Karl Marx
Het Kapitaal, boek 2: Het circulatieproces van het kapitaal
Hoofdstuk 10


Theorieën over vast en circulerend kapitaal.
De fysiocraten en Adam Smith

Bij Quesnay komt het verschil tussen vast en circulerend kapitaal voor in de vorm van avances primitives [oorspronkelijke voorschotten] en avances annuelles [jaarlijkse voorschotten]. Hij geeft dit verschil correct weer als een onderscheid dat gemaakt wordt binnen het productieve kapitaal, het kapitaal dat is ingelijfd in het directe productieproces. Aangezien voor hem het in de landbouw aangewende kapitaal, dus het kapitaal van de pachter, als het enige werkelijk productieve geldt, gelden deze verschillen ook enkel voor het kapitaal van de pachter. Hieruit volgt ook de jaarlijkse omzettijd van het ene deel van het kapitaal en het meer dan jaarlijkse (tienjaarlijks) van het andere. Alsof het een bijkomstigheid is passen de fysiocraten in de loop van de ontwikkeling dit onderscheid ook toe op andere soorten kapitaal, op het industrieel kapitaal in het algemeen. Voor de maatschappij blijft het verschil tussen jaarlijkse en meerjaarlijkse voorschotten zo belangrijk dat veel economen, zelfs na A. Smith, tot die bepaling terugkeren.

Het verschil tussen beide vormen van voorschot ontstaat pas zodra voorgeschoten geld in de elementen van productief kapitaal veranderd is. Het is een verschil enkel en alleen binnen het productief kapitaal. Het komt daarom niet bij Quesnay op om het geld, hetzij tot de oorspronkelijke, hetzij tot de jaarlijkse voorschotten te rekenen. Als voorschotten voor de productie — d.w.z. als productief kapitaal — staan ze beiden tegenover zowel het geld als de zich op de markt bevindende waren. Verder wordt bij Quesnay het onderscheid tussen deze beide elementen van het productief kapitaal terecht beperkt tot de verschillende manier, waarop ze hun waarde overdragen op het afgewerkt product, dus het verschil in de wijze waarop hun waarde met de productwaarde gecirculeerd wordt en dus het verschil in de wijze waarop deze vervangen of gereproduceerd wordt omdat de waarde van het ene jaarlijks in zijn geheel, de waarde van het andere gedurende een langere periode beetje bij beetje vervangen wordt.[23]

De enige stap vooruit die A. Smith maakt, is het veralgemenen van de categorieën. Ze hebben bij hem niet langer betrekking op een bijzondere vorm van het kapitaal, het pachterskapitaal, maar op elke vorm van productief kapitaal. Hieruit volgt dan vanzelf dat i.p.v. het aan de landbouw ontleende verschil tussen het jaarlijks en meerjaarlijks omzetten, het algemene onderscheid tussen omzetten met verschillen in omzettijden in de plaats komt, zodat de omzet van het vast kapitaal steeds meer dan een omzet van het circulerend kapitaal omvat, wat de tijdsduur van het omzetten van het circulerend kapitaal ook moge zijn, jaarlijks, meer dan jaarlijks of minder dan jaarlijks. Zo worden bij Smith de avances annuelles [jaarlijkse voorschotten] in circulerend en de avances primitives [oorspronkelijke voorschotten] in vast kapitaal veranderd. Zijn stap vooruit beperkt zich echter tot deze veralgemening van de categorieën. In de verdere uitwerking blijft hij ver achter bij Quesnay.

De onduidelijkheid begint al meteen bij de ruwe empirisch vorm, waarmee Smith het onderzoek opent:

“There are two different ways in which a capital may be employed so as to yield a revenue or profit to its employer.” [“Er bestaan twee verschillende manieren waarop een kapitaal kan worden ingezet, om voor zijn bezitter een inkomen of een winst op te leveren.”] [3e paragraaf]

[Alle citaten in dit hoofdstuk komen uit Smiths An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, Book II, Chapter I; omwille van de vele verschillende versies van dit werk werden paragraafnummers i.p.v. paginanummers toegevoegd tussen rechte haken. — Noot van de vertaler]

De manieren waarop waarde kan worden ingezet om als kapitaal te fungeren, om voor zijn eigenaar een meerwaarde te genereren, zijn net zo verschillend, net zo veelsoortig als de mogelijkheden om kapitaal te investeren. Het is een kwestie van in welke verschillende productietakken kapitaal kan worden ingezet. De kwestie, aldus geformuleerd, gaat nog verder. Ze houdt de vraag in hoe waarde, ook wanneer ze niet als productief kapitaal ingezet wordt, als kapitaal voor zijn eigenaar kan dienen, bv. als rentedragend kapitaal, koopmanskapitaal etc. Hier zijn we dus reeds mijlenver verwijderd van het werkelijke onderwerp van analyse, namelijk van de vraag hoe de verdeling van het productief kapitaal over zijn verschillende elementen, afgezien van de verschillende investeringsgebieden, een invloed heeft op de omzet.

A. Smith gaat dan direct verder:

“First, it may be employed in raising, manufacturing, or purchasing goods, and selling them again with a profit.” [“Ten eerste kan het aangewend worden voor het kweken, vervaardigen of aankopen van goederen en ze met winst weer te verkopen.”] [begin van 4e paragraaf]

A. Smith zegt ons hier niets anders dan dat kapitaal geïnvesteerd kan worden in de landbouw, de manufactuur en de handel. Hij spreekt dus enkel over de verschillende sectoren waarin geïnvesteerd kan worden en ook over die sectoren, zoals in de handel waarin het kapitaal niet in het directe productieproces is ingelijfd, dus niet als productief kapitaal fungeert. Daarmee verlaat hij reeds de grondslag waarop de fysiocraten de verschillen in het productief kapitaal en de invloed daarvan op de omzet beschrijven. Ja, hij neemt onmiddellijk ook het koopmanskapitaal als voorbeeld in een kwestie, waar het uitsluitend om verschillen van het productief kapitaal in het product- en waardevormingsproces gaat, die zelf weer verschillen in zijn omzet en reproductie teweegbrengen.

Hij gaat verder:

“The capital employed in this manner yields no revenue or profit to its employer while it either remains in his possession or continues in the same shape.” [“Het op die wijze aangewende kapitaal levert haar bezitter inkomsten noch winst op, zolang het ofwel in zijn bezit blijft ofwel dezelfde gedaante behoudt.”] [vervolg van 4e paragraaf]

The capital employed in this manner! Maar Smith spreekt over kapitaal dat in de landbouw, in de industrie ingezet is en hij zegt ons later dat het zo ingezette kapitaal opsplitst in vast en circulerend kapitaal! De investering van het kapitaal op die manier kan dus het kapitaal vast noch circulerend maken.

Of bedoelde hij, dat kapitaal, aangewend om waren te produceren en die waren met winst te verkopen, na zijn verandering in waren, verkocht moet worden en door de verkoop ten eerste uit het bezit van de verkoper in die van de koper overgaat, ten tweede van zijn natuurlijke vorm als waar naar zijn geldvorm omgezet moet worden en dus voor de bezitter nutteloos is, zolang het ofwel in zijn bezit of — voor hem — in dezelfde vorm blijft? Maar dan komt het hier op neer: dezelfde kapitaalwaarde die vroeger in de vorm van productief kapitaal fungeerde, in de vorm die hoort bij het productieproces, fungeert nu als warenkapitaal en geldkapitaal, in zijn vormen die horen bij het circulatieproces, is dus vast noch vlottend kapitaal meer. En dit geldt evenzo voor de waarde-elementen die door grond- en hulpstoffen, dus door vlottend, als voor diegene die door het verbruik van het arbeidsmiddel, dus door vast kapitaal, toegevoegd worden. Ook zo komen we geen stap dichter bij het onderscheid tussen vast en vlottend kapitaal.

Verder:

“The goods of the merchant yield him no revenue or profit till he sells them for money, and the money yields him as little till it is again exchanged for goods. His capital is continually going from him in one shape, and returning to him in another, and it is only by means of such circulation, or successive exchanges, that it can yield him any profit. Such capitals, therefore, may very properly be called circulating capitals.” [“De goederen van de koopman leveren hem inkomen noch winst op, tot hij ze voor geld verkoopt en het geld levert hem net zomin iets op tot het weer tegen goederen wordt omgeruild. Zijn kapitaal verlaat hem steeds in de ene gedaante en keert in de andere naar hem terug en enkel d.m.v. een dergelijke circulatie of de opeenvolgende ruilhandelingen kan het hem winst opleveren. Om die reden kan men dergelijke kapitalen geheel correct circulerende kapitalen noemen.”] [einde van 4e paragraaf]

Wat A. Smith hier circulerend kapitaal noemt, is dat wat ik circulatiekapitaal zou willen noemen, kapitaal in de vorm die hoort bij het circulatieproces, bij de vormwisseling die bemiddeld wordt door de ruil (de verandering van materie en het overgaan in andere handen), dus warenkapitaal en geldkapitaal, in tegenstelling tot de vorm die hoort bij het productieproces, die van productief kapitaal. Dit zijn niet verschillende manieren waarop de industriële kapitalist zijn kapitaal verdeelt, maar het zijn de verschillende vormen die dezelfde voorgeschoten kapitaalwaarde in zijn curriculum vitae [levensloop] na elkaar steeds opnieuw aanneemt en aflegt. Dit gooit A. Smith — en dat is een grote terugval t.o.v. de fysiocraten — op één hoop met de vormverschillen die ontstaan binnen de circulatie van de kapitaalwaarde, in zijn kringloop met zijn opeenvolgende vormen, terwijl de kapitaalwaarde zich in de vorm van productief kapitaal bevindt; en wel ontstaan uit de verschillende wijze, waarop de verschillende elementen van het productief kapitaal aan het waardevormingsproces deelnemen en hun waarde op het product overdragen. We zullen de gevolgen van die fundamentele verwisseling tussen het productief en het zich in de circulatiesfeer bevindende kapitaal (warenkapitaal en geldkapitaal) enerzijds, en tussen vast en vlottend kapitaal anderzijds, verderop in de tekst zien. De in vast kapitaal voorgeschoten kapitaalwaarde wordt evengoed door het product gecirculeerd als de in vlottend kapitaal voorgeschoten kapitaalwaarde en zij wordt door de circulatie van het warenkapitaal evenzogoed in geldkapitaal veranderd als het andere. Het onderscheid komt slechts daaruit voort dat zijn waarde stuksgewijs circuleert en dus ook beetje bij beetje, in kortere of langere periodes vervangen, in natuurlijke vorm gereproduceerd moet worden.

Dat A. Smith hier onder circulerend kapitaal niets anders verstaat dan circulatiekapitaal, d.w.z. de kapitaalwaarde in haar vormen horend bij het circulatieproces (warenkapitaal en geldkapitaal), bewijst het door hem bijzonder onhandig gekozen voorbeeld. Hij neemt als voorbeeld een kapitaalsoort die helemaal niet behoort bij het productieproces maar dat enkel in de circulatiesfeer thuis hoort, enkel uit circulatiekapitaal bestaat, het koopmanskapitaal.

Hoe absurd het is, met een voorbeeld te beginnen waarin het kapitaal helemaal niet als productief kapitaal figureert, daarover zegt hij zelf meteen:

“The capital of a merchant is altogether a circulating capital.” [“Het koopmanskapitaal is geheel en al circulerend kapitaal.”] [begin van 7e paragraaf]

Maar het onderscheid tussen circulerend en vast kapitaal moet toch, zoals ons later gezegd wordt, uit wezenlijke verschillen voortkomen die binnen het productief kapitaal zelf ontstaan zijn. Enerzijds heeft A. Smith het onderscheid dat de fysiocraten maken in gedachten, anderzijds de vormverschillen die de kapitaalwaarde in haar kringloop doorloopt. En beiden lopen verwarrend door elkaar heen.

Hoe echter winst moet ontstaan door de vormververandering van geld en waar, door louter verandering van de waarde uit de ene in de andere vorm, is absoluut niet in te zien. Ook wordt de verklaring absoluut onmogelijk omdat hij hier begint met het koopmanskapitaal dat zich enkel in de circulatiesfeer beweegt. We komen hierop terug; laten we eerst luisteren naar wat hij over het vast kapitaal zegt:

“Secondly, it” (capital) “may be employed in the improvement of land, in the purchase of useful machines and instruments of trade, or in such like things as yield a revenue or profit without changing masters, or circulation any further. Such capitals, therefore, may very properly be called fixed capitals. Different occupations require very different proportions between the fixed and circulating capitals employed in them ... Some parts of the capital of every master artificer or manufacturer must be fixed in the instruments of his trade. This part, however, is very small in some, and very great in others ... The far greater part of the capital of all such master artificers (zoals een kleermaker, schoenlapper, wever) however is circulated, either in the wages of their workmen, or in the price of their materials, and to be repaid with a profit by the price of the work.” [“Ten tweede kan het” (het kapitaal) “voor grondverbetering, voor de aankoop van nuttige machines en gereedschappen of voor soortgelijke zaken aangewend worden, die inkomen of winst genereren, zonder van eigenaar te veranderen of verder te circuleren. Dergelijke kapitalen kan men dus geheel terecht vaste kapitalen noemen. Verschillende beroepen vereisen zeer verschillende verhoudingen van de grootte van de daarin geïnvesteerde vaste en circulerende kapitalen ... Een bepaald deel van het kapitaal van elke meester-vakman of fabrikant moet in zijn gereedschappen vastgelegd worden. Dit deel is echter bij sommigen zeer klein en bij anderen zeer groot ... Het overgrote deel van het kapitaal van al dergelijke ambachtsmeesters” (zoals een kleermaker, schoenlapper, wever) “circuleert echter ofwel in de lonen van zijn arbeiders ofwel in de prijs van zijn materialen en wordt met winst door de prijs van de arbeid terugbetaald.”] [5e, 6e en 8e paragraaf]

Afgezien van de naïeve bepaling van de bron van de winst komt het zwakke en verwarrende meteen tot uiting in: voor een machinefabrikant bv. is de machine een product dat als warenkapitaal circuleert, of in de woorden van A. Smith:

“is parted with, changes masters, circulates further.” [“waarvan afstand gedaan wordt, van eigenaar verandert en verder circuleert.”]

De machine zou dus volgens zijn eigen bepaling geen vast maar circulerend kapitaal zijn. Deze verwarring ontstaat wederom uit het feit dat Smith het verschil tussen vast en vlottend kapitaal dat ontstaat uit de verschillen in circulatie van de te onderscheiden elementen van het productief kapitaal verwart met de vormverschillen die hetzelfde kapitaal doorloopt, voor zover ze binnen het productieproces als productief kapitaal fungeert, vergeleken met de vorm waarbinnen ze in de circulatiesfeer als circulatiekapitaal fungeert, d.w.z. als warenkapitaal of als geldkapitaal. Al naar gelang de plaats, die ze in het levensproces van het kapitaal innemen, kunnen dezelfde dingen dus bij A. Smith als vast kapitaal fungeren (als arbeidsmiddel, elementen van het productief kapitaal) en als “circulerend” kapitaal, warenkapitaal (als product dat van de productiesfeer in de circulatiesfeer overgaat).

Maar A. Smith verandert dan opeens de manier waarop hij zijn hele indeling gebaseerd heeft en spreekt datgene tegen waarmee hij een paar regels eerder het hele onderzoek is begonnen. Dit gebeurt met name met de stelling:

“There are two different ways in which a capital may be employed so as to yield a revenue or a profit to its employer” [“Er zijn twee verschillende manieren waarop een kapitaal gebruikt kan worden, om voor zijn bezitter inkomen of winst op te leveren”], [opnieuw 2e paragraaf]

namelijk als circulerend of als vast kapitaal. Dit waren dan verschillende manieren waarop verschillende, van elkaar onafhankelijke kapitalen gebruikt kunnen worden, zoals kapitalen die ofwel bv. in de industrie of in de landbouw ingezet kunnen worden. — Nu echter staat er:

“Different occupations require very different proportions between the fixed and circulating capitals employed in them.” [“Verschillende beroepen vereisen zeer verschillende verhoudingen waarin de grootte van de vaste en circulerende kapitalen moeten worden geïnvesteerd.”] [opnieuw 6e paragraaf]

Vast en circulerend kapitaal zijn nu niet meer verschillende, zelfstandige investeringen van kapitaal, maar zijn verschillende delen van hetzelfde productief kapitaal dat in verschillende investeringsgebieden een verschillend deel van de totale waarde van dit kapitaal vormen. Het zijn dus verschillen, die uit de doelmatige deling van het productief kapitaal zelf ontstaan en die dus enkel daarmee samenhangen. Dat weerspreekt echter opnieuw dat handelskapitaal als louter circulerend kapitaal tegenover vast kapitaal wordt gezet, want Smith zelf zegt:

“het koopmanskapitaal is geheel en al circulerend kapitaal.” [opnieuw begin van 7e paragraaf]

Het is inderdaad een kapitaal dat alleen binnen de circulatiesfeer fungeert en het staat als zodanig tegenover het productief kapitaal, tegenover het door het productieproces ingelijfde kapitaal in zijn algemeenheid, maar het kan echter juist daarom niet als vlottend (circulerend) bestanddeel van het productief kapitaal tegenover het vast bestanddeel van het productief kapitaal staan.

Bij de voorbeelden die Smith geeft, benoemt hij als vast kapitaal de instruments of trade [gereedschappen] en als circulerend kapitaal het deel van het kapitaal dat wordt uitgegeven aan arbeidslonen en grondstoffen, hulpstoffen inbegrepen (repaid with a profit by the price of the work [en dat met winst wordt terugbetaald uit de prijs van de arbeid]).

Dus vooreerst wordt enkel uitgegaan van de verschillende bestanddelen van het arbeidsproces, arbeidskracht (arbeid) en grondstoffen aan de ene kant, arbeidsinstrumenten aan de andere kant. Dit zijn echter bestanddelen van het kapitaal, omdat een hoeveelheid waarde die als kapitaal moet fungeren, erin is geïnvesteerd. In zoverre zijn het de materiële elementen, bestaanswijzen van het productief, d.w.z. van het in het productieproces fungerende kapitaal. Waarom heet nu het ene deel vast? Omdat

“some parts of the capital (...) must be fixed in the instruments of trade” [“een bepaald deel van het kapitaal (...) in gereedschappen moet zijn vastgelegd”]. [opnieuw begin van 8e paragraaf]

Maar het andere deel is ook vastgelegd in arbeidsloon en grondstoffen. Machines daarentegen en

“instruments of trade ... such like things ... yield a revenue or profit without changing masters, or circulating any further. Such capitals, therefore, may very properly be called fixed capitals” [“gereedschappen ... soortgelijke zaken ... (genereren) inkomen of winst (...), zonder van eigenaar te veranderen of verder te circuleren. Dergelijke kapitalen kan men dus geheel terecht vaste kapitalen noemen”]. [opnieuw vervolg van 8e paragraaf]

Nemen we bv. de mijnbouw. Grondstof wordt hier helemaal niet gebruikt omdat het arbeidsobject, bv. koper, een natuurproduct is dat eerst door arbeid moet worden toegeëigend. Het eerst toe te eigenen koper, het product van het proces dat later als waar, resp. warenkapitaal, circuleert, vormt geen bestanddeel van het productief kapitaal. Geen enkel deel van zijn waarde is daarin geïnvesteerd. Anderzijds gaan de andere elementen van het productieproces, arbeidskracht en hulpstoffen, zoals kolen, water etc., net zo min materieel in het product op. De kolen worden geheel geconsumeerd en enkel hun waarde gaat op het product over, net zoals een deel van de waarde van de machine etc. op het product wordt overgedragen. Uiteindelijk blijft de arbeider net zo zelfstandig tegenover het product, het koper, staan als de machine. Enkel de waarde die hij door zijn arbeid produceert, is nu bestanddeel van de waarde van het koper. Dus in dit voorbeeld gaat geen enkel bestanddeel van het productief kapitaal in andere handen (dan in die van haar bezitter)[23b] over, of wordt geen enkele daarvan verder in circulatie gebracht omdat geen enkele daarvan materieel in het product opgaat. Waar blijft hier dan het circulerend kapitaal? Volgens A. Smiths eigen definitie zou het gehele in een kopermijn gebruikte kapitaal enkel uit vast kapitaal bestaan.

Nemen we daarentegen een andere industrie, die grondstoffen gebruikt die de substantie van het product vormen, verder hulpstoffen, die fysiek en niet alleen naar de waarde in het product opgaan, zoals in het geval van bijvoorbeeld thermische kolen. Met het product, garen bv., verandert ook de grondstof, het katoen, waaruit het bestaat en gaat van het productieproces over in het consumptieproces. Maar zolang het katoen als onderdeel van het productief kapitaal fungeert, verkoopt de eigenaar het niet, maar bewerkt het, laat er garen uit maken. Hij geeft het niet uit handen. Of, om Smiths grove, foute en triviale uitdrukking te gebruiken, hij maakt geen winst by parting with it, by its changing masters, or by circulating it [door er afstand van te doen, door het van eigenaar te laten veranderen, of door het te laten circuleren]. Hij laat zijn materialen net zo min circuleren als zijn machines. Ze zijn in het productieproces gefixeerd, net zo goed als de spinmachines en het fabrieksgebouw. Ja, er moet evengoed voortdurend een deel van het productief kapitaal in de vorm van kolen, katoen etc. vast gelegd zijn, als in de vorm van de arbeidsmiddelen. Het verschil is slechts dat het voor bv. de wekelijkse garenproductie benodigde katoen, kolen etc. steeds bij de wekelijkse productie geheel worden verbruikt en dus door nieuwe exemplaren katoen, kolen etc. vervangen moeten worden; dus die elementen van het productief kapitaal, hoewel ze van dezelfde soort blijven, bestaan steeds uit nieuwe exemplaren van dezelfde soort, terwijl de individuele spinmachine, het individuele fabrieksgebouw doorgaat, zonder dat ze vervangen hoeven te worden door nieuwe exemplaren van dezelfde soort, om aan een hele reeks van wekelijkse producties mee te werken. Als elementen van het productief kapitaal zitten al haar bestanddelen voortdurend in het productieproces vast want zij kan zonder hen geen voortgang maken. En alle elementen van het productief kapitaal, zowel vast als vlottend, staan in gelijke mate als productief kapitaal tegenover het circulatiekapitaal, d.w.z. het warenkapitaal en geldkapitaal.

Hetzelfde geldt voor de arbeidskracht. Een deel van het productief kapitaal moet steeds daarin zijn vastgelegd, en het zijn dezelfde identieke arbeidskrachten en dezelfde machines die overal voor langere tijd door dezelfde kapitalist ingezet worden. Het verschil tussen hen en machines bestaat er hier niet uit dat de machine eens en voor altijd gekocht is (hoewel dit ook niet het geval is, indien ze bv. in termijnen afbetaald wordt), en de arbeider niet — maar het bestaat eruit dat de arbeid, die zij leveren, geheel over gaat op de waarde van het product terwijl de waarde van de machine daarentegen daar enkel beetje bij beetje op over gaat.

Smith verwart verschillende definities met elkaar, wanneer hij over het circulerend, in tegenstelling tot vast kapitaal, zegt:

“The capital employed in this manner yields no revenue or profit to its employer while it either remains in his possession or continues in the same shape.” [“Het op deze wijze aangewende kapitaal levert zijn bezitter inkomsten noch winst op, zolang het ofwel in zijn bezit blijft ofwel dezelfde gedaante behoudt.”] [opnieuw vervolg van 4e paragraaf]

Hij stelt de slechts formele metamorfoses van de waar, die het product, het warenkapitaal, in de circulatiesfeer doorloopt en die de transacties van de waren bemiddelen, gelijk aan de fysieke metamorfoses die de verschillende elementen van het productief kapitaal tijdens het productieproces doorlopen. Verandering van waar in geld en van geld in waar, koop en verkoop, gooit hij hier zonder meer op één hoop met de verandering van de productie-elementen in product. Zijn voorbeeld voor het circulerend kapitaal is het koopmanskapitaal, dat zich van waar in geld en van geld in waar veranderd — de vormverwisseling W — G — W die hoort bij de warencirculatie. Die vormverwisseling binnen de circulatie heeft echter voor het fungerend industrieel kapitaal de betekenis dat de waren, waarin het geld wordt terugveranderd, productie-elementen (arbeidsmiddelen en arbeidskracht) zijn, dat het dus de continuïteit van zijn functioneren bemiddelt, het productieproces als continu of als reproductieproces. Die hele vormverwisseling vindt plaats in de circulatie, zij is het die de werkelijke overgang van de waren van de ene naar de andere hand bemiddelt. Daarentegen zijn de metamorfoses die het productief kapitaal in het productieproces doorloopt, bij het arbeidsproces horende metamorfoses, noodzakelijk om de productie-elementen in het beoogde product te veranderen. A. Smith houdt het erbij dat een deel van de productiemiddelen (de eigenlijke arbeidsmiddelen) in het arbeidsproces dient (wat hij foutief uitdrukt als: yield a profit to their master [voor hun eigenaar winst genereren]), doordat zij in natuurlijke vorm niet verandert, enkel geleidelijk versleten raakt; terwijl een ander deel, de materialen, veranderd wordt en juist door zijn verandering zijn doel als productiemiddel vervult. Dit verschillend gedrag van de elementen van het productief kapitaal in het arbeidsproces vormt echter slechts het uitgangspunt voor het verschil tussen vast en niet vast kapitaal, niet dit verschil zelf, hetgeen al blijkt uit het feit dat dit in alle productiewijzen, kapitalistische en niet-kapitalistische, in gelijke mate bestaat. Dit verschil in materieel gedrag hoort bij de waardeafgifte aan het product, die op zijn beurt weer past bij de waardevervanging door de verkoop van het product; en pas dit vormt dit verschil. Het kapitaal is dus niet vast, omdat ze in de arbeidsmiddelen is vastgelegd maar omdat een deel van zijn in arbeidsmiddelen geïnvesteerde waarde daarin gefixeerd blijft terwijl een ander deel als waardebestanddeel van het product circuleert.

“If it” (the stock) “is employed in procuring future profit, it must procure this profit by staying with him” (the employer), “or by going from him. In the one case it is a fixed, in the other it is a circulating capital.” [“Indien het” (kapitaal) “ingezet wordt, om toekomstige winst voort te brengen, dan moet het die winst ofwel verschaffen, doordat het bij hem” (de patroon) “blijft, of doordat het hem verlaat. In het ene geval is het vast, in het andere circulerend kapitaal.”] [fragment uit 30e paragraaf]

Vooreerst valt hier de ruw empirische, uit de zienswijze van de door de doorsnee kapitalist geschapen voorstelling van de winst op, die het betere wetenschappelijke inzicht van A. Smith ronduit tegenspreekt. In de prijs van het product is de prijs van zowel de materialen als van de arbeidskracht vervangen, maar eveneens het door de arbeidsinstrumenten door slijtage op het product overgedragen waardedeel. Uit die vervanging komt in geen geval de winst voort. Of een voor de productie van het product voorgeschoten waarde geheel of stuksgewijs, in éénmaal of geleidelijk door de verkoop daarvan vervangen wordt, kan enkel de vorm en de tijd van de vervanging veranderen; in geen geval kan echter hetgeen ze beiden gemeenschappelijk hebben — namelijk de waardevervanging — in schepping van meerwaarde veranderen. Hieraan ligt de gewone voorstelling ten grondslag dat, omdat de meerwaarde pas door de verkoop van het product, door zijn circulatie gerealiseerd wordt, dit slechts uit de verkoop, uit de circulatie voort komt. In feite is het verschil in ontstaanswijze van de winst hier slechts de foute verwoording voor het feit, dat de verschillende elementen van het productief kapitaal op een verschillende manier werkzaam zijn, als productieve elementen in het arbeidsproces verschillend functioneren. Uiteindelijk wordt het verschil niet uit het arbeids- resp. meerwaardevormingsproces, uit de functie van het productief kapitaal zelf afgeleid, maar moet slechts subjectief gelden voor de afzonderlijke kapitalist, voor wie het ene kapitaaldeel op de ene manier, het andere op een andere manier nuttig is.

Daarentegen had Quesnay de verschillen uit het reproductieproces en zijn noodzakelijke voorwaarden zelf afgeleid. Opdat dit proces continu zou zijn, moet uit de waarde van het jaarlijks product de waarde van de jaarlijkse voorschotten elk jaar geheel vervangen worden, daarentegen de waarde van het structureel kapitaal slechts stuksgewijs, zodat zij pas in een reeks van bv. tien jaren geheel vervangen en dus geheel gereproduceerd (door nieuwe exemplaren van dezelfde soort vervangen) moet worden. A. Smith valt dus ver achter Quesnay terug.

Bij A. Smith blijft er voor de bepaling van het vast kapitaal dus niets anders over dan dat het arbeidsmiddelen zijn die hun gedaante niet in het productieproces veranderen en tot aan hun slijtage in de productie blijven dienen, tegenover de producten aan wiens vorming ze bijdroegen. Er wordt vergeten dat alle elementen van het productief kapitaal steeds in hun natuurlijke vorm (als arbeidsmiddel, materialen en arbeidskracht) tegenover het product en het als waar circulerend product staan en dat het verschil tussen het uit materialen en arbeidskracht bestaande deel en het uit arbeidsmiddelen bestaande deel enkel daarin ligt dat, wat betreft de arbeidskracht: dat ze steeds opnieuw gekocht wordt (niet voor de gehele periode gekocht wordt zoals het arbeidsmiddel); wat betreft de materialen: dat niet dezelfde identieke maar steeds nieuwe exemplaren van dezelfde soort in het arbeidsproces fungeren. Er wordt tegelijk de valse schijn gewekt alsof de waarde van het vast kapitaal niet ook zou circuleren, hoewel A. Smith natuurlijk de slijtage van het vast kapitaal als deel van de productprijs al eerder ontwikkeld heeft.

Bij het circulerend kapitaal als tegenstelling tot vast wordt niet naar voren gebracht dat het die tegenstelling slechts bezit als enig bestanddeel van het productief kapitaal, dat geheel uit de waarde van het product vervangen moet worden en wiens metamorfoses dus geheel doorlopen moeten worden, terwijl dit bij het vast kapitaal niet het geval is. Het wordt veeleer op één hoop gegooid met de gedaantes die het kapitaal bij zijn overgang van de productiesfeer naar de circulatiesfeer aanneemt, als warenkapitaal en geldkapitaal. Maar beide vormen, warenkapitaal en geldkapitaal, zijn drager van de waarde van zowel de vaste als van de vlottende bestanddelen van het productief kapitaal. Beiden zijn circulatiekapitaal, in tegenstelling tot het productief kapitaal maar geen circulerend (vlottend) kapitaal in tegenstelling tot vast.

Tenslotte: door de geheel scheve wijze waarop de winstvorming door het vast kapitaal wordt verklaard, doordat ze in het productieproces blijft en door het circulerende, doordat ze het verlaat en gecirculeerd wordt, — wordt de gelijkheid van de vorm die het variabel kapitaal en het vlottend bestanddeel van het constant kapitaal in de omzet hebben, wordt het wezenlijke verschil daarvan in het meerwaardevormingsproces en de vorming van de meerwaarde zelf, verborgen en op die manier wordt het gehele mysterie van de kapitalistische productie nog meer verdonkeremaand; door het gemeenschappelijke kenmerk: circulerend kapitaal, wordt dit wezenlijk onderscheid opgeheven; wat dan de latere economische wetenschap nog verder doorvoerde, door niet de tegenstelling tussen variabel en constant kapitaal maar die tussen vast en circulerend kapitaal als het wezenlijke en enige onderscheid aan te houden.

Nadat A. Smith vast en circulerend kapitaal eerst gekenmerkt heeft als twee bijzondere manieren om kapitaal te investeren die, elk op zichzelf beschouwd, winst genereren, zegt hij:

“No fixed capital can yield any revenue but by means of a circulating capital. The most useful machines and instruments of trade will produce nothing without the circulating capital which affords the materials they are employed upon, and the maintenance of the workmen who employ them.” [“Een vast kapitaal kan enkel met behulp van een circulerend kapitaal een inkomen genereren. De nuttigste machines en gereedschappen zullen zonder het circulerend kapitaal niets anders produceren dan dat de materialen die bewerkt worden en het onderhoud van de arbeider die ze aan het werk zet, verschaffen.”] [begin van 25e paragraaf]

Hieruit blijkt wat de vroegere uitdrukkingen: yield a revenue, make a profit [een inkomen genereren, winst maken] etc. betekenen, namelijk dat beide kapitaaldelen als productvormer dienen.

A. Smith geeft nu het volgende voorbeeld:

“That part of the capital of the farmer which is employed in the implements of agriculture is a fixed, that which is employed in the wages and maintenance of his labouring servants is a circulating capital.” [“Het deel van het kapitaal van een pachter, dat in de akkerbouwgereedschappen zit, is vast, datgene dat voor de lonen en het onderhoud van zijn werkkrachten ingezet is, is circulerend kapitaal.”] [begin van 10e paragraaf]

(Hier wordt dus het verschil tussen vast en circulerend kapitaal op de juiste wijze alleen in verband gebracht met het verschil in circulatie, in de wijze van omzetten van de verschillende bestanddelen van het productief kapitaal.)

“He makes a profit of the one by keeping it in his own possession, and of the other by parting with it. The price or value of his labouring cattle is a fixed capital” [“Hij maakt met het ene winst doordat hij het in zijn eigen bezit houdt en met het andere doordat hij het van de hand doet. De prijs of de waarde van zijn werkdieren is een vast kapitaal”] [vervolg van 10e paragraaf]

(Hier wordt opnieuw correct gesteld dat het de waarde is, waarop het verschil betrekking heeft, niet het materiële element),

“... in the same manner as that of the instruments of husbandry. Their maintenance” (van de werkdieren) “is a circulating capital, in the same way as that of the labouring servants. The farmer makes his profit by keeping the labouring cattle, and by parting with their maintenance.” [”... net als bij de akkerbouwgereedschappen. Het onderhoud” (dat van de werkdieren) “is circulerend kapitaal, net als het dat bij de werkkrachten is. De pachter maakt zijn winst doordat hij het werkdier behoudt en diens onderhoud van de hand doet.” [vervolg van 10e paragraaf]

(De pachter behoudt het veevoer, verkoopt het niet. Hij verbruikt het als veevoer terwijl hij het vee zelf als arbeidsinstrument verbruikt. Het verschil is slechts dit: het veevoer dat aan het onderhoud van de werkdieren opgaat, wordt geheel gespendeerd en moet steeds opnieuw door nieuw veevoer uit het akkerbouwproduct of door de verkoop ervan vervangen worden; het vee zelf wordt slechts vervangen in de mate waarin elk dier voor arbeid ongeschikt wordt.)

“Both the price and the maintenance of the cattle which are bought in and fattened, not for labour but for sale, are a circulating capital. The farmer makes his profit by parting with them.” [“Zowel de prijs alsook het onderhoud van het vee, dat niet voor de arbeid maar voor de verkoop gekocht en gemest werd, is circulerend kapitaal. De pachter maakt zijn winst doordat hij het uit handen geeft.”] [vervolg van 10e paragraaf]

(Elke warenproducent, dus ook de kapitalistische, verkoopt zijn product, het resultaat van zijn productieproces, maar dit betekent niet dat het product om die reden vast of vlottend bestanddeel van zijn productief kapitaal vormt. Het bestaat nu veeleer in een vorm waarin het uit het productieproces tevoorschijn komt en als warenkapitaal moet fungeren. Het mestvee fungeert in het productieproces als ruw materiaal, niet als instrument zoals het werkdier. Het gaat dus als substantie in product over en zijn gehele waarde wordt daarop overgedragen zoals de waarde van de hulpstoffen {zijn voer} daarop overgaat. Het is dus vlottend deel van het productief kapitaal, niet omdat het verkochte product, het mestvee — hier diezelfde natuurlijke vorm heeft als de grondstof, het nog niet gemeste vee. Dat is toevallig. Tegelijk had Smith echter uit dit voorbeeld kunnen zien, dat het niet de concrete gedaante van het productie-element is wat de in haar stekende waarde de bepaling vast en vlottend geeft, maar haar functie binnen het productieproces.)

“The whole value of the seed too is a fixed capital. Though it goes backwards and forwards between the ground and the granary, it never changes masters, and therefore it does not properly circulate. The farmer makes his profit not by its sale, but by its increase.” [“De gehele waarde van het zaad is eveneens een vast kapitaal. Hoewel het heen en weer gaat tussen de grond en de schuur, verandert het nooit van eigenaar en circuleert het dus niet echt. De pachter maakt zijn winst niet door de verkoop ervan, maar door zijn aangroei.”] [einde van 10e paragraaf (stuk overgeslagen over het vee, melk en wol)]

Hier komt de gehele onnadenkendheid van het smithiaans onderscheid voor de dag. Volgens hem zou het zaaigoed vast kapitaal zijn, indien geen change of masters [verandering van eigenaar] plaatsvond, d.w.z. indien het zaaigoed direct uit het jaarlijkse product vervangen, daarvan ingehouden wordt. Het zou daarentegen circulerend kapitaal zijn, indien het gehele product verkocht en door een waardedeel van datzelfde product vreemd zaadgoed gekocht zou worden. In het ene geval vindt change of masters plaats, in het andere geval niet. Smith verwisselt hier opnieuw vlottend kapitaal en warenkapitaal. Het product is de stoffelijke drager van het warenkapitaal. Maar natuurlijk slechts het deel daarvan dat werkelijk in de circulatie treedt en niet opnieuw direct in het productieproces binnentreedt, waaruit zij als product voortkwam.

Of het zaad direct als deel van het product ingehouden wordt, of dat het gehele product verkocht wordt en een deel van haar waarde in aankoop van vreemde zaden omgezet wordt, in beide gevallen vindt slechts vervanging plaats en wordt door die vervanging geen winst gemaakt. In het ene geval treedt het zaad met de rest van het product als waar in circulatie, in het andere geval figureert zij slechts in de boekhouding als waardebestanddeel van het voorgeschoten kapitaal. Maar in beide gevallen blijft het vlottend bestanddeel van het productief kapitaal. Het wordt geheel uitgegeven om het product te bewerken en het moet er geheel door vervangen worden, om de reproductie mogelijk te maken.

“Grondstoffen en hulpstoffen verliezen de zelfstandige gedaante waarin zij als gebruikswaarden in het arbeidsproces binnentraden. Bij de eigenlijke arbeidsmiddelen ligt dit anders. Een werktuig, een machine, een fabrieksgebouw, een vat, etc. dienen in het arbeidsproces slechts, zolang zij hun oorspronkelijke gedaante behouden en morgen weer in precies dezelfde vorm het arbeidsproces betreden als gisteren. Zoals zij tijdens hun leven, tijdens het arbeidsproces, ten opzichte van het product hun zelfstandige gedaante behouden, net zo ook na hun dood. De overblijfselen van machines, werkplaatsen, gebouwen etc. bestaan nog steeds als een zelfstandige eenheid, gescheiden van de producten die zij hielpen vormen.” (boek 1, hoofdstuk 6, p. 136)

Deze verschillende manieren waarop de productiemiddelen voor de vorming van het product benut worden, doordat de ene het product in zijn zelfstandige gedaante bewaart, de andere het verandert of geheel verliest, — dit verschil dat hoort bij het arbeidsproces als zodanig, geldt eveneens voor arbeidsprocessen, die gericht zijn op louter eigen behoefte, bv. van de patriarchale familie, zonder alle ruil, zonder warenproductie — vervalst A. Smith, doordat hij 1. de hier geheel niet van toepassing zijnde bepaling van de winst onderbrengt, dat het ene de eigenaar winst oplevert, doordat het zijn gedaante behoudt, het andere, doordat het zijn gedaante verliest; 2. doordat hij de veranderingen van een deel van de productie-elementen in het arbeidsproces op één hoop gooit met de vormverwisseling die bij de ruil van producten, bij de warencirculatie hoort (koop en verkoop), die tegelijk de verandering van eigendom van de circulerende waren inhoudt.

De omzet van kapitaal houdt in dat de reproductie geschiedt door middel van de circulatie, dus door verkoop van het product, door zijn verandering in geld en door het terugveranderen van geld in zijn productie-elementen. Voor zover echter een deel van het eigen product voor de kapitalistische producenten zelf opnieuw direct als productiemiddel dient, is de producent zelf de verkoper van dit product aan zichzelf en zo komt dit feit in zijn boekhouding terecht. Dit deel van de reproductie wordt dan niet door de circulatie bemiddeld maar is onbemiddeld. Het deel van het product dat op deze wijze opnieuw als productiemiddel dient, vervangt echter vlottend kapitaal, geen vast, voor zover 1. zijn waarde geheel in het product opgaat en 2. het zelf in natura geheel door een nieuw exemplaar uit het nieuwe product vervangen werd.

A. Smith zegt ons nu waaruit circulerend en vast kapitaal bestaat. Hij somt de dingen op, de materiële elementen, die vast kapitaal en diegene, die circulerend kapitaal vormen, alsof de bepaaldheid van die dingen materieel, hen van nature, zou toekomen en niet dat ze veeleer uit de bepaalde functie binnen het kapitalistische productieproces zouden ontstaan. En toch maakt hij in hetzelfde hoofdstuk (Book II, chapter I) de opmerking dat, hoewel een bepaald object, zoals bv. een woonhuis, dat voor onmiddellijke consumptie bestemd is,

“may yield a revenue to its proprietor, and thereby serve in the function of a capital to him, it cannot yield any to the public, nor serve in the function of a capital to it, and the revenue of the whole body of the people can never be in the smallest degree increased by it”. [“zijn bezitter een inkomen kan genereren en hem zo in de eigenschap van een kapitaal kan dienen, het geenszins in het algemeen inkomen kan genereren, noch deze in de eigenschap van een kapitaal kan dienen en het inkomen van het gehele volk daardoor nooit ook maar in geringste mate vergroot kan worden”.] [fragment uit 12e paragraaf]

Hier zegt A. Smith dus duidelijk dat de eigenschap van de objecten om als kapitaal te dienen hen niet als zodanig en onder alle omstandigheden toekomt, maar dat het een functie is waarmee ze al naar gelang de omstandigheden bekleed of niet bekleed zijn. Wat echter geldt voor het kapitaal in zijn algemeenheid geldt ook voor haar onderdelen.

Dezelfde objecten vormen bestanddeel van het vlottend of van het vast kapitaal, al naar gelang ze een andere functie in het arbeidsproces vervullen. Bv. vee, als werkdier (arbeidsmiddel) vormt een materiële bestaanswijze van het vast kapitaal, daarentegen als mestvee (ruw materiaal) vormt het bestanddeel van het circulerend kapitaal van de pachter. Anderzijds kan hetzelfde object nu eens als bestanddeel van het productief kapitaal fungeren, dan weer tot het onmiddellijk consumptiefonds behoren. Een huis bv., dat als arbeidslokaal dienst doet, is een vast bestanddeel van het productief kapitaal; indien het als woonhuis dient, is het helemaal geen vorm van het kapitaal qua [in haar eigenschap als] woonhuis. Dezelfde arbeidsmiddelen kunnen in veel gevallen nu eens als productiemiddel, dan weer als consumptiemiddel fungeren.

Dit was slechts één van de fouten die uit de smithiaanse opvatting volgen: het karakter van vast en circulerend kapitaal op te vatten als karakter die aan de dingen toekomen. Reeds de analyse van het arbeidsproces (boek 1, hoofdstuk 5, 1: Het arbeidsproces) toont aan hoe de bepalingen van arbeidsmiddel, arbeidsmateriaal en product veranderen, al naar gelang de verschillende rol die één en hetzelfde object in het proces inneemt. De bepaling van wat vast en wat niet vast kapitaal is, is echter op zijn beurt weer opgebouwd uit de bepaalde rollen die deze elementen in het arbeidsproces en daardoor ook in het waardevormingsproces spelen.

Ten tweede echter komt bij de opsomming van de objecten waaruit vast en circulerend kapitaal bestaan, geheel tot uiting dat Smith het onderscheid tussen vaste en vlottende bestanddelen van het kapitaal, wat enkel geldig en zinvol is met betrekking tot het productief kapitaal (het kapitaal in zijn productieve vorm) op één hoop gooit met het onderscheid tussen productief kapitaal en de vormen die horen bij het kapitaal in het circulatieproces: warenkapitaal en geldkapitaal. Hij zegt op dezelfde plaats:

“The circulating capital consists ... of the provisions, materials, and finished work of all kinds that are in the hands of their respective dealers, and of the money that is necessary for circulating and distributing them etc.” [“Het circulerend kapitaal bestaat ... uit levensmiddelen, materialen en afgewerkte producten van allerlei soort, die zich in de handen van hun respectievelijke handelaren bevinden, en uit het geld dat nodig is, om ze te laten circuleren en ze te verdelen etc.”] [einde van 22e paragraaf]

Inderdaad, wanneer we het nader bekijken dan is hier, in tegenstelling tot eerder, circulerend kapitaal opnieuw gelijkgesteld met warenkapitaal en geldkapitaal, dus met twee vormen van het kapitaal, die helemaal niet horen bij het productieproces, die niet circulerend (vlottend) kapitaal in tegenstelling tot vast, maar circulatiekapitaal in tegenstelling tot productief kapitaal vormen. Slechts naast hen figureren dan weer de in materialen (grondstof of halffabrikaten) voorgeschoten en werkelijke bestanddelen van het productief kapitaal die in het productieproces zijn ingelijfd. Hij zegt:

“The third and last of the three portions into which the general stock of the society naturally divides itself, is the circulating capital, of which the characteristic is, that it affords a revenue only by circulating or changing masters. This is composed likewise of four parts: first, of the money ...” [“Het derde en laatste van de drie delen, waarin de gehele maatschappelijke voorraad op natuurlijke wijze wordt verdeeld, is het circulerend kapitaal, dat als kenmerk heeft dat het enkel door circulatie of door de verandering van eigenaar een inkomen oplevert. Dit is op dezelfde wijze samengesteld uit vier delen: ten eerste uit het geld ...”] [18e en begin van 19e paragraaf]

(Maar geld is nooit een vorm van het productief, van het in het productieproces fungerende kapitaal. Het is steeds slechts één van de vormen die het kapitaal binnen haar circulatieproces aanneemt.)

“secondly, of the stock of provisions which are in the possession of the butcher, tile grazier, the farmer ... and from the sale of which they expect to derive a profit ... Fourthly and lastly, of the work which is made up and completed, but which is still in the hands of the merchant and manufacturer.” — en: “thirdly, of the materials, whether altogether rude or more or less manufactured, of clothes, furniture, and building, which are not yet made up into any of those three shapes but which remain in the hands of the growers, the manufacturers, the mercers and drapers, the timbermerchants, the carpenters and joiners, the brickmakers etc.” [“ten tweede uit de voorraad levensmiddelen, die in het bezit is van de beenhouwer, de veehouder, de pachter ... en uit wiens verkoop ze hopen, een winst af te leiden ... Ten vierde en tot slot uit het product dat klaar en voltooid is maar nog steeds in de handen van de koopman of fabrikant is.” — en: “ten derde uit de materialen die ofwel volledig ruw ofwel min of meer bewerkt zijn, uit kleren, meubelen en gebouwen, die nog niet tot één van die drie gedaantes verwerkt zijn, maar nog steeds in handen blijven van de boeren, de fabrikanten, de zijde- en textielhandelaars, de houthandelaar, de timmerlieden en meubelmakers, de steenbakkers etc.”] [20e, deel van 22e, en 21e paragraaf]

Nr. 2 en 4 bevatten niets anders dan producten, die als zodanig uit de productieproces zijn voortgekomen en verkocht moeten worden; kortweg, die nu als waren, dus resp. als warenkapitaal fungeren, dus een vorm bezitten en een plaats in het proces innemen waarin ze geen element van het productief kapitaal meer vormen, wat ook hun uiteindelijke bestemming moge zijn, d.w.z. of ze uiteindelijk als doel (gebruikswaarde) aan de individuele of aan de productieve consumptie ten deel zullen vallen. De producten in 2 zijn voedingsmiddelen, in 4 alle andere afgewerkte producten die dus zelf weer enkel bestaan uit afgewerkte arbeidsmiddelen of afgewerkte genotsmiddelen (andere dan de onder 2 bevatte voedingsmiddelen).

Dat Smith daarbij ook over de koopman spreekt, toont zijn verwarring. Voor zover de producent zijn product aan de koopman verkocht heeft, vormt dat al helemaal geen vorm van zijn kapitaal meer. Maatschappelijk beschouwd is het in ieder geval nog altijd warenkapitaal hoewel het in andere handen dan dat van zijn producent is; maar juist omdat het warenkapitaal, vast noch vlottend kapitaal, is.

In elke productie die niet gericht is op de directe eigen behoeftebevrediging, moet het product als waar circuleren, d.w.z. verkocht worden, niet, om daarmee winst te maken maar opdat de producent tenminste kan leven. Bij de kapitalistische productie komt daar nog bij dat met de verkoop van de waar ook de meerwaarde, die in haar steekt, gerealiseerd moet worden. Het product treedt als waar uit het productieproces, is dus vast noch vlottend element daarvan.

Overigens spreekt Smith zichzelf hier tegen. De afgewerkte producten, wat ook hun materiële gedaante of hun gebruikswaarde, hun nut is, zijn hier allen warenkapitaal, dus kapitaal in een vorm die hoort bij het circulatieproces. Wanneer ze zich in die vorm bevinden, vormen ze geen bestanddeel meer van het eventueel productief kapitaal van hun eigenaar; wat doorgaans niet verhindert dat, zodra ze verkocht zijn, ze in de handen van hun koper bestanddelen van productief kapitaal worden, hetzij vlottend of vast. Hieruit blijkt dat dezelfde dingen die op een bepaald moment als warenkapitaal, in tegenstelling tot productief kapitaal, de markt betreden — zodra ze aan de markt onttrokken zijn, als vlottende of vaste bestanddelen van het productief kapitaal kunnen fungeren maar dat ook niet kunnen doen.

Het product van de katoenspinner — garen — is de warenvorm van zijn kapitaal, warenkapitaal voor hem. Het kan niet opnieuw als bestanddeel van zijn productief kapitaal fungeren, noch als arbeidsmateriaal noch als arbeidsmiddel. Maar in de handen van de wever die het koopt, wordt het toegevoegd aan zijn productief kapitaal als één van zijn vlottende bestanddelen. Voor de spinner is het garen echter drager van de waarde van een deel van zowel zijn vast als van zijn vlottend kapitaal (afgezien van de meerwaarde). Zo is een machine, als product van de machinefabrikanten, warenvorm van zijn kapitaal, warenkapitaal voor hem; en zolang het in die vorm blijft, is het vlottend noch vast kapitaal. Wanneer het wordt verkocht aan een fabrikant die het gebruikt, wordt het vast bestanddeel van een productief kapitaal. Zelfs indien, naar gelang zijn gebruiksvorm, het product gedeeltelijk weer als productiemiddel in het proces kan binnentreden waaruit het voortkwam, zoals bv. kolen in de kolenproductie, dan stelt juist het voor de verkoop bestemde deel van het kolenproduct vlottend noch vast kapitaal voor, maar warenkapitaal.

Anderzijds kan het product gezien zijn gebruiksvorm helemaal niet in staat zijn, één of ander element van het productief kapitaal te vormen, hetzij als arbeidsmateriaal of als arbeidsmiddel. Bv. één of ander levensmiddel. Desalniettemin is het warenkapitaal voor zijn producenten, waardedrager van zowel het vast als het vlottend kapitaal; en van het ene of van het andere, al naar gelang het bij zijn productie aangewende kapitaal geheel of gedeeltelijk vervangen moet worden, zijn waarde er geheel of gedeeltelijk op overgedragen is.

Bij Smith figureert in nr. 3 het ruwe materiaal (grondstof, halffabrikaat, hulpstof) enerzijds niet als een bestanddeel dat reeds door het productief kapitaal is ingelijfd maar in feite slechts als een bijzondere soort gebruikswaarden waaruit het maatschappelijk product in het algemeen bestaat, de warenmassa, naast de onder 2 en 4 opgesomde andere materiële bestanddelen, levensmiddelen etc. Anderzijds worden ze evenwel als productief kapitaal ingelijfd en derhalve ook als elementen daarvan in handen van de producent opgevoerd. De verwarring blijkt uit het feit dat ze deels worden opgevat als in handen van de producent fungerend (in the hands of the growers, the manufacturers etc. [in de handen van de telers, de fabrikanten etc.]), anderzijds als in handen van kooplieden (mercers, drapers, timbermerchants [zijde-, laken-, houthandelaars]), waar ze louter warenkapitaal, geen bestanddelen van het productief kapitaal zijn.

In feite vergeet A. Smith hier in de opsomming van de elementen van het circulerend kapitaal geheel het onderscheid tussen vast en vlottend kapitaal dat enkel geldt met betrekking tot het productief kapitaal. Hij stelt veeleer warenkapitaal en geldkapitaal, d.w.z. de beide vormen van het kapitaal die horen bij het circulatieproces, tegenover het productief kapitaal, maar dit alleen niet bewust.

Opvallend is tenslotte dat A. Smith bij de opsomming van de bestanddelen van het circulerend kapitaal de arbeidskracht vergeet. En wel gebeurt dit om twee redenen.

We hebben zojuist gezien dat, afgezien van het geldkapitaal, het circulerend kapitaal slechts een andere naam voor het warenkapitaal is. Maar voor zover de arbeidskracht op de markt circuleert, is ze geen kapitaal, geen vorm van warenkapitaal. Ze is helemaal geen kapitaal; de arbeider is geen kapitalist, alhoewel hij een waar op de markt brengt, namelijk zijn eigen vel. Pas zodra de arbeidskracht verkocht, door het productieproces ingelijfd is, — dus nadat ze opgehouden heeft als waar te circuleren, wordt ze bestanddeel van het productief kapitaal: variabel kapitaal als bron van meerwaarde, vlottend bestanddeel van het productief kapitaal wat betreft de omzet van de er aan uitgegeven kapitaalwaarde. Omdat Smith hier het vlottend kapitaal met warenkapitaal verwisselt, kan hij de arbeidskracht niet onderbrengen in zijn rubriek van circulerend kapitaal. Het variabel kapitaal treedt hier daarom op in de vorm van de waren die de arbeider met zijn loon koopt, van levensmiddelen. In deze vorm moet de aan arbeidsloon uitgegeven kapitaalwaarde tot het circulerend kapitaal behoren. Wat door het productieproces wordt ingelijfd, is de arbeidskracht, de arbeider zelf, niet de levensmiddelen waarmee de arbeider zich instandhoudt. In ieder geval hebben we gezien (boek 1, hoofdstuk 21: Enkelvoudige reproductie), dat, maatschappelijk beschouwd, ook de reproductie van de arbeider zelf door zijn individuele consumptie tot het reproductieproces van het maatschappelijk kapitaal behoort. Maar dit geldt niet voor het afzonderlijk, in zichzelf besloten productieproces dat we hier bekijken. De acquired and useful abilities [verworven en nuttige vaardigheden] (p. 187), die Smith in de rubriek van het vast kapitaal onderbrengt, vormen integendeel bestanddelen van het vlottend kapitaal zodra ze abilities van de loonarbeider zijn en die zijn arbeid samen met zijn abilities verkocht heeft.

Het is een grote misvatting van Smith dat hij de gehele maatschappelijke rijkdom indeelt in 1. directe consumptiefonds, 2. vast kapitaal, 3. circulerend kapitaal. Op basis daarvan zou de rijkdom in te delen zijn in 1. het consumptiefonds dat geen deel uitmaakt van het fungerend maatschappelijk kapitaal hoewel delen daarvan steeds als kapitaal kunnen fungeren; en 2. in kapitaal. Een deel van de rijkdom fungeert aldus als kapitaal, het andere deel als niet-kapitaal of consumptiefonds. En hier schijnt als onoverkomelijke noodzaak voor elk kapitaal om ofwel vast ofwel vlottend te zijn, ongeveer zoals het bijvoorbeeld voor een zoogdier een natuurlijke noodzaak is, ofwel mannelijk ofwel vrouwelijk te zijn. We hebben echter gezien dat de tegenstelling tussen vast en vlottend slechts van toepassing is op de elementen van het productief kapitaal, dat er daarnaast weliswaar nog een zeer beduidend grote hoeveelheid kapitaal — warenkapitaal en geldkapitaal — bestaat, dat zich in een vorm bevindt, waarin ze vast noch vlottend kan zijn.

Daar met uitzondering van het deel van de producten, dat in natuurlijke vorm door de afzonderlijke kapitalistische producenten zelf, direct zonder verkoop of aankoop, weer als productiemiddel benut wordt, de gehele massa van de maatschappelijke productie — op kapitalistische grondslag — als warenkapitaal op de markt circuleert, is het duidelijk dat zowel de vaste en vlottende elementen van het productief kapitaal, als ook alle elementen van het consumptiefonds aan het warenkapitaal onttrokken worden; wat inderdaad niets anders betekent dan dat zowel productiemiddelen als consumptiemiddelen op basis van de kapitalistische productie eerst als warenkapitaal optreden, ook al hebben ze als doel om later als consumptie- of productiemiddel te dienen; net zoals de arbeidskracht zelf als waar, hoewel niet als warenkapitaal, op de markt aangetroffen wordt.

Vandaar de volgende nieuwe verwarring bij A. Smith. Hij zegt:

“Of these four parts”

(van het circulerend kapitaal, d.w.z. van kapitaal in de vorm die hoort bij het circulatieproces, van warenkapitaal en geldkapitaal, — twee delen, die in vier veranderd worden doordat Smith de bestanddelen van het warenkapitaal opnieuw materieel onderscheidt)

“three — provisions, materials, and finished work — are either annually or in a longer or shorter period, regularly withdrawn from it, and placed either in the fixed capital, or in the stock reserved for immediate consumption. Every fixed capital is both originally derived from, and requires to be continually supported by, a circulating capital. All useful machines and instruments of trade are originally derived from a circulating capital, which furnishes the materials of which they are made and the maintenance of the workmen who make them. They require, too, a capital of the same kind to keep them in constant repair.” [“Van die vier delen” (...) “worden er drie — levensmiddelen, materialen en afgewerkte producten — ofwel jaarlijks ofwel in een langere of kortere periode regelmatig eraan onttrokken en hetzij aan het vast kapitaal, hetzij daarentegen aan de voor onmiddellijke consumptie bedoelde voorraad toegevoegd. Elk vast kapitaal stamt oorspronkelijk af van een circulerend kapitaal, en moet voortdurend door haar onderhouden worden. Alle nuttige machines en gereedschappen stammen oorspronkelijk af van een circulerend kapitaal dat de materialen levert, waaruit ze gemaakt zijn, en het onderhoud van de arbeider, die ze gemaakt hebben. Ze vereisen eveneens een kapitaal van dezelfde vorm, om ze steeds in goede staat te houden.”] [23e en 24e paragraaf]

Met uitzondering steeds van het direct door haar producenten opnieuw als productiemiddel verbruikte deel van het product, geldt voor de kapitalistische productie de algemene regel: alle producten komen als waren op de markt en circuleren dus voor de kapitalist als warenvorm van zijn kapitaal, als warenkapitaal, of die producten nu in hun natuurlijke vorm, overeenkomstig hun gebruikswaarde, als elementen van het productief kapitaal (van het productieproces) moeten of kunnen fungeren, als productiemiddel en dus als vaste of vlottende elementen van het productief kapitaal; of dat ze slechts als middel voor de individuele, niet de productieve consumptie kunnen dienen. Alle producten worden als waren op de markt gebracht; alle productie- en consumptiemiddelen, alle elementen van de productieve en individuele consumptie moeten dus door koophandelingen, als waren, opnieuw aan de markt onttrokken worden. Die trivialiteit [truism] is natuurlijk correct. Dit geldt dus zowel voor de vaste als ook voor de vlottende elementen van het productief kapitaal, voor arbeidsmiddelen evenals voor arbeidsmateriaal in alle vormen. (Daarbij is nog vergeten dat er elementen van het productief kapitaal bestaan, van nature aanwezig, die geen producten zijn.) De machine wordt evenzogoed op de markt gekocht als het katoen. Maar daaruit volgt geenszins — dit volgt enkel uit de smithiaanse verwisseling van circulatiekapitaal met circulerend of vlottend, d.w.z. niet vast kapitaal —, dat elk vast kapitaal oorspronkelijk van een vlottend afstamt. Bovendien spreekt Smith zichzelf tegen. De machines vormen als waar volgens hem zelf deel van nr. 4 van het circulerend kapitaal. Dat ze uit het circulerend kapitaal stammen, betekent dus alleen dat ze als warenkapitaal fungeerden voordat ze als machines fungeerden, dat ze echter materieel van zichzelf afstammen; net zoals het katoen als vlottend element van het kapitaal van de spinnerij van het katoen op de markt afstamt. Wanneer Smith echter, in zijn verdere uiteenzetting, het vast kapitaal daarom uit het vlottend afleidt omdat arbeid en ruw materiaal nodig is om machines te maken, dan zijn ten eerste nog arbeidsmiddelen, dus vast kapitaal, nodig om machines te maken en is er ten tweede eveneens vast kapitaal nodig, machines etc., om ruwe materialen te maken omdat in het productief kapitaal steeds ook de arbeidsmiddelen zijn begrepen maar niet steeds het arbeidsmateriaal. Zelf zegt hij daarover:

“Land, mines, and fisheries, require all both a fixed and circulating capital to cultivate them;” [“Grond, mijnen en visserijen vereisen allen zowel vast als circulerend kapitaal voor hun exploitatie;”] [begin van 28e paragraaf]

(Hij geeft dus toe dat er niet enkel vlottend maar ook vast kapitaal nodig is voor de productie van ruw materiaal)

“and” (hier opnieuw foutief) “their produce replaces with a profit, not only those capitals, but all the others in society.” [“en” (...) “het product daarvan vervangt met winst niet enkel die kapitalen, maar ook alle andere in de maatschappij.”] [vervolg van 28e paragraaf]

Dit is totaal verkeerd. Dit product levert het ruw materiaal, de hulpstoffen etc., voor alle andere industrietakken. Maar zijn waarde vervangt niet de waarde van alle andere maatschappelijke kapitalen; ze vervangt slechts haar eigen kapitaalwaarde (+ meerwaarde). Hier doet A. Smith ons weer denken aan de fysiocraten.

Maatschappelijk beschouwd is het correct dat het deel van het warenkapitaal dat uit producten bestaat die slechts als arbeidsmiddel kunnen dienen, vroeger of later — indien ze niet helemaal nutteloos geproduceerd werden, niet onverkoopbaar zijn — ook als arbeidsmiddelen gaan fungeren, d.w.z. op basis van de kapitalistische productie zodra ze hebben opgehouden om waren te zijn, werkelijke, zoals voorheen reeds verwacht werd, elementen van het vaste deel van het maatschappelijk productief kapitaal moeten gaan vormen.

Hier wordt een onderscheid gemaakt dat uit de natuurlijke vorm van het product voortkomt.

Een spinmachine bv. heeft geen gebruikswaarde wanneer ze niet voor het spinnen benut wordt, dus niet als productie-element, dus vanuit kapitalistische standpunt als vast bestanddeel van een productief kapitaal fungeert. Maar de spinmachine is verplaatsbaar. Ze kan uit het land waar ze geproduceerd werd, geëxporteerd worden en in een vreemd land hetzij voor grondstof etc., hetzij voor champagne, direct of indirect, verkocht worden. In het land waar ze geproduceerd werd, heeft ze dan slechts als warenkapitaal gefungeerd, echter nooit, ook niet na haar verkoop, als vast kapitaal.

Daarentegen kunnen producten, die door hun verwevenheid met de grond lokaal gebonden zijn en dus ook enkel ter plaatse benut kunnen worden, bv. fabrieksgebouwen, spoorwegen, bruggen, tunnels, dokken etc., grondverbeteringen etc., niet fysiek, met huid en haar, geëxporteerd worden. Ze zijn niet verplaatsbaar. Ze zijn ofwel nutteloos, of ze moeten zodra ze verkocht zijn, als vast kapitaal fungeren in het land waar ze geproduceerd zijn. Voor zijn kapitalistische producent die met speculatief oogmerk fabrieken bouwt of landerijen verbetert, om ze te verkopen, zijn die objecten de vorm van zijn warenkapitaal, dus volgens A. Smith vorm van het circulerend kapitaal. Maar maatschappelijk beschouwd moeten die dingen — opdat ze niet nutteloos zijn — uiteindelijk in het land zelf in een, door deze specifieke eigen locatie bepaald, productieproces als vast kapitaal gaan fungeren; daaruit volgt geenszins dat objecten die niet verplaatst kunnen worden als zodanig zonder meer vast kapitaal zijn; ze kunnen als woonhuizen etc. horen bij het consumptiefonds en dus helemaal niet tot het maatschappelijk kapitaal behoren hoewel ze een element van de maatschappelijke rijkdom vormen, waarvan het kapitaal slechts een onderdeel is. De producent van die objecten, om ons smithiaans uit te drukken, maakt winst door deze verkoop. Dus is het circulerend kapitaal! Zijn gebruiker, de definitieve koper, kan het slechts gebruiken doordat hij het in het productieproces gebruikt. Dus is het vast kapitaal!

Eigendomstitels, van een spoorweg bv., kunnen dagelijks van hand verwisselen en zijn bezitter kan door de verkoop van die titel zelfs in het buitenland — doordat de eigendomstitel exporteerbaar is, hoewel niet de spoorweg zelf — winst maken. Maar desalniettemin moeten deze objecten in het land zelf, waar ze gelokaliseerd zijn, ofwel braak liggen ofwel als vast bestanddeel van een productief kapitaal fungeren. Op dezelfde manier kan fabrikant A winst maken door de verkoop van zijn fabriek aan fabrikant B, wat echter de fabriek niet verhindert om net als voorheen als vast kapitaal te fungeren.

Indien dus de plaatselijk gefixeerde, van de grond onafscheidelijke arbeidsmiddelen, hoewel ze voor hun producenten als warenkapitaal kunnen fungeren en geen elementen van zijn vast kapitaal vormen (dit bestaat voor hem uit de arbeidsmiddelen die hij voor de bouw van gebouwen, spoorwegen etc. nodig heeft), toch vermoedelijk in de toekomst bedoeld zijn om als vast kapitaal in het land zelf te fungeren, dan volgt daaruit geenszins omgekeerd dat het vast kapitaal noodzakelijk uit niet te verplaatsen objecten bestaat. Een schip en een locomotief werken slechts door hun beweging; en toch fungeren ze, niet voor hun producenten, maar voor hun gebruiker als vast kapitaal. Anderzijds zijn objecten die echt vast aan het productieproces verbonden zijn, erin leven en sterven en dat nooit, nadat ze daarin binnengetreden zijn, weer verlaten, vlottende bestanddelen van het productief kapitaal. Bv. de kolen, die voor de werking van de machine in het productieproces en het gas dat voor de verlichting in het fabrieksgebouw geconsumeerd worden etc. Ze zijn vlottend, niet omdat ze fysiek met het product het productieproces verlaten en als waar circuleren, maar omdat hun waarde geheel opgaat in de waarde van de waar die ze helpen produceren en dus ook geheel door de verkoop van de waar vervangen moet worden.

Op die laatste bij A. Smith geciteerde plaats is nog de zinsnede op te merken:

“A circulating capital which furnishes ... The maintenance of the workmen who make them” [“een circulerend kapitaal, dat ... (levert) ... het onderhoud van de arbeider, die ze maken”] (machines etc.). [opnieuw fragment uit 24e paragraaf]

Bij de fysiocraten figureert het in arbeidsloon voorgeschoten kapitaaldeel correct onder de avances annuelles [jaarlijkse voorschotten] in tegenstelling tot de avances primitives [oorspronkelijke voorschotten]. Anderzijds is bij hen niet de arbeidskracht zelf bestanddeel van het door de pachter aangewende productief kapitaal maar de aan de landarbeiders gegeven levensmiddelen (the maintenance of the workmen [het onderhoud van de arbeiders], zoals Smith zegt). Dit hangt nu juist precies samen met hun specifieke doctrine. Het waardedeel dat de arbeid aan het product toevoegt (net zoals het waardedeel, dat ruw materiaal, arbeidsinstrumenten etc., kortweg de materiële bestanddelen van het constant kapitaal aan het product toevoegen), is namelijk bij hen alleen gelijk aan de waarde van de aan de arbeider betaalde en voor de instandhouding van zijn functie als arbeidskracht noodzakelijk te consumeren levensmiddelen. Hun doctrine verhindert hen om het verschil tussen constant en variabel kapitaal te ontdekken. Wanneer het de arbeid is die de meerwaarde produceert (boven de reproductie van haar eigen prijs), dan produceert ze die in de industrie net zo goed als in de akkerbouw. Daar ze deze echter volgens het systeem enkel in de ene productietak, de akkerbouw produceert, ontstaat dit niet uit haar maar uit de bijzondere werkzame krachten (met behulp) van de natuur in die bedrijfstakken. En enkel daarom betekent voor hen arbeid in de akkerbouw productieve arbeid, ter onderscheiding van andere vormen van arbeid.

A. Smith bestempelt de levensmiddelen van de arbeider tot circulerend kapitaal in tegenstelling tot vast,

1. omdat hij het vlottend kapitaal in tegenstelling tot vast verwisselt met de vormen van het kapitaal die horen bij de circulatiesfeer, met het circulatiekapitaal; een verwisseling die zich na hem kritiekloos heeft doorgezet. Hij verwisselt dus het warenkapitaal met het vlottende bestanddeel van het productief kapitaal en daaruit volgt dan automatisch dat, waar het maatschappelijk product de vorm van waar aanneemt, zowel de levensmiddelen van de arbeider, als die van de niet-arbeider, zowel de materialen, als de arbeidsmiddelen zelf, door het warenkapitaal geleverd moeten worden.

2. Maar ook het fysiocratische denkbeeld zit er bij Smith nog achter hoewel dit het esoterische — werkelijk wetenschappelijke — deel van zijn eigen uiteenzetting tegenspreekt.

Het voorgeschoten kapitaal wordt in het algemeen altijd omgezet in productief kapitaal, d.w.z. het neemt de gedaante aan van productie-elementen, die zelf product van eerdere arbeid zijn. (Waaronder de arbeidskracht.) Enkel in die vorm kan het binnen het productieproces fungeren. Stelt men nu i.p.v. de arbeidskracht zelf, waarin het variabel deel van het kapitaal omgezet wordt, de levensmiddelen van de arbeider in de plaats, dan is het duidelijk, dat die levensmiddelen zich als zodanig in relatie tot de waardevorming niet van de andere elementen van het productief kapitaal onderscheiden, van de ruwe materialen en van de levensmiddelen van de werkdieren, waarmee Smith, naar het voorbeeld van de fysiocraten, ze dus ook op een eerder geciteerde plaats, onder één noemer brengt. De levensmiddelen kunnen niet zelf hun waarde vergroten of daaraan meerwaarde toevoegen. Hun waarde, net als die van de andere elementen van het productief kapitaal, kan slechts in de waarde van het product opnieuw tevoorschijn komen. Ze kunnen het niet meer waarde toevoegen dan ze zelf bezitten. Ze onderscheiden zich, net als ruw materiaal, halffabrikaat etc., slechts van het vast kapitaal dat uit arbeidsmiddelen bestaat, omdat ze (voor de kapitalist ten minste die hen betaalt) geheel verbruikt worden voor het product, tot wiens vorming ze bijdragen, zijn waarde daarom geheel vervangen moet worden, wat bij het vast kapitaal slechts geleidelijk, stuksgewijs gebeurt. Het in arbeidskracht (resp. de levensmiddelen van de arbeider) voorgeschoten deel van het productief kapitaal onderscheidt zich nu dus enkel materieel, niet met betrekking tot het arbeids- en meerwaardevormingsproces van de overige materiële elementen van het productief kapitaal. Het onderscheidt zich alleen doordat het samen met een deel van de concrete productvormers (materialen zegt Smith in ’t algemeen) in de categorie van het circulerend kapitaal valt, in tegenstelling tot een ander deel van de concrete productvormers, die onder de categorie van het vast kapitaal vallen.

Dat het aan arbeidsloon uitgegeven deel van het kapitaal tot het vlottende deel van het productief kapitaal behoort, dat het vloeiende karakter gemeen heeft, in tegenstelling tot het vast bestanddeel van het productief kapitaal, met dat deel dus van de concrete productvormende elementen, de grondstof etc., heeft absoluut niets te maken met de rol, die dit variabel deel van het kapitaal, in tegenstelling tot het constant, in het meerwaardevormingsproces speelt. Het heeft er enkel betrekking op hoe dit deel van de voorgeschoten kapitaalwaarde uit de waarde van het product d.m.v. de circulatie vervangen, vernieuwd, dus gereproduceerd moet worden. Het kopen en steeds opnieuw weer kopen van de arbeidskracht hoort bij het circulatieproces. Maar pas in het productieproces wordt de aan arbeidskracht uitgegeven waarde (niet voor de arbeider, maar voor de kapitalist) uit een bepaalde, constante, in een variabele grootte veranderd en wordt juist daardoor pas de voorgeschoten waarde in kapitaalwaarde, in kapitaal, in zich vergrotende waarde veranderd. Doordat, zoals bij Smith niet de aan arbeidskracht uitgegeven waarde als vlottend bestanddeel van het productief kapitaal wordt opgevat, maar de aan de levensmiddelen van de arbeider uitgegeven waarde, wordt het begrijpen van het verschil tussen variabel en constant kapitaal, dus het begrijpen van het kapitalistische productieproces in het algemeen, onmogelijk gemaakt. De bepaling van dit kapitaaldeel, variabel kapitaal te zijn in tegenstelling tot het aan concrete productvormers uitgegeven constant kapitaal, wordt begraven onder de bepaling, dat het aan arbeidskracht uitgegeven kapitaaldeel met betrekking tot de omzet tot het vlottend deel van het productief kapitaal behoort. De begrafenis wordt volledig gemaakt doordat i.p.v. arbeidskracht de levensmiddelen van de arbeider als element van het productief kapitaal meegeteld worden. Of de waarde van de arbeidskracht in geld of direct in levensmiddelen voorgeschoten wordt, maakt niets uit. Hoewel natuurlijk dat laatste op basis van de kapitalistische productie slechts een uitzondering kan zijn.[24]

Doordat op deze wijze de bepaling van circulerend kapitaal door A. Smith als het kenmerkende van de aan arbeidskracht uitgegeven kapitaalwaarde was vastgelegd — die fysiocratische bepaling zonder de door de fysiocraten daarbij gestelde voorwaarde — heeft Smith bij zijn volgelingen uiteindelijk het besef van het aan arbeidskracht uitgegeven kapitaaldeel als variabel deel, onmogelijk gemaakt. De diepere en juiste verklaringen die hij elders zelf gegeven heeft, zegevierden niet, wel echter die van zijn vergissing. Ja, latere auteurs zijn nog verder gegaan, ze hebben het niet enkel tot de doorslaggevende bepaling van het aan arbeidskracht uitgegeven kapitaaldeel gemaakt, circulerend — in tegenstelling tot vast — kapitaal te zijn; ze hebben het tot de wezenlijke bepaling van het circulerend kapitaal gemaakt om aan levensmiddelen voor de arbeider te worden uitgegeven. Daarbij sloot zich natuurgetrouw de leer van het uit noodzakelijke levensmiddelen bestaande arbeidsfonds aan [zie boek 1, hoofdstuk 22, 5: Het zogenaamde arbeidsfonds] als zijnde een gegeven grootte, die enerzijds de grenzen van het aandeel van de arbeider aan het maatschappelijk product fysisch beperkt maar anderzijds ook bij de aankoop van de arbeidskracht in zijn gehele omvang moet worden uitgegeven.

_______________
[23] Vgl Quesnay, Analyse du Tableau économique (Physiocrates, édition Daire, Ie Partie, Parijs 1846). Daar lezen we bv.: “De jaarlijkse voorschotten bestaan uit de uitgaven die jaarlijks voor de grondbewerking gemaakt worden; die voorschotten moeten van de oorspronkelijke voorschotten onderscheiden worden, die het fonds voor de inrichting van de landbouwwerkzaamheden voorstellen.” (p. 59.) — Bij de jongere fysiocraten worden de avances reeds veelvuldig direct als capital gekenmerkt: “Capital ou avances”. Dupont de Nemours, Maximes du Docteur Quesnay, ou résumé de ses principes d’économie sociale [1e en 2e oplage: Origine & Progres d’une science nouvelle, 1767] (Daire, l.p. 391); verder Le Trosne: “T.g.v. de langere of kortere levensduur van de arbeidsproducten bezit een natie een van zijn jaarlijkse reproductie onafhankelijke aanzienlijke voorraad aan rijkdommen, die een over een lange periode geaccumuleerd kapitaal voorstelt en, oorspronkelijk met producten betaald, zich steeds instandhoudt en groeit.” (Daire, II, pp. 928, 929.) — Turgot gebruikt het woord capital al regelmatiger voor avances, en stelt de avances van de manufacturiers [fabrikanten] nog meer gelijk met die van de pachter. (Turgot, Réflexions sur la Formation et la Distribution et la Richesses, 1766.)
[23b] (masters) in oorspronkelijke tekst
[24] Hoezeer A. Smith zichzelf de weg versperd heeft om de rol van de arbeidskracht in het meerwaardevormingsproces te kunnen begrijpen, bewijst de volgende zin die de arbeid van de arbeider op fysiocratische wijze met die van de werkdieren onder één noemer brengt: “niet enkel zijn” (de pachter) “arbeidersvolk, ook zijn werkvee bestaat uit productieve arbeiders.” (Book II, chapter V, p. 243.)