Geschreven: 3 december, 1905
Eerste publicatie: Nozvaya Zhizn (No. 28), 3 december, 1905
Originele transcriptie naar HTML: www.dewaarheid.nu
Deze versie: Marxists Internet Archive, december 2003,
verzorgd door Maarten Vanheuverswyn
De moderne maatschappij is helemaal gebaseerd op de uitbuiting van de reusachtige massa’s van de arbeidersklasse door een uiterst geringe, tot de klassen der landeigenaren en kapitalisten behorende minderheid van de bevolking. Het is een slavenhoudersmaatschappij, want de “vrije” arbeiders, die hun leven lang voor het kapitaal werken, “hebben recht” alleen op die middelen van bestaan, die nodig zijn voor het levensonderhoud van de winst voortbrengende slaven en voor het verzekeren en het vereeuwigen van de kapitalistische slavernij.
Door de economische onderdrukking van de arbeiders worden onvermijdelijk alle mogelijke soorten politieke onderdrukking en sociale vernedering, verruwing en verkommering van het geestelijke en zedelijke leven der massa’s veroorzaakt en voortgebracht. De arbeiders kunnen in meerdere of mindere mate politieke vrijheid verwerven om voor hun economische bevrijding te strijden, maar geen enkele vrijheid zal hen verlossen van ellende, werkloosheid en onderdrukking, zolang de macht van het kapitaal niet ten val is gebracht. De godsdienst is een van de vormen van het geestelijk juk, dat overal en allerwegen op de volksmassa’s drukt, die door eeuwige arbeid voor anderen, door nood en vereenzaming terneergedrukt worden. De machteloosheid van de uitgebuite klasse in de strijd tegen de uitbuiters brengt even onvermijdelijk het geloof in een beter leven in het hiernamaals voort als de machteloosheid van de wilde in zijn strijd tegen de natuur het geloof in goden, duivels, wonderen e.d. voortbrengt. Hem, die zijn leven lang werkt en nood lijdt, leert de godsdienst deemoedigheid en lankmoedigheid hier op aarde en troost hem met de hoop op een hemelse beloning. Degenen echter, die van vreemde arbeid leven, leert de godsdienst weldadigheid hier op aarde, waarmee hij hun een nogal erg goedkope rechtvaardiging van heel hun uitbuiterbestaan biedt en tegen redelijke prijzen toegangskaarten verkoopt voor de hemelse zaligheid. Godsdienst is opium van het volk. Godsdienst is een soort geestelijke foezel, waarin de slaven van het kapitaal hun menselijk aangezicht en hun aanspraken op een ook maar enigszins menswaardig bestaan verzuipen.
Maar de slaaf, die zich bewust geworden is van zijn slavernij en opgestaan is voor de strijd voor zijn bevrijding, houdt al voor de helft op een slaaf te zijn. De moderne klassenbewuste arbeider, opgevoed door de fabriek van de grote industrie en wijs geworden door het leven in de steden, werpt de religieuze vooroordelen met verachting van zich af, laat de hemel aan de papen en de burgerlijke kwezels over en vecht voor een beter leven hier op aarde. Het moderne proletariaat schaart zich aan de kant van het socialisme, dat de wetenschap in dienst stelt van de strijd tegen de religieuze nevel en de arbeiders bevrijdt van het geloof in een leven aan gene zijde, doordat het hen aaneensluit tot de strijd aan deze zijde voor een beter bestaan.
Het verklaren van de godsdienst tot een privé-zaak — met die woorden wordt gewoonlijk de houding van de socialisten ten opzicht van de godsdienst uitgedrukt. Maar men moet de betekenis van deze woorden nauwkeurig definiëren, opdat ze geen misverstanden kunnen doen ontstaan. Wij eisen, dat de godsdienst met betrekking tot de staat een privé-zaak is, maar we kunnen de godsdienst in geen geval tegenover onze partij als een privé-zaak beschouwen. De staat dient geen bemoeienis met de godsdienst te hebben, de religieuze gemeenschappen mogen niet verbonden zijn met de staatsmacht. Het moet een ieder volkomen vrijstaan onverschillig welke godsdienst aan te hangen of ook geen enkele godsdienst te erkennen, d.w.z. atheïst te zijn, wat elke socialist in de regel immers ook is. Verschillen in rechten tussen de staatsburgers naar gelang van hun geloofsbelijdenis zijn absoluut ontoelaatbaar. Zelfs het vermelden van de geloofsovertuiging van de staatsburgers in ambtelijke documenten moet absoluut uitgebannen worden. Er mogen geen subsidies zijn aan een staatskerk, geen toewijzingen van staatsgelden aan kerkelijke en religieuze gemeenschappen, die volkomen vrije, van de staatsmacht onafhankelijke verenigingen van gelijkgezinde burgers moeten worden. Alleen door deze eisen volledig te realiseren kan een einde gemaakt worden aan dat smadelijke en vervloekte verleden, toen de kerk als een lijfeigene afhankelijk was van de staat en de Russische burgers als lijfeigenen afhankelijk waren van de staatskerk, toen er (tot op de dag van vandaag in onze strafwetboeken en in het procesrecht behouden gebleven) middeleeuwse, inquisitoriale wetten bestonden en toegepast werden, die geloof of ongeloof vervolgden, het geweten van de mensen verkrachtten, staatsbaantjes en staatssinecuren vastknoopten aan het uitreiken van deze of gene staatskerkelijke foezel. Volledige scheiding tussen kerk en staat — dat is de eis, die het socialistische proletariaat aan de tegenwoordige staat en de tegenwoordige kerk stelt.
De Russische revolutie moet deze eis als onmisbaar bestanddeel van de politieke vrijheid realiseren. De Russische revolutie heeft in dit opzicht met bijzonder gunstige voorwaarden te maken, want het weerzinwekkende bureaucratische gedoe van de absolutistische politie- en lijfeigenschapstaat heeft zelfs onder de geestelijkheid ontevredenheid, gisting en verontwaardiging gewekt. Zelfs de Russische rechtgelovige geestelijkheid, zo onderworpen en onwetend als ze was, werd wakker geschud door het gerommel, waarmee de oude, middeleeuwse orde in Rusland in elkaar is gestort. Zelfs zij sluit zich aan bij de eis om vrijheid, protesteert tegen het bureaucratisch gedoe en de ambtelijke willekeur, tegen de spionagediensten van de politie, waartoe de “dienaren Gods” gedwongen worden. Wij, socialisten, moeten de beweging ondersteunen, doordat wij de eisen van de eerlijke en oprechte geestelijken tot het einde toe doorzetten, doordat wij deze mensen aan hun woord houden wanneer zij over vrijheid spreken, doordat wij van hen verlangen dat zij elke band tussen godsdienst en politie vastbesloten verbreken. Of jullie zijn oprecht — dan moeten jullie vóór de volledige scheiding tussen kerk en staat en tussen school en kerk zijn, vóór het zonder beperkingen en zonder voorbehoud tot een privé-zaak verklaren van de godsdienst. Of jullie aanvaarden deze consequente verlangens naar vrijheid niet — dan zijn jullie dus nog altijd bevangen door de overleveringen van de inquisitie, dan zitten jullie nog altijd aan de staatsbaantjes en staatssinecuren vast, dan geloven jullie dus niet in de geestelijke kracht van jullie wapen en laten jullie je nog altijd door de staatsmacht omkopen — en dan verklaren de klassenbewuste arbeiders van geheel Rusland jullie de meedogenloze oorlog.
Voor de partij van het socialistische proletariaat is de godsdienst geen privé-zaak. Onze partij is een verbond van klassenbewuste, progressieve strijders voor de bevrijding van de arbeidersklasse. Zulk een verbond kan en mag niet onverschillig staan tegenover onbewustheid, onwetendheid en het obscurantisme in de vorm van religieus geloof. Wij eisen de volledige scheiding tussen kerk en staat om met zuiver geestelijke en alleen maar geestelijke wapens, met onze pers, met ons woord tegen de religieuze nevel te kunnen vechten. We hebben namelijk ons verbond, de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij, onder andere juist opgericht voor een dergelijke strijd tegen elke vorm van religieus dom houden van de arbeiders. Voor ons is de ideologische strijd geen privé-zaak, maar een aangelegenheid van de gehele partij, van het gehele proletariaat.
Als dit het geval is, waarom verklaren wij dan in ons programma niet dat wij atheïsten zijn? Waarom weigeren wij christenen en godvruchtige mensen dan niet tot onze partij toe te laten? Het antwoord op deze vraag moet een zeer belangrijk onderscheid duidelijk maken tussen de wijze waarop de burgerlijke democraten het vraagstuk van de godsdienst benaderen en de wijze waarop sociaaldemocraten dat doen.
Aan heel ons programma ligt een wetenschappelijke wereldbeschouwing ten grondslag, en wel de materialistische. Tot het uiteenzetten van ons programma behoort dan ook noodzakelijkerwijze het duidelijk aantonen van de werkelijk historische en economische bronnen van de religieuze nevel. Tot onze propaganda behoort noodzakelijkerwijze ook de propaganda van het atheïsme; het uitgeven van wetenschappelijke literatuur op dit gebied, hetgeen door de absolutistisch-feodale staatsmacht tot nu toe ten strengste verboden en vervolgd werd, moet thans een deel van ons partijwerk worden. We zullen nu waarschijnlijk het advies moeten opvolgen, dat Engels eens de Duitse socialisten heeft gegeven, namelijk de literatuur van de Franse verlichters en atheïsten van de 18e eeuw vertalen en op massale schaal verbreiden.
We mogen ons daarbij echter in geen geval ertoe laten verleiden het religieuze vraagstuk abstract, idealistisch, “vanwege de redelijkheid”, buiten de klassenstrijd om aan de orde te stellen, zoals radicale democraten uit de bourgeoisie dit niet zelden doen. Het zou onzinnig zijn te geloven, dat men in een maatschappij, die op teugelloze onderdrukking en verruwing van de arbeidersmassa’s is gebaseerd, de religieuze vooroordelen langs een zuiver propagandistische weg kan verjagen. Het zou van burgerlijke bekrompenheid getuigen wanneer men vergeet dat de druk van de godsdienst, waaronder de mens gebukt gaat, slechts product en spiegelbeeld is van de economische druk binnen de maatschappij. Men kan het proletariaat niet door brochures en ook niet door propaganda bewust maken, wanneer het niet door zijn eigen strijd tegen de duistere machten van het kapitalisme wordt opgeklaard. De eenheid van deze werkelijk revolutionaire strijd van de onderdrukte klasse voor een paradijs op aarde is voor ons belangrijker dan de eenheid van opvattingen van de proletariërs over het paradijs in de hemel.
Dat is de reden waarom wij in ons programma niet spreken en niet mogen spreken over ons atheïsme; dat is de reden waarom wij de proletariërs, die nog deze of gene overblijfselen van de oude vooroordelen hebben overgehouden, niet beletten en niet mogen beletten tot onze partij te komen. De wetenschappelijke wereldbeschouwing zullen wij altijd propageren en de inconsequentheid van deze of gene “christenen” zijn wij genoodzaakt te bestrijden; maar dat betekent volstrekt niet dat men het vraagstuk van de godsdienst op de eerste plaats moet stellen, die het helemaal niet toekomt, en dat men mag toelaten dat de krachten van de werkelijke revolutionaire, economische en politieke strijd worden versplinterd ter wille van derderangsmeningen of hersenschimmen, die al gauw elke politieke betekenis verliezen en door het gehele verloop van de economische ontwikkeling spoedig op de rommelzolder geworpen worden.
De reactionaire bourgeoisie heeft er overal naar gestreefd en ze begint nu ook bij ons er naar te streven om godsdiensttwisten te doen ontbranden, opdat de aandacht van de massa’s wordt afgeleid van de werkelijk belangrijke en fundamentele economische en politieke vraagstukken, die door het gehele Russische proletariaat, dat zich in zijn revolutionaire strijd aaneensluit, thans in de praktijk worden opgelost. Deze reactionaire politiek van versplintering der proletarische krachten, welke vandaag voornamelijk tot uiting komt in de pogroms van de benden der Zwarte Honderd, kan morgen heel goed ook veel geraffineerdere vormen verzinnen. We zullen deze politiek in ieder geval tegemoet treden met het rustig, beheerst en geduldig propageren van de proletarische solidariteit en van de wetenschappelijke wereldbeschouwing, zonder tweederangs meningsverschillen op te blazen.
Het revolutionaire proletariaat zal weten te bereiken dat de godsdienst voor de staat werkelijk een privé-zaak wordt. En onder dit, van middeleeuws slijk gezuiverde, politieke regiem zal het proletariaat een brede en openlijke strijd voeren om de economische slavernij, deze ware bron van religieuze versuffing van de mens, uit de weg te ruimen.