Karl Marx

Parijse manuscripten


Geschreven: april-augustus 1844
Bron: MEGA-tekst in de Duitse uitgave van Fromms boek: Das Menschenbild bei Marx, vertaald door Renate Müller-Isenburg en C. Barry Hyams (Frankfurt a/M 1963)
Eerste publicatie: In Parijs en Brussel, 1847
Vertaling: Paul Rodenko
Nederlandstalige publicatie: Parijse manuscripten en andere filosofische geschriften, (geselecteerd door Erich Fromm), Manifesten, L.J.C. Boucher, Den Haag, 1969.
Deze versie: De laatste drie delen, met fragmenten uit de Duitse ideologie, Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie (Voorwoord), Bijdrage tot de kritiek van Hegels rechtsfilosofie (Inleiding), (zie het voorwoord van de vertaler) worden afzonderlijk gepubliceerd op het Marxists Internet Archive.
HTML: Maarten Vanheuverswyn, december 2004


Inhoud

Voorwoord van de vertaler

Voorwoord. Uit de ‘Economisch-filosofische manuscripten’

Eerste manuscript

De gealiëneerde arbeid

Tweede manuscript

De verhouding van de particuliere eigendom

Derde manuscript

Particuliere eigendom en arbeid

Particuliere eigendom en communisme

Behoefte, productie en arbeidsdeling

Geld

Kritiek op Hegels dialectiek en zijn filosofie in het algemeen


Voorwoord van de vertaler

Dit deel bevat de keuze uit Marx’ vroege geschriften, behorende bij het eerder in deze reeks verschenen essay van Erich Fromm Marx’ visie op de mens. Zoals in de daarbij gegeven Verantwoording werd uiteengezet, noopt de omvang van de deeltjes ons tot afzonderlijke uitgave van Fromm’s essay en de teksten van Marx (geselecteerd door Fromm). De Economisch-filosofische manuscripten (Parijse manuscripten), die het leeuwendeel van deze selectie vormen, werden in april-augustus 1844 in Parijs geschreven. Zij waren niet voor publicatie bestemd; Marx schreef ze, evenals de Deutsche Ideologie (1845-46) voornamelijk ter ‘zelfverheldering’ en als afrekening met zijn filosofisch verleden. De eerste volledige publicatie vond plaats in 1932 in Karl Marx, Friedrich Engels: Historisch-kritische Gesamtausgabe, MarxEngels-Verlag, Abt. 1, Band III, verzorgd door D. Rjazanow (Berlijn 1932; de zogenaamde MEGA-uitgave). De selectie van Fromm bevat met name de filosofische gedeelten van de Economisch-filosofische manuscripten. De tussen haakjes geplaatste Romeinse cijfers geven de manuscriptpaginering van Marx aan. De voetnoten van de vertaler (N.v.d.v.) zijn voorzover het technische opmerkingen of bronvermeldingen betreft doorgaans niet van mij maar van T. B. Bottomore, die de Engelse vertaling voor E. Fromm verzorgde.

Mijn vertaling berust op de MEGA-tekst in de Duitse uitgave van Fromm’s boek: Das Menschenbild bei Marx, vertaald door Renate Müller-Isenburg en C. Barry Hyams (Frankfurt a/M 1963); onduidelijke plaatsen in de MEGA-tekst werden hier vervangen door de corresponderende plaatsen in de versie van S. Landshut (Karl Marx: Die Frühschriften, Stuttgart 1953). Wat de Nederlandse vertaling betreft: deze uitgave is niet als kritisch-wetenschappelijk bedoeld maar als ‘manifest’; daarom heb ik in de eerste plaats duidelijkheid nagestreefd en waar doenlijk filosofische vaktermen door meer begrijpelijke termen weergegeven. Ik zeg uitdrukkelijk ‘waar doenlijk’, want aangezien de taal van Marx in deze Frühschriften nog sterk de sporen van het Hegelianisme draagt, is het moeilijk dit jargon en deze methode van formuleren geheel te vermijden zonder de tekst geweld aan te doen. In navolging van T. B. Bottomore (van wiens vaak verhelderende vertaling ik een dankbaar gebruik heb gemaakt) heb ik echter bijzonder lange en omslachtige zinnen vaak in meerdere zinnen geknipt, opeenhopingen van adverbia in bijzinnen ondergebracht enz., hetgeen naar ik hoop de leesbaarheid ten goede komt zonder dat de lijn van het betoog erdoor wordt verbogen. Tot slot nog een opmerking over de weergave van enkele kernbegrippen van Marx. De begrippen Entäusserung en Entfremdung, die Marx vrijwel als synoniemen gebruikt, heb ik met ‘aliënatie’ of ‘vervreemding’ vertaald, af en toe ook met ‘veruiterlijking’ (waar de tekst nl. verband legt tussen ‘ausser’, ‘äusserlich’ en ‘Entäusserung’). Entäusserung heb ik ook wel weergegeven door het woord ‘onteigenlijking’; de keuze van deze term rechtvaardigt zich naar ik hoop uit mijn vertaling zelf (begin van het eerste manuscript, XXIII). Ik heb aan deze term de voorkeur gegeven boven het eveneens bruikbare ‘onteigening’, omdat de juridische connotatie hier te geprononceerd is (evenals het geval is bij ‘ontvreemding’ voor Entfremdung); het gaat (nog) niet om het eigene in de zin van eigendom, maar om het ‘eigenlijke’, het eigen wezen, in tegenstelling tot het uiterlijke, bijkomstige, toevallige. Het woord Gattungswesen, dat doorgaans als ‘soortwezen’ wordt vertaald, heb ik weergegeven met de termen ‘soortelijk wezen’ en ‘soortbewust wezen’. Er zitten in het woord Gattungswesen bij Marx verscheidene betekenisnuances opgesloten, maar de voornaamste leek mij toch te zijn: een wezen dat zich in zijn soortelijkheid of van zijn genus, nl. als mens, bewust is; de mens als iets dat door de mensheid (als ‘soort’) geschapen moet worden, zowel in natuurlijke als in historische zin.

‘Arbeidsdeling’ leek mij hier een betere vertaling dan het in de economie gebruikelijke arbeidsverdeling. Marx zelf (cf. het fragment uit de Duitse ideologie) maakt een onderscheid tussen Teilung der Arbeit en Verteilung der Arbeit; arbeidsverdeling is het distributieve aspect van de arbeidsdeling, die een deling, een splitsing is van de menselijke arbeid als totaliteit gezien. In ‘deling’ zit het dubbele aspect van 1) splitsen en 2) coopereren (‘samen delen’) verdisconteerd, hetgeen ook duidelijk blijkt uit het feit dat Marx de arbeidsdeling afleidt van de seksuele ‘arbeidsdeling’ bij de geslachtsdaad; de verdeling is a.h.w. de ‘veruiterlijking’ van deze oorspronkelijke deling; welke veruiterlijking op haar beurt tot distributie, ongelijke distributie, particuliere eigendom leidt. Overigens spreekt ook Adam Smith, die het begrip voor het eerst in de economie introduceerde, van division of labour, een term waarin het distributieve aspect evenmin naar voren komt. Waar Marx spreekt van Nationalökonomie doelt hij op wat toen économie politique heette en wat wij tegenwoordig eenvoudig economie noemen. Omdat Marx zich echter niet afzet tegen wat wij nu economie noemen maar tegen wat toen économie politique heette, heb ik in mijn vertaling als regel het woord politieke economie gebruikt.

Paul Rodenko

Uit de ‘Economisch-filosofische manuscripten’

Voorwoord

In de Deutsch-Französische Jahrbücher[1] heb ik reeds een kritiek op de rechts- en staatswetenschap aangekondigd in de vorm van een kritiek op de rechtsfilosofie van Hegel. Bij het persklaar maken hiervan werd het echter duidelijk dat een vermenging van de slechts tegen de theoretische speculatie gerichte kritiek met een kritiek op de diverse concrete onderwerpen zelf de zaak volstrekt niet ten goede zou komen: het zou belemmerend werken op de ontwikkeling van het betoog en een goed begrip in de weg staan. Bovendien zou de grote verscheidenheid van de te behandelen onderwerpen alleen met een zeer aforistische werkwijze in één geschrift zijn samen te vatten, terwijl een dergelijke aforistische voorstelling van zaken daarmee de schijn van een willekeurig systematiseren gekregen zou hebben. Ik zal daarom mijn kritiek op recht, moraal, politiek enz. in een aantal afzonderlijke brochures publiceren, terwijl ik tenslotte in een afzonderlijk werk de samenhang van het geheel, de onderlinge verhouding van de delen en laatstelijk een kritiek op de speculatieve bewerking van dit materiaal zal trachten te geven. Op grond hiervan worden in het onderhavige geschrift de relaties tussen politieke economie en staat, recht, moraal, dagelijks leven enz. slechts in zoverre aangeroerd als de politieke economie er zelf rechtstreeks mee te maken heeft. De lezer die thuis is in de politieke economie hoef ik niet te verzekeren dat mijn conclusies het resultaat zijn van een volstrekt empirische, op een zorgvuldig kritisch onderzoek van de politieke economie berustende analyse.

Het spreekt vanzelf dat ik buiten de Franse en Engelse socialisten ook van Duitse socialistische geschriften gebruik heb gemaakt. De belangrijke en originele Duitse bijdragen tot deze wetenschap blijven echter — afgezien van de geschriften van Weitling — beperkt tot de opstellen van Hess in de Einundzwanzig Bogen[2] en Engels’ Umrisse zur Kritik der Nationalökonomie in de Deutsch-Französische Jahrbücher, waarin ik zelf eveneens in zeer grote trekken de grondprincipes van het onderhavige werk heb aangeduid. De positieve humanistische en naturalistische kritiek begint pas met Feuerbach. De invloed van Feuerbachs werken — de enige geschriften na de Fenomenologie en Logica van Hegel die een werkelijke theoretische revolutie bevatten — is misschien weinig spectaculair, maar daarom des te sterker, diepgaander, veelzijdiger en duurzamer.

Anders dan de kritische theologen van onze tijd kwam het slothoofdstuk van het onderhavige geschrift, de kritische uiteenzetting van Hegels dialectiek en zijn filosofie in het algemeen, mij beslist noodzakelijk voor, aangezien deze taak tot dusver niet verricht is — een gebrek aan consequentie dat niet toevallig mag heten, aangezien zelfs een kritische theoloog in laatste instantie theoloog blijft en dus óf van de autoriteit van bepaalde filosofische premissen moet uitgaan óf deze premissen, wanneer hij er tijdens zijn kritische werkzaamheden en door ontdekkingen van anderen aan is gaan twijfelen, op lafhartige en onverantwoordelijke wijze in de steek laat, ervan abstraheert en zowel zijn slaafse afhankelijkheid ervan als zijn ergernis over deze slavernij op een negatieve, onbewuste en sofistische manier demonstreert.

Bij nadere beschouwing is de theologische kritiek — hoezeer zij in het begin van haar ontwikkeling ook een werkelijk progressief moment was — in laatste instantie niets anders dan de tot een theologische karikatuur vertekende toespitsing en consequentie van het oude filosofische en in het bijzonder Hegeliaanse transcendentalisme. Op dit interessante verschijnsel van historische rechtvaardigheid, deze historische nemesis die de theologie, van oudsher de rotte plek van de filosofie, nu ook nog tot taak geeft de negatieve oplossing — dat wil zeggen het rottingsproces — van de filosofie als zodanig tot uitdrukking te brengen, zal ik bij een andere gelegenheid nog uitvoerig ingaan. -

_______________
[1] Uitgegeven door Karl Marx en A. Ruge, Parijs 1844. Er is van deze Jahrbücher slechts één deel verschenen (februari 1844), waarin van Marx: Zur Judenfrage en Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie. Einleitung. Marx doelt hier op dit laatste artikel. (N.v.d.V.).
[2] Einundzwanzig Bogen aus der Schweiz, uitgegeven door Georg Herwegh. Eerste deel, Zürich en Winterthur, 1843. De bedoelde artikelen van Moses Hess zijn: Sozialismus und Kommunismus, Die eine und game Freiheit en Philosophie der Tat. (N.v.d.V.).