Ernest Mandel
Uitgelezen moorden
Hoofdstuk 13


13. Van zakendoen naar misdaad

Het laatkapitalisme wordt gekenmerkt door een enorme uitbreiding van de staatstussenkomst op het economische terrein en een daarmee gepaard gaande ongewone groei van het staatsapparaat en het parastaatsapparaat. Gevolg daarvan is een niet minder indrukwekkende uitbreiding van de reeksen wetten, verordeningen, voorschriften en reglementen waarmee de individuele ondernemer of onderneming geconfronteerd wordt. Deze berg van wetten wordt minder en minder nageleefd in het dagelijks leven.

In de eerste plaats om objectieve redenen. Het is praktisch onmogelijk geworden om die massa van wettelijke reglementen na te leven of te eerbiedigen, soms zelfs om er zich van bewust te zijn dat ze bestaan. Sommige bepalingen zijn in contradictie met andere. De keuze waar zakenlui en ondernemingen voorstaan is eerder welke wetten omzeild of overtreden kunnen worden, dan die van de wet te overtreden of te eerbiedigen.

In de tweede plaats vloeit uit de abnormale aangroei van de Staat een abnormale belastingsaangroei voort. Hoewel een groeiend deel van de belastingen — het leeuwenaandeel, zowel directe als indirecte, in de meeste Westerse landen — eerder betaald wordt door de loon-en weddetrekkenden dan door de kapitalisten, weerhoudt dit de individuele ondernemer, onderneming of rentenier er niet van om belastingverhoging als onaanvaardbaar te beschouwen. Een opvallende tegenstelling, met betekenis voor het ganse tijdperk van burgerlijke overheersing, wordt nu scherper en scherper: die tussen de belangen van de afzonderlijke firma als basiscel van de kapitalistische productiewijze en de belangen van die productiewijze in haar geheel. Individuele kapitalisten beschouwen zichzelf als belastingbetalers en willen de belastingen tot het uiterste beperken. De kapitalistische productiewijze als geheel daarentegen heeft nood aan een uitbreiding van de belastingen om efficiënter te kunnen werken in een periode van toenemende economische, sociale, militaire en politieke spanningen. Het resultaat is dat belastingontduiking en fraude één van de voornaamste bezigheden van de burgerij worden. Een totaal nieuwsoortig beroep duikt op, de fiscale adviseur, wiens functie erin bestaat om er op eerlijke of oneerlijke wijze voor te zorgen dat zijn klant minder belastingen betaalt dan vereist, en indien mogelijk zelfs totaal geen. Er wordt gebruik gemaakt van achterpoortjes in de wetgeving, en de buitenlandse belastingparadijzen floreren. Plaatsen als het eiland Man en de Kanaaleilanden, zelfs ganse landen als Luxemburg, Liechtenstein en Andorra, Monaco, de Kaaimaneilanden en de Bahama’s danken een aanzienlijk deel van hun totale inkomsten aan deze functie.

Ten derde lobbyen werkgeversorganisaties, handelsverenigingen, kamers van koophandel en vooral grote ondernemingen om de uitvaardiging en praktische toepassing te manipuleren van wetten die de handelsactiviteit in specifieke domeinen en takken moeten regelen. Dit eerder om de vrijheid van de ondernemingen om hun klanten te pluimen in de hand te werken dan ze te beperken, om de burgers een echte keuze te ontnemen of concurrenten ervan te weerhouden om de winst te bedreigen. De activiteit van deze lobby’s vereist een systematisch omkopen van wetgevers en staatsfunctionarissen, zoals op treffende wijze bevestigd werd door de door het FBI opgezette Abscam operatie.

Ten vierde, vertoonde de kapitaalexport van de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog een kwalitatieve groei, wat vervolgens ook het geval was voor de buitenlandse verrichtingen van West-Duitse, Japanse en Italiaanse multinationale ondernemingen (Britse, Franse, Nederlandse, Belgische, Zwitserse en Portugese kapitalisten hadden op dit gebied reeds ervaringen opgedaan tijdens de vooroorlogse periode). Die buitenlandse verrichtingen brachten de multinationale ondernemingen in contact met landen waar het gemiddeld inkomen op elk niveau, en de beschikbare middelen voor afzonderlijke plaatselijke firma’s, politici en hoge staatsambtenaren zoveel lager lagen dan die in het moederland, dat de verleiding om omkoperij, corruptie en financiële chantage op steeds groter wordende schaal aan te wenden, praktisch onweerstaanbaar werd. De aangehaalde verschillen bestonden niet enkel tussen de imperialistische landen en de landen van de Derde Wereld, maar ook tussen de rijkere en armere imperialistische landen; een illustratie daarvan is het bekende recente geval van multinationale corruptie, het Lockheed schandaal.

Het geheel nam in de Verenigde Staten zo’n belangrijke vorm aan dat een Congresonderzoek werd ingesteld, wat leidde tot het aannemen van de Wet op Corrupte Praktijken in 1977. Het produceerde ook boeken. Eén ervan, met de sprekende titel Bribery and Extortion in World Business van Neil H. Jacoby, Peter Nehemkis en Richard Eels, geeft de volgende beknopte voorstelling van de illegale middelen die door hedendaagse zakenkringen aangewend worden:

“De onthullingen over de door honderden belangrijke Amerikaanse ondernemingen uitgevoerde betalingen aan buitenlandse politieke figuren en staatsambtenaren voor politieke invloed en speciale gunsten, waren amper nieuws voor goed geïnformeerde mensen uit de zakenwereld, politieke kringen, nieuwsmedia en, zoals we moeten aannemen, uit de Beurscommissie zelf. Inderdaad, hier in de Verenigde Staten is corruptie in de relaties tussen handelswereld en regering reeds geruime tijd een redelijk gewone zaak (p. 172)... Politieke betalingen zijn een geïnstitutionaliseerd feit in de internationale handel. In praktisch elk land waar Amerikaanse zakenlui zich waagden aan investeringen of handel, werden zij geconfronteerd met het fenomeen van steekpenningen — de praktijk van het omkopen van regeringsverantwoordelijken als voorwaarde om aan handel te kunnen doen, regeringsambtenaren die geld afpersen als voorwaarde om hun officiële plichten te vervullen, regeringsambtenaren die verwachten — of zelfs eisen — dat hun discretie omtrent commissielonen in contracten beloond wordt, politici die bijdragen aan hun partijen of campagnes proberen los te futselen, gewoonlijk onder bedreiging van de veiligheid van de investeringen (p. 4)...

Politici op de “betaallijst” duiden over het algemeen een Zwitserse bankrekening aan waar de betalingen terechtkunnen, hoewel Japanse politici een zekere voorkeur aan de dag leggen om in yen betaald te worden en de sommen rechtstreeks te ontvangen. Bij een betaling aan de vroegere Hondurese president-generaal Oswaldo Lopez Arellano, stortte United Brands 1,25 miljoen dollar op een Zwitserse bankrekening (p. 6).”

In totaal 400 firma’s uit de Verenigde Staten, waaronder 1/3 van de 500 grootste, gaven toe 750 miljoen dollar aan omkoopgeld te hebben uitbetaald in de periode 1973-79.

Ten vijfde verhoogt de toegenomen rol van de staatssector in de economie, doorheen de toegenomen aankoop van goederen en diensten door overheidsorganismen (vooral het leger, maar ook openbare firma’s in sectoren zoals de telecommunicatie, massatransport, energie, enz.) bij grote ondernemingen en rijke individuele zakenlui de verleiding om hun immense geldinkomsten te gebruiken om hun kansen op bestellingen te verzekeren, of om hun marktaandeel in de openbare sector de hoogte in te jagen. Het resultaat is een systematisch gebruik van corruptie en afpersing, in een nooit eerder geziene mate.

In de loop van de kapitalistische concurrentiestrijd zelf tenslotte, hebben de concentratie en de centralisatie van het kapitaal in het tijdperk van het monopoliekapitaal zo’n omvang bereikt dat de deur openstaat om de enorme inkomsten op illegale wijze te gaan aanwenden: geheime kartels, bedrieglijke afspraken erop gericht om hogere prijzen op te leggen (het meest bekende recente geval was dat van de Amerikaanse monopoliebedrijven van elektrische uitrusting, wat uitliep op een berucht proces in 1960-61); frauduleuze operaties zoals de poging van de oliemaatschappijen in 1973-74 om vorige stocks om te toveren tot lopende productie; industriële spionage; kwaliteitsverlaging van producten die aan het publiek verkocht worden zonder een daarmee gepaard gaande prijsverlaging, enzovoort. Deze praktijken werden zo courant dat een nieuw begrip werd uitgevonden om ze te beschrijven (blijkbaar door de criminoloog Edwin Sutherland): “witteboordenmisdadigheid” (het Duitse equivalent is Wirtschaftsverbrechen). Een door de American Management Association in 1977 gepubliceerde studie, Crimes Against Business, schatte de jaarlijkse oogst van de witteboordendelinquentie op 30-40 miljard dollar. Volgens Ralph Naders studiegroep in de Verenigde Staten, kostten de onwettige monopolistische praktijken in het begin der zeventiger jaren het Amerikaanse publiek jaarlijks tussen de 48 en 60 miljard dollar: dit cijfer lag zelfs hoger dan de totale jaarlijkse omzet van de georganiseerde misdaad in de Verenigde Staten.

Het resultaat van al de hierboven opgesomde veranderingen was een radicale ommekeer in het gedrag van de individuele bourgeois en de individuele onderneming ten opzichte van hun eigen staat en wet. De klaagzang van de Franse burgerlijke politicus Odilon Barrot tijdens de Julimonarchie, aan de vooravond van de revolutie van 1848 — “De wet is bezig ons te verstikken” — wordt meer en meer de roep van de hedendaagse zakenwereld. Eerbied voor de wet wordt minder en minder als vanzelfsprekend aangenomen. De zakenwereld wordt meer en meer geobsedeerd door de noodzaak om de wet te overtreden in de dagelijkse praktijk. Illegaliteit neemt de plaats in van legaliteit als normaal kader van het het commerciële, industriële en financiële gedrag. Eén nevenproduct van deze ommekeer was de voortdurende uitbreiding van de juridische stand, zelf meer en meer georganiseerd op basis van commerciële firma’s. Grote ondernemingen hebben dozijnen advocaten in dienst, wiens voornaamste functie het is om te onderhandelen met regeringsverantwoordelijken, concurrenten, klanten, leveranciers en juridische tegenspelers. Door hen te overhalen rechtsgedingen te laten vallen of door hen zelf te bedreigen met processen (onvermijdelijk van lange adem en duur) — eigenlijk door chantage op hen te plegen — zijn ze in staat de winsten van de onderneming te doen stijgen en de verliezen te doen dalen. Die onderhandelingen gaan tot in de gerechtskringen zelf, waar een steeds hoger percentage van gevallen geregeld wordt buiten de rechtszaal. De toename van het aantal processen op zich kan enkel in die richting leiden. Volgens Le Monde (31 oktober 1982) steeg het aantal gevallen van burgerlijk recht die voor de Franse tribunalen gebracht werden van 439.677 in 1970 tot 733.879 in 1980, terwijl het aantal processen-verbaal naar de openbare aanklager verwezen in dezelfde periode steeg van 9.878.403 naar 15.368.661 per jaar (15 miljoen per jaar op een bevolking van minder dan 55 miljoen!). Eén Franse firma pocht zelfs over het feit dat hun computer hen toegang verleent tot 10 ton vonnissen en gelijkaardige juridische documenten — het evendeel van 20.000 boekdelen van gemiddelde grootte — enkel voor de periode 1959-1984, een kwarteeuw.

Al deze zwaarwegende veranderingen op het niveau van de praktijk konden niet anders dan een diepe invloed uitoefenen op het niveau van de heersende burgerlijke ideologie, waarvan de bevoorrechte uitdrukking op literatuurgebied het misdaadverhaal is. Er is een gestage groei geweest van het aantal thrillers, waarin de aanwending van misdadige praktijken door de big business tot in de details beschreven wordt (voor het grootste gedeelte, maar zeker niet altijd, met negatieve gevoelswaarde), In 1959 schilderde William Haggard reeds op indrukwekkende wijze in The Teleman Touch de duistere, zelfs openlijk misdadige activiteiten van de grote oliefirma’s. Sindsdien figureerden deze als de boosdoeners in een niet onaanzienlijk aantal andere thrillers, waaronder Alistair MacLeans Sea Witch (1977). In Shall We Tell The President (1977) van Jeffrey Archer plant de handvuurwapenindustrie de moord op de president, met de medewerking van een afgeperste senator, om te verhinderen dat een wet gestemd wordt die de privé-verkoop van handvuurwapens zou beperken. De illegale praktijken van een geneesmiddelenfirma in Afrika levert het onderwerp voor A Loss of Heart (1982). Na de dood van Ian Fleming schreef John Gardner een vervolg op de Bondreeks, License Renewed (1981), dat een gewetenloze magnaat ten tonele voert met zeer grote belangen in de elektronica, de luchtvaart en de kernenergie. De illegale vervuiling door een chemiereus wordt aangeklaagd in Robin Cooks Fever (1982). In Basikasingo (1982) beschrijft John Matthews het diamantkartel en hoe de topmanager ervan (bestaat er geen wet tegen laster?) zich inlaat met misdadige activiteiten om zijn positie veilig te stellen. Rivaliserende magnaten wenden zich tot nog misdadiger middelen, met inbegrip van diefstal op grote schaal en verschillende moorden, in hun pogingen om de plaats van de leider van het kartel in te nemen. In dezelfde zin zijn banken en andere financiële instellingen de belangrijkste boosdoeners in een aantal thrillers.

Nochtans vertonen al deze boeken een gemeenschappelijk gebrek dat hen binnen het kader van de burgerlijke ideologie houdt. Terwijl afzonderlijke reuzenondernemingen, en alle soortgelijke organisaties, inderdaad aangeklaagd worden, soms zelfs in scherpere bewoordingen dan vele marxisten zouden gebruiken, is dat nooit het geval voor het globale systeem. En toch is het het kapitalistisch systeem dat deze ondernemingen heeft voortgebracht, en dat ze steeds opnieuw zal reproduceren, zelfs indien ze af en toe worden vervolgd voor hun misdaden of zelfs, wat vaker gebeurt, in staat gesteld worden om failliet te gaan. De waarheid is dat ze allen samen het systeem vormen. Dus hoe kan men al de onderdelen veroordelen en tegelijkertijd het geheel behouden? Is het een kwestie van blindheid, naïviteit, cynisme of volstrekt materieel eigenbelang? Succesvolle schrijvers van misdaadverhalen maken uiteindelijk deel uit van de burgerlijke klasse, zij het dan niet op de verheven hoogte van de multinationale ondernemingen en hun bazen.

Er zijn echter een paar uitzonderingen, zoals Green Monday (1980) en Someone Else’s Money (1982) van Michael M. Thomas, waar het systeem als geheel wel wordt aangeklaagd, zij het dan vanuit nostalgisch oogpunt (voor de speculanten de zaak overnamen, was de kapitalistische onderneming nog niet zo slecht).