Karl Kautsky
De dictatuur van het proletariaat
De dictatuur zal, zo zeggen haar aanhangers, niet slechts het beste praktijkvoorbeeld voor de socialistische propaganda geven, maar ook de weg naar het socialisme, door haar daden, verkorten. Zelfs in het geval dat het niet blijvend zou zijn en ineenstort voor ze haar doel bereikt. Zij zal, zo verwacht men, veel achterlaten wat niet meer ongedaan zal kunnen worden gemaakt, en veel uit de weg hebben geruimd, wat niet meer op te bouwen valt.
Ook deze opvatting, zoals zoveel andere, steunt op wat men in de Franse Revolutie heeft waargenomen. De burgerlijke revolutie betoverd nog altijd deze die alles wat hun niet past als burgerlijk brandmerken en dat verwerpen, en voor wie democratie maar een burgerlijk vooroordeel is.
De waarneming is juist. Maar de conclusies daaruit, zijn andere dan de propagandisten van de dictatuur denken. Het is waar dat de dictatuur heel wat dingen radicaler aanpakt dan de democratie. Maar wat het eindresultaat betreft, dat is niet steeds datgene wat de dictators wilden. Hoe hoog deze ook boven alle machten in de staat mogen staan. Ook zij blijven toch van één ding steeds afhankelijk: van de materiële grondslagen van de maatschappij. De grondslagen, en niet de wil van dictators, beslissen wat de sociale werking van de dictatuur zal zijn.
De sterkste drijfkracht van het schrikbewind in de Franse Revolutie waren de proletariërs en de halfproletarische kleinburgerij van Parijs. Wat zij wilden was de gelijkmaking van de vermogens, de vernietiging van de grote vermogens. Dat is hun ook dikwijls gelukt. Zij vernietigden echter nog veel grondiger dan waar ook in Europa, de feodale overblijfselen en effenden daardoor op de meest doeltreffende wijze de weg voor het opkomen van nieuwe kapitalistische grote vermogens, die dan ook onmiddellijk na de val van het schrikbewind als paddestoelen uit de grond schoten. Dat, en niet de economische gelijkheid, was de nalatenschap van de dictatuur van de gelijkmakers.
Om te begrijpen wat de economische nalatenschap van de huidige sovjetdictatuur zal zijn, moeten wij eveneens niet slechts hun bedoelingen, wensen en maatregelen beschouwen, maar de economische structuur van het land. Die beslist.
Dit onderzoek zal velen vervelende schoolmeesterij toeschijnen, onverenigbaar met het revolutionaire vuur dat in een Marx gloeide. Niemand kan met beslistheid zeggen wat Marx in de huidige situatie zou hebben gedacht en gedaan. Het is echter zeker, dat die vervelende schoolmeesterij de enige methode is, die verenigbaar is met het historisch materialisme. En het behoort tot de meest onvergankelijke verdiensten van Marx hiervoor de fundamenten gelegd te hebben. Iemand die geloofde dat bij vragen waar het op begrijpen aankwam, het enthousiasme en niets meer, hoger zou staan dan kennis van de feiten, hem zou Marx als een holle praatjesmaker opzij hebben geschoven.
De economische grondslag van Rusland is de landbouw en wel het kleine boerenbedrijf. Daarvan leven ongeveer vier vijfde, misschien zelfs vijf zesde van zijn bewoners. In 1913 berekende men dat in Rusland (zonder Finland) de stedelijke bevolking 24 miljoen mensen bedroeg, de landelijke bevolking 147 miljoen. De ontzaglijke meerderheid van deze landelijke bevolking bestaat uit boeren. Aan deze verhouding is door de revolutie niets veranderd. In het laatste jaar is zij eerder nog versterkt. Tal van arbeiders zijn naar het land teruggekeerd. In de steden heeft de honger veel erger gewoed dan bij de boeren.
Tot aan de revolutie leefde de boer onder halffeodale druk. Wel had de hervorming van 1861 de lijfeigenschap opgeheven, de boer tot een formeel vrije man gemaakt. Maar dat was niet het resultaat van een revolutie, maar van een patriarchaal absolutisme, dat er vaderlijk voor zorgde dat de grootgrondbezitters bij die hervorming niets zouden verliezen, maar eerder nog zouden winnen. De boer moest zijn vrijheid met het verlies van een deel van de grond betalen, welke hij tot aan de hervorming bebouwd had. En moest de grond die hem toegewezen werd duur betalen. Wel was de gemiddelde grote van een boerenbedrijf groter dan in West-Europa. In Rusland vormden vóór de revolutie de bedrijven met minder dan vijf desjatinen (5 hectaren) slechts 10,6% van alle bedrijven. In Frankrijk daarentegen de bedrijven van 5 en minder hectaren 71,4% en in Duitsland 76,5%. (Maszloff Die Agrarfrage in Rusland, Stuttgart 1907, blz. 19). Maar de Russische landbouw is zo achterlijk door de onwetendheid van de boer, primitieve techniek en door gebrek aan vee en meststoffen, dat hij veel minder produceert dan in West-Europa.
[Ontbrekend blad, samenvattende overname van de Engelstalige MIA-versie — nvdr]
Tarwe per hectare:
Frankrijk 70,5 pud
Duitsland 77 pud
Rusland 28,2 pud
1 pud = 16,38kg
(Maszloff Die Agrarfrage in Rusland)
De boer werd armer en afhankelijker van de grootgrondbezitters, in loondienst gaan, schulden maken. Het werd ook niet beter met te produceren voor de markt. Dat bracht wel geld op, maar ten koste van het eigen verbruik. Veel verkopen en weinig houden geeft problemen in een minder productief jaar. En waar gespaard kon worden, werd het geld besteed aan land, in plaats van productiviteitsverhoging.
Tussen 1863 en 1892 verhandelde landbouwgrond in Europees Rusland.
|
Roebels in miljoenen |
|
|
Gekocht |
Verkocht |
Adel |
821 |
1459 |
Handelaars |
318 |
135 |
Boeren |
335 |
93 |
Bezit van de adel nam toe, bij boeren af. Maar de bevolking op het land bleef toenemen, met een gemiddelde daling van het areaal voor elke boer. Tegelijk wordt het dorpscommunisme, als rem op ongelijkheid, ondergraven door de handel met geld. Sommige worden rijk, andere arm. Toch keken beide naar de grootgrondbezitter met verwachting.
Zij verlangden de omverwerping van de landeigendom, en werden revolutionair. Aanspraak kregen ze bij de stedelijke intellectuelen. De Russische socialisten waren akkoord dat een revolutie in eigendomsverhoudingen essentieel waren om het tsaristische absolutisme weg te krijgen.
Maar ze waren verdeeld in twee kampen. De ene geloofde dat het dorpscommunisme kon leiden naar een socialistische vorm. Dit waren voornamelijk de sociaal-revolutionairen.
De marxisten dachten dat het feodalisme vervangen moest worden door kapitalisme, wat een proletariaat schept en dat dan, geschoold in democratie, het socialisme kan brengen.
Alle socialisten waren voor steun aan de boeren tegen het feodalisme. Zie de revolutie van 1905. Van toen was er samenwerking tussen boeren en socialisten. Dus na 1917 bestonden de sovjets niet louter uit arbeiders.
[Einde van het ontbrekende blad — nvdr]
Het kleinbedrijf tracht echter, waar het kan, in het volledige private bezit van zijn productiemiddelen te komen. Dit karakter heeft het tot nu overal vertoond en de Russische boer vormt daarop geen uitzondering. Ondanks tradities van dorpscommunisme. Zijn program was: de grote landgoederen te verdelen, en hij was sterk genoeg dat program door te zetten. Niemand kon dit verhinderen.
Het zou wel in het belang van de boeren wenselijk geweest zijn dat die verdeling systematisch had plaats gevonden. Dat het land aan diegenen gegeven werd, die het het meest nodig hadden en het terzelfder tijd konden bebouwen. Er was slechts één autoriteit die zulk een systematische verdeling had kunnen doorzetten: de Constituante. De vertegenwoordigster van de wil van de gehele natie, de grote meerderheid van boeren inbegrepen.
Deze liet echter te lang op zich wachten, de boeren begonnen overal zichzelf te helpen. Waardoor ook vele waardevolle productiemiddelen vernietigd werden. De sovjetorganisaties maakten toen ieder uitzicht op een regeling van de agrarische kwestie door de Constituante onmogelijk en lieten het aan de boeren van ieder district over om met de grond van het grootgrondbezit te doen wat ze wilden, en volgens eigen believen te verdelen. Een van de eerste besluiten van de sovjetregering bepaalde:
1. Het feodale bezit van de grond wordt zonder schade opgeheven.
2. De goederen van grootgrondbezitters evenals de apanage goederen en die van kloosters en kerken met hun gehele levende en dode inventaris, hun gebouwen en alles wat er verder bijhoort, komen, tot in het grondvraagstuk door de Constituerende vergadering een beslissing zal zijn genomen, ter beschikking van de districten.
De verwijzing naar de Constituerende vergadering bleef een dode letter. Feitelijk konden de boeren van de verschillende districten met het grootgrondbezit doen wat ze maar wilden. Daardoor was van in het begin een nivellering tussen rijke districten met veel grote boeren en armere met enkel keuterboeren uitgesloten. Maar ook binnen elk afzonderlijk district was er geen enkele waarborg wie de grond zou verkrijgen. Waar de rijke boeren overheersten, hetzij door hun aantal hetzij door hun invloed, wisten zij zich het leeuwendeel van het grootgrondbezit toe te eigenen Een algemene statistiek van de grondverdeling is er niet. Maar dikwijls wordt beweerd dat de rijke boeren bij de verdeling van het land het best weggekomen zijn. Zeker is dat ook de sovjetrepubliek geen oplossing van het landbouwvraagstuk in de zin van gelijkmaking van het grondbezit heeft gebracht. Dat geeft ze zelf toe. In het begin vormden de boerensovjets de organisaties van de boeren in het algemeen, thans verkondigt men dat de sovjets de organisaties zijn van de proletariërs en de arme boeren. De welgestelden verliezen het kiesrecht voor de sovjets. De arme boer wordt hier als blijvend en massaal product van de socialistische agrarische hervorming van de dictatuur van het proletariaat erkend. Het is mogelijk dat hij in vele dorpen de minderheid vormt, anders zou het doelloos zijn hem te willen beschermen door ontneming van het kiesrecht aan de grote en middelgrote boeren. Maar in ieder geval maakt hij nog een zeer aanzienlijk deel van de Russische boerenstand uit.
Bij deze bezitsverdeling schijnt de sovjetrepubliek het te willen laten, en dat is maar goed ook. Het zou haar zuur opbreken wanneer zij ook maar met een vinger aan het privaatbezit van de boeren zou durven raken.
Zeer zeker grijpt zij in op de verhouding tussen rijke en arme boeren, maar niet door een nieuwe grondverdeling. Om het gebrek aan levensmiddelen van de stedelingen op te heffen werden afdelingen gewapende arbeiders naar de dorpen gestuurd, die de rijke boeren hun overschot aan levensmiddelen afnamen. Een deel werd aan de stadsbevolking toegewezen, een deel aan de arme boeren. Daarin is waarschijnlijk slechts een noodmaatregel te zien van voorbijgaande aard, die zich bovendien tot enkele streken, de omgeving van de grote steden, beperkte. Om haar algemeen door te voeren is de gewapende macht van de steden ontoereikend. In geen geval zou zij het verschil tussen arm en rijk op het land kunnen opheffen, al wordt het ook regelmatig van jaar tot jaar herhaald. Wel echter zou zij in dat geval een middel blijken om de landbouw geheel te ruïneren.
Waar individueel geproduceerd wordt en de producent zeker kan zijn dat hem het hele overschot van zijn productie, nl. dat wat hij meer heeft dan het benodigde ter voorziening in zijn behoeften, wordt afgenomen, daar beperkt hij zijn productie tot een onvermijdelijk minimum. Dat is een van de oorzaken van het verval van de landbouw in vele landen van het Oosters despotisme, waar de belastingpachter de boeren elk overschot boven het meest onontbeerlijke wegneemt. Iets dergelijks zou in Rusland geschieden. Het socialisme wil de opheffing van de economische verschillen bereiken door de socialisering van productiemiddelen en productiewijze. Daarmee wordt de maatschappij ook de beschikster over de producten. Zij kan dan de productie zo hoog mogelijk opvoeren, en de producten volgens maatschappelijke doelmatigheid en gerechtigheid verdelen.
Het privaatbezit van productiemiddelen en de private productie laten voortbestaan, maar op overschotten die door de producenten verkregen zijn regelmatig beslag leggen, wil niets anders zeggen dan de productie ruïneren. Onverschillig of daarmee een Oosters despoot of een proletarische dictatuur gediend is.
Dit geldt natuurlijk niet waar deze methode als noodmaatregel bedoeld is. Dan kan ze zelfs onontbeerlijk zijn. En de huidige onteigeningen van welgestelde boeren zullen ook wel niet anders bedoeld zijn. Deze veranderen echter niet het minste aan de sociale structuur van de Russische maatschappij. Het brengt slechts een nieuw element van onrust en burgeroorlog in het productieproces, dat voor zijn herstel de rust en zekerheid zo dringend nodig heeft.
Bovendien, zelfs als de dictatuur van de sovjets de kracht en de wil zou hebben te beginnen met een nieuwe verdeling van land en de grond gelijkmatig verdelen, dan nog zouden de boeren daar niet veel aan hebben, daar bij de huidige primitieve productie, Rusland niet voldoende bouwland heeft, om iedere boer zoveel land te geven, dat hij geen armoede zou lijden.
Terecht zegt dan ook Maszloff in zijn boek:
De poging de bedrijven gelijk te maken, is slechts mogelijk op de basis van algemene armoede. Bij instandhouding van het privaatbezit van de productiemiddelen, allen rijk te willen maken, is een kleinburgerlijke en oppervlakkige utopie. Is deze soort gelijkheid onuitvoerbaar, hiermee in tegenstelling bestaat in vele streken wel de gelijkheid van armoede, en uitbreiding van zulk een toestand zal moeilijk iemand tot geestdrift kunnen brengen. Hoever men ook het grondbezit van de boeren kan uitbreiden, er zal toch steeds te weinig grond zijn om alle boerenbedrijven welvarend te kunnen maken.
Het streven om het boerenleven te persen binnen het raam van het kleinburgerlijke ideaal — de economische gelijkheid van alle kleine bezitters — is niet slechts utopisch, maar ook reactionair (blz. 240).
De boeren van Rusland in hun geheel economisch te verheffen, kan bij het gegeven bevolkingscijfer en het beschikbare bouwland, door geen enkele soort grondverdeling worden bereikt. Daarvoor is de overgang naar hogere bedrijfsvormen nodig, die een verbeterde algemene ontwikkeling van de agrarische bevolking en betere voorziening van vee, werktuigen, machines en kunstmest eisen. Al deze voorwaarden zijn op de basis van het algemene kleinbedrijf maar moeilijk en langzaam te verwezenlijken.
Zijn de voorwaarden voor intensieve kapitalistische landbouw in Rusland zwak ontwikkeld, en als voorbijgaand element in menig opzicht nog verslechterd door de revolutie, de voorwaarden voor socialistische productie zijn echter nog niet aanwezig, daar dit slechts op de grondslag van het grootbedrijf bij hoog ontwikkelde landbouwtechniek kan ontstaan. Slechts zulk een techniek, toepassing van de wetenschap, gebruik van de meest volmaakte machines en methoden, samengaand met ver ontwikkelde arbeidsverdeling, maken het grootbedrijf voordelig. Een nieuwe productiewijze wordt slechts blijvend overgenomen waar zij voordelig is. Omdat zij betere producten levert, of arbeid uitspaart. Op de grondslag van de primitieve techniek en van de onwetendheid van de Russische boer een grootbedrijf te willen opbouwen zou geheel en al doelloos zijn. Wel spreekt men zo nu en dan in bolsjewistische kringen van de invoering van de socialistische landbouw, nadat men de grote goederen onder de boeren verdeeld heeft. Wij hebben al eerder de Stellingen over de socialistische revolutie en de taak van het proletariaat tijdens zijn dictatuur in Rusland geciteerd. De 24ste stelling luidt:
Dan moet nog melding gemaakt worden van de volledige onteigening van de grootgrondbezitters. De grond werd tot algemeen bezit verklaard. De nog uit te voeren taak is de volgende: organisatie van de staatsakkerbouw, collectieve bewerking van de vroegere grote landbouwbedrijven, de vereniging van de kleine bedrijven tot grotere eenheden met collectief bestuur (de zogenaamde landcommunes) enz.
Door iets tot zijn taak te proclameren, is die taak helaas nog niet volbracht. De collectieve landbouw is erin Rusland voorlopig nog toe veroordeeld slechts op papier te bestaan. Nog nergens en nooit zijn kleine boeren op grond van theoretische overtuigingen tot collectieve productie overgegaan. De boerencoöperaties strekken zich uit tot alle takken van het bedrijf, behalve tot de voornaamste: de bebouwing van de bodem. De akkerbouw, gebaseerd op de techniek van de kleine boeren, brengt noodzakelijk het streven met zich mee naar de onafhankelijkheid van de kleine bedrijven van elkaar naar het private bezit van de grond. Zo is het gegaan in Europa en Amerika. Het verschijnsel herhaalt zich over de gehele wereld. Zou de Russische boer zo een geweldige uitzondering zijn, dat hij zich aan deze algemene wet onttrekt? Wie hem als een gewoon mens beschouwt en met de boeren van de overige wereld vergelijkt, zal de verwachting, dat op de grondslag van het huidige landbouwbedrijf een socialistisch bedrijf kan worden ingericht, voor utopisch verklaren.
De revolutie heeft thans in Rusland veeleer hetzelfde uitgewerkt, wat zij in 1789 in Frankrijk uitwerkte en haar naweeën voor Duitsland nog zal doen. Zij heeft door de resten van het feodalisme weg te vagen, het privaatbezit van de grond zuiver en sterker tot uitdrukking gebracht dan voorheen het geval was. Zij heeft de boer, die tot nu toe geïnteresseerd was in de omverwerping van het grondbezit, d.w.z. van het grootgrondbezit, thans tot de meest energieke verdediger van het nieuw geschapen grondbezit gemaakt, en het privaatbezit van de productiemiddelen zowel als de warenproductie opnieuw gegrondvest. Beide echter vormen de grondslagen waaruit steeds weer de kapitalistische productie noodzakelijk voortkomt, hoezeer zij ook van tijd tot tijd gestoord, ja zelfs van tijd tot tijd vernietigd kan worden.
Zelfs de arme boeren denken er niet aan het beginsel van het privaatbezit van de grond op te geven.
Niet door het collectief bedrijf willen zij hun toestand verbeteren, maar door vermeerdering van hun deel aan de grond, dus van hun privaatbezit. De begeerte naar land, die boeren steeds kenmerkt, wordt thans na de vernietiging van grote bedrijven, tot de sterkste steunpilaar van het privaatbezit. De boer blijkt dit te zijn in alle staten waarin het feodalisme overwonnen is. Daarom wordt hij dan ook door de bezittende klassen als haar meest betrouwbare lijfgarde gekoesterd en verzorgd. In. Rusland zal dit niet anders gaan.
Dat zal het meest zekere en duurzame resultaat van de huidige dictatuur van het proletariaat en van de arme boeren in Rusland zijn.
Het belang van de boeren bij de revolutie verdwijnt dus, zodra zijn nieuw privaatbezit verzekerd is. Hij zal tegen iedere macht in opstand komen, die het oude grootgrondbezit ten zijne koste herstellen wil. Hij heeft er echter geen belang bij verder te gaan.
En evenals zijn belang bij de revolutie, verdwijnt dan ook zijn belang bij zijn tegenwoordige bondgenoot, het stedelijke proletariaat.
Hoe meer de productie van de boer voor eigen gebruik achteruitgaat, hoe meer hij voor de markt produceert, en op geldelijk inkomen aangewezen is, des te groter is zijn belang bij hoge prijzen voor zijn productie. Dat wordt na de overwinning van het feodalisme het hem beheersende belang. Dat brengt hem echter niet in tegenstelling tot het grootgrondbezit, dat veeleer met hem dit belang gemeen heeft, daarin zijn bondgenoot is, maar wel tot de niet landelijke, de stedelijke en industriële bevolking. In de eerste plaats tot de arbeiders, die een groter deel van hun inkomen voor voedingsmiddelen moeten uitgeven dan de bourgeoisie en daarom bij lage prijzen van levensmiddelen een groot belang hebben.
Zolang het feodalisme duurt, zijn boeren en onderste klassen in de steden de beste vrienden. Dat bewezen zij in hun strijd, van de Duitse boerenoorlog van 1525 af tot aan de Franse Revolutie van 1789. Zodra de burgerlijke revolutie voltrokken is, begint de overgang van de boeren naar het, voor de stedelijke proletariërs vijandelijke kamp. Niet slechts grote boeren en het grootgrondbezit zijn daar te vinden, maar ook de kleine boeren, zelfs in een democratische republiek als Zwitserland.
De overgang van de kleine boeren naar dit kamp heeft zich niet ineens voltrokken, maar langzamerhand, naarmate de tradities van de strijd tegen het feodalisme verzwakte, en de productie voor eigen gebruik, door de productie voor de markt werd verdrongen. Zo heeft ook bij ons heel lang de opvatting overheerst, zelfs nog bij Marx in 1871 in zijn geschrift over de burgeroorlog in Frankrijk, als zouden de boeren aan de komende proletarische revolutie even goed kunnen deelnemen, als het geval was geweest in de burgerlijke revoluties, toen zij hand in hand met het proletariaat waren gegaan. Thans zoeken nog de regeringssocialisten naar een agrarisch program, d.w.z. naar een program dat de boeren een belang moet geven bij de proletarische klassenstrijd. De praktijk echter wijst overal op een groeiende tegenstelling tussen proletariaat en boeren.
Op het land hebben slechts die elementen hetzelfde belang als het stedelijke proletariaat, die zelf proletariërs zijn, d.w.z. die niet van de verkoop van landbouwproducten, maar van de verkoop van hun arbeidskracht leven, van loonarbeid. De overwinning van het proletariaat hangt af van de uitbreiding van de loonarbeid op het land. Een proces dat slechts langzaam, dikwijls zelfs niet, door toename van het grootbedrijf in de landbouw, echter wel zeer snel door verplaatsing van de industriebedrijven naar het platteland zich voltrekt. Daarnaast hangt de proletarische overwinning ervan af of de stedelijke en industriële bevolking sneller toeneemt dan de bevolking op het land en in de landbouw. En dat is een proces dat zich snel ontwikkelt. In de meeste industriestaten neemt de landelijke bevolking niet slechts relatief, maar ook absoluut af. In het Duitse rijk bedroeg de landbevolking in 1871 nog 26,2 van de 41 miljoen of 64% van de totale bevolking. In 1910 nog slechts 25,8 van de 65 miljoen of 40%. De bij het landbouwbedrijf betrokken bevolking is nog geringer dan de bevolking op het land. Bij de eerste beroepstelling in 1882 vormde ze nog 19,2 van de 45,2 miljoen of 42.5% van de totale bevolking in 1907 nog slechts 17,7 van de 61,7 miljoen of 28,7%. Van deze 17,7 miljoen behoorden tot de zelfstandigen slechts 11.6 miljoen, tot de loonarbeiders 5,6 miljoen, de rest tot de bedienden. De boerenbevolking bedraagt dus maar een zesde van de totale bevolking van het Duitse rijk. De proletarische vormt echter met circa 34 miljoen in 1907 meer dan de helft van de bevolking. Zij is sindsdien nog sterk gegroeid en zal niet ver zijn van 2/3 van de bevolking.
Geheel anders zijn de verhoudingen in Rusland. We hebben er al vroeger op gewezen, hoe ontzaglijk daar het overwicht van de boeren is. Dat zij met het proletariaat samengingen, maakte de overwinning van de revolutie mogelijk, maar bewees ook het burgerlijke karakter van deze revolutie. Hoe meer zij zich als zodanig voltrekt en zich consolideert, d.w.z, hoe vaster het nieuw gewonnen privaat bezit van de boeren wordt, des te steviger wordt enerzijds de grondslag voor een kapitalistische maatschappij gelegd en anderzijds voor een groeiende tegenstelling tussen boeren en proletariërs. De economische tendensen, die in deze richting werkzaam zijn, zijn in het stadium waarin zich het huidige Rusland bevindt, oppermachtig en zelfs de meest gewelddadige dictatuur zou ze niet kunnen breken. Veel eerder zullen zij door de dictatuur van de boeren nog bevorderd worden.
Een andere trek dan de landbouw vertoont de industrie in Rusland. Ook zij heeft nog vele primitieve vormen, maar het kapitalistische deel van deze industrie vertoont juist wegens zijn jeugd haar meest moderne en hoogst ontwikkelde vormen. En ook onder de industriearbeiders van Rusland, zijn er behalve zeer vele analfabeten, die op het land geboren zijn en nog geheel en al in bekrompen dorpse opvattingen gevangen, toch ook niet weinige elementen die zich de moderne cultuur eigen hebben gemaakt. Voor zover dat de proletariër dat thans mogelijk is. Elementen dus die van die theoretische belangstelling, die Marx een halve eeuw geleden vol lof bij de Duitse arbeider constateerde, geheel vervuld zijn en die door een drang naar ontwikkeling worden gedreven, die bij de West-Europese arbeiders door de democratische kleinarbeid maar al te dikwijls gedood is.
Zou op deze grondslagen niet reeds nu een socialistische productiewijze kunnen worden opgericht?
Men zou dat kunnen menen, als het socialisme slechts daarin bestond, dat de arbeiders zich van fabrieken en mijnen zouden meester maken en deze elk afzonderlijk zouden exploiteren.
Juist nu ik dit schrijf (5 augustus) wordt uit Moskou een redevoering van Lenin, gehouden 2 augustus, geseind, waarin hij gezegd heeft:
“De arbeiders houden de fabrieken stevig in handen en de boeren zullen het land aan de grootgrondbezitters niet teruggeven”.
De leuze de fabriek aan de arbeiders, de grond aan de boeren, was tot dusver niet een sociaaldemocratische, maar een anarcho-syndicalistische eis. De sociaaldemocratie eiste de fabrieken en de grond aan de maatschappij.
De individuele boer kan in geval van nood zijn boerderij ook nog wel exploiteren, zonder met andere bedrijven in verbinding te treden. Een moderne fabriek echter staat midden in een complex van maatschappelijke connecties en is geïsoleerd ondenkbaar. Het is niet voldoende dat de arbeiders van een fabriek haar in bezit nemen, al zijn ze ook intelligent en gedisciplineerd genoeg om haar goed te besturen. De fabriek kan geen dag aan het werk zijn, zonder toevoer uit andere bedrijven, zonder grondstoffen, zonder kolen, zonder hulpstoffen van allerlei soort, zonder regelmatige afzet van producten. Hapert de aanvoer van grondstoffen, staan de mijnen of het transportwezen stil, dan moet ook de fabriek haperen. Haar socialistische exploitatie veronderstelt dat een geheel net van maatschappelijke productie geschapen wordt. Slechts als de maatschappij dat kan, is de socialistische productie mogelijk.
De sociaaldemocratie eist niet de uitlevering van de fabriek aan de arbeiders, maar zij verlangt maatschappelijke productie, productie voor het gebruik door de maatschappij, in plaats van de warenproductie. En dat is slechts bereikbaar door maatschappelijk bezit van de productiemiddelen. Ook de bolsjewieken eisen tot nu toe de nationalisering van de fabrieken, niet haar overgang in de handen van de arbeiders. Dit zou slechts de overgang naar een nieuwe vorm van kapitalisme betekenen. Zoals de ervaring met talloze productieve coöperaties heeft aangetoond. De nieuwe bezitters zouden hun bezit als een privilege tegenover de later komende werkzoekenden, die de Russische boerenstand juist door het gebrek aan voldoende bouwland telkens opnieuw moet voortbrengen, verdedigen.
Een duurzame opheffing van het kapitalisme komt niet tot stand doordat men de fabrieken geeft aan de daarin werkende arbeiders, maar slechts door het brengen van de productiemiddelen in het bezit van de maatschappij. Dat wil zeggen van alle consumenten, opdat voor hun behoeften geproduceerd zal worden. Dus in het bezit van de staat of, bij productiemiddelen van slechts locaal belang, in gemeentelijk bezit. Eventueel ook van verbruikscoöperaties.
Ook in Rusland heeft men deze weg geprobeerd. Hoever men gekomen is, valt nog niet te constateren. Toch is juist deze kant van de sovjetrepubliek voor ons in ieder geval van groot belang, maar zij verkeert helaas nog geheel in het duister. Zeker, het ontbreekt niet aan decreten, wel aan betrouwbare berichten over de werking van deze decreten. Een socialistische productie is onmogelijk zonder een alles omvattende gedetailleerde en overzichtelijke statistiek. Tot zoiets heeft de sovjetrepubliek het tot nu toe niet gebracht. Wat wij over haar economie weten zit vol tegenspraken en onttrekt zich aan iedere controle.
Ook dit is een resultaat van dictatuur en onderdrukking van democratie. Daar de vrijheid van pers en woord ontbreekt, geen centraal vertegenwoordigend lichaam bestaat waarin alle klassen en partijen vertegenwoordigd zijn en zich kunnen uiten, is voor de feitelijke dictators de verzoeking maar al te groot slechts die berichten te publiceren, die hun te pas komen. Of zij dit al of niet doen, doet niets aan het feit af dat het vertrouwen in hun mededelingen ontbreekt. De kritiek wordt op deze wijze toch niet tot zwijgen gebracht, maar zij zoekt onderaardse kanalen. Door mondelinge overbrenging wordt zij bijna even snel verbreid als bij openlijke publicatie. Maar dan zonder de controle van de openbaarheid. Het gerucht kent geen grenzen. Zo worden wij van rechts en links met berichten overstelpt die elkaar tegenspreken en die wij voorlopig met wantrouwen moeten aannemen.
Welk resultaat de socialistische handelingen van de sovjetregering zullen hebben, kan nu nog niet worden vastgesteld. Kunnen wij niet eens bij benadering vermoeden. Indien echter op dit gebied iets door haar geschapen is, zou dat dan niet wederom ongedaan gemaakt kunnen worden, zou haar dit overleven, als zij zich niet staande zou kunnen houden?
Dat zij het kapitalisme radicaal vernietigt, dat neemt niemand meer aan. Ze kan ongetwijfeld veel kapitalistisch bezit vernietigen, vele kapitalisten in proletariërs veranderen, maar dat is nog niet hetzelfde als tot stand brengen van een socialistische productie. Als dat niet lukt, zal het kapitalisme weer ontstaan, moeten ontstaan en waarschijnlijk zeer spoedig weer ontstaan en de dictatuur van het proletariaat zal niets anders dan een wisseling van personen hebben veroorzaakt in plaats van de huidige kapitalisten, die proletariërs werden, komen proletariërs of intellectuelen, die kapitalisten werden. Diegenen hebben kans daarbij het meeste vlas te spinnen, die tijdig de zijde zullen kiezen van die regering die zich in de chaos het laatst staande kan houden en een normale toestand zal brengen. Reeds nu zag de sovjetregering zich tot compromissen tegenover het kapitaal genoopt. Al op 28 april erkende Lenin in de reeds geciteerde redevoering (medegedeeld in de berichten van de Internationale Socialistische Commissie) dat men met de onteigening van het kapitaal al te snel was opgeschoten.
Als wij met de onteigening door gaan in hetzelfde tempo als nu, dan zouden wij beslist een nederlaag lijden. De organisatie van de productie onder proletarische controle heeft blijkbaar geen gelijke tred gehouden met de onteigening van het grootkapitaal.
Op die organisatie komt het echter juist aan. Niets gemakkelijker voor een dictator dan te onteigenen, maar een groot organisme van maatschappelijke arbeid te vormen en in gang te brengen, daarvoor is een decreet en de Rode Garde niet voldoende.
Nog meer dan voor het Russische moest de sovjetrepubliek voor het Duitse kapitaal terugkrabbelen, en haar eisen inwilligen. In hoeverre het Entente-kapitaal in Rusland weer zal doordringen is nog een vraag. Alles wijst er echter op dat de dictatuur van het proletariaat het Russische kapitaal slechts vernietigd heeft om ruim baan te maken voor het Duitse en Amerikaanse.
Hoe dit ook zij, het is te verwachten dat de nationalisering van vele industrietakken, door de sovjetregering begonnen, behouden zal blijven. Ook al zou zij ten val worden gebracht. Na de vernietiging van het grootgrondbezit vormt dit de tweede grote maatregel van de dictatuur van het proletariaat, die niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Dit is des te waarschijnlijker, omdat wij hier een beweging zien die zich in alle moderne landen voltrekt, ook in de kapitalistische. De oorlog bracht haar voort — wij herinneren aan de nationalisering van spoorwegen in Amerika — de nood van de vrede zal haar voortzetten, overal hebben wij op fiscale monopolies te rekenen.
Maar dat bewijst al dat staatsexploitatie nog geen socialisme is. Of zij het is of niet, hangt af van het karakter van de staat.
Nu is de Russische staat een boerenstaat. Thans meer dan ooit, want de boer heeft zijn eigen macht leren begrijpen. Hij is in Rusland, evenmin als ergens anders in staat, de staatsmacht direct in handen te nemen. Daarvoor maken zijn levensomstandigheden hem niet geschikt. Toch zal hij geen macht meer dulden die zijn belangen niet behartigt. Ook niet de macht van het stedelijke proletariaat.
Ook de staatsindustrie zal ten opzichte van de warenproductie van de boeren, voor de markt moeten produceren. Niet voor staatsbehoeften. Haar voornaamste afzetgebied, haar binnenlandse markt, zullen juist de boeren vormen.
Evenzeer als de boer belang heeft bij hoge landbouw prijzen, van producten die hij verkoopt, heeft hij belang bij lage prijzen van industrieproducten. Bij de privé-industrie kan het hem onverschillig zijn hoe deze lage prijzen tot stand komen, of dat geschiedt ten koste van het arbeidsloon of van de winst. Hij heeft geen belang bij hoge winsten van het industriële privé-kapitaal.
Anders wordt het bij staatsbedrijven. Hoe hoger de winst, des te lager het bedrag aan inkomen van de staat dat door belastingen gedekt moet worden. Dat in een boerenstaat hoofdzakelijk door de boeren moet opgebracht worden. De boer heeft dus evenveel belang bij hoge winsten van de staatsbedrijven als bij lage prijzen van de producten: dat betekent echter lage arbeidslonen.
Zo zien wij ook hier weer de bron van een tegenstelling tussen boer en industriearbeider, een tegenstelling die zich des te scherper zal laten voelen naarmate het staatsbedrijf zich uitbreidt.
Deze tegenstelling, en niet het socialisme, zal de nalatenschap zijn van de Russische revolutie.
Het zou geheel verkeerd zijn dit aan het bolsjewisme toe te schrijven. Veel van wat men het verwijt is een noodzakelijk gevolg van de verhoudingen die het aantrof, en zou onder ieder ander regime evenzeer zijn voorgevallen. Het behoort echter tot het wezen van de dictatuur dat zij alle bestaande tegenstellingen verscherpt en op de spits drijft.
De hongersnood is niet door de dictatuur geschapen, maar door het slechte bestuur van het tsarisme en de oorlog. Dat landbouw en transportwezen een half jaar na de vrede nog niet op dreef waren, is een gevolg van de burgeroorlog die onder de dictatuur de enig mogelijke vorm van oppositie is, en bij levendige politieke belangstelling van de massa’s onvermijdelijk wordt
Ook de ontbinding van het leger was een proces dat het bolsjewisme aantrof. Het heeft er zich echter op beroemd dat het die ontbinding zoveel mogelijk bevorderd heeft, en daardoor het sluiten van de vrede heeft afgedwongen. Een vrede waarvoor het zelf op het ogenblik niet meer geestdriftig is.
De vernietiging van het grootgrondbezit door de boeren was een proces dat al begonnen was, voor de bolsjewieken zich van de macht hadden meester gemaakt. Trouwens, gegeven het geweldige overwicht van de boeren, had ook niemand dit kunnen verhinderen. Maar de uitschakeling van de Constituante heeft er toe bijgedragen, dat zelfs het laatste spoor van invloed op het gebruik van het onteigende grootgrondbezit verloren ging, en zijn verdeling enkel aan de persoonlijke willekeur van hen die daar het grootste belang bij hadden, werd overgelaten.
Het opduiken van de tegenstelling tussen boer en industriearbeider is tenslotte ook een verschijnsel, onvermijdelijk uit de gegeven economische verhoudingen komt. De bolsjewistische dictatuur is hiervoor niet verantwoordelijk. Toch heeft ook hier haar heerschappij verhoudingen gekweekt die deze tegenstelling verscherpen en verdiepen. Door het uiteenjagen van de Constituante en de ontbinding van het leger gingen de twee elementen verloren die Rusland het best tegen verval en verbrokkeling hadden kunnen beschermen.
Nu zijn juist de landbouwstreken van het tegenwoordige Rusland losgerukt. Blijft dit zo, dan houdt het op, voornamelijk als Siberië zich ook zou afscheiden, een land te zijn, dat graan of voedingsmiddelen in het algemeen uitvoert. De prijzen van Russische landbouwproducten zullen dan slechts door de binnenlandse markt worden bepaald.
Dat is echter de toestand waarin, onder de warenproductie, de tegenstelling tussen boer en industriearbeider het spoedigst en het scherpst tot uiting komt. In de landen met een grote uitvoer van landbouwproducten neemt de tegenstelling tussen industrie en landbouw veel eerder de vorm aan van een staten-tegenstelling, dan van een klassentegenstelling, in de vorm van een tegenstelling tussen industrie- en landbouwstaat. Het eigenlijke Rusland heeft nu door de vrede van Brest-Litovsk opgehouden een agrarisch exportland te zijn en een vorm gekregen, welke het snelst en het heftigst economische strijd tussen boeren en industriearbeiders teweeg zal brengen.
Deze strijd laat zich ondertussen nooit geheel en al vermijden. Des te belangrijker wordt het voor een vooruitziende politiek de grond waarop deze tegenstellingen worden uitgevochten een vorm te geven, die het proletariaat de beste ontplooiing van zijn krachten mogelijk maakt. Dit te bereiken, niet slechts tegenover het kapitaal maar ook tegenover de agrariërs, dat was tijdens de revolutie de belangrijkste taak voor de vertegenwoordigers van het Russische proletariaat. Dat betekende echter niets anders dan het funderen van democratie.
Deze taak in de proletarische bevrijdingsstrijd, die niet minder belangrijk is dan het tot stand brengen van de maatschappelijke productie, kan in tegenstelling hiermee al vervuld worden in een landbouwstaat.
Zoals alle werkende klassen verlangt ook de boerenstand naar democratie. Het kan de boer zeer goed gaan in een democratische republiek, zoals Zwitserland en de Verenigde Staten bewijzen. De politieke belangstelling van de boer reikt echter zelden verder dan zijn dorpskring in tegenstelling tot het industriële proletariaat, wiens bevrijding de beheersing van de gehele staatsmachine vereist, wat geen lokale daad zijn kan.
De boer kan ook voor een keizer geestdriftig worden, als het maar een boerenkeizer is, die zijn eigendom beschermd en zijn belangen behartigt. Zoals hij dat van Napoleon I geloofde. De Russische boer zal zich tegen elke terugkeer van een tsaristisch regime verzetten, dat voor hem met de voorstelling van de terugkeer van de dodelijk gehate grondheren verbonden is. Een dictator echter die hem zijn bezit verzekert en hem veroorlooft zich geheel aan de bebouwing van zijn grond en de meest voordelige verkoop van zijn producten te wijden, zo een dictator kan hem onder bepaalde omstandigheden even welkom zijn als de republiek. Deze dictator effent men de weg door de opheffing van de democratie, door proclameren van de dictatuur van een klasse, die echter in werkelijkheid de dictatuur van een partij is en die, zoals Lenin zelf verklaart, de dictatuur van afzonderlijke personen kan worden. In zijn rede van 28 april zegde hij:
Hoe dichter wij bij de volledige onderdrukking van de bourgeoisie komen, des te gevaarlijker wordt voor ons het element van het kleinburgerlijk anarchisme. De strijd daartegen kan slechts met geweld worden gevoerd. Als wij geen anarchisten zijn, moeten wij de noodzakelijkheid van de staat erkennen, d.w.z. van dwang voor de overgang van kapitalisme naar socialisme. De vorm van de dwang wordt door de trap van ontwikkeling van de revolutionaire klasse bepaald, en, eveneens door bijzondere omstandigheden, zoals reactionaire oorlog, de vorm van tegenstand van bourgeoisie en kleinburgerij. Daarom bestaat er ook geen principiële tegenstelling tussen de sovjets, d.w.z. de socialistische democratie en het gebruik van dictatoriale macht door afzonderlijke personen.
Er kan voor het Russische proletariaat op de duur niets gevaarlijker zijn dan dat men de boeren met de gedachte vertrouwd maakt, dat de dictatuur het ontnemen van politieke rechten aan iedere oppositie, de opheffing van het kiesrecht, de vrijheid van drukpers, van organisatie voor iedere klasse van tegenstanders, de regeringsvorm is die het best met de belangen van de arbeidende klassen overeenkomt. Wat zal er dan worden van de stedelijke arbeiders, als zij in conflict komen met de Russische boeren en een door deze erkende dictatuur?
En wat wordt er van de arbeiders als hun eigen dictatuur ineenstort? Het alternatief van de dictatuur van een partij is haar vernietiging. De dictatuur brengt mee dat de partij aan de macht, zich met alle middelen — behoorlijke of onbehoorlijke — tracht te handhaven. Omdat haar val gelijk staat met haar volledige ondergang.
Geheel anders werkt de democratie. Zij betekent heerschappij van de meerderheid, maar ook bescherming van de minderheid, want zij betekent gelijkberechtiging. Gelijke deelname aan alle politieke rechten voor ieder, tot welke klasse en partij hij ook mag behoren. Het proletariaat heeft overal het grootste belang bij democratie. Waar het de meerderheid vormt, wordt het zijn instrument om te heersen. Waar het in de minderheid is, vormt het de beste grondslag voor zijn strijd, om stand te houden, concessies af te dwingen en zich te ontwikkelen. Het is kortzichtige dagjespolitiek, als een proletariaat dat zich in de minderheid bevindt, en door de toevallige verhoudingen van het ogenblik, in bondgenootschap met een andere klasse, tot de heerschappij gekomen is, deze constellatie van het ogenblik vereeuwigen wil, door opheffing van de democratie, van de rechten van de minderheid, van de oppositie. Het vernietigt zelf de bodem, die het na het verdwijnen van deze momentele constellatie in staat zou stellen, om stevig te blijven staan, verdere arbeid te verrichten, verdere strijd te strijden.
Het blijft nog de vraag of het Russische proletariaat aan werkelijke praktische resultaten, niet aan decreten, in de sovjetrepubliek meer verkregen heeft dan het door de Constituante verkregen zou hebben, waarin eveneens socialisten al is het dan ook van een andere nuance, de meerderheid hadden. Maar zeker is het dat als de sovjetrepubliek ineen stort, dan tevens met haar alle veroveringen van het Russische proletariaat dreigen ineen te storten.
Zo het de Constituante gelukt was de democratie vast te leggen, dan zouden daarmee ook alle veroveringen vastgelegd zijn die het industrieproletariaat onder en door haar zou hebben weten te behalen. Ook thans nog berusten onze verwachtingen, dat het proletariaat van Rusland niet alle vruchten van de revolutie wederom zullen worden afgenomen, slechts daarop dat het de dictatuur niet gelukt is het democratische bewustzijn geheel te doden, en dat dit bewustzijn tenslotte toch nog na alle dwalingen en verwarring van de burgeroorlog het Russische volk doordringen zal.
Niet in de dictatuur, maar in de democratie ligt de toekomst van het Russische proletariaat.