V.I. Lenin
De dreigende catastrofe en hoe die te bestrijden


7. Het gedwongen opgaan in verenigingen

Verplichte syndicaatvorming, d.w.z. het gedwongen opgaan in verenigingen, bv. van industriëlen, werd in de praktijk reeds in Duitsland toegepast. Ook dat is niets nieuws. Ook op dit punt zien wij, door de schuld van de sociaal-revolutionairen en mensjewieken, een volledig stagneren van het republikeinse Rusland, dat door deze weinig eerbiedwaardige partij en wordt ‘vermaakt’ met een quadrille, die zij met de kadetten of met de Boeblikovs of met Teresjtsjenko en Kerenski dansen.

De gedwongen syndicaatvorming is aan de ene kant een soort van opstuwen van de kapitalistische ontwikkeling door de staat, wat overal leidt tot het organiseren van de klassenstrijd, tot het verhogen van het aantal, de verscheidenheid en de betekenis van de bonden. Aan de andere kant evenwel is de verplichte ‘vorming van verenigingen’ een onmisbare voorwaarde voor elke ook maar enigszins serieuze controle en voor elke besparing aan arbeid van het volk.

De Duitse wet verplicht bijvoorbeeld de leerfabrikanten van een bepaalde streek of van het gehele rijk zich te verenigen, waarbij een vertegenwoordiger van de staat ter controle tot het bestuur van deze vereniging behoort. Een dergelijke wet raakt direct, d.w.z. op zichzelf beschouwd, de eigendomsverhoudingen niet in het minst, ze ontneemt geen enkele bezitter ook maar een kopeke; door deze wet wordt er ook nog niet over beslist of vorm, richting en geest van de controle reactionair-bureaucratisch dan wel revolutionair-democratisch zullen zijn.

Men zou dergelijke wetten ook bij ons dadelijk kunnen en moeten uitvaardigen, zonder ook maar een week kostbare tijd te verliezen, waarbij men het aan de maatschappelijke omstandigheden zelf zou kunnen overlaten de meer concrete vormen van tenuitvoerlegging van de wet, het tempo van de tenuitvoerlegging en de methoden om daarover te waken enz. vast te stellen. De staat heeft hier noch een speciaal apparaat, noch speciale naspeuringen, noch het een of andere vooronderzoek nodig om zo’n wet uit te vaardigen; noodzakelijk is alleen het vaste besluit bepaalde particuliere belangen van de kapitalisten terzijde te schuiven, die zulk een inmenging ‘niet gewend’ zijn en die hun extra winsten niet kwijt willen raken welke winsten behalve door het ontbreken van een controle ook veilig gesteld worden door het werken op de oude manier.

Men heeft geen enkel apparaat nodig en geen enkele ‘statistiek’ (waardoor Tsjernov het revolutionaire initiatief van de boeren wilde vervangen) om zo’n wet uit te vaardigen, want de tenuitvoerlegging ervan moet opgedragen worden aan de fabrikanten of industriëlen zelf, aan de voorhanden maatschappelijke krachten, onder controle van de eveneens voorhanden maatschappelijke (d.w.z. niet van de overheid, geen bureaucratische) krachten, die echter onvoorwaardelijk tot de zogenaamde ‘mindere standen’ moeten behoren, d.w.z. tot de onderdrukte en uitgebuite klassen, die in de geschiedenis wat hun vermogen tot heldhaftigheid, zelfopoffering en kameraadschappelijke discipline betreft steeds onmetelijk superieur zijn gebleken aan de uitbuiters.

Laten we aannemen dat we een werkelijk revolutionair-democratische regering hebben en dat die besluit: alle fabrikanten en industriëlen van elke productietak zijn verplicht, als zij, laat ons zeggen, ten minste twee arbeiders te werk gesteld hebben, zich onmiddellijk volgens districten en gouvernementen in bonden te verenigen. De verantwoordelijkheid voor de strikte naleving van de wet wordt in de eerste plaats aan de fabrikanten en directeuren, aan de leden van de raden van bestuur en de grootaandeelhouders opgedragen (want zij allen zijn de werkelijke leiders van de moderne industrie, haar feitelijke meesters). Wanneer zij zich onttrekken aan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de wet, worden ze behandeld als lieden die uit de militaire dienst gedeserteerd zijn en ook als zodanig bestraft, worden zij collectief, allen voor een en een voor allen, met hun gehele vermogen aansprakelijk gesteld. Voorts wordt de verantwoordelijkheid ook gelegd bij alle employees, die eveneens verplicht zijn één bond te vormen, alsmede bij alle arbeiders en hun vakvereniging. Het doel van het ‘vormen van bonden’ is het invoeren van een volledige, zeer strenge en nauwkeurige rekening en verantwoording, maar vooral het bundelen van de operaties bij de aankoop van grondstoffen en de afzet van de producten en het besparen van de krachten en middelen van het volk. Deze besparingen door het verenigen van de afzonderlijke ondernemingen tot een syndicaat nemen, zoals de economische wetenschap leert en het voorbeeld van alle syndicaten, kartels en trusts laat zien, een kolossale omvang aan. Waarbij nog eens moet worden herhaald dat door deze vereniging tot een syndicaat aan de eigendomsverhoudingen op zich zelf geen jota wordt veranderd en dat geen enkele bezitter ook maar één kopeke ontnomen wordt. Deze omstandigheid moet met speciale nadruk worden vermeld, want door de burgerlijke pers wordt de kleine en middelgrote bezitters voortdurend ‘schrik aangejaagd’ met de bewering dat de socialisten in het algemeen en de bolsjewieken in het bijzonder hen willen ‘onteigenen’; een welbewust leugenachtige bewering, aangezien de socialisten zelfs bij een volledige socialistische omwenteling de kleine boeren noch willen, noch kunnen, noch zullen onteigenen. Wij hebben het de hele tijd slechts over de onmiddellijke en dringendste maatregelen, die in West-Europa al ten uitvoer zijn gelegd en die door een ook maar enigszins consequente democratie onverwijld ook bij ons ten uitvoer gelegd zouden moeten worden om de dreigende, onafwendbare catastrofe te bestrijden.

Het verenigen van de kleinste en kleine eigenaars in bonden zou ernstige moeilijkheden opleveren, zowel van technische als van culturele aard, en wel wegens de buitengewone versplintering van hun bedrijven en de technische primitiviteit ervan, wegens het analfabetisme of de gebrekkige ontwikkeling van de bezitters. Maar juist deze bedrijven zouden buiten de bepalingen van de wet kunnen vallen (zoals in het door ons eerder genoemde voorbeeld al is gesteld). Het niet verenigen daarvan, om van een vertraagde vereniging maar niet te spreken, zou geen ernstige hinderpaal kunnen vormen, want de rol die het ontzaglijke aantal kleine bedrijven in de totale productie speelt is miniem, hun betekenis voor de volkshuishouding in haar geheel is te verwaarlozen, en bovendien zijn ze vaak op de een of andere wijze van grote bedrijven afhankelijk.

Van beslissende betekenis zijn slechts de grote bedrijven, en hier zijn de technische en culturele middelen en krachten voor het ‘vormen van bonden’ voorhanden; wat alleen ontbreekt, dat is het krachtige, vastberaden en tegenover de uitbuiters meedogenloos harde initiatief van de revolutionaire staatsmacht om deze middelen en krachten in beweging te zetten.

Hoe armer een land is aan technisch gevormde en in het algemeen aan intellectuele krachten, des te dringender is de noodzaak zo snel en vastberaden mogelijk de gedwongen vereniging te verordenneren en met de uitvoering ervan te beginnen bij de grote en allergrootste bedrijven, want juist door de vereniging worden intellectuele krachten bespaarden wordt het mogelijk deze krachten ten volle te benutten en op een juister wijze te verdelen. Als zelfs de Russische boer in zijn van alles afgezonderde dorp onder de tsaristische regering — waar hij het tegen duizenden door deze regering in de weg gelegde hinderpalen moest opnemen — in staat is gebleken na 1905 een geweldige stap voorwaarts te doen en allerlei soorten organisaties te scheppen, dan is het toch duidelijk dat de vereniging van de grote en middelgrote industrie en handel in de tijd van enkele maanden, zo niet nog sneller, haar beslag kan krijgen, vooropgesteld dat er in deze richting pressie wordt uitgeoefend door een werkelijk revolutionair-democratische regering, die stoelt op de ondersteuning, de deelname, de betrokkenheid en het voordeel van de ‘onderste lagen’, van de democratie, de employees en arbeiders, en dezen tot de controle oproept.