Ernest Mandel
Uitgelezen moorden
Hoofdstuk 14
De indrukwekkende toename van de misdaad in de moderne kapitalistische landen, eerst (in de Verenigde Staten) als gevolg van de Drooglegging, later wegens de wereldwijde uitbreiding van de drughandel en van de georganiseerde misdaadsyndicaten, stelt specifieke problemen voor het toepassen van de wet. De scheidingslijn tussen repressie en preventie van de misdaad werd vager en vager naarmate de informatievergaring in het middelpunt van het politioneel werk kwam te staan. De aard zelf van de grootschalige misdaad en het geweld, “blind” en anoniem, zorgde ervoor dat de informatie een sleutelkwestie werd in het ontmaskeren van verdachten. De politie kon niet langer werken zonder constant een beroep te moeten doen op informanten en verklikkers. Populaire Amerikaanse televisieseries als Kojak en Starsky en Hutch hebben de verdienste dat ze, om zo te zeggen, een visueel bewijs leverden van de nieuwe opstelling: de verklikker die op organische wijze geïntegreerd is in het kamp van de deugdzame verdedigers van orde en gezag.
De verandering beperkt zich echter niet tot dat. Informanten kunnen hun taak niet vervullen zonder in een delicaat spelletje van do ut des te stappen. Informatie vloeit in twee richtingen: van het criminele milieu naar de politie, en van de autoriteiten naar de onderwereld. Sommige misdaden worden enkel maar opgelost of voorkomen omdat men toelaat dat andere begaan worden of onopgelost blijven. Aldus ontstaat er een symbiose tussen de twee zijden van de wet, en deze symbiose creëert morele dubbelzinnigheid en materiële corruptie. Niet enkel informatie, maar ook geld vloeit in de beide richtingen. Informanten verrijken zich door hun vroegere bondgenoten te verraden; de politie verrijkt zich doordat ze sommige gangsters laat gaan om andere te kunnen arresteren. De laatste jaren heeft dit fenomeen verbazingwekkende dimensies aangenomen, zoals de zaken Valachi en Serpico in de Verenigde Staten ons hebben aangetoond.
Laten we onze aandacht toespitsen op het sociale aspect van het probleem en het complexe probleem van de graad van individuele corruptie onder de politie terzijde laten. Het is meer en meer onmogelijk geworden om de georganiseerde misdaad te bestrijden zonder de georganiseerde misdaad te tolereren of in feite zelfs goed te keuren, zowel door de gebruikte methoden als door de bereikte resultaten. De handel in verdovende middelen is daarvan een prima illustratie.
De reden ligt voor de hand. De georganiseerde misdaad is niet zozeer een randverschijnsel van de burgerlijke maatschappij, maar vindt haar oorsprong meer en meer in dezelfde socio-economische krachten die de kapitaalaccumulatie in haar geheel beheersen: privé-eigendom, concurrentie en veralgemeende productie van consumptiegoederen (veralgemeende geldeconomie). De Zweedse popgroep Abba vatte de situatie op sprekende wijze samen in zijn liedje: “Money, money, money — it’s a rich man’s world”. (Hun eigen geschiedenis is een levendige illustratie van deze wet: met het enorme inkomen dat ze via hun platen verzamelden richtten ze prompt een investeringstrust op, en droegen op grote schaal bij tot het verkiezingsfonds van de coalitie van burgerlijke partijen). Een rijkemanswereld is echter ook een rijkegangsterwereld, vooral sinds de topgangsters relatief gezien rijker en rijker werden, en zeker kwalitatief rijker zijn dan de rijkste politie, of dan de overgrote meerderheid van de politici (Nixon zelf was zich bewust van die ongelijkheid).
De economische sleutelkwestie voor de georganiseerde misdaad, zoals we zagen, was om legale uitwegen te vinden voor illegaal vergaard kapitaal. In het laatkapitalisme is dit slechts een specifieke — wellicht paradoxale, zelfs groteske — weerspiegeling van een meer algemeen probleem: dat van het vinden van geschikte investeringsterreinen voor massa’s kapitaaloverschotten. Nochtans sluiten de twee fenomenen niet zomaar vast ineen: in feite hebben zij de neiging om in mekaar over te vloeien en mekaar te doordringen. Aangebrand geld wordt witgewassen via bankdeposito’s die zich vaak, maar niet uitsluitend, bevinden in belastingsparadijzen. Maar de legale tegenhanger van aangebrand geld — kapitaal uit meerwaarde — vertoont eveneens de neiging zijn weg te vinden naar dezelfde banken in dezelfde belastingsparadijzen. Aangebrande en zuivere fondsen vermengen zich met mekaar in dezelfde balansen. Ze vermengen zich ook in het praktisch nastreven van meerwaarde, met alle mogelijke middelen. De scheidingslijn tussen gewetenloze speculanten, zwendelaars op grote schaal werkzaam op het gebied van het legale zakendoen, en echte boeven, wordt dunner en dunner. Investors’ Overseas Services (IOS) was een dergelijk geval. Barney Cornfield begon zijn gigantische zwendel niet als volstrekt oplichter, maar als avontuurlijk speculant die op onvoorzichtige wijze de naoorlogse hoogconjunctuurtendens extrapoleerde naar een onbegrensde toekomst toe. Deze verkeerde beoordeling kostte zijn naïeve medewerkers en investeerders miljoenen dollars van de bijna 2 miljard dollar aan deposito’s die hij bij mekaar verzamelde. Het ergste moest echter nog komen: een waarachtige boef, Robert Vesco, nam de zaak over en stal gewoon 224 miljoen dollar die hij niet meer losliet, en dat alles met de medeplichtigheid van de hoogste autoriteiten van een aantal landen, te beginnen met de Bahama’s en Costa Rica.
Andere boeven werden in staat gesteld om werkzaam te zijn, enkel door de dekmantel die hen door de hoogste autoriteiten in de Verenigde Staten zelf werd verstrekt. In de jaren zestig slaagde een Texaans ondernemer erin om 20 miljoen dollar bijeen te rapen via transacties in fictieve meststoffenstocks, daarbij op handige wijze de hebzucht van privé-kapitalisten en de ingewikkeldheid van de burgerlijke wetgeving uitbuitend. Kort daarna richtte een groep van briljante jonge ondernemers Equity Funding Inc. op, waarvan in het jaarrapport stond dat men voor 20 miljoen dollar aan aandelen had geïnvesteerd in een bank in de Midwest, en verder miljoenen dollars in beleggingsfondsen: de waarheid was dat Equity Funding nooit enig aandeel in haar bezit had gehad, noch iets aan beleggingsfondsen geleend had (Raymond Dirk & Leonard Gross, The Great Wall Street Scandal).
Het gaat er geenszins verschillend aan toe daar waar het bepaalde belangrijke staatsactiviteiten betreft. Met het in praktijk brengen van zijn rol als beschermer, uitbreider en ondersteuner van de buitenlandse operaties van VS-ondernemingen en de wereldomvattende belangen van het Amerikaans kapitalisme, werd de Amerikaanse staat verplicht om mekaar opvolgende instanties voor verdekte actie op internationaal niveau in het leven te roepen: eerst de OSS, daarna de CIA (waarvan de eerste directeur, sprekend genoeg, een bankier was én de broer van een minister). Een ganse bibliotheek werd reeds volgeschreven over de illegale of zelfs ronduit misdadige operaties die in vreemde landen door deze organismen werden opgezet, met vele van de meest sprekende onthullingen door ex-CIA-agenten zelf. Het infiltreren door informanten van de meest gevarieerde organisaties — van culturele verenigingen en studentenverbonden tot vakbondsfederaties en rivaliserende inlichtingendiensten — gaat hand in hand met enerzijds een systematisch gebruik van corruptie en, anderzijds, de directe toevlucht tot de misdaad, moord inbegrepen. Men leidt folteraars op, men bereidt militaire staatsgrepen voor en organiseert ze, regeringen die beschouwd worden als onvoldoende vriendelijk gezind ten opzichte van het Amerikaans kapitaal of die de stoutmoedigheid hadden om Amerikaanse firma’s te nationaliseren, worden systematisch ondermijnd. Soms worden dergelijke operaties gepland en uitgevoerd samen met de betrokken firma’s, zoals dat het geval was met de ITT-samenzwering met behulp van de CIA en het Pentagon tegen de wettelijke regering van Salvador Allende in Chili.
Binnen de Verenigde Staten en andere West-Europese landen zijn politieke politie-instanties zoals het FBI op gelijkaardige wijze bezig met het infiltreren van organisaties die men als vijandig beschouwt ten opzichte van de burgerlijke maatschappij, vaak zonder enige wettelijke toelating of rechtvaardiging. Het wijdverbreide gebruik van informanten, het afluisteren van telefoons, omkoperij, meineed en duistere of misdadige activiteiten; het verlenen van officiële gratie voor toegegeven misdaden; lankmoedigheid tegenover rechts terrorisme en geweldpleging tegen de vakbond, zelfs tot op het punt van het verdoezelen ervan: dit alles maakt deel uit van het arsenaal dat ter beschikking staat van het hedendaagse staatsapparaat.
Soms gebeurt het dat de symbiose tussen de staatsorganen, de grote zakenwereld en de georganiseerde misdaad plots aan het licht komt door één of ander incident, zoals de mislukte operatie van de Varkensbaai, opgezet tegen de Cubaanse revolutie, waarin de CIA, de regering van de Verenigde Staten (zowel de Eisenhower- als de Kennedyadministratie) en de maffia betrokken waren. (Er doen hardnekkige geruchten de ronde over het mogelijke verband tussen deze gebeurtenissen en de moord op president Kennedy).
Een identieke symbiose kwam aan het licht door de beruchte zaak van de SAC in Frankrijk. Dit was oorspronkelijk een privé-politie die door de gaullisten gebruikt werd in hun strijd tegen de OAS tijdens de laatste stadia van de nasleep van de Algerijnse Oorlog. Later werd zij het geheime leger van de gaullisten tegen politieke vijanden van alle pluimage. Uiteindelijk ontaardde zij in een bende gewone misdadigers, die een lange en bloedige lijst van geweld, foltering en moord op hun naam hebben staan. Na de machtsovername van Mitterand en volgend op een onthutsend parlementair rapport na de executie van een plaatselijk SAC-leider en zijn ganse familie (in totaal zeven personen!) in het zuiden, werd de SAC tenslotte uiteindelijk officieel ontbonden.
Hét meest onthullende geval dat wijst op deze groeiende symbiose tussen de georganiseerde misdaad, big business en de staat was datgene dat de Banco Ambrosiano, de maffia en de Italiaanse en Vaticaanse staat met elkaar verbond. Toen de Banco Ambrosiano ineenstortte, een put achterlatend van 1,7 miljard dollar, werd onthuld dat de hoofddirecteur, Robert Calvi, nauwe connecties had met de frauduleuze bankier Sindona wiens banken failliet waren gegaan in 1975, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Sindona had banden met topkringen uit de Italiaanse zakenwereld, én ook met de maffia. Zowel Sindona als Calvi onderhielden nauwe betrekkingen met fracties in het Vaticaan en bij christendemocratische politici. In feite had de voornaamste bank, het Instituto per le Opere di Religione (IOR), provisorische garanties gegeven aan bepaalde operaties van de Banco Ambrosiano in Centraal-Amerika, waarbij door de IOR gecontroleerde ondernemingen in Panama betrokken waren, operaties die wellicht als dekmantel fungeerden voor enorme illegale kapitaaltransferten en speculatieve activiteiten. De verrassing van het publiek steeg ten top toen men vernam dat aartsbisschop Marcinkus, hoofd van de IOR, in 1997 langdurig door het FBI verhoord was geworden wegens vermeende banden met de maffia, die vermoedelijk gebruik wou maken van de extraterritoriale faciliteiten van de Vaticaanse bank in Italië om aangebrand geld wit te wassen, net zoals vele van de rijkste Italiaanse families dat deden om redenen van belastingontduiking en kapitaalexport.[1]
Deze episode was enkel de meest recente en meest dramatische in een ganse reeks die de banden tussen het Italiaanse politieke en economische leven met de georganiseerde misdaad weerspiegelde. De rol die het miljardendollar-verkeer in illegale wapens speelde in het smeden van banden tussen plaatselijke christendemocratische fracties en de maffia in Sicilië, is welbekend. In het Italiaanse zuiden lijken de Rode Brigades nu de perverse alliantie tussen lokale christendemocratische bonzen en de gangsters van de Camorra vervoegd te hebben, met de bewering, in pseudo-marxistische formuleringen, dat door deze krachten gemobiliseerde sociale bewegingen een “rechtvaardige strijd van het superuitgebuite subproletariaat” vertegenwoordigen: de miljonairgangsters van de Camorra een “subproletariaat” — is dat niet wat bij de haren gegrepen?
En wat tenslotte te zeggen van de hardnekkige en betrouwbare rapporten volgens dewelke één van de voornaamste bronnen van wereldbevoorrading met heroïne — de zogenaamde Gouden Driehoek, aan de grenzen van Birma, Thailand, Laos en China — gedurende tenminste een tijdlang gecontroleerd werd door de CIA (samen met het transportnetwerk dat de drug naar het Midden-Oosten, Europa en de Verenigde Staten bracht)? Illegale drugs staan eveneens aan de top van de exportallianties aan de andere kant van de wereld, in landen als Bolivia, Peru en Colombia. Los narcos-traficantes hebben controle over militair en politiek personeel tot op de hoogste niveaus, tot onlangs in Bolivia met inbegrip van de president van de republiek, generaal Garcia Meza. En wanneer ambtenaren van het VS-drugbestrijdingsbureau in botsing komen met deze hooggeplaatste gangsters wordt een stroom van patriottische retoriek losgelaten over de noodzaak om “nationale hulpbronnen” te verdedigen tegen het Yankee-imperialisme!
De belangrijkste klemtoon die hierbij gelegd moet worden is dat het geheim van die toenemende symbiose niet ligt in een soort duistere, satanische samenzwering, noch in een aangeboren boosaardige menselijke natuur. Het ligt eerder in de allesoverheersende macht van het grootkapitaal, de magnetische kwaliteit ervan om onder de veralgemeende warenproductie meer geld en meer macht aan te trekken (meerwaarde, toenemende greep op de staat). Als we komaf maken met de instituties van de markteconomie zal de symbiose verdwijnen. Schaf deze slechts gedeeltelijk af en misdaad, corruptie, hebzucht en de macht van het geld zullen voor de helft verdwijnen, voor de helft overleven onder bureaucraten. Dat is precies wat gebeurde in de Sovjetunie, China en Oost-Europa (waar de misdaadroman ook ten dele verdween en ten dele voortleeft). De DDR-auteur Ernst Kaemmel begreep niet de subtiele en ingewikkelde innerlijke verbanden tussen warenproductie en aliënatie, kapitalisme als veralgemeende warenproductie en veralgemeende aliënatie, privé-eigendom, geld en corruptie, misdaad en het misdaadverhaal. Hij brengt deze complexiteit terug tot de lineaire verhouding privé-eigendom/kapitalisme/aliënatie, en leidt daaruit een eveneens mechanische verhouding kapitalisme/misdaad/misdaadverhaal af (Literatur unter dem Tisch, 1962). Zodoende was hij niet in staat het overleven, zelfs de opleving te verklaren van het misdaadverhaal in de zogenaamde “socialistische” landen, te beginnen met de DDR zelf, waar het een bloeiend genre geworden is, zij het dan (gedeeltelijk) gemanipuleerd door de staat.
Wellicht wordt de beste illustratie van hoe ver het met deze symbiose van staat, big business en misdaad staat verschaft door het fenomeen van de spooks. Dit zijn ex-veiligheidsagenten van regering of leger die privé-veiligheidsfirma’s opzetten om de belangen te dienen van privé-ondernemingen of rijke individuen (met inbegrip van gangsters), vaak door het aanwenden van illegale of zelfs misdadige middelen. Vermits zij door officiële veiligheidsdiensten als de FBI, de CIA, SAS of MI-5 vaak gebruikt worden voor het “vuile werk”, kan de scheidingslijn tussen spooks en echte regeringsagenten nooit duidelijk getrokken worden, zoals op dramatische wijze aangetoond werd met het Watergateschandaal.
De fantastische expansie van de “Veiligheidsgemeenschap” in de Verenigde Staten gedurende en na Wereldoorlog II was de meest directe oorzaak van dit fenomeen. Bij deze “gemeenschap” zouden wel eens zowat een half miljoen agenten of medewerkers betrokken kunnen geweest zijn, wat betekent dat het aantal vroegere personeelsleden van de inlichtingendiensten dat afvloeide wegens normaal verloop en periodieke conjuncturele zuiveringen (zoals gebeurde na Watergate) enorm groot was. Vermits het enkel mogelijk is te overleven in de kapitalistische maatschappij door het verkopen van zijn arbeidskracht (tenzij men toevallig rijk is), vermits arbeidskracht gedeeltelijk bepaald wordt door vaardigheid en vermits de enige vaardigheid waarover geheimagenten in het algemeen beschikken op eufemistische wijze herverpakt kan worden als “veiligheidsdiensten”, was het haast onvermijdelijk dat een groot privé-veiligheidsnetwerk zou voortgebracht worden door het enorme inlichtingsapparaat van de staat.
Intussen evolueerde de vraag aan hetzelfde tempo als het aanbod. De op wereldschaal uitgevoerde operaties van de multinationals bracht deze in aanraking met regeringen, staatsambtenaren en staatsdiensten, hetzij in botsing ermee, hetzij in één en hetzelfde samenwerkingsverband. De enorme inzetten in de monopolistische concurrentie werden groter met de rijkdom en de macht van de reuzenondernemingen zelf. En de explosie op het gebied van elektronische kennis produceerde een waar arsenaal voor de industriële en financiële misdaad. Dus kon het amper verwonderen dat er een praktisch onbegrensde vraag zou ontstaan naar diensten zoals bewaking, afluisteren, aftappen, industriële spionage en diefstal, het uitmelken van elektronische data (en soms van de fondsen die erdoor gecontroleerd werden), zelfs je reinste moord.
Jim Hougans “Spooks” (1978) beschrijft een aantal gekende en minder gekende internationale schandalen die verschillende aspecten van dit nieuwe fenomeen illustreren. De meesten onder ons zullen al wel gehoord hebben van de aanslagen op Fidel Castro’s leven door vroegere agenten die met de CIA (of met delen ervan) en met de gangsters uit Miami samenwerkten. Niet zo gekend is het feit dat spook Walt Mackem een invasie van het eilandje Abaco plande, met het doel er een afzonderlijke entiteit van te maken, los van de Bahama’s. Het waren spooks in dienst van twee moorddadige dictators die verantwoordelijk waren voor de moorden op de vroegere ambassadeur van Chili Letellier in Washington en op een prominent Baskisch expert op het gebied van de Dominicaanse Republiek (auteur van The Era of Trujillo). Spook Mitch Werbel organiseerde achtergrondscènes van een invasie voor een CBS-film — scènes die als camouflage dienden voor een echte geplande invasie van Haïti, om daar een efficiënter operatiecentrum dan Miami op te zetten en dit aan te wenden tegen de Cubaanse revolutie. Kolonel Allen Bell, chef van de Dektor Counter-Intelligence Inc., telt onder zijn klanten een lange lijst van Amerikaanse reuzenondernemingen. De spooks van Fidelifacts probeerden bezwarend materiaal tegen Ralph Nader te verzamelen voor rekening van General Motors, en kregen daarbij de bescherming van de IBM databank.
De schandelijkste van alle door spooks uitgevoerde zakenoperaties was wellicht die opgezet door Robert Maheu in het midden van de jaren vijftig, tegen de Griekse scheepsmagnaat Aristoteles Onassis. Maheu was de vroegere rechterhand van miljardair Howard Hughes. Door het vervalsen van documenten, het manipuleren van Amerikaanse gerechtskringen en het gebruik van elektronische afluisterapparatuur, probeerde Maheu Onassis te breken, of ten minste de overeenkomst te saboteren die deze laatste het monopolie gaf over de olietransporten vanuit Saoedi-Arabië. Voor wiens rekening handelde hij? Het oliekartel? Een deel van de CIA? Concurrenten? Al deze samen? Wellicht zullen we het nooit te weten komen.
Dergelijke sensationele activiteiten konden niet anders dan inspirerend werken op een nieuw subgenre, de “waargebeurde” politieke thriller. Het centrale thema is hier de samenzwering, vaak gepaard gaande met een overvloedig kruiden met “onthullingen” die interne informatie geven over wat er zich echt afspeelt achter de scènes van de wereldpolitiek. Vooral sinds Watergate gaat het in de beschreven samenzweringen vaak over denkbeeldige presidenten van de Verenigde Staten, of het nu om licht geromantiseerde echte figuren gaat of om scheppingen van de fantasie. We ontmoeten echter tevens reïncarnaties van de vroeger sjah van Iran; Saoedi-Arabische politici, oliesjeiks en hun Libanese tussenpersonen; Israëlische ministers, generaals of chefs van de Mossad; internationale terroristen; hebzuchtige Zwitserse bankiers; Duitse politici die een Vierde Rijk plannen; Italiaanse magnaten die militaire staatsgrepen in mekaar steken, met of zonder behulp van de maffia; ontelbare agenten van de KGB of van de Chinese geheime dienst; enzovoort.
Voorbeelden van het nieuwe genre zijn The Odessa File van Frederick Forsyth, The Holcroft Covenant (1978) van Robert Ludlum, het bepaald superieure Salamander (1977) van Morris West, plus zijn Harlequin (1974) en Proteus (1979), Side Effect (1979) van Robert Hawkey en Presidential Emergency (1978) van Walter Stovall, waarin een veronderstelde president van de Verenigde Staten zelfs overloopt naar de Chinese Volksrepubliek. Colin Forbes’ The Leader and the Damned (1983) voert zelfs Martin Bormann, uitgerekend hem, ten tonele als een Sovjetspion, die naast Hitler werd gedropt vóór de Führer de macht greep, en hem later vervangt door een dubbelganger. Een beetje ver gezocht, vindt u ook niet? Romans van dit genre krijgen een bijzonder spookachtig effect wanneer ze geschreven worden door vroegere hoge regeringsambtenaren of mandatarissen: voorbeelden die me te binnen schieten zijn The Canfield Decision (1976) van ex-vicepresident Spiro T. Agnew en een amper verhulde roman à clef, The Company van John Ehrlichmann, voorheen topmedewerker van Nixon in het Witte Huis.
_______________
[1] Deze onderlinge afhankelijkheid van informanten en politie omvat eveneens het domein van de spionage en de contraguerrilla. Vengeance (New York, 1984) beweert het “ware verhaal” te vertellen van een ploeg Israëlische geheime agenten, die de moord op de atleten van de Olympische Spelen van 1972 in München willen wreken. De auteur George Jones laat geheim agent Avner meer dan een miljoen dollar betalen aan terroristen, in ruil voor informatie. Het geld zal gebruikt worden om het soort operaties te financieren die ze nu net wensen te wreken! Expert Ken Follett geeft het volgende commentaar: “Zoals de geheime FBI-agenten op de vergaderingen van de Communistische Partij opkomen voor een grotere strijdbaarheid, kunnen de geheime agenten zich niet in de terroristische wereld bewegen zonder het terrorisme te helpen en aan te wakkeren.
[2] Zie Rupert Cornwall, God’s Banker (Londen, Gollancz, 1983). Meer controversieel is Richard Hammers The Vatican Connection, 1982.
[3] In Cuba werd onlangs een boek gepubliceerd dat welwillend staat tegenover het misdaadverhaal. Een lid van het Centraal Comité van de Bulgaarse Communistische Partij, Bogomil Rainov, is de schrijver van detectiveverhalen die een grote verspreiding kennen in Oost-Europa.