Abram Leon
Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven
Hoofdstuk 7
Heel zeker, het kapitalisme kan bogen op wezenlijke verdiensten, de productiekrachten kenden een formidabele expansie, het schiep een wereldeconomie, techniek en wetenschap bloeiden. De feodaliteit was een wereld geweest van de eeuwige stilstand en nu ontplooide het kapitalisme een dynamiek zonder weerga. Honderden miljoenen mensen die voorheen vastgeklonken waren geweest in een bestaan met altijd dezelfde sleur en wiens horizon wel heel beperkt was gebleven werden nu plots meegesleurd in een stroom die borg stond voor een koortsachtig en boeiend bestaan.
De joden nu hadden tijdens de feodaliteit als het ware in de poriën van de maatschappij geleefd. Toen dit stelsel ten onder ging werden alle elementen verdreven die vreemd waren aan dit stelsel ook al waren ze in het verleden onontbeerlijk gebleken. Nog voor de boer zijn dorp verliet om naar de industriële centra te trekken had de jood zijn middeleeuwse stadje de rug toegekeerd. Overal ter wereld vestigde hij zich in de grote steden. Zijn economische rol was uitgespeeld, en lijdzaam vervoegde hij de kapitalistische maatschappij.
Dit kapitalisme heeft aan de mensheid buitengewone verworvenheden geschonken, doch enkel de ondergang van dit kapitalisme kan de mens de kans bieden nodig om hiervan de vruchten te plukken. Enkel het socialisme kan de mensheid de materiële basis verschaffen om zich tot een hogere beschaving te verheffen. Maar het kapitalisme heeft zichzelf overleefd en nu keren al die immense verworvenheden zich tegen wat het meest elementaire is aan de belangen van de mens.
Vooruitgang van wetenschap en techniek wordt een vooruitgang van de wetenschap en de techniek van de dood. De productiemiddelen groeien aan, hopen zich op als werktuigen gericht op vernietiging van de mensheid. De wereld is te klein geworden voor het productieapparaat van het kapitalisme en wordt nog kleiner daar iedere kapitalistische mogendheid wanhopige pogingen onderneemt om zijn eigen invloedssfeer uit te breiden. Waar de ongebreidelde uitvoer een kenmerk is dat niet los kan worden gezien van het kapitalistische productiesysteem tracht het kapitalisme in verval hieraan te ontkomen door aan haar eigen kwalen nog eens de kwaal van haar ondergang toe te voegen.
Hoge slagbomen verhinderen het vrije verkeer van goederen en mensen. Onoverkomelijke obstakels versperren elke uitweg aan gigantische massa’s mensen die werden beroofd van werk en brood, het gevolg van de ondergang van een feodaal systeem dat was gebouwd op gewoontes en tradities. Het kapitalisme in verrotting heeft niet enkel gezorgd voor een snelle ontbinding van de feodale maatschappij maar is ook de oorzaak dat het leed als gevolg van die ontbinding veel erger werd. De beschavers, in de klem, versperren de weg voor hen die zich willen beschaven. En deze laatste die niet tot de beschaving kunnen toetreden, kunnen nog minder in een stadium van de barbarij blijven steken. De volkeren, wiens traditionele manier van leven was vernietigd, werden het pad naar de toekomst versperd, nadat het kapitalisme eerder de weg uit het verleden had afgesloten.
De tragedie die de joden tijdens de 20ste eeuw hebben gekend is het directe gevolg van wat we hierboven hebben vermeld; hun lot kon enkel zo tragisch worden door de uiterst zwakke economische en sociale situatie waarin ze waren aanbeland. Als eerste uitgeschakeld door de ondergang van het feodale stelsel werden ze meteen het eerste slachtoffer van de stuiptrekkingen van het kapitalisme in verval. De joodse massa’s zitten klem tussen het aambeeld van de feodaliteit in vrije val en de hamer van het kapitalisme in verrotting.
De toestand waarin het Oost-Europese jodendom heden is terecht gekomen kunnen we verklaren door de combinatie van deze twee factoren: de ondergang van het vroegere feodale stelsel en het kapitalisme in ontaarding. Het kapitalisme was de dorpen binnen gedrongen, had de inwoners ingedeeld in verschillende sociale groepen en zowel de rijke als de arme boeren trokken naar de steden, de eerste wilden hun kapitaal te waarde maken, de laatste boden hun handen aan.
Maar er waren al even weinig mogelijkheden om geld te plaatsen als om werk te vinden. Nauwelijks geboren vertoonde het kapitalisme al ouderdomsverschijnselen. Crisis en werkloosheid binnen de landen van Oost-Europa, dat was het beeld van het kapitalisme in verval en van emigratie was al evenmin sprake, de grenzen bleven gesloten. Zeven tot acht miljoen boeren bleven in het ‘onafhankelijke’ Polen zonder grond of werk. Geklemd tussen twee vuren vielen de joden ten prooi aan de gram van de kleinburgerij en van de boeren die ten koste van hen probeerden een plaats onder de zon te veroveren. “De positie van de joden wordt in het bijzonder bedreigd door de Poolse burgerij uit de steden en door de rijke boeren, die een uitkomst zoeken voor hun problemen in een meedogenloos economisch nationalisme zonder medelijden, en de Poolse arbeidersklasse nu, die lijdt onder een aanhoudende werkloosheid, zoekt op haar manier een oplossing in economische en politieke bevrijding, eerder dan in een moordende en steriele concurrentie...”[1]
Precies in die gewesten waar het kapitalisme zich het sterkst ontwikkelde ontstond er al vlug een niet-joodse klasse van handelaars. Hier treffen we het meest verbeten antisemitisme. “De joodse winkeltjes waren het sterkst geslonken in de centraal gelegen voivodina, dus in een streek waar de bevolking puur Pools was, waar de boeren een hoge levensstandaard hadden bereikt en waar de moderne industrie het sterkst was uitgebouwd. Dit was van het allergrootste belang voor de materiële en culturele toestand binnen het dorp.”[2]
Terwijl in 1914 nog 72 % van alle dorpswinkels joods waren, was dit percentage in 1935 geslonken tot 34 %, of met meer dan de helft. In economisch minder ontwikkelde gewesten zag de toestand van de joden er beter uit. “Het aandeel van de joden in de handel is belangrijker in de meest achterlijke voivodina.” (Lipovsky) De gebieden in het oosten die toebehoorden aan de Wit-Russen vormden in dit opzicht op economisch, intellectueel en politiek vlak het meest achterlijke deel van Polen. In die streken was de absolute meerderheid van joodse handelaars aangegroeid met één derde.”[3]
In 1938 in de achtergebleven streken van Polen was 82,6 % van alle winkels in joodse handen.[4]
Dit alles bewijst nog eens hoezeer in Oost-Europa het jodenvraagstuk verbonden was met de ondergang van het feodale stelsel. Des te achterlijker een streek, des te makkelijker konden de joden hun vroegere sociale posities behouden. Maar het is het verval van het kapitalisme dat iedere oplossing voor het joodse vraagstuk blokkeert. De crisis en de steeds opnieuw opduikende werkloosheid verspert hen de weg om naar andere beroepen over te stappen en veroorzaakt in die beroepssectoren waar ze actief zijn een grimmig drummen en zo neemt het antisemitisme almaar in hevigheid toe. De regeringen beheerst door de landjonkers en grote kapitalisten doen al het mogelijke om deze anti joodse stemming te organiseren om zo de aandacht van de massa’s af te leiden van hun ware vijand. ‘Het jodenvraagstuk oplossen’ is voor hen synoniem aan het oplossen van het sociale vraagstuk. Om ruimte te scheppen voor de ‘eigen nationale krachten’ voert de Staat systematisch campagne met het oog op het ‘dejudaïseren’ van alle beroepen. Om in Polen de handel te ‘poloniseren’ worden er middelen aangewend gaande van de boycot van joodse winkels tot pogroms en het stichten van brand. Ziehier, een voorbeeld, het ‘zegebulletin’ gepubliceerd op 14 juni 1936 in het regeringsblad Illustrowany Kurjer codzienny: “tijdens de eerste maanden van dit jaar waren er in het arrondissement Madom 160 zaken in Poolse handen overgegaan. Alleen al in Przktyk (fameuze stad van pogroms) werden er 50 handelszaken door Polen opgekocht. Alles samen kwamen er in de verschillende arrondissementen 25.000 handelszaken in Poolse handen.”[5]
De joodse ambachtslieden werden door de Poolse regering evenmin gespaard. Boycot, schromelijk overdreven belastingen, examens in het Pools, (duizenden joodse artisanale arbeiders begrepen die taal niet) werden gebruikt om de joodse ambachtslieden te verdrijven. Uitgesloten uit de verzekering tegen werkloosheid wordt het artisanaal proletariaat heel stiefmoederlijk behandeld. De salarissen van de joodse arbeiders zijn zeer laag en de levensomstandigheden erbarmelijk (een werkdag tot 18 uur).
De universiteiten waren een geliefkoosd terrein waar het antisemitisme bloeide. De Poolse burgerij had immers alles in het werk gesteld om de joden de toegang tot de intellectuele beroepen te ontzeggen. De universiteiten werden oorden van pogroms, defenestratie, enz. Lang voor Hitlers davidster voerde de burgerij op de universiteiten aparte zitbanken in. ‘Wettelijke maatregelen’, heel discreet, maar daarom niet minder doeltreffend, maakten voor jonge joden, die dankzij hun voorvaderen heel sterke intellectuele capaciteiten hadden geërfd, de toegang tot de universiteit bijna onmogelijk. Het percentage joodse studenten daalde van 24,5 % in 1923-34 tot 13,2 % in 1933-36.[6]
Hetzelfde in Litouwen en Hongarije, ook daar werden de joodse studenten uitgesloten. In Litouwen was hun aantal gedaald van 15,7 % in 1920 tot 8,5 % in 1931; in Hongarije van 31,7 % in 1918 tot 10,5 % in 1931. Hier was gedurende eeuwen de situatie van de joden over het algemeen dezelfde geweest als in Polen.
In dit land van grote feodale magnaten speelden de joden lang de rol van tussenpersoon tussen heren en boeren. “Een van onze correspondenten herinnert er ons aan dat op het einde van de 19e eeuw een zekere graaf van Palugyay de grootste moeite had om te ontsnappen aan een uitsluiting uit de Nationale Kring van de Hongaarse adel te Boedapest, enkel en alleen omdat hij zelf had willen overgaan tot de industriële verwerking van de producten van zijn gronden en in het bijzonder op het destilleren van brandewijn en alcohol uit aardappelen; hij had zelf de verkoop in handen genomen.”
Ook de vrije beroepen ontkwamen niet aan dit vooroordeel, sterk verspreid zowel onder de hogere aristocratie als bij de lagere adel. Zo laat een Hongaarse rijksgrote, vlak voor de val van de dubbelmonarchie, zich laatdunkend uit over de edellieden die ‘voor geld’ de keel onderzoeken van mensen die ze niet kennen. Het spreekt voor zich dat bij zulk een mentaliteit de joden wel de tussenschakel moesten vormen tussen boeren en adel ... De handel, en meer bepaald de kleinhandel waren in de ogen van het volk een ding voor de joden.
Heden ten dage nog is de winkel voor het overgrote deel van de Hongaarse bevolking en in het algemeen van alles wat samengaat met de uitbating van die winkel, iets van de joden. Zelfs al is deze winkel een instrument geworden in de economische strijd tegen deze joden.
Ziehier een anekdote die treffend deze mentaliteit weergeeft: een boerin zendt haar zoon om boodschappen. Zij wil dat hij die boodschappen doet in de halve staatscoöperatieve ‘Mangya’ en niet in een joodse winkel, en ze voegt eraan toe: “Piesta, ga bij de jood, niet bij de jood die een jood is, maar naar de nieuwe winkel.”[7]
Hun eliminatie uit het economische leven was een verschijnsel in heel Oost-Europa. De situatie van de joodse massa’s werd uitzichtloos. De jongeren, aan lager wal, kansloos om zich in het economische leven te integreren, leefden in grauwe ellende. Voor de Tweede Wereldoorlog moest in Polen 40 % van de joodse bevolking zich wenden tot de liefdadigheid. De tuberculose ging wild tekeer.
Laten we even enkele correspondenten van de Sectie economie en statistiek van het Joodse Wetenschappelijke Instituut aan het woord. Zij verbleven in die streken waar de wanhoop het grootst was en ieder uitzicht op een betere toekomst bij de joodse jongeren totaal ontbrak. Zie wat ze schrijven in Miedzyrzace: “De jeugd heeft het zeer moeilijk, meer bepaald de werkloze zonen en dochters van handelaars, want hun ouders kunnen hen niet gebruiken. Het is bijna onmogelijk om een nieuwe zaak te beginnen. 75 jongens en 120 meisjes van 15 tot 20 jaar hebben geen enkel uitzicht op economische integratie.”
Van Sulejow (voivoda van Lodz) beschikken we over een meer gedetailleerde tabel, kenmerkend voor de kleine Poolse steden: bijna 50 % van de kinderen van de joodse handelaars werken bij hun ouders, maar enkel omdat ze geen ander werk vinden, 25 % leert om het even welk beroep, en 25 % houdt de armen gekruist. Van de ambachtslieden blijft 70 % van de kinderen in het atelier van hun ouders, hoewel die helemaal geen werk hebben en het heel goed zonder hulp kunnen stellen, 10 % leert een nieuw beroep en 20 % heeft niks te doen. De zonen van de rabbijnen en de bedienden uit de joodse gemeenschap worden leerjongen om in hun bestaan te voorzien. Alle jongeren zouden willen emigreren, 90 % naar Palestina, maar de kans is miniem, gezien het beperkt aantal certificaten dat wordt afgeleverd. Een ander land is ook goed, naar de Noordpool of de Zuidpool, op voorwaarde weg te komen uit deze prangende stilstand. Meer en meer, gaan de jongeren een ambacht leren en het aantal jongeren in de handel wordt kleiner.[8]
In Oost-Europa begon het verval van het feodale stelsel op het ogenblik dat het kapitalistisch systeem reeds aan verrotting onderhevig was, er heerste een verstikkend klimaat en de tegenstellingen waren buitengewoon scherp. De situatie van de joden was uitzichtloos en dit had zo zijn gevolgen op wereldschaal. West en Centraal-Europa kenden een schrikbarende opgang van het antisemitisme. Terwijl de joodse emigratie uit Oost-Europa drastisch terugliep, het jaarlijkse gemiddelde daalde van 155.000 tussen 1901 – 1914 tot 43.657 tussen 1926 – 1935 [9], werd de toestand van de joden in Oost-Europa verschrikkelijk. Door de algemene crisis was zelfs die beperkte immigratie er teveel aan. En het jodenvraagstuk stelde zich ongemeen scherp, zowel in de landen van emigratie, als in de landen van immigratie. Reeds voor de eerste imperialistische oorlog, toen er massaal joodse immigranten die landen binnenkwamen, was er bij de middenklasse in meerdere landen van Centraal en West-Europa, een sterke opstoot van antisemitisme. Het volstaat het grote succes in herinnering te brengen van de antisemitische christelijke partij in Wenen en zijn chef Lueger, de opgang van het antisemitisme in Duitsland (Treitschke), de affaire Dreyfus. In Wenen toonde het antisemitisme het duidelijkst welke haar wortels waren, Wenen was voor de Eerste Wereldoorlog een van de belangrijkste steden waar de meeste joodse immigranten heen trokken. De kleinburgerij, geruïneerd door het monopolie kapitalisme en op weg tot proletarisering, was buiten zichzelf toen er joden arriveerden, zelf traditioneel kleinburgerlijke ambachtslieden.
Na de eerste imperialistische oorlog, zagen de landen van West en Centraal-Europa, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en België hoe honderdduizenden joodse immigranten kwamen toegestroomd uit Oost-Europa, haveloos, zonder middelen van bestaan. Maar door de duidelijke stijging van de welvaart na de oorlog konden deze mensen hun weg nog vinden vooral dan binnen de commerciële en ambachtelijke sectoren. De joodse migranten die in de mijnen gingen werken bleven er niet lang.
De lange commerciële traditie van de joden woog door op hun nakomelingen. Tevens bracht de gunstige economische toestand van na de oorlog een proces van deproletarisering op gang, zowel in West-Europa als in de Verenigde Staten. In hun landen van inwijking bleven de joodse arbeiders binnen de artisanale structuren. In Parijs waren er in 1936 op 21.083 gesyndikeerde joodse arbeiders 9.253 thuisarbeiders.
De economische catastrofe van 1929 bracht de massa kleinburgers in een uitzichtloze situatie. De kleinhandel zat klem, de ambachten en de intellectuele beroepen beleefden een crisis van nooit geziene omvang. De kleinburger keek met stijgende vijandschap naar zijn joodse concurrent die door zijn professionele vaardigheid, het resultaat van eeuwen ervaring, heel wat beter de ‘moeilijke tijden’ doorkwam. Het antisemitisme bereikte zelfs de oren van brede lagen van de artisanale arbeiders, sinds heugenis onder de invloed van de kleinburgerij.
Het is dus onjuist als zou het grootkapitaal aan de basis liggen van het antisemitisme. Het grootkapitaal bediende zich enkel van het primaire antisemitisme van de kleinburgerij. Het gebruikte het antisemitisme als een belangrijk onderdeel van de fascistische ideologie. Door de mythe van het ‘joodse kapitalisme’ probeerde het grootkapitaal de haat die de massa’s tegen het kapitalisme koesterden voor zijn eigen rekening te monopoliseren. En de mogelijkheid was voorhanden om onrust te zaaien tegen de joodse kapitalisten, door de scherpe tegenstelling die er bestond tussen monopolie kapitaal en commercieel – speculatief kapitaal. Dat laatste was vooral joods kapitaal. Door de beursschandalen waren de schandalen van het speculatief – commercieel kapitaal beter bekend onder de mensen en zo kon het monopolie kapitaal de haat kanaliseren van massa’s kleinburgers en zelfs van een deel van de arbeiders en dit richtten tegen het ‘joodse kapitalisme’.
“De ideologie is een bedrijvigheid die de zogezegde denker volbrengt en dit met een bewustzijn, maar met een vals bewustzijn. De ware drijfveren die hem bewegen blijven onbekend; anders zou er geen sprake zijn van een ideologische bedrijvigheid. Ook verbeeldt hij zich valse drijfveren of schijnbare”, (Engels aan Mehring, 14 juli 1983). Tot nu toe hebben we getracht de ware basis van het antisemitisme te begrijpen. Maar het volstaat de rol te zien van het miserabele document van de tsaristische Ochrana, De Protocollen van de Wijzen van Sion in de verspreiding van het antisemitisme om het belang te begrijpen van de ‘valse of schijnbare drijfveren’ van het antisemitisme. Vandaag ook is in de propaganda van Hitler in West-Europa het ware motief van het antisemitisme, de economische concurrentie van de kleinburgerij, van geen enkel belang. Daarentegen, de meest fanatieke aantijgingen uit de Protocollen van de Wijzen van Sion, ‘de plannen van het internationaal Jodendom om de wereld te overheersen’, duiken weer op in iedere toespraak van Hitler, in ieder manifest. Dus moeten we dit mythisch, ideologisch aspect van het antisemitisme nader onderzoeken.
De godsdienst is het beste voorbeeld van een ideologie. De ware achtergrond van een godsdienst dient gezocht op het zeer prozaïsche domein van de materiële belangen van één klasse, in de meer hemelse sferen vinden we de schijnbare drijfveren. De God die tegen de Engelse aristocratie en tegen Karel I de fanatieke puriteinen van Cromwell hun pijlen liet afschieten was nochtans niets anders dan de weerspiegeling of het symbool van de belangen van de Engelse boeren en de bourgeoisie. Elke religieuze revolutie is in feite een sociale revolutie.
Het is de ongeremde aangroei van de productiekrachten die botst op de begrenzing van de consumptie en die de ware drijfveer uitmaakt voor het imperialisme, het laatste stadium van het kapitalisme. Maar het is het ‘ras’ dat de schijnbare drijfveer is die het best het imperialisme tekent. Het racisme is dus in de eerste plaats de ideologische vermomming van het moderne imperialisme. Het ‘ras dat strijdt voor zijn levensruimte’ is niets anders dan de afspiegeling van de permanente noodzaak tot expansie van het financieel en monopolie kapitalisme.
Waar de hoge burgerij, door de fundamentele tegenstelling binnen het kapitalisme, de tegenstelling tussen productie en consumptie, zich verplicht ziet te strijden voor de verovering van de buitenlandse markten, daar ziet de kleinburgerij zich verplicht om te strijden voor de uitbreiding van de binnenlandse markt. Het tekort aan uitwegen buiten de grenzen voor de grootkapitalisten gaat hand in hand met het tekort aan uitwegen binnen de grenzen van de kleine kapitalisten. Terwijl de hoge burgerij als een razende tekeer gaat tegen haar concurrentie op de buitenlandse markt, niet minder heftig bestrijdt de kleinburgerij haar concurrenten op de binnenlandse markt. Het racisme bestemd voor het buitenland begeleidt dus het ‘racisme’ bestemd voor het binnenland. De ongemene verscherping van de tegenstellingen binnen het kapitalisme in de 20ste eeuw heeft zowel het ‘racisme’ bestemd voor het buitenland als het ‘racisme’ bestemd voor het binnenland tot een kookpunt gebracht.
Het jodendom, in de eerste plaats commercieel en artisanaal, een erfenis uit een lang historisch verleden, werd aldus op de binnenlandse markt de vijand nr. 1 van de kleinburgerij. Precies dit kleinburgerlijk kenmerk van het jodendom doet het zo verfoeilijk overkomen in de ogen van de kleinburgerij. Maar zo het historische verleden een doorslaggevende invloed heeft op de huidige sociale structuur van het jodendom, dan heeft dit verleden een niet minder belangrijke invloed op de manier waarop de joden worden weergegeven in het bewustzijn van de volkse massa. Voor hen blijft de jood de traditionele vertegenwoordiger van ‘de macht van het geld’.
Dit feit is van groot belang, want de kleinburgerij is niet alleen een ‘kapitalistische’ klasse, te zeggen een klasse in ‘miniatuur’, bewaarster van alle tendensen die binnen het kapitalisme voorkomen; zij is ook ‘antikapitalistisch’. De kleinburgerij is er zich heel goed van bewust, hoewel vaag, dat ze geruïneerd en kaalgeschoren werd door het grootkapitaal. Maar door haar hybride karakter, haar interklasse positie, kan ze de werkelijke structuur van de maatschappij niet begrijpen noch de werkelijke aard van het grootkapitaal. Ze is niet in staat om de echte ontwikkelingen van de sociale evolutie te vatten want ze heeft het voorgevoel dat deze evolutie haar enkel fataal kan worden. De kleinburgerij wil antikapitalist zijn en tegelijkertijd kapitalist. Ze wil de ‘slechte’ tendensen van het kapitalisme vernietigen, te zeggen, de tendensen die haar ten gronde richten, en ondertussen die ‘goede’ eigenschappen van het kapitalisme behouden, die het de kleine burgerij mogelijk maken om te leven en zich te verrijken. Maar daar er geen kapitalisme bestaat met ‘goede’ eigenschappen zonder ‘slechte’ eigenschappen ziet de kleinburgerij zich verplicht om zulk een kapitalisme te verzinnen, helemaal van a tot z. Het is geen toeval dat de kleinburgerij het ‘hyperkapitalisme’ heeft uitgevonden; de ‘slechte’ afwijking van het kapitalisme, zijn slechte geest. Het is geen toeval dat de theoretici van de kleine burgerij, sinds meer dan een eeuw, namelijk Proudhon, [10] hun best doen om strijd te leveren tegen het slechte ‘speculatieve kapitaal’ en het ‘nuttige productieve kapitaal’ verdedigen. De poging van de nazi-theoretici om een onderscheid te maken tussen het ‘nationaal productief kapitaal’ en het ‘parasitair joods kapitaal’ is waarschijnlijk de laatste poging van dit soort. Het ‘joods kapitaal’ is het best geplaatst om te dienen als vertegenwoordiger van de mythe van het ‘slechte kapitalisme’. De denkbeeldige ‘joodse rijkdommen’ zijn inderdaad, diep verankerd in het bewustzijn van de volkse massa’s. Het volstaat met een doelbewust georchestreerde propaganda, het beeld van de joodse ‘woekeraar’ nieuw leven in te blazen, ‘aan te passen aan de tijd’, een woekeraar waartegen lange tijd boeren, kleinburgers en heren ten strijde zijn getrokken. De kleinburgerij en een deel van de arbeidersklasse dat nog in de greep van de kleinburgerij is gebleven, laten zich gemakkelijk beïnvloeden door dat soort propaganda en lopen in de val van de mythe van het joodse kapitaal. Historisch gezien kunnen we stellen dat het succes van het racisme beduidt dat het kapitalisme erin geslaagd is om de antikapitalistisch gevoelens van de volkse massa’s te kanaliseren naar een eerder bestaande vorm van kapitalisme waarvan enkel nog het spoor terug te vinden is, maar dit spoor is nog groot en zichtbaar genoeg opdat het erop zou lijken dat de mythe werkelijkheid zou zijn.
Het racisme bestaat uit een bont mengsel van uiteenlopende elementen. Van het grootkapitaal weerspiegelt het de expansiedrift. Van de kleine burgerij vertolkt het de haat voor alle ‘vreemde elementen’ op de binnenlandse markt alsook de antikapitalistische gevoelens van diezelfde kleinburgerij.
Het is als kapitalist dat de kleinburgerij strijd levert tegen de joodse concurrent en als antikapitalist trekt hij ten strijde tegen het ‘joodse kapitaal’. Het racisme kaapt de antikapitalistische strijd van de volkse massa’s en voert die terug naar een vroegere vorm van kapitalisme, een vorm die nu nog enkel bestaat als een spoor in het zand.
Waar we door de wetenschappelijke analyse de verschillende onderdelen kunnen ontrafelen is de racistische ideologie zelf verplicht om als een ‘homogene’ doctrine voor de dag te komen. Het racisme dient precies om alle klassen samen te brengen, in dezelfde smeltkroes van één ‘raciale gemeenschap’ die zich afzet tegenover alle andere rassen. De racistische mythe doet haar best om te lijken als één geheel dat slechts vage banden heeft met de bronnen van oorsprong, bronnen die heel uiteenlopend kunnen zijn. Het racisme streeft ernaar om de verschillende elementen waaruit het bestaat volmaakt aaneen te smeden.
Zo bijvoorbeeld moet het ‘buitenlands’ racisme, het ideologische verlengstuk van het imperialisme ‘op zich’ niet noodzakelijk een antisemitische gedaante aannemen. Maar door de noodzaak tot syncretisme, waarbij tegenstrijdige elementen niet worden opgeheven en waarbij er evenmin wordt gekomen tot een synthese, is dit de gedaante die het meestal aanneemt. Het antikapitalisme van de volkse massa’s, eerst gericht tegen het jodendom wordt vervolgens gestuurd in de richting van de ‘buitenlandse vijand’ die met het jodendom wordt vereenzelvigd. Het ‘Germaanse ras’ heeft tot plicht de ‘jood’ te bestrijden, zijn voornaamste vijand, onder welke vermomming die ook schuil gaat: die van het binnenlands liberalisme en het bolsjewisme in eigen land, die van de Angelsaksische plutocratie en het buitenlands bolsjewisme.
Hitler zegt in Mein Kampf dat hoe dan ook de onderscheiden vijanden onder één noemer moeten worden ondergebracht, zoniet bestaat het gevaar dat de massa’s teveel over de verschillen gaan nadenken die er zouden kunnen bestaan tussen deze onderscheiden vijanden. Daarom is het racisme een mythe en geen doctrine. Het eist geloof maar vreest het denken als vuur. Het antisemitisme is het beste middel om de verschillende onderdelen van het racisme aaneen te smeden.
Net zoals de verschillende klassen moeten samensmelten tot één enkel ras, zo ook kan dit ras slechts één enkele vijand hebben: ‘het internationale jodendom’. De mythe van het ras kan niet zonder zijn ‘negatief’: het antiras, de jood. De raciale ‘gemeenschap’ werd gesticht op grond van haat tegen de joden, haat waarvoor de meest solide ‘raciale’ basis verdoken ligt in de geschiedenis, in het tijdperk dat de jood inderdaad iemand was vreemd aan de maatschappij, de vijand van alle klassen. De ironie van de Geschiedenis wil dat de meest radicale antisemitische ideologie uit de Geschiedenis triomfeert op een ogenblik dat het jodendom op weg is naar een volledige sociale en economische assimilatie. Maar zoals iedere ‘ironie van de geschiedenis’ valt het schijnbaar paradoxale heel goed te begrijpen. In de tijd, toen de jood zich onmogelijk kon integreren, toen hij ‘inderdaad’ het kapitaal een gezicht gaf kon de maatschappij niet zonder hem. Er kon geen sprake van zijn hem te verdelgen. Heden ten dage echter tracht het kapitalisme, aan de rand van de afgrond, zich te redden door de jood weer tot leven te roepen evenals de haat tegen de joden. Maar juist omdat de jood niet langer de rol speelt die hem nu wordt toebedeeld is het mogelijk dat de antisemitische vervolgingen zulk een omvang kunnen aannemen. Het joodse kapitalisme is een mythe daarom kan het zo gemakkelijk verslagen worden. Maar als het racisme juist zijn ‘negatief’ overwonnen heeft vernietigt het tevens de reden van zijn eigen bestaan. Naarmate het spookbeeld van het ‘joods kapitalisme’ verbleekt komt er een ander monster in beeld, het kapitalisme zoals het is. De sociale tegenstellingen, een tijdje versluierd door de dronken roes van het ‘racisme’, duiken weer op, in al hun scherpte. Ten langen leste is de mythe niet opgewassen tegen de werkelijkheid.
Ondanks de schijn van homogeniteit laat de manier zelf waarop het racisme evolueert duidelijk zien welke economische, politieke en sociale veranderingen het probeert te verdoezelen. Eerst, in de beginperiode, moet het grootkapitaal, om zich van de nodige wapenuitrusting te voorzien in de strijd voor de ‘levensruimte’, voor de imperialistische oorlog, zijn binnenlandse vijand verslaan, het proletariaat. Het zijn de kleine burgerij en de verpauperde elementen uit het proletariaat die de stoottroepen leveren, enkel zij zijn sterk genoeg om de economische organisaties en politieke partijen van het proletariaat te breken. In zijn beginfase is het racisme dus een ideologie van de kleinburgerij. Het programma vertolkt de belangen en de illusies van deze klasse. Het stelt de strijd voorop tegen het ‘hyperkapitalisme’, tegen de trusts, de beurs, de grootwarenhuizen, enz. Maar eenmaal dat het kapitaal er met de steun van de kleinburgerij in geslaagd is om het proletariaat te breken dan wordt de kleinburgerij al snel een zware last om dragen. Deze voorbereidingen tot de oorlog hebben precies tot gevolg dat de kleine ondernemingen zonder mededogen worden geëlimineerd, dat de trusts buitengewoon snel gaan groeien en dat de proletarisering zo sterk mogelijk wordt doorgedreven. De oorlogsvoorbereidingen vergen de steun of tenminste een neutrale houding vanwege het proletariaat dat de belangrijkste schakel uitmaakt in het productieproces. Het grootkapitaal aarzelt geen ogenblik om op de meest cynische manier haar plechtige beloften te schenden, om de kleinburgerij zo brutaal als mogelijk te verstikken. Nu begint het racisme het proletariaat te vleien, wordt plots een radicaal ‘socialistische’ beweging. Nu krijgt de identificatie judaïsme – kapitalisme een sleutelrol toebedeeld. De radicale onteigening van de joodse kapitalisten is als het ware een ‘waarborg’, een ‘onderpand’ voor de wil van het racisme om te vechten tegen het kapitalisme. Het monopolie kapitalisme heeft geen gezicht, is anoniem, daar waar de joodse handelszaken (meestal speculatief commercieel van aard) over het algemeen een persoonlijk karakter hebben. Dit maakt deze spirituele fraude nog eenvoudiger. De man in de straat ontdekt gemakkelijker het ‘reëel’ kapitalisme, hij ziet de handelaar, de fabrikant, de speculant, eerder dan de ‘respectabele directeur van een naamloze vennootschap’ die men laat doorgaan als een ‘onontbeerlijke schakel in de productie’. Aldus stelt de racistische ideologie volgende begrippen op één lijn: judaïsme = kapitalisme; racisme = socialisme; de geplande oorlogseconomie = socialistisch geplande economie.
Het valt niet te ontkennen dat aanzienlijke groepen arbeiders, niet langer georganiseerd, verblind door Hitlers politieke successen in het buitenland zich hebben laten bedriegen, zoals eerder de kleinburgerij, door de racistische mythe. Het ziet er naar uit dat de burgerij tijdelijk haar doel heeft bereikt. De furie van de jodenvervolgingen woedt over heel Europa en dit moet het bewijs leveren van de ‘definitieve’ overwinning van het racisme, van de onomkeerbare nederlaag van het internationale jodendom.
De raciale ‘theorie’ die heden ten dage zo sterk opgang maakt is niets anders dan een poging om het racisme een ‘wetenschappelijke’ basis te geven. Deze theorie heeft geen enkele wetenschappelijke waarde. Het volstaat te kijken naar de erbarmelijke acrobatieën die de racistische theoretici moeten uithalen om het verwantschap aan te tonen tussen de ‘Germanen’ en de Japanners of de onoverbrugbare tegenstelling tussen de ‘heldhaftige Germaanse geest’ en de ‘mercantiele Angelsaksische geest’. Of het geraaskaal van Montadon over de ‘deprostitutie’ van de joodse ‘etnie’ door... de verplichting om de davidster te dragen. Hoe sommige ‘wetenschappers’ zich echt prostitueren aan het racisme is op zich een zelden vertoond beeld van de menselijke waardigheid in ontbinding. Het is enkel het orgelpunt van de complete afgang van de burgerlijke wetenschappen die reeds onder de democratie allesbehalve objectief waren.
Ondanks al die racistische kletspraat kunnen we ons toch de vraag stellen of we nu al dan niet kunnen spreken van een joods ras. Er is geen erg diepgaand onderzoek nodig om tot het besluit te komen dat de joden in werkelijkheid de smeltkroes zijn van heel uiteenlopende rassen. Vooral de diaspora is hier een reden voor. Maar zelfs toen ze nog in Palestina verbleven waren de joden allesbehalve een ‘zuiver ras’. Zonder dan we het dan nog hebben over een verwijzing in de Bijbel dat de Israëli’s bij hun uittocht uit Egypte een massa Egyptenaren hadden meegebracht. Strabo meende dat de joden afstammelingen waren van de Egyptenaren. Het volstaat de talrijke rassen op te noemen die zich in Palestina hadden gevestigd: Hittiten, Cananaers, Filistijnen (ariërs), Egyptenaren, Feniciërs, Grieken, Arabieren. Volgens Strabo was Judea bewoond door Fenicieërs, Egyptenaren en Arabieren. Toen, in de Griekse en Romeinse tijd de joden hun best deden om bekeerlingen te winnen, kreeg het jodendom een uitgesproken gemengd karakter. In 139 v.C. werden de joden uit Rome verdreven omdat ze er mensen hadden bekeerd. In Antiochië bestond het grootste deel van de joodse gemeente uit bekeerlingen. Deze ijver om proselieten te winnen is nooit geluwd, zelfs niet in latere periodes. Gedwongen bekering van slaven tijdens de diaspora, evenals de Chasaren en nog andere rassen en volkeren die tot het jodendom overgingen, heeft het tot dit typisch conglomeraat van rassen gemaakt.
Zelfs heden ten dage is er absoluut geen enkele raciale gelijkenis tussen bijvoorbeeld joden uit Jemen en joden uit Dagestan. De eerste zijn van het oosterse type terwijl de laatste tot het Mongoolse ras behoren. Er bestaan zwarte joden in India, Ethiopische joden (Falascha [Beta Israël]), joodse ‘holbewoners’ in Afrika. Toch doet dit verschil tussen joden uit Dagestan en joden uit Jemen hier niet zoveel ter zake. Immers, negen tienden van de joden zijn vandaag joden die in Oost-Europa wonen of het zijn hun afstammelingen. Bestaat er een Oost-Europees joods ras? Zo luidt het antwoord van de antisemitische historicus Hans Gunther: ‘Het oosterse jodendom met bijna negen tienden van alle joden, bestaande uit joden uit Rusland, Polen, Galicië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland, alsook het grootste deel van de joden in Noord-Amerika en West-Europa is een mengelmoes van Voor-Aziatische rassen (vorderasiatisch), Oosters, Baltisch, Binnen-Aziatisch (innerasistisch) en Noords, Hamitisch, neger (Rassenkunde des judisches Volkes). Volgens onderzoeken uitgevoerd in New York waren er op 4.235 Joden van het:
Jood | Jodin | |
Bruine type: | 52,62 % | 56,94 % |
Blonde type: | 10,42 % | 10,27 % |
Gemengde type: | 36,96 % | 32,79 % |
14,25 % van de joodse mannen en 12,70 % van de joodse vrouwen hadden wat men noemt een joodse neus, wat niets anders is dan een neus eigen aan de volkeren uit Klein-Azië, in het bijzonder de Armeniërs. Deze neus tref je ook veelvuldig aan bij de volkeren rond de Middellandse Zee en de Bavaren (dynarisch ras). Deze enkele kanttekeningen laten zien hoe leeg het concept van het ‘joodse ras’ wel is. Het joodse ras is een mythe. Het is wel juist als men stelt dat de joden een mengelmoes zijn die heel erg verschilt van de raciale vermenging die de meeste Europese volkeren kenden, meer bepaald de Slavische en de Germaanse.
Nochtans zijn het niet zozeer de bijzondere antropologische kenmerken die de joden onderscheiden van de andere volkeren dan wel hun psychologische, pathologische en vooral hun psychische kenmerken.
De economische en sociale rol die de joden doorheen de geschiedenis hebben gespeeld verklaart dit verschijnsel in grote mate. Gedurende eeuwen waren zij stedelingen, handelaars. Het joodse type is meer de vrucht van deze eeuwenoude functie dan wel een raciaal gegeven. Ze hebben een massa heterogene elementen geabsorbeerd, maar al die elementen hebben de invloed ondergaan van de specifieke omstandigheden waarbinnen ze leefden en dit heeft uiteindelijk geleid tot wat men is gaan noemen ‘het joodse type’. Geenszins het resultaat van een raciale maar van een economische en sociale selectie. Een tengere gestalte, met sommige ziekten die tamelijk veel voorkomen zoals diabetes en nervositeit, een bijzondere lichaamshouding, enz., dit zijn geen raciale kenmerken maar het gevolg van een specifieke sociale positie. Het is echt belachelijk om, bijvoorbeeld, hun aanleg voor de handel of hun hang naar abstracte beschouwingen, toe te schrijven aan het ras. Overal waar de joden zich economisch assimileren, overal waar ze niet langer een klasse vormen, verliezen ze al heel snel deze kenmerken. Welnu, waar de racistische theoretici dachten dat het hier ging om een ‘echt ras’, hebben ze, in feite, enkel te maken met een gemeenschap, een gemeenschap waarvan de specifieke kenmerken in de eerste plaats het resultaat waren van de sociale omstandigheden waarbinnen ze eeuwenlang hadden geleefd. Wanneer nu die sociale omstandigheden wijzigen verdwijnen ook de ‘raciale kenmerken’ van het jodendom.
Het zionisme zag het daglicht in de rode gloed van de pogroms in het Rusland van 1882 en onder het tumult van de affaire Dreyfus. Beide gebeurtenissen weerspiegelden heel goed hoe scherp het joodse vraagstuk zich op het einde van de 19e eeuw was gaan stellen.
Na de hervormingen van 1863 was in Rusland het kapitalisme aan een snelle opmars begonnen en in de kleine steden werd de situatie van de joden niet langer houdbaar. En in het westen waar de middenklasse werd verpletterd door de concentratie van het kapitaal begon deze zich te keren tegen de jood wiens concurrentie de situatie alleen maar erger maakte. In Rusland wordt de associatie van ‘De geliefden van Sion’ gesticht. Leo Pinsker schrijft het boek De zelfontvoogding waarin hij de terugkeer naar Palestina bepleit, de enige oplossing voor het joodse vraagstuk. Te Parijs begint baron Rotschild zich te interesseren aan een joodse kolonisatie van Palestina. Hij is immers, zoals alle joodse magnaten, weinig opgezet met de massale stroom joodse migranten naar het westen. Hulp bieden aan hun ‘onfortuinlijke broeders’ om terug te keren naar het land van de ‘voorvaderen’, dus zo ver als mogelijk, dit is de westerse hoge burgerij helemaal niet ongenegen. Die vreest immers, en met reden, een sterke aangroei van het antisemitisme. Weinig tijd na het verschijnen van het boek van Leo Pinsker is een joodse journalist uit Boedapest; Theodoor Herzl te Parijs getuige van antisemitische demonstraties, uitgelokt door de zaak Dreyfus. Hij zal De Joodse Staat schrijven, een boek dat tot op heden het Evangelie zal blijven van de zionistische beweging. Vanaf zijn ontstaan laat het zionisme zich kennen als de reactie eigen aan de joodse kleinburgerij (die bovendien nog altijd de kern vormt van het jodendom). Zwaar getroffen door de wassende golf van antisemitisme, geslingerd van het ene land naar het andere, wil ze het beloofde land bereiken om er schutting te zoeken voor de stormen die over de moderne wereld razen.
Het zionisme is een nog zeer jonge beweging: het is de jongste telg van de nationalistische bewegingen in Europa. Dit belet niet dat het zomaar aanspraak mag maken, nog minder dan welk ander nationalisme ook, op een substantie geput uit een uiterst ver verleden. Waar het zionisme in feite het product is van de laatste fase van het kapitalisme, een handelskapitalisme in verrotting, pretendeert het dat zijn oorsprong ligt in een twee eeuwen oud verleden. Waar het zionisme in de eerste plaats een reactie is op de gecombineerde gevolgen van de ondergang van het feodale stelsel en het verval van het kapitalisme beweert het reactie te zijn op een situatie die al bestaat sinds de val van Jeruzalem in het jaar 70 voor de christelijke tijdrekening. Natuurlijk is het antwoord dat het zionisme nog maar heel recent het daglicht zag de beste repliek op deze aanmatiging. Immers, hoe is het mogelijk dat nu pas, op het einde van de 19e eeuw, een remedie werd gevonden op een kwaal die al sinds tweeduizend jaar bestaat?
Maar, zoals elk ander nationalisme, en met nog meer aandrang, stelt het zionisme het historische verleden in kader van het heden. Aldus wordt het beeld van het heden vervormd. Zoals men aan de Franse kinderen vertelt dat Frankrijk al zou bestaan sinds het Gallië van Vercingetorix, zoals men aan de kinderen uit de Provence de overwinningen die de koningen uit Ile de France op hun voorouders hebben behaald voorstelt als hun eigen successen, zo probeert het zionisme de mythe te scheppen van een eeuwig judaïsme, het slachtoffer van steeds dezelfde vervolgingen.
Het zionisme ziet in de val van Jeruzalem de oorzaak van de verstrooiing en bijgevolg de reden van alle ellende die het joodse volk werd aangedaan, in het verleden, het heden en de toekomst. “De bron van alle ellende van het joodse volk is het verlies van zijn historisch vaderland en de verstrooiing over alle landen”, verklaart de marxistische delegatie van ‘Poaley Zion’ aan het Hollando-Scandinavisch Komitee. Nadat de joden door de Romeinen waren verstrooid kwam er maar geen einde aan deze deerniswekkende geschiedenis. Eenmaal uit hun vaderland verjaagd hebben die zich niet willen assimileren (oh hoe schoon de vrije wil). Doordrongen van hun ‘nationale cohesie’, van een ‘superieur ethisch gevoel’, en van een ‘onbuigzaam geloof in die éne God’.[11] hebben ze zich verzet tegen iedere poging tot assimilatie. Hun enige hoop tijdens deze sombere dagen, die dan meer dan tweeduizend jaar hebben geduurd, was de droom van een terugkeer naar het vaderland van de oudheid.
Het zionisme heeft nooit op een ernstige manier deze ene vraag gesteld: waarom, tijdens die tweeduizend jaar, hebben de joden nooit echt een poging ondernomen om naar dit vaderland terug te keren? Waarom hebben ze gewacht tot het einde van de 19de eeuw opdat Herzl ertoe zou komen hen van deze noodzaak te overtuigen? Waarom werden alle voorgangers van Herzl zoals de fameuze Sabitai Zevi uitgescholden voor valse messiassen? Waarom werden de volgelingen van Sabetai Zevi door de orthodoxe joden mededogenloos vervolgd?
Natuurlijk om een antwoord geven op deze vragen gaat men zich verschuilen achter de religie. “Zolang de massa’s geloofden dat ze in de diaspora moesten blijven tot de komst van de Messias, moest men lijden in stilte”, zei Zitlovski [12], een niet onvoorwaardelijke zionist. Maar, deze verklaring verklaart helemaal niets. Het is juist de vraag waarom het overgrote deel van de joden dacht dat ze op de Messias moesten wachten vooraleer ze ‘naar het vaderland konden terugkeren’. Daar de religie een weerspiegeling is van sociale belangen, moet ze hoe dan ook met die belangen samenvallen. Vandaag ziet het zionisme in die religie geenszins een obstakel.[13]
Zolang het jodendom deel uitmaakte van het feodale stelsel was de ‘droom van Sion’ niets meer dan een droom, waar het jodendom geen enkel belang bij had. De joodse herbergier of ‘pachter’ in het Polen van de 16e eeuw dacht even weinig aan ‘terugkeren’ naar Palestina als de joodse miljonair in het Amerika van vandaag. Het religieuze messianisme van de jood verschilde in niets van het messianisme van andere religies. De joodse pelgrims die naar Palestina trokken troffen er katholieke pelgrims, orthodoxen, moslims. Niet zozeer de ‘terugkeer naar Jeruzalem’ was belangrijk dan wel de overtuiging dat de tempel van Jeruzalem moest worden heropgebouwd.
Al die idealistische begrippen, eigen aan het zionisme, kunnen we niet los zien van het dogma dat het antisemitisme eeuwigdurend zou zijn. ‘Zolang de joden in de diaspora leven zullen ze gehaat worden door alle autochtonen’. Dit standpunt is essentieel voor het zionisme. De grote lijnen echter worden door de diverse stromingen binnen het zionisme genuanceerd. Het zionisme ziet het moderne antisemitisme als een verschijnsel van alle tijden en zo bespaart het zich de moeite om de verschillende vormen van antisemitisme te bestuderen, hoe het antisemitisme is geëvolueerd. We hebben eerder gezien dat in de diverse historische periodes de joden behoorden tot de bezittende klassen en dusdanig werden bejegend. We zouden dus de oorzaak van het zionisme moeten gaan zoeken in het feit dat de joden werden verhinderd om zich te assimileren door een ‘eeuwigdurende’ antisemitisme en in het feit dat ze de ‘schatten van het judaïsme’ veilig wilden bewaren.[14]
In feite is de zionistische ideologie, zoals elke ideologie, niets anders dan het vervormde spiegelbeeld van de belangen van een bepaalde klasse. Het is de ideologie van de joodse kleinburgerij, verstikt tussen het feodaal stelsel in ruïne en het kapitalisme in verval. Als we de ideologische fantasieën van het zionisme weerleggen betekent dit niet dat we blind zijn voor de reële noden die aan de basis liggen voor het ontstaan van het zionisme. Het is het moderne antisemitisme en niet het mythische ‘eeuwigdurende’ antisemitisme dat de beste agitator van het zionisme was. Tevens stelt zich de vraag, een vraag die essentieel is, te weten waarom het zionisme in staat zou zijn om, niet, ‘het eeuwige joodse probleem’ op te lossen dan wel ‘het joodse probleem in het tijdperk van verval van het kapitalisme’.
De zionistische theoretici trekken graag een parallel met de andere nationale bewegingen. Maar, de fundamenten van die nationale bewegingen en die van het zionisme zijn totaal verschillend. Het nationalisme van de Europese burgerij is het gevolg van de doorbraak van het kapitalisme. Het weerspiegelt de wil van de burgerij om voor haar productie een nationaal grondgebied te creëren en om af te rekenen met de resten van het feodale stelsel. Het nationalisme van de Europese burgerij was dus heel sterk verbonden met de opkomst van het kapitalisme. Maar, in de 19e eeuw, het tijdperk van de bloei van het nationalisme, was de joodse burgerij ver van ‘zionistisch’, ze was gewoon voor assimilatie. Het economische proces, waaruit de moderne naties zijn ontstaan, legde de basis voor de integratie van de joodse burgerij in de natie van de burgerij.
Pas wanneer het proces tot natievorming op zijn einde begint te lopen, wanneer de productiekrachten al geruime tijd binnen de nationale grenzen gefnuikt zitten, en er een stroming op gang komt om de joden te verjagen uit de kapitalistische samenleving, dan kan het moderne antisemitisme aan zijn opgang beginnen. De eliminatie van het jodendom gaat hand in hand met de neergang van het kapitalisme. Allesbehalve de vrucht van de groei van de productiekrachten is het zionisme integendeel het gevolg van de stagnatie van deze groei; de vrucht van het kapitalisme in verrotting. Waar de nationale bewegingen juist het resultaat zijn van de opgang van het kapitalisme is het zionisme het product van het tijdperk van het imperialisme. De joodse tragedie van de 20ste eeuw is het directe gevolg van de decadentie van het kapitalisme.
Hier ligt juist de hinderpaal voor het verwezenlijken van het zionisme. Het kapitalisme in verval schept de basis voor het zionisme maar verhindert teven de realisatie van dit zionisme. De joodse burgerij ziet zich verplicht om van a tot z een nationale Staat te creëren, om de facto de groei van de productiekrachten te omkaderen, juist in een periode dat de voorwaarden voor een dergelijke groei niet langer bestaan. De omstandigheden waarin het kapitalisme in verval verkeert en die het jodenvraagstuk zo scherp hebben gesteld, maken een oplossing voor dit probleem via het zionisme onmogelijk. En dat is niet verwonderlijk. Men kan het kwaad niet uitroeien zonder dat men de oorzaken aanpakt. Het zionisme wil het joodse probleem oplossen zonder het kapitalisme te vernietigen, de voornaamste oorzaak van het lijden van de joden.
Op het einde van de 19e eeuw, toen het joodse probleem zich in al zijn hevigheid begon te stellen, verlieten er jaarlijks 150.000 joden hun geboorteland. Tussen 1881 en 1925 zijn dat er al bijna 4 miljoen. Ondanks dit zeer hoge cijfer is in het oosten het aantal joden aangegroeid van 6 tot 8 miljoen.
Zelfs toen het kapitalisme nog in volle bloei was en de overzeese gebieden nog emigranten konden opnemen, zelfs toen kon nog maar niet een begin gemaakt worden met de oplossing van het jodenvraagstuk (in de zionistische betekenis van het woord). Ver van te verminderen vertoonde de joodse bevolking de neiging om nog aan te groeien. Om ook maar een begin te maken met het oplossen van het joodse probleem, te zeggen het overplaatsen van massa’s joden, betekende dat de landen van immigratie ten minste iets meer dan de natuurlijke aangroei van de joden in de diaspora moesten opslorpen, hetzij ongeveer 300.000 joden per jaar. Zelfs voor de Eerste Wereldoorlog, toen alle voorwaarden voor immigratie gunstig waren, toen alle ontwikkelde landen zoals de Verenigde Staten, de immigranten massaal binnenlieten werden dergelijke cijfers nooit gehaald. Hoe is het mogelijk te denken dat men zoiets kan realiseren in een periode waarin het kapitalisme voortdurend in crisis verkeert, in een tijd waarin de oorlogen maar nooit ophouden.
Natuurlijk zijn er voldoende schepen in de wereld om honderdduizenden, zelfs miljoenen joden te transporteren. Echter, alle landen houden hun deuren gesloten, er is een overschot aan arbeidskrachten, zoals er een overschot is aan goederen. Waar Malthus dacht dat er teveel mensen op de planeet waren omdat er te weinig producten waren, is het juist de overvloed aan producten die de oorzaak is van de ‘overvloed’ aan menselijke wezens. Door welk wonder, in een tijdperk waar de arbeidsmarkten verzadigd zijn, op een ogenblik dat de werkloosheid zich overal blijvend nestelt, door welk wonder zou er een land bestaan, zo groot en zo rijk het ook moge zijn, (we laten hier de specifieke kenmerken van het arme en kleine Palestina buiten beschouwing), waar de productiekrachten zo zouden aangroeien zodat het ieder jaar 300.000 immigranten zou kunnen opnemen? In feite wordt voor de joden de kans om te emigreren almaar kleiner terwijl de behoefte en het verlangen almaar toenemen. De redenen die aan de basis liggen van de emigratie zijn juist de redenen die verhinderen dat deze emigratie werkelijk plaatsvindt; alle zijn ze het gevolg van de ontaarding van het kapitalisme.
Door deze grondige tegenstelling tussen de dwang en de mogelijkheid om te emigreren komt het zionisme in de politieke problemen. De periode van economische bloei was voor de Europese naties ook de periode van intense kolonisatie van overzeese gebieden. Het was bij het begin van de 19e eeuw, tijdens het gouden tijdperk van het Europese nationalisme, dat Noord-Amerika werd gekoloniseerd, het was ook in die periode dat Zuid-Amerika en Australië zich economisch begonnen te ontwikkelen. Uitgestrekte gebieden lagen er onbeheerd bij en leenden zich maar al te goed voor het vestigen van miljoenen Europese immigranten. In die periode echter, om redenen die we eerder bestudeerd hebben, dachten de joden er helemaal niet aan, of toch weinig, om te emigreren.
Vandaag is heel de wereld gekoloniseerd, geïndustrialiseerd en verdeeld onder de verschillende imperialistische staten. Overal stootten de joodse immigranten zowel op het nationalisme van de ‘inboorlingen’ als op het dominante imperialisme. In Palestina botst het joodse nationalisme op een Arabisch nationalisme dat steeds agressiever wordt. Door de joodse immigratie wordt Palestina rijker waardoor het Arabisch nationalisme aan intensiteit wint. Deze economische bloei heeft tot gevolg dat de Arabische populatie aangroeit, er een sociale differentiatie ontstaat en een nationaal kapitaal het licht ziet. Om de Arabische weerstand te breken moeten de joden het Engels imperialisme ter hulp roepen. Maar de ‘steun’ van dit imperialisme berokkent evenveel schade als de weerstand van de Arabieren zelf. Het Engels imperialisme staat redelijk gunstig tegenover de immigratie, maar dan van een onbeduidend aantal joden, als tegengewicht tegenover de Arabieren. Doch het imperialisme is een resolute vijand van de aanwezigheid van een talrijke joodse bevolking in Palestina, van een eigen industrie in Palestina, van een snel groeiend proletariaat. Het Engels imperialisme heeft de joden enkel nodig als tegengewicht voor de Arabische dreiging, maar toch stelt het alles in het werk om de joodse immigratie het leven zuur te maken.
Zodoende, waar het verzet van de Arabieren voor groeiende problemen zorgt, krijgen we nog eens het perfide spelletje van het Britse imperialisme. Laten we afsluiten met een laatste conclusie uit de standpunten die we hadden vooruitgeschoven. De zionistische kolonisatie van Palestina zal enorme kapitalen vergen, immers, de kolonisatie zal hoe dan ook geforceerd moeten verlopen en er zijn weinig perspectieven dat Palestina in de tijd waarin we leven economisch snel en op een gewone manier tot ontwikkeling zal komen. Derhalve vraagt het zionisme aan de joden overal ter wereld steeds meer geldelijke bijdragen. Echter, zolang het leven van de joden in de diaspora maar in enige mate draaglijk blijft wil geen enkele groep joden deze offerandes opbrengen. Naarmate echter dat de joden massaal de nood voelen aan een eigen ‘vaderland’, naarmate dat de vervolgingen intenser worden, dan zullen de joden niet langer de mogelijkheid hebben om hun steentje bij te dragen aan het zionistische bolwerk. ‘Een joods volk dat sterk staat in de diaspora is de voorwaarde voor de heropbouw van Palestina’, zegt Ruppin. Maar zolang als het joodse volk sterk staat in de diaspora wil het niet dat Palestina wordt heropgebouwd. En stel dat het dit plots wel zou willen dan betekent het dat het niet langer de mogelijkheden heeft om daartoe bij te dragen. Vandaag zou het, hoewel de emigratie een kwestie is van leven of dood, heel moeilijk zijn om aan de Europese joden te vragen om iets te doen voor de heropbouw van Palestina. En de dag dat ze wel iets kunnen doen, moogt ge zeker zijn dat hun enthousiasme snel zal tanen.
We kunnen natuurlijk nooit uitsluiten, niet ontkennen dat het zionisme min of meer zijn doel zal bereiken en in Palestina een joodse meerderheid zal creëren en of zelfs een ‘Joodse Staat’ zal stichten. Maar het zal een staat worden volledig onderworpen aan het Engels of Amerikaans imperialisme. En ze zullen zeggen dat er is teruggekeerd naar de toestand van voor de verwoesting van Jeruzalem, naar een Palestina zoals het in die tijd bestond, en ‘het onrecht dat twee eeuwen had geduurd zou zijn hersteld’. Maar, dit minuscuul ‘onafhankelijk’ joodse staatje, te midden van de wereldwijde diaspora zal enkel een terugkeer in schijn zijn naar de toestand van voor 70. Het ware niet eens het begin van een oplossing van het joodse vraagstuk. Ten tijde van de Romeinen steunde de diaspora op een solide economische basis, de joden speelden toen in de wereld een belangrijke economische rol. Het al of niet bestaan van een joodse metropool in Palestina was voor hen van bijkomend belang. Vandaag gaat het er niet om aan de joden een politiek of spiritueel centrum te geven (zoals Achaad Haem het wil). Wat vandaag van belang is, is het feit dat de joden moeten worden gered van de complete vernietiging die in de diaspora op hen loert. Hoe kan een kleine joodse staat ook maar iets veranderen aan het lot van de Duitse en Poolse joden? Zelfs wanneer alle joden ter wereld vandaag Palestijnse staatsburgers zouden zijn geweest, wat zou dat hebben veranderd aan de politiek van Hitler? Je moet immers getroffen zijn door een ongeneeslijke juridische verblinding om te geloven, vooral nu, dat een eventuele kleine joodse staat in Palestina ook maar zal lijken op wat bestond ten tijde van de Romeinen en dan nog iets kan wijzigen in de toestand van de joden in de wereld, en in beide gevallen zal het bestaan van een kleine joodse staat van geen enkel belang zijn in de situatie van de joden in de diaspora. Ten tijde van de Romeinen bekleedden de joden in de diaspora een zeer sterke economische en sociale positie en toen de joodse staat was verdwenen kwam die positie geenszins in het gedrang. Vandaag is het joodse volk er in de wereld heel slecht aan toe, de heropbouw van een joodse staat in Palestina zal daar absoluut niks aan veranderen. Het lot van de joden in de wereld hangt helemaal niet af of er nu al dan niet een staat in Palestina komt, maar van de economische en politieke situatie in het algemeen. Zelfs al zou de zionistische droom werkelijkheid worden en dat ‘de eeuwenoude onrechtvaardigheid’ te niet zou worden gedaan – en daar staan we nog ver van af – dan blijft de toestand van de joden in de wereld dezelfde. De Tempel zal misschien worden heropgebouwd, maar het vrome volk zal blijven lijden.
De geschiedenis van het zionisme is de beste illustratie van welke onoverkomelijke problemen het op zijn weg vindt, problemen die in laatste instantie het gevolg zijn van de wezenlijke tegenstelling die het zionisme verscheurt: het is meer dan hoogdringend dat het joodse probleem een oplossing krijgt, maar de kans op een oplossing wordt steeds kleiner binnen het kapitalisme in verval. Onmiddellijk na de imperialistische oorlog konden de joden zonder al te grote problemen naar Palestina vertrekken. Toch waren er relatief weinig emigranten. Door de economische situatie in de kapitalistische landen na de oorlog was er geen behoefte om te emigreren. Het aantal inwijkelingen was gering en de Britse regering was niet verplicht om de joden de toegang tot Palestina te belemmeren. Echter, tijdens de jaren 1924-25-26 opende de Poolse burgerij een economisch offensief tegen de joden. Die jaren waren dan ook een periode van heel grote emigratie naar Palestina. Maar vlug stuitte deze stroom emigranten op onoverkomelijke economische problemen. Er keerden er ongeveer evenveel terug als er vertrokken waren. Tot 1933, het jaar dat Hitler aan de macht kwam, bleef de immigratie onbeduidend. Na die datum arriveerden er tienduizenden joden in Palestina. Maar aan deze ‘conjunctuur’ komt er al snel een einde door een stormachtige reeks anti-joodse manifestaties in Palestina zelf gevolgd door een reeks slachtpartijen. De Arabieren begonnen serieus te vrezen om in hun eigen land een minderheid te worden. De Arabische feodale heren op hun beurt vreesden voor een kapitalistische vloedgolf. De Britse imperialisten profiteerden van deze gespannen situatie en deden alles om te verhinderen dat er nog meer joden het land binnenkwamen. Ze probeerden de bestaande kloof tussen joden en Arabieren nog uit te diepen, en stelden voor om Palestina op te delen. Tot aan de tweede imperialistische oorlog kreeg het zionisme te kampen met steeds groter wordende problemen. De bevolking in Palestina zelf viel ten prooi aan een situatie van permanente terreur. Juist toen de toestand van de joden totaal hopeloos leek, toonde het zionisme hoe machteloos het was om daar ook maar iets aan te doen. De ‘clandestiene’ joodse immigranten werden door de Britse ‘beschermheren’ op geweerschoten onthaald.
De zionistische illusie was niet langer aantrekkelijk, zelfs niet in de ogen van hen die het minst op de hoogte waren van wat er in feite gaande was. De laatste verkiezingen in Polen bewezen dat het grootste deel van de joden zich massaal van het zionisme had afgekeerd. Ze hadden begrepen dat het zionisme in hun situatie ook maar geen schijn van verbetering kon brengen en dat het tevens munitie leverde aan het antisemitisme, door de theorieën die het verkondigde over de ‘objectieve noodzaak voor een joodse emigratie’. De imperialistische oorlog en de triomfen van Hitler in Europa zijn voor het jodendom een ramp zonder voorgaande. Het joodse volk dreigt volledig te worden uitgeroeid. Wat stelt het zionisme tegenover dergelijke rampspoed? Is het nu niet zonneklaar dat wat er in Tel Aviv gebeurt weinig invloed zal hebben op het joodse probleem? Maar veel zal afhangen van welk soort regime er morgen aan de macht komt in Europa en in de wereld. De zionisten vestigen al hun hoop op een overwinning van het Angelsaksische imperialisme. Echter, wat zou de reden zijn waarom het Angelsaksische imperialisme van houding zou veranderen na een eventuele overwinning? Maar om welke reden zou het een andere houding aannemen dan voor de oorlog? Het ligt voor de hand, geen andere houding. Zelfs, als we aannemen dat het Angelsaksische imperialisme de toelating zou geven om een soort misbaksel van een joodse staat te laten stichten, dan nog zou dit, zoals we eerder hebben gezien, geen enkele invloed hebben op de joden waar ook ter wereld. Een massale emigratie naar Palestina zou op dezelfde problemen stuiten als voorheen. Onder het kapitalisme in verval is het onmogelijk om miljoenen joden naar een ander land te verplaatsen. Enkel een socialistische planeconomie op wereldschaal zou een dergelijk mirakel kunnen verwezenlijken. Maar dat veronderstelt natuurlijk de proletarische revolutie.[15]
Welnu, juist het zionisme pretendeert dat het joodse probleem kan opgelost worden zonder een wereldrevolutie. Het zionisme ontkent de ware oorzaak van het huidige joodse probleem, en het verspreidt onnozele droombeelden en ijdele hoop, en derhalve bewijst het dat het niks anders is dan een ideologische uitwas en geen maatschappelijke doctrine.
_______________
[1] La situation économique des Juifs dans le monde.
[2] Idem.
[3] Idem.
[4] Yiddische Ekonomik, september-oktober, 1938.
[5] Te Warschau waren in 1882, 79,3 % van de handelaars joden en in 1931, 51 %. J. Lestschinsky, Der wirtschaftliche Zusammenbruch der Juden in Deutschland und Polen, Parijs, Geneve, joods wereldcongres, 1936.
[6] In een tijd dat de joodse en niet-joodse kleinburgerlijke intellectuelen Hitler voorstellen als de enige verantwoordelijke voor het hedendaagse antisemitisme, op een ogenblik dat de Verenigde Naties, waarvan Polen lid is, zich beroept op de verdediging van de “mensenrechten”, ware het niet overbodig om hen daar eens aan te herinneren. Heel zeker, Hitler heeft op een weldoordachte manier de vernietiging van het Europese jodendom georganiseerd en hij is op dit domein, zoals ook op andere domeinen, de verpersoonlijking van het barbaars kapitalisme. Maar verschillende regeringen, min of meer democratisch gekozen, die elkaar in Polen zijn opgevolgd, hebben van hem weinig te leren. Het verdwijnen van Hitler kan weinig veranderen aan de situatie van de joden. Er was wel een tijdelijke verbetering in hun lot, doch de wortels van het antisemitisme uit de 20ste eeuw blijven bestaan.
[7] La situation économique des Juifs dans le monde...
[8] La situation économique des Juifs dans le monde, p. 252.
[9] Yiddische Ekonomik, mei-juni 1938.
[10] Zie de utopie van Proudhon over het gratis krediet.
[11] Ben Adir, “Antisemitisme”, Algemeine yidishe Encyklopedie.
[12] Zhitlovski (H. Jitlovski). Der socialism un di nacionale Frage, Jiddische uitg. New York, 1908.
[13] Er bestaat een burgerlijke religieus-zionistische partij (Misrakhi) en een religieus-zionistische partij die zich beroept op de arbeidersklasse (Paolé-Misrakhi).
[14] A. Böhm, Die Zionistische Bewegung, Tel-Aviv en Jeruzalem, 1935-1937, hoofdstuk 3.
[15] In dit hoofdstuk hebben we het enkel over het zionisme waar dit in nauw verband stond met het joodse vraagstuk. De rol van het zionisme in Palestina is nog een ander probleem.