning dat de escalatie-strategie was mislukt en dat de Britten niet op het punt stonden om terug te trekken. In de plaats van een laatste duw zou de beweging eerder een “lange oorlog” moeten voeren. De cyclus van massaverzet na 1960 was ten einde gekomen.
In 1979 kwam Margaret Thatcher aan de macht en zij zette het harde beleid van Roy Mason verder. Tijdens de hongerstakingen van 1980-81 ging ze te hard te keer waardoor de republikeinse beweging een nieuwe opleving kende. De regering stelde zich dermate hard op dat tien hongerstakers de dood vonden. Het zette de katholieke bevolking tegen de Britse regering op en zou een vruchtbare voedingsbodem voor Sinn Fein vormen.
Hiervoor had de republikeinse beweging amper enige electorale steun. Het IRA had in de jaren 1970 weinig aandacht geschonken aan een electorale politiek. In 1981 nam de beweging de eerste stappen naar een ernstige politieke strategie. Dit was niet het resultaat van een uitgewerkte politiek, maar eerder omdat het potentieel voor electoraal succes eerder toevallig tot uitdrukking was gekomen. Het overlijden van een parlementslid voor Fermanagh South Tyrone bood een kans om Bobby Sands als kandidaat naar voor te schuiven en op te roepen om voor de hongerstakers te stemmen.
Sands won de verkiezingen en hierna won ook zijn verkiezingsagent Owen Carron. Dit toonde de mogelijke politieke steun voor Sinn Fein. Hierop werd een dubbele strategie naar voor gebracht, een strategie van zowel het kieshokje als de gewapende strijd. Wij stelden destijds dat de electorale en militaire tactieken elkaar niet aanvulden maar uitsloten. De militaire tactiek was gebaseerd op een geheime organisatie, de politieke tactiek op massamobilisatie. Vroeg of laat zouden beiden met elkaar in conflict komen. Op dat ogenblik was het echter nog niet duidelijk dat de politieke methoden het zouden halen, de lange militaire geschiedenis van de republikeinen wees niet echt in deze richting.
Sinn Fein bouwde haar steun uit bij opeenvolgende verkiezingen en bracht daarbij een radicaal semi-socialistische imago naar voor. Het bracht een ontoegeeflijk standpunt over de nationale kwestie naar voor maar combineerde dat met een aandacht voor armoede, werkloosheid en andere sociale thema’s. De term “nationalisme” werd vermeden in verkiezingsmateriaal dat in stedelijke arbeidersbuurten werd verspreid. Het bewustzijn in deze wijken was eerder links, daar ging de “strijd” om een of andere vorm van een socialistisch Ierland. “Nationalisme” stond nog steeds voor de rechtse en contraproductieve ideeën die gediscrediteerd waren geraakt in het tijdperk voor de Troubles.
De meeste ultralinkse groepen lieten zich meeslepen door de groei van Sinn Fein. Sommigen sloten er zelfs bij aan omdat ze dachten dat het een nieuwe linkse kracht zou worden. De SWP steunde Sinn Fein bij de verkiezingen. Hun voornaamste kritiek was niet de politiek van Sinn Fein, maar het feit dat de republikeinen de “strijd” steeds meer inruilden voor electoralisme. Wij stelden dat de socialistische retoriek van Sinn Fein niet betekende dat het geen nationalistische organisatie meer was, inhoudelijk was het een reïncarnatie van de oude nationalistische opvattingen maar dan op een andere wijze naar voor gebracht.
De opkomst van Sinn Fein maakte een einde aan de politieke hegemonie van de SDLP onder de katholieke gemeenschap. Bij de verkiezingen van 1982 haalde Sinn Fein reeds 10,1 % van de stemmen tegenover 18,8 % voor de SDLP. Als deze trend zich verder zet en de meer gematigde rivaal aan de kant wordt geschoven, dan zal dit de strategie van de heersende klasse om de republikeinen te isoleren onmogelijk maken.