Abram Leon
Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven
Hoofdstuk 6
In West-Europa vormde de Franse Revolutie het sluitstuk en de bekroning van de economische en sociale evolutie van het judaïsme. Het industriële kapitalisme was sterk in opmars en de joden konden al vlug de rangen van de burgerij vervoegen en zich cultureel assimileren. De triomfantelijke opmars van de Napoleontische legers gaf het signaal voor de emancipatie van de joden. De politiek van Napoleon weerspiegelde de wil van de bourgeoisie om de joden volledig te assimileren. Maar in die streken die nog gedomineerd werden door het feodale systeem doken er serieuze problemen op die de emancipatie van de joden in de weg stonden. Bijvoorbeeld, waar de joden uit Bordeaux volledig waren opgenomen in de rangen van de hoge burgerij onderscheidden de joden uit de Elzas zich weinig van hun voorvaderen uit de middeleeuwen. De boeren waren in opstand gekomen tegen de joodse woeker en Napoleon zag zich verplicht om uitzonderingswetten af te kondigen tegen deze joden. De wettelijke bepalingen van de bourgeoisie bleken niet toepasbaar op een nog feodale samenleving als die van de Elzas. Evenzo in Polen, waar de formule alle staatsburgers zijn gelijk voor de wet, ingevoerd door Napoleon, niet gold voor de joden, ‘voor een periode van tien jaar’ – zei men om de schijn te redden. We moeten hierbij wel vermelden dat de grote massa Poolse joden, met aan het hoofd hun fanatieke rabbijnen, zich verzetten tegen elke vorm van emancipatie. Behalve een heel kleine groep rijke burgers moesten de joden in Polen niets weten van een gelijk burgerschap.
In het algemeen raakten vanaf het begin van de 19e eeuw de westerse joden meer en meer geassimileerd. Reeds op het einde van de 18e eeuw, in een tijdsspanne van dertig jaar, bekeerde de helft van de Berlijnse joden zich tot het christendom. Zij die de joodse religie trouw bleven verzetten zich hevig tegen de opvatting als zouden ze een aparte natie vormen. “Zonder land, zonder staat, zonder taal, bestaat er geen natie, en het is daarom dat het jodendom sinds lang opgehouden heeft een natie te vormen”, zei Reisser, een van de vertegenwoordigers van de Duitse joden uit de eerste helft van de 19e eeuw.[1]
“Van nationaliteit zijn wij Duitsers, enkel en alleen Duitsers,” schreef een weinig later, in 1879, een joodse professor uit Berlijn.
Terwijl het kapitalisme in West-Europa de integratie van de joden in de hand had gewerkt, rukte het in Oost-Europa de joden, met wortel en tak, uit hun eeuwenoude economische en sociale bezigheden. En aldus kwam er naar West-Europa een stroom joodse immigranten op gang, het kapitalisme vernietigde met de linkerhand wat het met de rechterhand had opgebouwd.
Als een ononderbroken stroom gooiden golven oosterse joden zich op de weg naar de landen in het westen en zo werd het zieltogende judaïsme nieuw leven ingeblazen. “Onze joden uit het oosten, die grote massa, die nog leeft volgens de joodse tradities werpen een dam op tegen het verdwijnen van het westerse jodendom.”[2] “Het westerse jodendom bestaat nog enkel als spiegelbeeld van het jodendom uit het oosten.”[3]
Om het belang van de joodse emigratie uit Oost-Europa te begrijpen volstaat het volgende: in het begin van de 19e eeuw woonden er in Wenen nog slechts enkele honderden joden, in de 20ste eeuw is hun aantal aangegroeid tot 176.000.
Door de massale emigratie naar West-Europa en vooral naar Amerika werd de aard van de plaatsen waar de joden gingen wonen totaal gewijzigd. We weten dat door de opkomst van het kapitalisme de stedelijke agglomeraties een enorme uitbreiding kenden. Vanaf het midden van de 19e eeuw oefenden de grote commerciële en industriële centra een sterke aantrekkingskracht uit op de joden.
De massale concentratie van de joden in de grote steden liet zich goed voelen, zowel in de landen van immigratie als in de streken waar ze vandaan kwamen. De joden verlieten de kleinere steden die gedurende eeuwen de kernen waren geweest van hun economische bedrijvigheid en ze stroomden toe, hetzij in de commerciële en industriële centra van Polen en Rusland, hetzij naar de grote steden van het westen, Wenen, Londen, Berlijn, Parijs en New York. Tot in het midden van de van de 19e eeuw was de meerderheid van de joden geconcentreerd in Oost-Europa waar bij gebrek aan communicatiemiddelen de kleinere steden heel wat voordelen bleven bieden aan de sjacheraars. In die tijd woonden ze vooral in de kleinere steden alsook in de dorpen. “Uit een statistische studie uitgevoerd tijdens de tweede helft van de 18e eeuw in de Poolse provincies van Kiev en Wolynië blijkt dat er in ieder dorp minstens 7 joodse inwoners waren, te zeggen een familie. En er waren ontelbare dorpen en heel weinig steden. In oostelijk Galicië woonde 27 % van de joodse bevolking in de dorpen en in westelijk Galicië tot 43 %. Analoge toestanden deden zich voor in enkele Duitse steden, in Hessen en Baden bijvoorbeeld.”[4]
Hierin kwam er tijdens de 19e eeuw een kentering die onomkeerbaar zou blijken te zijn. Een enorme massa joden raakte geconcentreerd in de stedelijke centra van het universum.
In Rusland, tussen 1847 en 1926 is de joodse bevolking in gemeenten met meer dan 10.000 personen maal acht toegenomen. Waar er in 1847 in heel het Russische imperium slechts drie joodse gemeenten waren met meer dan 10.000 personen, waren het er al 28 in 1897 en 38 in 1926 (op het vroegere territorium van het heilige Rusland).
Het percentage joden in deze gemeenten bedroeg:
1847 | 5 % |
1897 | 28,2 % |
1926 | 50,2 % |
De cijfers voor Duitsland waren:
1850 | 6 % |
1880 | 32 % |
1900 | 61,3 % |
Meer dan drie vierden van de Amerikaanse joden woont vandaag in gemeenschappen van meer dan 10.000 personen. De enorme joodse agglomeraties van New York (2 miljoen), Warschau (300.000 tot 500.000), Parijs, Londen, getuigen dat de joden het volk geworden zijn ‘het meest verstedelijkt ter wereld’. Deze concentratie van massa’s joden in de grote steden vormt, zonder twijfel, het belangrijkste element van de manier waarop ze zijn gaan leven in de tijd van het moderne kapitalisme.
We hebben reeds eerder onderzocht welk groot verschil er bestond tussen de joodse exodus die duurde tot 1880 en de exodus na die datum. Tot in 1880 boden de landen waar ze woonden nog heel wat mogelijkheden, er bestond nog een kans om opgenomen te worden in de kapitalistische economie, de volksverhuizing greep dan ook plaats binnen de staatsgrenzen. Na die datum volgden de gebeurtenissen elkaar snel op: de feodale economie werd met mokerslagen vernietigd en daarna gingen die takken van het kapitalisme waarin de joden goed vertegenwoordigd waren ten gronde. En ze verlieten in groten getale de landen waar ze zo lang hadden geleefd.
Tussen 1800 en 1880 steeg het aantal dat naar de Verenigde Staten emigreerde – voornaamste oord van bestemming – van enkele duizenden naar 230.000. Dit is een emigratie van ongeveer 2.000 personen per jaar. Tussen 1881 en 1900 bereikte het jaarlijkse gemiddelde de 30.000 en tussen 1900 en 1914 de 100.000. Als men daar nu de emigratie aan toevoegt naar andere overzeese gebieden (Canada, Engeland, Zuid-Afrika, Palestina, enz.) en naar West-Europa tussen 1800 en 1890 kan het aantal uit Oost-Europa geëmigreerde joden geschat worden op ongeveer 50.000, een gemiddelde van 3.000 personen per jaar, op één miljoen voor de periode 1881-1899, op twee miljoen voor de periode van 1881 tot 1891, 135.000 personen per jaar. Deze cijfers tonen aan dat de joden de koplopers waren onder de volkeren die de weg naar de emigratie insloegen. Halfweg 1881-1914 waren er in Rusland, Galicië en Roemenië zes en een half miljoen joden, met dit cijfer in de hand kunnen we stellen dat ongeveer 50 % emigreerde. Vergelijken we dit cijfer met de Italianen die het talrijkst waren om uit Europa weg te trekken, dan komen die op slechts 15 %, na aftrek van hen die terugkeerden. Deze laatste waren talrijk onder de Italianen maar bij de joden kwam dit bijna nooit voor.[5]
De grote emigratie werd nog eens in de hand gewerkt door het hoge geboortecijfer. De joodse bevolking in de wereld groeide snel:
in 1825 | 3.281.000 |
in 1850 | 4.764.500 |
in 1880 | 7.663.000 |
in 1900 | 10.602.600 |
in 1925 | 14.800.500 |
Tussen 1825 en 1925 waren ze in aantal maal vijf toegenomen; 1 1/2 maal sneller dan de rest van de Europese bevolking.
“De joden zijn op dit ogenblik met meer dan 18 miljoen zielen. Het is belangrijk om erop te wijzen dat ondanks de hoge emigratie hun aantal in Oost-Europa zeker niet minder talrijk is geworden, integendeel, ze zijn zelfs sterk in aantal toegenomen.” “Het jodendom in Oost-Europa heeft de laatste dertig jaar 4 miljoen personen naar het vreemde gestuurd en toch is hun aantal niet afgenomen, het is zelfs sterk aangegroeid: van 6 tot 8 miljoen.”[6]
De emigratie heeft op haar beurt ook sterk bijgedragen tot de sociale differentiatie van het judaïsme, een evolutie die tijdens de 19e eeuw in een stroomversnelling kwam.
In de beginfase van het kapitalisme waren tenminste 90 % van de joden bemiddelaars of handelaars. We mogen aannemen dat er in de 20ste eeuw in Amerika ongeveer twee en een half miljoen joodse proletariërs leven, ongeveer 40 % van alle actieve joden.[7]
Naar beroep waren de joden in 1932 als volgt ingedeeld:
Handel (transport, ontspanning en banken inbegrepen) | 6.100.000 | (38,6 %) |
Industrie (mijnen en ambachten inbegrepen) | 5.750.000 | (36,4 %) |
Vrije beroepen en administratie | 1.000.000 | (6,3 %) |
Landbouw | 625.000 | (4 %) |
Bemiddelaars en bedienden | 325.000 | (2 %) |
Zonder beroep (renteniers, gepensioneerden of steuntrekkers) | 2.000.000 | (12,7 %) |
Waar het aantal joodse arbeiders in minder ontwikkelde landen, zoals Polen, relatief laag gebleven was, 15.800.000 ongeveer 25 % van alle actieve personen, komt dit in Amerika op 46 %. Doch de sociale samenstelling van de joodse arbeidersklasse is lang niet dezelfde als bij de andere volkeren. Bij de joden zijn van alle loontrekkers 30 tot 36 % bediende, dit is 3 tot 4 maal zoveel als bij andere nationaliteiten. Landarbeiders ontbreken helemaal (15 tot 25 % bij niet-joden). Komt daar nog bovenop dat 60 tot 70 % van de joden die in de nijverheid werken in feite ambachtslieden zijn (in Oost-Europa immers werkte 80 % van de arbeiders in de ateliers en niet in fabrieken) terwijl 75 tot 80 % van de arbeiders die tot de andere nationaliteiten behoren in fabrieken tewerkgesteld zijn. Zodoende zijn de joodse arbeiders in de eerste plaats actief in die sectoren die direct voor de consumptie produceren. De niet-joodse arbeiders vormen hier slechts een heel klein percentage.
De vergelijkende cijfers van de indeling volgens beroepsactiviteit tussen joodse arbeiders en ‘ariërs’ spreken voor zich.[8]
In enkele Europese landen | joden | niet-joden |
Kleding | 43,7 % | 8,5 % |
Voeding | 11 | 9,5 |
Leder | 10,5 | 1,7 |
Metaal | 8,6 | 19,9 |
Hout | 7,9 | 6,9 |
Textiel | 6,8 | 12 |
Bouw | 4,2 | 15,2 |
Drukkerijen - papier | 3,2 | 3,2 |
Andere | 3,8 | 22,1 |
In Polen in 1937:
Ambachtslieden | 58,7 | 33,2 |
Handel en transport | 18,7 | 12,5 |
Huisarbeid | 9,7 | 1,9 |
Kleine industrie | 8,9 | 9,6 |
Middelgrote en grote industrie | 3,8 | 23 |
Mijnen | 0,44 | 8,4 |
Hoogovens | - | 2,3 |
(Yiddische Economik, augustus 1938) |
Deze cijfers tonen duidelijk dat de joodse arbeiders vooral tewerkgesteld zijn in de ambachtelijke nijverheid, dit in tegenstelling met de ‘niet-joodse’ proletariërs die vooral in de zware industrie geconcentreerd zijn. In de kledingsnijverheid zijn de joden vijf maal zo talrijk als de niet-joden, in de metaal, de textiel en de bouw de niet-joden twee tot driemaal talrijker dan de joden.
Maar, hoewel het beroepsprofiel van joodse en niet-joodse arbeiders heel verschillend is, toch is het de miserie die hen dwingt om, ondanks alle obstakels, de toegang te forceren tot die beroepen waar ze tot heden werden geweerd.
Zo antwoordde enkele jaren terug een groot industrieel uit Lodz op de vraag van een journalist waarom hij in zijn fabrieken joden had geweigerd: “Ik wil geen tweeduizend aandeelhouders in mijn bedrijf.” Voor deze oorlogsverklaring stonden er 15 % joodse werklieden aan de machines.
Onder het kapitalisme heeft het judaïsme dus een wel erg grondige transformatie ondergaan. Het volk-klasse werd sociaal gedifferentieerd. Deze evolutie heeft verstrekkende gevolgen en gaat gepaard met een hele reeks tegenstellingen. Door die tegenstellingen heeft het jodendom nog geen vaste vorm gekregen. Het is makkelijker te omschrijven wat het jodendom was dan wat het nu is.
Immers, het kapitalisme stuurde de evolutie van het joodse vraagstuk in diametraal tegengestelde richtingen. Enerzijds bevorderde het de economische assimilatie en bijgevolg ook de culturele assimilatie, anderzijds raakten de joodse massa’s ontworteld. Ze werden in steden geconcentreerd en het antisemitisme vierde de teugels, wat bij de joden leidde tot een groeiend nationaal gevoel. De ‘renaissance van de joodse natie’, het ontstaan van een moderne joodse cultuur, de joodse taal, het Jiddisch, kreeg vorm, het zionisme, in het zog van de emigratie en de concentratie in de steden, gaan hand in hand met het moderne antisemitisme. Overal in de wereld, langs alle wegen van de ballingschap, verzamelen de joden zich in aparte wijken, stichten hun eigen culturele centra, hun eigen dagbladen, hun eigen Jiddische scholen. Uiteraard is het in de landen met de grootste joodse concentratie, Rusland, Polen en de Verenigde Staten dat de nationale beweging het sterkst bloeit. Maar het verloop van de geschiedenis is dialectisch. Op hetzelfde ogenblik dat de basis wordt gelegd voor een nieuw joods nationaal gevoel worden ook de voorwaarden geschapen voor de ondergang. Waar de eerste generatie joden in de landen van immigratie nog erg gehecht was aan haar joods zijn, verliezen de volgende generaties al heel vlug hun gebruiken en hun specifieke taal.
“Binnen de groep immigranten die uit Oost-Europa komt wordt het Jiddisch nog gesproken, zowel in West-Europa als in Amerika, tenminste nog door de eerste generatie. Echter heel wat Engelse woorden werden overgenomen zodat hun Jiddisch iets geworden was dat heel erg verschilde van wat in Polen en Litouwen werd gesproken. De tweede generatie spreekt tegelijkertijd Jiddisch en de plaatselijke taal, de derde generatie helemaal geen Jiddisch meer... De Jiddische pers kende in de Verenigde Staten de laatste jaren een hoge vlucht dankzij de toevloed van twee miljoen joden uit Oost-Europa die geen Engels spreken. Maar sinds enkele jaren is het succes van de Jiddische dagbladen sterk afgenomen, de immigratie was stil gevallen en de jonge generatie wordt snel ‘veramerikaniseerd’.”[9]
Tot 1920 was volgens de officiële statistieken het Jiddisch de moedertaal van 32,1 % van de Amerikaanse joden, in 1930 was dit cijfer gedaald tot 27,8 %. In Hongarije verdween het Jiddisch bijna helemaal. Bij de volkstelling van 1920 gaf 95,2 % van de bevolking het Magyaars op als moedertaal, 4 % het Duits en 0,8 % een andere taal.
In 1900 spraken er op 100 joden over heel de wereld 60,6 % het Jiddisch, In 1930 was dat nog 42,7 %.
Tezelfdertijd als het Jiddisch in onbruik raakte steeg ook het aantal gemengde huwelijken. Immers, hoe meer een land zich ontwikkelt, des te meer gemengde huwelijken.
In Bohemen waren 44,7 % van de huwelijken gemengd waaronder een deel joden. In het sub-Karpatische Rusland en Slowakije echter bleef het aantal gemengde huwelijken onbeduidend.[10]
Het percentage gemengde huwelijken tussen joden en niet-joden tegenover het aantal zuiver joodse huwelijken:
Berlijn | 1901 tot 1904 | 35,4 |
1905 | 44,4 | |
Hamburg | 1903 tot 1905 | 49,5 |
Triëst | 1900 tot 1903 | 61,5 |
Kopenhagen | 1880 tot 1889 | 55,8 |
1890 tot 1899 | 68,7 | |
1900 tot 1905 | 82,9 | |
Ook zijn er meer en meer joden die het geloof verlaten. Zo is het aantal afvalligen opgeklommen van 0,4 % in 1870 tot 4,7 % in 1916-20. Echter, overal verliest de religie aan aanhang en zo hebben deze cijfers minder belang.
We hebben dus gezien hoe kwetsbaar de basis van deze ‘nationale renaissance’ wel was. De emigratie was in het begin een sterk obstakel op weg naar de integratie en was de drijvende kracht achter de ‘nationalisering’ van de joden. Al vlug wordt deze emigratie een instrument tot vermenging tussen joden en andere volkeren. Ze waren nu vooral in de grote steden geconcentreerd en daar vormde zich de ‘territoriale basis’ van het joodse nationalisme, maar precies hier kan het assimilatieproces niet lang worden gestopt. De sfeer van de grote stedelijke centra is een gloeiende smeltkroes waar alle nationale kenmerken en eigenschappen vervagen.
Waar het kapitalisme in het begin de voorwaarden schiep voor een zekere joodse ‘nationale renaissance’, miljoenen joden ontheemde, hen wegrukte uit hun traditionele manier van leven en hen in de grote steden concentreerde, brengt hetzelfde kapitalisme al snel een proces tot assimilatie op gang. Op een moment dat het Jiddisch snel in opgang is verdwijnt het al even vlug. De ontwikkeling van het kapitalisme, hoewel het soms onvoorziene wegen inslaat, leidt tot vermenging van de joden met andere volkeren. Echter, reeds bij het begin van de 20ste eeuw verschijnen de eerste tekenen van de decadentie van het kapitalisme. Het jodenvraagstuk dat tijdens de 19e eeuw normaal lijkt te evolueren flitst terug op, scherper dan ooit en dit als gevolg van het kapitalisme in verval. Een oplossing voor het jodenvraagstuk lijkt verder af dan ooit.
_______________
[1] S.M. Dubnow, Die neueste Geschichte des jüdischen Volkes, Berlijn, 1920-1923, II, p. 35.
[2] “De toestroom van oosterse joden naar West-Europa heeft meer dan waarschijnlijk de westerse joden gevrijwaard van een compleet verdwijnen dat onvermijdelijk leek.” Lesczinski, Le peuple juif au cours des derniers cent ans. “Zonder de inwijking uit Oost-Europa waren de kleine joodse gemeenten in Engeland, Frankrijk en België langzamerhand hun Israëlisch karakter verloren. Hetzelfde gold voor Duitsland...”, Ruppin, p. 68.
[3] J. Klatzkin, Probleme des modernen Judentum, 1930, p. 51.
[4] Ruppin, pp. 38-40.
[5] Ruppin, p. 52.
[6] Di Yiddische Ekonomik (Wilno), januari-februari 1938.
[7] Het percentage bedienden en arbeiders bedroeg: in Engeland 77 % (1923), in de USA 75 % (1920), in België 73 % (1910), in Duitsland 62 % (1907), in Frankrijk 48 % (1906), in Polen 24,8 % (1921), in Rusland 15 % (1925).
[8] Yiddische Ekonomik, augustus 1938.
[9] Ruppin, p. 280, 338.
[10] Yiddische ekonomik, april-juni 1939.
[11] Ruppin – De cijfers die door Ruppin op pp. 310 e.v. worden gegeven betreffende de gemengde huwelijken verschillen grondig (nota van de vertaler).