Geschreven: december 1959
Bron: Links nr. 2, 28 december 1959
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 01 oktober 2008
Zie ook: Bad Godesberg: de nieuwe partijprogramma’s van de Duitse en Oostenrijkse sociaaldemocratie |
Op haar Congres van Bad Godesberg heeft de Duitse sociaaldemocratie dus toch haar nieuw beginselprogramma aanvaard, zij het met geringe wijzigingen. Dit is een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis va het internationaal socialisme. Tientallen jaren lang was de Duitse sociaaldemocratie de inspirator van de socialistische doctrine in Europa. Het programma van Erfurt werd door talrijke socialistische partijen tot model gekozen voor haar beginselverklaring. Vandaag is het erg gesteld met de socialistische doctrine in het vaderland van het wetenschappelijk socialisme!
De ondervoorzitter van de SPD, Herbert Wehner — een ‘verloren hoop’ van de Duitse linkse socialisten — heeft het tijdens de debatten van Bad Godesberg brutaal uitgesproken: ‘Hoofdzaak is de macht te veroveren!’. Hij bedoelde daarmee een eventuele verkiezingsoverwinning in 1961, of tenminste in 1965. Daarmee was tegelijkertijd ook oorsprong en doel van de huidige beginselverklaring maar al te duidelijk omschreven!
De leidende kringen van de SPD waren diep teleurgesteld door hun geringe electorale successen van 1949, 1953 en 1957. Zij hadden gehoopt regeringspartij te worden en schenen tot de oppositie veroordeeld. Zij schrijven die tegenslag toe aan het conservatisme van de door het Wirtschaftswunder verzadigde massa, — en willen haar ‘liberale illusies’ nu tegemoetkomen. Het gaat dus om een opportunistisch kiesplatform en niet om een werkelijke beginselverklaring. En de SPD heeft noch zichzelf noch de internationale arbeidersbeweging een goede dienst bewezen, met dit kind niet bij name te noemen.
Zelfs als kiesplatform is het te Bad Godesberg goedgekeurde ontwerp onaanvaardbaar, en wel om twee redenen. In de eerste plaats kan het nooit het doel zijn van de socialistische beweging, ten allle prijze de meerderheid bij de verkiezingen te veroveren. Zoals de Britse vakbondsleider Frank Cousens dit kort geleden treffend heeft uitgedrukt: het doel van het socialisme is niet een socialistische regering te vormen; het doel van het socialisme bestaat erin, een socialistische regering te verkrijgen die een socialistische politiek toepast. Wanneer men zogezegd om de macht te veroveren zich aan de mentaliteit en de ideologie van de burgerlijke klasse aanpast en een burgerlijke politiek volgt, kan daaruit voor de arbeidersklasse slechts verwarring ontstaan en worden de belangen van de volksmassa’s geenszins gediend.
Het is tevens volledig foutief te geloven dat de socialistische partijen met hetzelfde soort behoudsgezinde slogans verkiezingsoverwinningen kunnen behalen als burgerlijke partijen. Wanneer men bepaalde behoudsgezinde stromingen in het kiezerscorps niet met socialistische propaganda, opvoeding en actie tracht te overwinnen, dan zullen de behoudsgezinde altijd liever voor echt conservatieve partijen stemmen dan voor socialistische partijen die zich met een valse neus van het conservatisme smukken.
Indien het te Bad Godesberg goedgekeurde ontwerp reeds als kiesplatform onaanvaardbaar is, dan is het als beginselverklaring in verschillende hoofdstukken onverzoenbaar met elke socialistische doctrine. Het volstaat vast te stellen dat zo gematigde socialisten als Victor Larock (in ‘Le Peuple’) en de Nederlander Drs Den Uyl (in ‘socialisme en democratie’), hun bezorgdheid over de ‘liberale tendens’ die in dit programma te speuren is, tot uiting brengen, om een begrip te krijgen van de onaanvaardbare toegevingen die de SPD aan de ideologie van de heersende klasse heeft gedaan.
Men kan zijn ogen bijna niet geloven als men dit liberaal-kapitalistisch credo in een socialistische beginselverklaring leest!
Hoe is het toch mogelijk, na 150 jaar kapitalistische nijverheid, en na 75 jaar ervaring met de ‘antitrust wetgeving’ in de Verenigde Staten, eraan te twijfelen dat de vrije concurrentie onvermijdelijk naar concentratie en marktbeheersing door enkelingen en groepen leidt, en dat men die ontwikkeling enkel kan ‘tegenhouden’, als men de klok van de techniek terugdraait naar het tijdperk van de kleine manufaktuurbedrijven. Wil de Duitse sociaaldemocratie misschien de moderne fabrieken door ambachtswerkhuizen vervangen?
Hoe is het voor een socialist mogelijk het sprookje van de ‘economische vrijheid’ te herhalen daar waar men sinds jaar en dag weet dat op het gebied van de economie ‘als er armen en rijken zijn, de “vrijheid” verdrukt en de wet ontvoogt!’, zoals Anatole France dit op een treffende wijze heeft uitgedrukt!
Hebben de auteurs van dit ontwerp er nooit over nagedacht dat de ‘vrijheid’ van private ondernemers, fabrieken op de richten, tot voorwaarde heeft de onvrijheid van arbeiders en bedienden die gedwongen zijn haar arbeidskracht aan de ondernemers te verkopen, en dus met vrijheid van uitbuiting gelijkstaat? Is er een ‘privaat initiatief’ mogelijk, wanneer alle mensen over de middelen beschikken, door werk voor eigen rekening, door eigen bezit aan productiemiddelen, hun brood te verdienen? Wie zou dan voor andermans rekening gaan werken?
Het is treurig dat na 150 jaar ontwikkeling van de socialistische doctrine, die tenminste over deze grondwaarheden nooit twijfel heeft doen rijzen, een grote socialistische partij nu het ogenblik gekomen acht om een liberaal-burgerlijke ideologie over te nemen? Het is dus te treuriger dat dit gebeurt op een ogenblik waarop de meest verstandige specialisten uit het burgerlijk kamp — wij noemen een Mendès-France, een Hursch, een Fanfani — openlijk de geweldige superioriteit van de planeconomie ten overstaan van de ‘vrije markteconomie’ erkennen.
Wij zouden niet veel vertrouwen meer hebben in de toekomst van de Duitse arbeidersbeweging, moesten wij deze uitsluitend in het licht van dit beginselprogramma beoordelen. Gelukkig is zulk besluit tenminste voorbarig.
In de eerste plaats is en blijft de Duitse sociaaldemocratie een arbeiderspartij — hoezeer zij zich ook inspant om de ‘middenstand’ voor haar sterk verwaterd programma te winnen. In de door de SPD uitgegeven ‘Betreibespolitische Blätter’ (nr. 2, 1959) verscheen een interessant artikel van de Keulse volksvertegenwoordiger Heinz Kühn. Deze stelt vast:
1. arbeiders, hun huisgezin en ouderdomsgepensioneerden, vormen 50 % van het West-Duitse kiezerscorps; bedienden in private en openbare bedrijven vormen voorts 20 % van hetzelfde kiezerscorps;
2. in 1957 verkreeg de SPD 32 % van alle stemmen; zij verkreeg tegelijkertijd 50 % van alle stemmen van arbeidersfamilies, i.c. 25 van haar 32 %. Meer dan drievierden van alle sociaaldemocratische stemmen waren dus arbeidersstemmen. Men kan met zekerheid zeggen dat van de overige 7 %, er 6 % bediendenstemmen waren;
3. van 1953 tot 1957 stegen de sociaaldemocratische stemmen in totaal van 29 tot 32 %. Tegelijkertijd steeg het percentage van de SPD bij alle loontrekkers en families van 45 tot 50 %. Bij geschoolde arbeiders stegen dit aandeel van 45 % in 1953 tot 64 % in 1957! Daarentegen ging het achteruit bij niet werkende vrouwen uit arbeidersgezinnen. En bij niet geschoolde arbeiders ging het enkel van 42 tot 44 % vooruit.
Met ander woorden: de SPD boekt haar grootste vooruitgang bij de meest geschoolde arbeiders en heeft de grootste kans voor verdere doorbraak bij de minder geschoolden en bedienden. De klassenbasis van de socialistische beweging kan door geen programma worden te niet gedaan.
Zij zal integendeel in een strekking tot herziening van dat programma vroeg of laat tot uiting komen. Reeds op het congres zelf kon de ergste passage over markteconomie met meerderheid van stemmen worden veranderd. De eis, de socialisatie van de basisnijverheid in het programma op te nemen, verkreeg 99 van de 320 mandaten, bij enkele tientallen onthoudingen. Rekening houdend met de niet altijd trouwe weerspiegeling van de krachtsverhoudingen op regionale congressen, bij de aanduiding van de delegaties van het bondscongres, kan de sterkte van de linkerzijde in de SPD op meer dan één derde van de leden worden geschat. De vakbonden zullen zich aan de zijde van die vleugel moeten scharen, voor zover zij tenminste (zoals de metaalverwerkersbond) hun traditie getrouw blijven. De drukking van de arbeiderskiezers buiten en binnen de linkervleugel binnen de partij zal de herziening van dit programma afdwingen. De Duitse arbeidersbeweging zal morgen zoals vroeger opnieuw de overdracht van het bezit over grote productiemiddelen aan de gemeenschap in haar vaandel schrijven!