Bron: Hoofdstuk uit het boek “Troubled Times”
Vertaling: Militant Links (LSP), 1996
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Over het recht der naties op zelfbeschikking • Mondialisering, naties, volkeren, etnieën |
Het nationaliteitenvraagstuk is zonder twijfel één van de belangrijkste onderwerpen waarop we als marxisten vandaag een antwoord moeten geven. Lenin omschreef het tsaristische Rusland als een gevangenis van nationaliteiten – 57 % van de volkeren ervan waren niet-Russisch. Hij stelde dat de bolsjewieken zonder een correcte benadering op dit punt nooit de werkende klasse in 1917 naar de macht zouden geleid hebben.
Het probleem stelt zich vandaag wel op een iets andere manier dan in de tijd van Marx en Engels en zelfs van Lenin. Marx schreef in een periode waar het kapitalisme nog in staat was om de productiekrachten te ontwikkelen en de maatschappij vooruit te helpen. Een van de prachtigste verwezenlijkingen van het kapitalisme in deze progressieve fase is immers juist de assimilatie van volkeren tot een natie en het scheppen van nationale staten.
Lenin leefde in de periode van het imperialisme – de periode aan het einde van de vorige en het begin van de huidige eeuw toen de rest van de wereld in sferen van invloed en controle tussen de voornaamste mogendheden verdeeld was. De uitvoer van kapitaal naar de minder ontwikkelde landen maakte dat hun politieke en militaire dominantie verder versterkt werd door de economische onderwerping aan deze machtige kapitalistische mogendheden.
Geconfronteerd met de progressieve kenmerken van het kapitalisme onder de vorm van de creatie van nationale staten, trok Marx altijd de aandacht op de keerkant ervan: de dominantie en onderwerping van landen en naties door de opkomende nationale staten. Zijn geschriften over Ierland en de conclusie dat “De Engelse arbeidersklasse zich nooit zal bevrijden zolang Ierland niet bevrijd is van het Engelse juk” is daarvan een voorbeeld. Marx pleitte voor de onafhankelijkheid van Ierland en voegde er aan toe “dat na een afsplitsing weer tot een federatie kon gekomen worden”. In dezelfde geest verzette Lenin zich tegen iedere vorm van nationale onderdrukking:
“Hij die de gelijkheid tussen de naties en hun talen niet erkent en verdedigt en zich niet verzet tegen iedere nationale onderdrukking of ongelijkheid kan zichzelf geen marxist, zelfs geen democraat noemen”.
Na 1917 namen de bolsjewieken de Russische revolutie als voorbeeld om de nationale bevrijdingsbewegingen in de koloniale landen te inspireren en te ondersteunen. Nochtans benadrukte Lenin in zijn geschriften van voor WO 1 meermaals het feit dat het kapitalisme in de meer ontwikkelde gebieden van de wereld nog altijd in staat was om volkeren bijeen te brengen tot naties. Hij wees op “de historische tendens van het kapitalisme om nationale grenzen omver te werpen en om naties te assimileren – een tendens die zich met de jaren steeds krachtiger manifesteert en één van de belangrijkste drijvende krachten is die het kapitalisme tot socialisme omvormen”
Lenin werkte zijn programma met betrekking tot het nationaliteitenvraagstuk uit voor landen zoals die van Oost Europa en Azië die niet konden optornen tegen de economische macht van de imperialistische staten en aan wie de historische ontwikkeling van deze staten ontzegd werd.
Over het nationaliteitenvraagstuk in de meer ontwikkelde landen kon hij zeggen “dat dit probleem in de meeste westerse landen lang geleden opgelost was,” en ook dat tegen 1871 “West Europa omgevormd was tot een gevestigd systeem van burgerlijke staten die, als een algemene regel, nationaal eengemaakte staten waren. Vandaag de dag in de programma’s van de West-Europese socialisten op zoek gaan naar het recht der naties op zelfbeschikking verraadt dan ook iemands onkunde van de ABC van het marxisme.”
Zelfs in de periode dat Lenin dit schreef was dit waarschijnlijk al een eenzijdig standpunt, maar vandaag is het zeker niet meer geldig. Lenin, die altijd pleitte voor een analyse van het nationaliteitenvraagstuk binnen concrete en historische limieten, zou de eerste zijn om zijn conclusies vandaag opnieuw te onderzoeken. Nadat Lenin deze woorden neerschreef maakten we twee wereldoorlogen en twee periodes van lange economische depressie mee. Het nationaliteitenvraagstuk stelt zich vandaag opnieuw, niet alleen in de ex-koloniale wereld maar ook in de “gevestigde staten” in het westen. Samen met de economische crisis van het kapitalisme, het historische falen en nu de totale capitulatie van het reformisme en het ontbreken van een massaal revolutionair alternatief hebben in de meeste landen de voorwaarden voortgebracht voor een (her)opflakkering in één of ander vorm van het nationalisme.
Een bijkomende factor hierin was de ineenstorting van het stalinisme. Van de Balkan, over de Kaukasus tot centraal Azië zagen we een uitbarsting van nationale, etnische en religieuze conflicten. In sommige gevallen leidde dit tot een burgeroorlog maar op vele plaatsen blijft een ondergronds ongenoegen smeulen. In geen enkel geval kan dit opgelost worden op basis van het herinvoeren van het kapitalisme in die landen.
Algemeen gesteld zien we de tendens naar assimilatie van volkeren in naties, die merkbaar was in de vorige eeuw en zelfs toen meestal met de meest brutale methoden doorgevoerd werd, vandaag vervangen is door een tegengestelde tendens – naar een steeds grotere verdeeldheid en zelfs separatisme. De hereniging van Duitsland die onder niet herhaalbare voorwaarden plaatsgreep is hierop een enige uitzondering.
De natiestaten die in de ex-koloniale landen ontstonden, vooral in Afrika, zijn een karikatuur van de West-Europese natiestaten. Hun grenzen zijn niet het resultaat van een natuurlijke assimilatie van volkeren, maar werden kunstmatig opgelegd door het imperialisme.
Vandaag bestaan in die gebieden een complex geheel van identiteiten. Er is een algemeen gevoelen dikwijls als gevolg van een anti-imperialistische gevoelen dat zich uitdrukt als pan-nationalisme, panafrikanisme, een gevoel Latijns-Amerikaans te zijn of wat dan ook. Maar alle pogingen om hieraan op basis van het kapitalisme een organisatorische uitdrukking te geven, zoals bv. de pogingen om de Arabische staten samen te smelten, zijn mislukt en zullen altijd tot mislukken gedoemd zijn.
Er bestaat ook een zeker gevoel van ‘nationale’ identiteit op basis van de staten zoals die vandaag bestaan, hoe kunstmatig deze grenzen ook zijn. Arabieren zullen zichzelf beschouwen als Arabier maar ook als Egyptenaar, Syriër, Libanees of wat dan ook.
Door van de historische zwakheid en de economische impasse van de meeste van deze ‘naties’ zien we op een lager niveau het ontstaan van andere identiteiten op basis van stammen, religieuze kastes, ...
In de periode voor de onafhankelijkheid was de strijd tegen het imperialistische juk een éénmakende factor voor de ontwikkeling van een nationaal bewustzijn in koloniale landen zoals India en de meeste landen van Afrika. Na de onafhankelijkheid en met nationale bewegingen aan de macht die steunden op het kapitalisme, begon dit nationaal bewustzijn erop achteruit te gaan.
Van zodra de onafhankelijkheidsbewegingen zichzelf omvormden tot kapitalistische regeringen die niet in staat waren om de economische dominantie van het Westen te doorbreken, noch om een veilige toekomst te verzekeren, waren ze niet langer in staat de volkeren van verschillende stam/etnie/religie/regio bij elkaar te houden. Meestal zagen we hoe de leden van één etnische groep zichzelf boven de anderen plaatsen en door zichzelf te bevoordelen ten nadele van de anderen de wonden sloegen die tot toekomstige conflicten moesten leiden.
Alleen de arbeidersbeweging, die op niveau van staat en regio vecht voor een socialistische oplossing, kan de tendens tot verdere opdeling doorkruisen. Bij gebrek hieraan kunnen de nationale/etnische/stammenconflicten alleen maar heviger worden – en in hun meest extreme vorm tot leiden tot oorlog en massale volksverhuizingen waarbij staten nog altijd zichtbaar blijven op de landkaart maar waar ze in werkelijkheid niet langer bestaan als gecentraliseerde eenheden.
In veel gevallen vallen landen ook werkelijk uit elkaar vallen. Het conflict in Joegoslavië heeft binnen Europa een close-up laten zien van wat ze, voor meer dan 40 jaar alleen maar als een Afrikaans of Aziatisch probleem zagen. In sommige Europese landen België en Spanje bv. – zien we een acuut nationaliteitenprobleem. In andere landen dreigen de scheidingslijnen weer naar boven te komen die door de vroegere assimilatie van de volkeren uitgeveegd werden. Daar waar ze zich nog niet manifesteerden, kunnen nationale problemen opkomen in al die meer ‘gevestigde’ natiestaten van het ontwikkelde kapitalisme. We mogen hier echter geen apocalyptisch beeld ophangen. Het nationalisme ontwikkelt zich nooit in een rechte lijn. Het komt op of valt terug als eb en vloed die meestal de tegengestelde weerspiegeling zijn van de vooruitgang en achteruitgang van de klassenstrijd. Een nieuwe beweging van de arbeidersklasse in Europa zou bv. de basis voor het nationalisme kunnen uithollen en voor een hele periode een slag kunnen toebrengen aan het racisme.
Desondanks blijft het zo dat we vandaag met een nationaliteitenvraagstuk geconfronteerd worden in een nieuwe, meer virulente, meer complexe vorm dan die waarmee de arbeidersbeweging in de periode van de Russische Revolutie te maken had. Het is een probleem dat alleen maar zal opgelost worden – en zelfs dan niet zonder moeilijkheden – door de socialistische revolutie en de triomf van het internationalisme.
De historische periode mag dan verschillen, het probleem kan zich op een andere manier voordoen, de benadering van Lenin en de bolsjewieken blijft de dag van vandaag door en door modern en verhelderend. Daarmee is niet gezegd dat we een klaar programma, aangepast aan alle omstandigheden, kunnen vinden in de werken van Lenin of een andere marxist. Zo’n programma bestaat niet en het is nutteloos ernaar te zoeken.
Eisen met betrekking tot het nationaliteitenvraagstuk moeten vertrekken van de huidige omstandigheden en het bewustzijn van verschillende lagen, in het bijzonder van de arbeidersklasse. En aangezien noch de voorwaarden noch het bewustzijn onveranderlijk of statisch zijn, maar voortdurend in verandering zijn moeten ook de eisen steeds opnieuw geëvalueerd, bijgesteld en veranderd worden. Wat we 25 jaar geleden, bij het begin van de ‘Troubles’ in Noord-Ierland naar voor brachten is misschien niet langer aangepast aan de veranderde situatie als gevolg van 25 jaar sectair geweld in Noord-Ierland.
Wat we van Lenin en het marxisme in het algemeen overnemen is een benaderingsmethode en een analyse die ons, indien we ze zorgvuldig toepassen, kan helpen om de eigenaardigheden van het nationaliteitenvraagstuk vandaag te kennen.
Indien Lenin één zaak altijd weer onderstreepte dan was het wel de noodzaak om concreet te zijn, om de zaken te zien zoals ze zich voordoen, zoals ze zijn en hoe ze zich ontwikkelen. Zijn advies – om zich te hoeden voor supra-historische dogma en abstractie maar om te kijken naar de werkelijke historische omstandigheden – blijft vandaag nog altijd gelden.
“De categorische vereiste van de marxistische theorie bij het onderzoek van gelijk welk sociaal vraagstuk is dat het onderzoek verloopt binnen bepaalde historische grenzen en, indien het gaat over een bepaald land, dat rekening gehouden wordt met de specifieke kenmerken die dit land onderscheidt van andere landen in dezelfde historische periode” (Lenin)
Onze benadering is altijd internationalistisch, nooit nationalistisch. De ontwikkeling van de natiestaat en de moderne naties was een product van het kapitalisme en hielp in het verleden om de maatschappij vooruit te helpen. Vandaag heeft de techniek van de productie de beperkingen van de nationale grenzen ver overschreden. Zelfs de regionale markten die de kapitalisten in hun verschillende invloedssferen proberen uit te bouwen – Europa, Noord-Amerika en het Verre Oosten – zijn niet groot genoeg als afzetmarkt voor wat de machtige moderne bedrijven zouden willen produceren. De financiële markten werden geglobaliseerd met miljarden dollars die dagelijks met de druk op een computertoets van land tot land, van continent naar continent verplaatst worden.
Vanuit het standpunt van de productie, financiën en de harmonische ontwikkeling die het klimaat, het milieu en het ecosysteem van de wereld, is de natiestaat een verouderd anachronisme. Het is niet vanuit een sentimenteel maar helemaal vanuit een praktisch oogpunt dat we pleiten voor een planning van de productie op wereldvlak ter vervangen van de anarchie van het kapitalisme waar de productie gebaseerd is op het privébezit en de natiestaat.
Vertrekpunt van ons programma is de noodzakelijke eenheid van de arbeidersklasse van alle rassen, geloof, stammen of naties zowel in het kader van de bestaande nationale staten als op internationaal vlak. We verwerpen de reactionaire “één-natie” filosofie aangehangen door Israëli in de vorige eeuw en dat door de moderne conservatieven en zelfs door sommige rechtse sociaal democraten vandaag weer uitgebraakt wordt.
In iedere kapitalistische natie zijn er twee afgetekende groepen: de heersende klasse aan de ene kant en de werkende klasse aan de andere kant met verschillende groepen daar tussen in. Op het vlak van hun wederzijdse belangen, hun levensstijl en zelfs van de cultuur in de brede zin, heeft de werkende bevolking van het ene land – zeker in deze moderne elektronische periode – meer gemeen met de arbeiders van een ander land dan met hun eigen heersers.
Het burgerlijk nationalisme probeert dit feit te verdoezelen door te beklemtonen dat we allemaal Belg, Fransman, Duitser, Nederlander, ... zijn onafhankelijk van het feit of we nu in een achterbuurt of een groot herenhuis wonen, of we ons verplaatsen met de bus of met een privé-helikopter, of we nu nutteloos en zonder geld aan de dop staan of nutteloos en badend in weelde van onze aandelen en investeringen leven.
Tegen deze nationale solidariteit van onderdrukker en onderdrukte stelt het marxisme de internationale solidariteit van alle onderdrukten tegen iedere onderdrukking.
Voor de meest ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse kan een dergelijke open oproep tot klassensolidariteit volstaan. Maar daar waar een nationaal element naar voor komt, soms als reactie op nationale onderdrukking, zal het voor de meerderheid van de bevolking, ook de arbeiders, nodig zijn om verder te gaan.
Het zal nodig zijn om aan te tonen dat de socialisten tegen iedere nationale onderdrukking zijn en de meest vastbesloten verdedigers van de rechten van de nationaliteiten alsook van alle minderheden in de staat. De ervaringen met het stalinisme dat op alle vlakken, maar vooral op dat van het nationaliteitenvraagstuk een totale mislukking was, hebben deze noodzaak alleen maar groter gemaakt.
Daarom is er nood aan een programma van democratische eisen:
- tegen de onderdrukking;
- tegen de discriminatie van taal, literatuur en andere aspecten van een nationale cultuur;
- Voor het recht op zelfbeschikking, d.i. het recht van een nationale minderheid in een staat om van die staat af te scheiden en zichzelf tot onafhankelijke natie uit te bouwen.
Terwijl het nationalisme op zichzelf tot verdeeldheid leidt bevat het zelf twee heel verschillende aspecten die onverzoenbaar zijn. Het nationalisme van de fascist die een nieuw “Reich” eist is niet hetzelfde als het nationalisme van de Palestijn in een vluchtelingenkamp die streeft naar een vaderland voor zijn of haar volk.
Het eerste is totaal reactionair terwijl het tweede een elementair verlangen uitdrukt naar vrijheid en voor een beter leven. Het ene is een rem op de geschiedenis terwijl het andere onder de vorm van massale nationale bevrijdingsbewegingen één van de sterke motors van historische veranderingen van deze eeuw was.
Er bestaat niet alleen een verschil tussen de verschillende uitdrukkingen van het nationalisme, maar ook binnen de nationale bevrijdingsbewegingen zelf. In de schoot van iedere nationale beweging bestaan verschillende en uiteindelijk tegenstrijdige klassenelementen.
Aan de ene kant zien we het nationalisme van de opkomende heersende klasse of elite. Zij willen hun eigen natie uitbouwen om dan de heersers van de andere kapitalistische naties na te apen en te genieten van dezelfde vruchten van de uitbuiting.
Aan de andere kant staat het nationalisme van de onderdrukten die zich willen bevrijden van de onderdrukking om op die manier hun eigen lot te verbeteren. Uiteindelijk bestaat tussen deze twee aspecten van het nationalisme dezelfde tegenstelling als die tussen de heersers en de onderdrukten in staten als Engeland, Duitsland, ...
Een marxistisch programma steunt alles wat progressief is in de nationale bewegingen maar steunt op geen enkele manier de reactionaire elementen.
Ons programma is in essentie een negatief programma. We zijn tegen het onderdrukken van cultuur, taal, nationaliteit. Maar we verkiezen geen enkele cultuur, taal of nationaliteit boven gelijk welke andere.
We zijn tegen het verbieden van de lerse driekleur door de unionistische staat in Noord Ierland omdat het een miskenning is van de nationale rechten van die katholieken die er zich mee identificeren. We zijn tegen het verbieden ervan maar we zullen nooit zelf die vlag dragen of ze boven gelijk welk ander nationaal embleem aanprijzen. De bedoeling van dit overwegend negatief programma is om aan diegenen die het nationalisme als een oplossing zien uit te leggen dat de werkende klasse de enige echte garantie is voor hun nationale en democratische rechten, evenals voor hun economische bevrijding. De bedoeling is niet het nationalisme te promoten, maar in te spelen op de klassentegenstelling in de nationale bewegingen, om de klasseneenheid te ontwikkelen en de klassenstrijd vooruit te helpen. De beste manier om na te gaan of een eis of een reeks eisen juist zijn is door het stellen van de simpele vraag – maken ze het ons mogelijk om hiermee het oor van de nationalistische geïnspireerde werker te winnen en brengt het de klassenstrijd vooruit?
Dit was de benadering van Lenin: “De burgerij plaats haar nationale eisen altijd op het voorplan, en ze doet dit op een categorieke manier. Voor het proletariaat zijn deze eisen echter ondergeschikt aan de belangen van de klassenstrijd.”
“Terwijl we gelijkheid en gelijke rechten toekennen aan een natiestaat hecht (de arbeidersklasse) bovenal belang aan de samenwerking tussen de proletariërs van alle landen, en beoordeelt ze iedere nationalistische eis, ieder nationalistische afscheiding vanuit het standpunt van de klassenstrijd.”
Het is onder dit voorbehoud dat Lenin het recht voor de naties op zelfbeschikking naar voor bracht en verdedigde als een sleutelelement van het programma van de bolsjewieken en later van liet programma van de Derde Internationale.
Het recht op zelfbeschikking betekent eigenlijk het recht om van een staat af te scheiden. Marxisten kennen dit recht niet toe aan iedere minderheid, maar wel aan historisch ontwikkelde gemeenschappen die een onderscheiden vorm van nationale identiteit hebben en die een territoriale basis hebben (of zouden kunnen hebben) om zichzelf te realiseren als natie.
De vraag die in het verleden soms ook door onze organisatie gesteld werd, namelijk of een dergelijke staat al dan niet economisch leefbaar zou zijn, leidt de aandacht af van de hoofdzaak. Geen enkele kleine staat is in dit tijdperk van multinationale ondernemingen en geglobaliseerde financiën als onafhankelijk entiteit volledig leefbaar. Indien dit ons zou weerhouden om het recht op zelfbeschikking toe te kennen, zou dit ons beletten om in contact te komen met de onderdrukte nationaliteiten die discussiëren over de noodzaak tot afscheiding.
Het recht tot afscheiding garanderen wil nog niet zeggen dat we de afscheiding aanraden – ten minste voor nationale minderheden in een staat. Met betrekking tot de koloniale gebieden die door vreemde legers bezet worden stelt de zaak zich op een andere manier. Onder dergelijke omstandigheden staan de marxisten ondubbelzinnig voor onafhankelijkheid en het terugtrekken van de imperialistische troepen. Op die manier stond Marx voor de onafhankelijkheid van Ierland. Zo eiste Trotski in de Spaanse burgeroorlog dat de Republikeinse regering de onafhankelijkheid van Marokko zou decreteren. Wanneer het gaat om een nationale minderheid binnen de grenzen van een bestaande gecentraliseerde staat, zoals de Basken en Catalanen in Spanje, de Sardiniërs in Italië, de toekomst van de staten van Schotland en Wales in Brittannië is de zaak niet zo eenduidig.
Hier twijfelen marxisten vooraleer ze voorstanders van onafhankelijkheid worden en moeten ze de verantwoordelijkheid opnemen om te waarschuwen voor de valkuilen op deze weg. Dit geldt vooral voor die marxisten die hun basis in de onderdrukte natie hebben. Terwijl ze zich goedkeurend moeten opstellen tegenover de nationale verzuchtingen van dit volk moeten ze ingaan tegen de illusies dat de onafhankelijkheid onder het kapitalisme een antwoord kan bieden op hun problemen. Ze moeten vooral wijzen op de gevaren van een dergelijk nationalisme voor de eenheid van de arbeidersklasse van de staat op die manier uiteenvalt.
Zelfs de idee dat het nationaal probleem zou opgelost worden door afscheiding is een illusie. Een dergelijke ‘oplossing’ van het ene probleem zou alleen maar leiden naar het scheppen van andere.
Joegoslavië gaf een levendig, zij het extreem voorbeeld. De afscheiding van Slovenië en Kroatië destabiliseerde het delicate evenwicht tussen de nationaliteiten in hetgeen overbleef van de oude staat en was mede oorzaak voor de uitbarsting van de burgeroorlog. Slovenië had het geluk dat het uit een relatief gelijke (op etnisch vlak) bevolking bestaat. Kroatië bevatte een belangrijke Servische minderheid en door de onafhankelijkheid ontstond een nog steeds onopgelost probleem van een nieuwe minderheid die probeert te ontsnappen aan de greep van de nieuwe meerderheid in Zagreb.
In de ex-stalinistische wereld zijn er meer gebieden als Kroatië en Slovenië. Ook in de landen van de koloniale wereld hebben de vroegere misdaden van het imperialisme een lappendeken gecreëerd van potentiële explosieve tegenstellingen tussen stammen, religies, nationale minderheden en daarbinnen nog eens subminderheden.
En in de ontwikkelde kapitalistische landen is het probleem niet anders. Indien België zou opgedeeld worden tussen de Franssprekende Walen en de Vlamingen, dan zou het alleen maar een kwestie van tijd zijn vooraleer in die nieuwe staten nieuwe spanningen naar boven zouden komen. In de vier Baskische provincies leeft een belangrijke Spaanse minderheid die in één van die provincies – Navarra een meerderheid vormen. Er zijn sommige parallellen, maar ook verschillen, tussen deze situatie en Noord Ierland waar de protestanten bewezen dat ze een hopeloos complicerende factor vormen voor diegenen die een keurige en gemakkelijke oplossing zoeken.
Wil dit zeggen dat we in ieder geval het recht op afscheiding zouden verdedigen maar er in de praktijk zouden tegen pleiten?
Het antwoord op die vraag is nee. Ons standpunt zou afhangen van de feitelijke situatie, de klassenverhoudingen binnen de staat en op de perspectieven, zowel voor de ontwikkeling van het nationale gevoelen als voor de klassenstrijd.
De sleutelvraag is voor ons is welk effect onze houding zou hebben op de klassenstrijd en de eenheid van de arbeidersklasse. Indien de wens tot afsplitsing duidelijk leeft bij de meerderheid van de arbeidersklasse, en waar gebleken is dat dit diep en blijvend geworteld is en waar dit waarschijnlijk alleen maar kan groeien, dan zouden we moeten overwegen om zelfs nog verder te gaan dan het recht op afscheiding en de onafhankelijkheid te eisen. Dit zou meer zijn dan een programmatorische kwestie. We zouden ervoor moeten pleiten, en waar mogelijk een strijd leveren aan belde kanten van de bestaande staat om deze onafhankelijkheid ook te bereiken, terwijl we ondertussen ook de idee van een socialistische federatie naar voor brengen.
Indien de arbeidersbeweging in zo’n geval de eis voor onafhankelijkheid niet zou steunen dan zouden we het gevaar lopen om de meest strijdbare delen van de arbeidersklasse te verliezen aan gelijk welke radicale nationalistische kracht die zou ontstaan. De nationalisten zouden met de vinger wijzen naar de arbeiders van de dominante natie en hen van chauvinisme beschuldigen.
Het probleem in Israël/Palestina bevat elementen van een koloniale situatie maar ook van een nationale minderheid in een bestaande staat. Hier kan geen twijfel bestaan over het doorvoerde en vastgehouden streven, gevolg van decennia van onderdrukking, van de Palestijnse massa’s naar hun eigen staat.
Opdat de marxisten bij de Palestijnen het oor zouden winnen voor socialistische ideeën is het noodzakelijk dat we niet alleen de eis voor een staat steunen maar ook een strijdprogramma naar voor brengen om dit te bereiken. Alles wat minder is zou ons alle geloofwaardigheid doen verliezen.
We pleiten voor twee socialistische staten, één voor de Palestijnen en één voor de Israëli’s. Dit houdt een hertekening in van de bestaande grenzen want een Palestijnse staat zou niet allen de bezette gebieden omvatten maar ook die Palestijnse gebieden in Israël waar een meerderheid voor aansluiting bij die staat is.
Het alternatief van een enkele socialistische staat voor Israëli’s en Palestijnen wordt door beide kampen als een hersenspinsel gezien en zou bij de Palestijnen helemaal niet ver genoeg gaan in hun verzuchtingen voor een eigen land. Bij het formuleren van een programma kunnen we niets anders dan de realiteit van deze verdeeldheid te aanvaarden en de idee van twee socialistische staten voor te stellen met Jeruzalem als een open stad en de hoofdstad van beide en van de socialistische federatie voor de gehele regio als enige geloofwaardige antwoord.
Waar de vraag naar afscheiding echter niet op dat niveau ligt en waar de arbeidersklasse verscheurd blijft tussen de tegenstrijdige druk van het nationalisme dat hen verdeelt en de klassenbelangen die hen verbinden zou het dwaas zijn op te pleiten voor afscheiding. Zo’n standpunt zou alleen maar het nationalisme versterken.
Ondanks het feit dat de nationalistische gevoelens er versterkt zijn is dit nog altijd het geval in Schotland. De eenheid van de Schotten met de arbeiders van Engeland en Wales en de aanwezigheid van onze organisatie die een belangrijke rol konden spelen de het afremmen van de invloed van de SNP zijn geen onbelangrijke factoren. We moeten desondanks ook de kracht van de nationalistische gevoelens in Schotland onderkennen en het potentieel ervan om snel toe te nemen op basis van de ontgoocheling met een Labour regering in Brittannië. In dit stadium stellen we hier de eis voor een uitgebreid autonomie in de vorm van een Schots parlement met brede bevoegdheden. Indien het Schotse nationalisme zich verder ontwikkelt, wat waarschijnlijk is, is het mogelijk dat we verder moeten gaan en de eis tot onafhankelijkheid moeten naar voor brengen waarbij we pleiten voor een socialistisch Schotland als deel van een socialistische federatie van Schotland, Engeland en Wales.
Als het gaat over autonomie, dan steunen we niet het recht op autonomie, maar de autonomie zelf. Autonomie houdt de overheveling in van bevoegdheden naar het plaatselijke niveau.
Welke bevoegdheden moeten overgeheveld worden zal afhangen van de feitelijke situatie en van wat geëist wordt. Het zou kunnen beteken dat alleen landsverdediging, buitenlandse zaken en sommige elementen van de economie centraal blijven. De controle over gezondheidszorgen, onderwijs, huisvesting en andere diensten zou kunnen overgedragen worden. De politie zou onder plaatselijke controle komen net zoals de milieuregulering, vervoer en belastingen. De autonomie zou ook het recht kunnen inhouden om de industrie en de landbouw te controleren en de wetgeving op de arbeidsvoorwaarden en de veiligheid en gezondheid. Plaatselijke controle over het wetsysteem zou inhouden dat een regionaal parlement de antivakbondswetten van de Tories zou kunnen afschaffen en wetten zou kunnen uitvaardigen die de rechten van de werkers beschermen.
De bestaande gecentraliseerde staten zullen een dergelijke uitgebreide autonome macht nooit aanvaarden. Voor ons komt het erop aan duidelijk te weten welke macht we juist willen en een strijd te leveren om ze ook te krijgen.
Daar waar vandaag een echte steun bestaat voor autonomie zouden we deze eis steunen – op voorwaarde dat het een territoriale basis heeft en ook kan gerealiseerd worden. Het is belachelijk en ook potentieel misleidend om te eisen dat alle minderheden, zelfs zij die overal verspreid over een staat leven, autonomie moeten krijgen indien ze dit willen. Autonomie moet een regio of een nationaal territorium als basis hebben om ook in de praktijk zin te hebben. Het zou toepasselijk zijn op Schotland maar bv. niet op de Schotse bevolking in Londen.
Daarmee is niet gezegd wat we de rechten van minderheden die overal verspreid leven negeren of dat we er licht zouden over heen gaan. We zijn tegen iedere discriminatie en eisen dat hun taalrechten, hun culturele rechten en gebruiken gerespecteerd worden vooral wanneer het gaat over het onderwijssysteem. Maar we gaan nooit zover dat we autonomie zouden eisen. Een staat die samengesteld is uit territoria die allemaal van een zekere autonomie genieten is nog wat anders dan een federatie. In het geval van autonomie zal de centrale staat verschillende, voordien centrale bevoegdheden overhevelen naar het lokale niveau.
Een federatie kan enkel op een andere manier tot stand komen. Het vooronderstelt het bestaan van onafhankelijke staten die ermee akkoord gingen om op bepaalde gebieden samen te werken uit wederzijds belang. In het eerste geval worden machten overgeheveld vanuit het centrum, in het tweede geval worden ze vanuit verschillende staten bij akkoord naar een nieuw federaal centrum overgedragen. Hierbij is impliciet voorondersteld dat iedere lidstaat het recht heeft om uit de federatie te stappen indien hij dit wenst.
Als we dus spreken over het recht op autonomie of op zelfbeschikking dan hebben we het over het recht om vrij ze zijn van een verstikkend centraal beslissingssysteem, of van nationale onderdrukking. Het heeft geen zin te spreken over het recht op federatie. Het is hetzelfde verschil als tussen het recht op scheiden en het recht op trouwen. Het ene moet verdedigd worden als het recht van beide partijen terwijl het tweede alleen maar tot stand kan komen met wederzijdse toestemming.
De kapitalistische maatschappij kan het recht niet garanderen op gelijke behandeling van de nationaliteiten of andere minderheden, op respect van alle culturen, talen, ... zoals wij dit eisen. Het kan ook geen aanvaardbare maat van vrijheid voorzien tegenover overgecentraliseerde beslissingen. Dit is wat geëist wordt in de eis voor autonomie en het recht op afscheiding.
Die kapitalistische staten die zichzelf federaties noemen, zoals bv. de Verenigde Staten van Duitsland, zijn dit in feite niet. Het zijn gecentraliseerde staten die wet een zekere graad van autonomie voor hun samenstellende delen aanvaarden maar die in de praktijk het recht op afscheiding ontkennen.
Alleen in een socialistische maatschappij zouden al deze vrijheden werkelijk kunnen toegepast worden. Socialisme zou betekenen dat de tegenstelling tussen gecentraliseerde en lokale macht zou afgebouwd worden. Er zou een maximum aan macht overgeheveld worden naar het plaatselijke niveau. Beslissingen die noodzakelijk zijn op centraal niveau zouden niet in tegenstelling of in tegenspraak met de plaatselijke democratische organen genomen worden, maar wel als een cumulatie van discussies in deze organen en zouden na de beslissing ter goedkeuring aan hen voorgelegd worden. En dergelijke participatieve democratie is niet mogelijk in een kapitalistisch systeem dat teert op de energie van de werkers in de werkplaats. Een drastische verkorting van de werkweek zou aan de “werkende klasse het belangrijkste ingrediënt’ geven, nl. tijd, om voor de eerste keer deel te hebben aan de planning en het beheren van de maatschappij.
Een socialistische federatie betekent een federatie in de echte zin, op basis van onderhandelen en akkoorden en zonder enig element van dwang. Wanneer we onze slogans voor een socialistische federatie naar voor brengen voegen we er altijd de zin “op vrije en vrijwillige basis” aan toe. Dit is nodig door de lange geschiedenis van overheersing van Ierland door Engeland en omdat het concept van een federatie gediscrediteerd werd: zowel in de USSR als in die kapitalistische landen waar ze deze termen misbruiken.
Strikt gesproken zou deze bijkomende zin niet moeten. De verduidelijking zit al in de term “socialistische federatie” zelf. Een dergelijke federatie is alleen maar mogelijk op een vrije en vrijwillige basis, anders kan het nooit een socialistische federatie zijn.