Karl Marx
Het Kapitaal, boek 2: Het circulatieproces van het kapitaal
Hoofdstuk 12


De arbeidsperiode

Laten we als uitgangspunt twee bedrijfstakken nemen die werken met gelijke arbeidsdagen, stel tien uren, bv. de katoenspinnerij en de fabricage van locomotieven. In de ene bedrijfstak wordt dagelijks, wekelijks een bepaalde hoeveelheid afgewerkt product geleverd, katoengaren; in de andere moet het arbeidsproces wellicht gedurende drie maanden herhaald worden, om een afgewerkt product, een locomotief, te produceren. In het ene geval bestaat de aard van de productie uit losse eenheden en begint dezelfde arbeid elke dag of elke week opnieuw. In het andere geval is het arbeidsproces continu en strekt zich uit over een groter aantal dagelijkse arbeidsprocessen die met elkaar verbonden zijn in een continu productieproces en pas na een langere periode een afgewerkt product oplevert. Hoewel de duur van het dagelijks arbeidsproces hier hetzelfde is, is er sprake van een zeer beduidend verschil in de duur van de productiehandelingen, d.w.z. in de duur van de herhaalde arbeidsprocessen die vereist zijn, om het product afgewerkt te krijgen en het als waar op de markt te brengen, het dus om te zetten van productief kapitaal in warenkapitaal. Het onderscheid tussen vast en circulerend kapitaal heeft hier niets mee te maken. Het aangegeven verschil zou bestaan, zelfs wanneer in beide bedrijfstakken exact dezelfde verhoudingen aan vast en circulerend kapitaal zouden worden gebruikt.

Deze verschillen in de duur van de productiehandelingen vinden niet enkel plaats tussen verschillende productiesferen, maar ook binnen dezelfde productiesfeer, al naar gelang de omvang van het te leveren product. Een gewoon woonhuis wordt in kortere tijd gebouwd dan een grote fabriek en vereist daardoor een geringer aantal ononderbroken arbeidsprocessen. Indien de bouw van een locomotief drie maanden duurt, duurt die van een pantserschip één of meerdere jaren. De productie van graan neemt bijna een jaar in beslag, de productie van rundvee meerdere jaren en de houtplantage kan 12 tot 100 jaar omvatten; een landweg kan wellicht in enkele maanden gebouwd worden terwijl een spoorweg jaren vereist; een gewoon tapijt wellicht een week, een wandtapijt jaren etc. De verschillen in de duur van de productiehandelingen zijn dus eindeloos gevarieerd.

Het verschil in de duur van de productiehandelingen moet bij even grote kapitaalinvesteringen uiteraard een verschil in de omzetsnelheid bewerkstelligen, dus in de tijdsperiode waarvoor een gegeven kapitaal is voorgeschoten. Stel dat de machinale spinnerij en de locomotieffabriek even grote kapitalen aanwenden en dat de verdeling tussen constant en variabel kapitaal hetzelfde is, ook die tussen de vaste en vlottende bestanddelen van het kapitaal, en dat tenslotte de arbeidsdag even groot is en de verdeling tussen noodzakelijke arbeid en meerarbeid hetzelfde is. Om verder alle omstandigheden te elimineren, die te maken hebben met het circulatieproces en in dit geval extern zijn, zullen we aannemen dat beiden, garen en locomotief, op bestelling gefabriceerd worden en bij levering van het afgewerkt product betaald worden. Aan het einde van de week bij levering van het afgewerkte garen krijgt de fabrikant van de spinnerij (we zien hier af van de meerwaarde) het voorgeschoten circulerend kapitaal terug, evenals de slijtage van het vast kapitaal die in de waarde van het garen bevat is. Hij kan dus met hetzelfde kapitaal dezelfde kringloop opnieuw herhalen. Het heeft zijn omzet voltooid. De locomotieffabrikant daarentegen moet gedurende drie maanden week voor week steeds vers kapitaal aan arbeidsloon en ruw materiaal uitgeven en pas na drie maanden, na levering van de locomotief, bevindt het circulerend kapitaal dat gedurende die tijd stukje bij beetje werd geïnvesteerd in één en dezelfde productiehandeling, voor de vervaardiging van één en dezelfde waar, zich opnieuw in een vorm, waarin het zijn kringloop opnieuw kan beginnen; eveneens wordt de slijtage van de machines gedurende die drie maanden nu pas aan hem vergoed. De investering van de één is die voor een week, die van de ander is de wekelijkse investering vermenigvuldigd met 12. Alle andere omstandigheden gelijk verondersteld, moet de ene twaalfmaal meer circulerend kapitaal ter beschikking hebben dan de andere.

Dat de wekelijks voorgeschoten kapitalen gelijk zijn, is hier echter van ondergeschikt belang. Wat ook de grootte van het voorgeschoten kapitaal is, in het ene geval wordt het enkel voor een week, in het andere geval voor twaalf weken voorgeschoten, voordat er opnieuw mee gewerkt kan worden, diezelfde operatie ermee kan worden herhaald of een andersoortige operatie kan worden begonnen.

Het verschil in de omzetsnelheid of de tijdsduur, waarvoor het afzonderlijk kapitaal moet worden voorgeschoten, voordat dezelfde kapitaalwaarde opnieuw voor een nieuw arbeids- of meerwaardevormingsproces kan dienen, volgt hieruit:

Stel dat de bouw van de locomotief of gelijk welke andere machine 100 arbeidsdagen duurt. Wat betreft de in de spinnerij en machinebouw tewerkgestelde arbeiders vormen de 100 arbeidsdagen een gelijkmatig onderbroken (discrete) grootte, die verondersteld worden te bestaan uit 100 opeenvolgende, afzonderlijk arbeidsprocessen van 10 uren. Maar wat betreft het product — de machine — vormen de 100 arbeidsdagen een continue grootte, een arbeidsdag van 1.000 arbeidsuren, één enkele samenhangende productiehandeling. Een dergelijke arbeidsdag, die door het opeenvolgen van min of meer talrijke, samenhangende arbeidsdagen is opgebouwd, noem ik een arbeidsperiode. Spreken we van de arbeidsdag, dan bedoelen we de lengte van de arbeidstijd, gedurende welke de arbeider zijn arbeidskracht dagelijks moet verrichten, dagelijks moet werken. Spreken we daarentegen van de arbeidsperiode, dan betekent dit het aantal samenhangende arbeidsdagen, die in een bepaalde bedrijfstak vereist zijn, om een afgewerkt product te leveren. Het product van elke arbeidsdag is hier slechts een deelproduct, dat dag voor dag verder bewerkt wordt en pas op het einde van een langere of kortere periode van de arbeidstijd zijn afgewerkte gedaante krijgt, een kant-en-klare gebruikswaarde is.

Onderbrekingen, storingen van het maatschappelijk productieproces, bv. ten gevolge van crises, werken daardoor zeer verschillend in op arbeidsproducten die discreet van aard zijn, en op diegene, die voor hun productie een langere, samenhangende periode vereisen. Voor de huidige productie van een bepaalde hoeveelheid garen, kolen etc. volgt in het ene geval morgen geen nieuwe productie van garen, kolen etc. Dit is echter niet het geval bij schepen, gebouwen, spoorwegen etc. Niet enkel wordt de arbeid onderbroken, een samenhangende productiehandeling wordt onderbroken. Wanneer het werk niet wordt voortgezet, zijn de reeds voor zijn productie geconsumeerde productiemiddelen en arbeid nutteloos besteed. Zelfs wanneer de werkzaamheden weer worden hervat, heeft er in tussentijd steeds waardevermindering plaatsgevonden.

Tijdens de gehele duur van de arbeidsperiode hoopt het waardedeel, dat het vast kapitaal dagelijks aan het product afgeeft, zich laag voor laag op, totdat het afgewerkt is. En hier wordt ook duidelijk hoe het onderscheid tussen vast en circulerend kapitaal van praktisch belang is. Het vast kapitaal is voor langere tijd aan het productieproces voorgeschoten, het moet pas na afloop van een wellicht meerjarige termijn vernieuwd worden. Het feit of de stoommachine haar waarde stuksgewijs dagelijks op garen, het product van een discreet arbeidsproces, of tijdens drie maanden op een locomotief, het product van continue productiehandelingen, afgeeft, verandert hier niets aan de investering van het kapitaal dat nodig is voor de aankoop van de stoommachine. In het ene geval keert zijn waarde terug in kleine hoeveelheden, bv. wekelijks, in het andere geval in grotere hoeveelheden, bv. driemaandelijks. Maar in beide gevallen vindt de vernieuwing van de stoommachine wellicht pas na 20 jaar plaats. Zolang elke afzonderlijke periode, waarbinnen zijn waarde door verkoop van het product stuksgewijs terugvloeit, korter is dan zijn eigen bestaansperiode, blijft dezelfde stoommachine gedurende meerdere arbeidsperioden in het productieproces verder fungeren.

Het is daarentegen anders gesteld met de circulerende bestanddelen van het voorgeschoten kapitaal. De voor deze week gekochte arbeidskracht wordt tijdens dezelfde week verbruikt en heeft zich in productvorm gematerialiseerd. Ze moet aan het einde van die week betaald worden. En die kapitaalinvestering in arbeidskracht herhaalt zich wekelijks gedurende de drie maanden, zonder dat de uitgave van dit kapitaaldeel tijdens de ene week de kapitalist in staat stelt om de aankoop van de arbeid voor de volgende week te betalen. Er moet wekelijks nieuw bijkomstig kapitaal voor de betaling van arbeidskracht uitgegeven worden en, indien we afzien van alle kredietverhoudingen, dan moet de kapitalist in staat zijn, voor de tijd van drie maanden arbeidsloon voor te schieten hoewel hij dit slechts in wekelijkse hoeveelheden betaalt. Datzelfde geldt voor het andere deel van het circulerend kapitaal, de grond- en hulpstoffen. De arbeid wordt laag voor laag aan het product toegevoegd. Tijdens het arbeidsproces wordt niet enkel de waarde van de bestede arbeidskracht, maar ook steeds de meerwaarde op het product overgedragen, maar op het onafgewerkte product, dat nog niet de gedaante van een afgewerkte waar heeft, dus nog niet in staat is om te circuleren. Hetzelfde geldt voor de kapitaalwaarde van grond- en hulpstoffen die laagsgewijs op het product worden overgedragen.

Naar gelang de langere of kortere duur van de arbeidsperiode, die vereist is voor de vervaardiging van de specifieke aard van het product of van het te bereiken nut, is steeds een extra uitgave van circulerend kapitaal (arbeidsloon, grond- en hulpstoffen) vereist, waarvan geen enkel deel zich in een vorm bevindt waarin het in staat is om te circuleren om zo voor de vernieuwing van dezelfde operatie te kunnen dienen; elk deel wordt veeleer als bestanddeel van het product in wording binnen de productiesfeer vastgelegd en is in de vorm van productief kapitaal gebonden. De omzettijd is echter gelijk aan de som van de productietijd en de circulatietijd van het kapitaal. Een verlenging van de productietijd vermindert dus evenzeer de omzetsnelheid als een verlenging van de circulatietijd. In het voorliggend geval zijn echter twee zaken op te merken:

Ten eerste: het verlengde oponthoud in de productiesfeer. Bv. het tijdens de eerste week aan arbeid, ruw materiaal etc. voorgeschoten kapitaal, net als de waardedelen die door het vast kapitaal op het product zijn overgedragen, blijven de gehele termijn van drie maanden in de productiesfeer gebonden en kunnen, aangezien ze behoren tot een onvoltooid product in wording, niet als waar in de circulatie treden.

Ten tweede: aangezien de voor de productiehandeling benodigde arbeidsperiode drie maanden duurt en in feite slechts een samenhangend arbeidsproces vormt, moet steeds wekelijks een nieuwe hoeveelheid circulerend kapitaal aan de vorige worden toegevoegd. De totale hoeveelheid van het achtereenvolgens voorgeschoten extra kapitaal neemt dus toe met de lengte van de arbeidsperiode.

We hebben verondersteld dat in de spinnerij en bij de machinefabricatie kapitalen van gelijke grootte zijn ingezet, dat die kapitalen in gelijke verhoudingen in constant en variabel kapitaal en dito in vast en vlottend kapitaal verdeeld zijn, dat de arbeidsdagen even lang zijn, kortom dat alle omstandigheden dezelfde zijn uitgezonderd de duur van de arbeidsperiode. In de eerste week is de investering voor beiden even groot, maar het product van de spinner kan verkocht worden en met de opbrengst kan nieuwe arbeidskracht en nieuwe grondstof etc. gekocht worden, kortom de productie kan op dezelfde schaal worden voortgezet. De machinefabrikant daarentegen kan het in de eerste week uitgegeven vlottend kapitaal pas na drie maanden, na afwerking van zijn product, in geld terugveranderen en daarmee opnieuw opereren. Er is dus in de eerste plaats een verschil in het terugvloeien van dezelfde geïnvesteerde hoeveelheden kapitaal. In de tweede plaats werden echter tijdens de drie maanden even grote hoeveelheden productief kapitaal in de spinnerij en de machinebouw aangewend, maar de grootte van de kapitaalinvestering is voor de spinner en de machinebouwer totaal verschillend, omdat in het ene geval hetzelfde kapitaal zich snel vernieuwt en dezelfde operatie daardoor opnieuw kan herhalen terwijl in het andere geval het zich slechts relatief traag vernieuwt en daardoor moeten tot op het einde van zijn vernieuwingstermijn steeds nieuwe hoeveelheden kapitaal aan de oude worden toegevoegd. Er is dus niet enkel een verschil in de tijdsduur waarin bepaalde gedeelten van het kapitaal vernieuwd worden of in de lengte van de tijd waarin het moet worden voorgeschoten maar ook in de hoeveelheid kapitaal (hoewel het dagelijks of wekelijks aangewende kapitaal hetzelfde is), dat naar gelang de lengte van het arbeidsproces moet worden voorgeschoten. Deze omstandigheid is daarom het vermelden waard omdat de tijdsduur waarin het kapitaal moet worden voorgeschoten kan toenemen, zoals in gevallen die in het volgende hoofdstuk zullen worden bekeken, zonder dat daardoor de hoeveelheid van het voor te schieten kapitaal in verhouding tot die tijdsduur toeneemt. Het kapitaal moet voor langere tijd voorgeschoten worden en een grotere hoeveelheid kapitaal is gebonden in de vorm van productief kapitaal.

Op de minder ontwikkelde niveaus van de kapitalistische productie worden ondernemingen die een lange arbeidsperiode en dus een grote kapitaalinvestering voor langere tijd vereisen, met name indien ze slechts op grote schaal uitvoerbaar zijn, hetzij helemaal niet op kapitalistische grondslag uitgevoerd, zoals bv. straten, kanalen etc. maar op gemeenschaps- of staatskosten (in vroegere tijden meestal door dwangarbeid, voor zover de arbeidskracht betreft), ofwel werden producten waarvan de vervaardiging een langere arbeidsperiode vereiste, slechts voor een zeer klein deel met behulp van het vermogen van de kapitalist zelf gefabriceerd. Bv. bij de huizenbouw betaalt de privépersoon, voor wie het huis gebouwd wordt, gedeeltelijke voorschotten aan de bouwondernemer. Hij betaalt daardoor in feite het huis stukje bij beetje, in de mate waarin het productieproces voortgang vindt. In het ontwikkelde kapitalistische tijdperk daarentegen, waar enerzijds grote kapitalen in de handen van enkelingen geconcentreerd zijn, anderzijds naast de afzonderlijke kapitalisten de geassocieerde kapitalist (aandelenmaatschappij) aantreedt en tegelijkertijd het kredietwezen is ontwikkeld, bouwt een kapitalistische bouwondernemer nog slechts bij uitzondering op bestelling voor afzonderlijke privépersonen. Hij maakt er een zaak van huizenrijen en stadskwartieren voor de markt te bouwen, zoals afzonderlijke kapitalisten er een zaak van maken, als aannemers spoorwegen te bouwen.

Hoe de kapitalistische productie de huizenbouw in Londen gerevolutioneerd heeft, daarover geven de uitspraken van een bouwondernemer voor het bankcomité van 1857 ons meer informatie. In zijn jeugd, zei hij, werden huizen meestal op bestelling gebouwd en werd de totale koopsom tijdens de bouw in termijnen aan de ondernemer betaald telkens bij het voltooien van bepaalde stadia van de bouw. Er werd slechts zelden speculatief gebouwd; de ondernemers gingen hier hoofdzakelijk alleen toe over om hun arbeiders constant aan het werk en daarmee samen te houden. Sinds de laatste 40 jaar is dat allemaal veranderd. Er wordt nog slechts zelden op bestelling gebouwd. Wie een nieuw huis nodig heeft, kiest er één uit van de op speculatie gebouwde of nog in aanbouw zijnde huizen. De ondernemer werkt niet meer voor de klanten maar voor de markt; net zoals elke andere industrieel is hij gedwongen om kant-en-klare producten op de markt te brengen. Terwijl vroeger een ondernemer wellicht drie of vier huizen tegelijk op speculatie in aanbouw had, moet hij nu een uitgebreid perceel kopen (wat in termen van het Europees vasteland meestal neerkomt op 99 jaar huren), daarop tussen de 100 à 200 huizen zetten om zo een onderneming op te zetten die zijn vermogen twintig tot vijftig keer te boven gaat. De fondsen worden verkregen door het aangaan van hypotheekleningen en het geld wordt de ondernemer ter beschikking gesteld naarmate de bouw van de afzonderlijk huizen vordert. Komt er dan een crisis die de storting van voorschotbedragen tot stilstand brengt dan gaat gewoonlijk de gehele onderneming failliet; in het beste geval blijven de huizen onvoltooid tot in betere tijden, in het ergste geval komen ze onder de hamer en worden voor de helft van prijs van de hand gedaan. Zonder speculatiebouw, en dat op grote schaal, kan vandaag geen enkele ondernemer nog vooruit komen. De winst uit de bouw zelf is uiterst gering; de winst komt voornamelijk voort uit een stijging van de grondrente en door de geschikte keuze en het benutten van het bouwterrein. Door deze vorm van speculatie die anticipeert op de vraag naar huizen werden vrijwel geheel Belgravia, Tyburnia en de talloze duizenden villa’s rondom Londen gebouwd. (verkort uit Report from the Select Committee on Bank Acts, Part I, 1857, Evidence, vragen 5413-5418, 5435-5436.)

De uitvoering van werken van een beduidend lange arbeidsperiode en op grote schaal valt pas volledig ten prooi aan de kapitalistische productie wanneer de concentratie van het kapitaal reeds zeer beduidend is en wanneer anderzijds de ontwikkeling van het kredietsysteem voor de kapitalist een comfortabele uitkomst biedt om vreemd kapitaal, i.p.v. zijn eigen kapitaal, voor te schieten en daardoor ook te riskeren. Het spreekt uiteraard voor zich dat het feit of het voor de productie voorgeschoten kapitaal aan zijn gebruiker toebehoort of niet, geen invloed heeft op omzetsnelheid en omzettijd.

De omstandigheden, die het product van de afzonderlijke arbeidsdag vergroten, zoals coöperatie, arbeidsdeling, het gebruik van machines, verkorten tegelijk de arbeidsperiode bij samenhangende productiehandelingen. Zo verkorten machines de bouwtijd van huizen, bruggen etc.; de maai- en dorsmachine etc. verkorten de arbeidsperiode, vereist, om het rijpe graan in afgewerkte waren te veranderen. Verbeterde scheepsbouw verkort door de verhoogde snelheid de omzettijd van het in de scheepvaart geïnvesteerde kapitaal. Deze verbeteringen die de arbeidsperiode en daardoor de tijd verkorten, waarvoor vlottend kapitaal moet worden voorgeschoten, zijn echter meestal verbonden met een verhoogde investering van vast kapitaal. Anderzijds kan de arbeidsperiode in bepaalde bedrijfstakken verkort worden door het louter uitbreiden van de samenwerking; de afwerking van een spoorweg wordt verkort doordat een groot arbeidersleger op de been wordt gebracht en het werk daardoor op verschillende plaatsen tegelijk wordt uitgevoerd. De omzettijd wordt hier verkort door de toename van het voorgeschoten kapitaal. Meer productiemiddelen en meer arbeidskracht moeten onder het gezag van de kapitalist verenigd worden.

Omdat de verkorting van de arbeidsperiode dus meestal verbonden is met de vergroting van het voor kortere tijd voorgeschoten kapitaal, zodat, naarmate de voorschottijd wordt verkort, de hoeveelheid, waarin het kapitaal wordt voorgeschoten, vergroot wordt — dan moet hier in herinnering worden gebracht dat, afgezien van de hoeveelheid maatschappelijk kapitaal die voorhanden is, het erop aan komt in welke mate de productie- en levensmiddelen, resp. de beschikking daarover, versplinterd of in handen van individuele kapitalisten verenigd zijn, dus welke omvang de concentratie van kapitalen reeds bereikt heeft. Voor zover het krediet de concentratie van kapitaal in één hand bemiddelt, versnelt en doet stijgen, draagt het ertoe bij de arbeidsperiode en daarmee de omzettijd te verkorten.

In productietakken, waar de arbeidsperiode, hetzij continue hetzij onderbroken, bepaald wordt door specifieke natuurlijke voorwaarden kan geen verkorting plaatsvinden door de hierboven vermelde middelen.

“De uitdrukking: snellere omzet, kan niet op graanoogst toegepast worden, daar slechts een jaarlijkse omzet mogelijk is. Wat betreft de veestapel willen we eenvoudig vragen: hoe kan men de omzet van twee- en driejarig schapen en vier- en vijfjarig ossen versnellen?” (W. Walter Good: Political, Agricultural, and Commercial Fallacies, Londen 1866, p. 325)

De noodzaak geld vroeger vrij te hebben (bv. om vaste kosten zoals belasting, grondrente etc. te betalen), lost het probleem op, doordat vee bv. verkocht en geslacht wordt, voordat het de economisch normale leeftijd bereikt heeft, wat de landbouw grote schade berokkent; dit veroorzaakt uiteindelijk ook een stijging van de vleesprijzen.

“De mensen, die vroeger hoofdzakelijk vee fokten en daarbij gebruik maakten van de weilanden in de Midland counties [graafschap in het binnenland] tijdens de zomer en van de stallen in het oostelijke graafschap tijdens de winter ... zijn door de schommelingen en verlagingen van de graanprijzen zo erg geruïneerd dat ze blij zijn te kunnen profiteren van de hoge prijzen van boter en kaas; de eerstgenoemde brengen ze wekelijks op de markt om lopende uitgaven te dekken; op de laatstgenoemde nemen ze voorschotten op basis van de winstmarge die de kaas opbrengt zodra hij klaar is voor transport en die op de markt natuurlijk zijn eigen prijs heeft. Op basis daarvan en aangezien de landbouw door de wetten van de politieke economie geregeerd wordt, worden de kalveren, die vroeger van de melkvee gebieden naar het zuiden kwamen om gefokt te worden, nu, vaak wanneer ze pas acht tot tien dagen oud zijn, massaal opgeofferd in de slachthuizen van Birmingham, Manchester, Liverpool en andere naburige grootsteden. Zou daarentegen het mout onbelast geweest zijn dan hadden niet alleen de pachters meer winst gemaakt en zo hun jong vee kunnen behouden tot het ouder en zwaarder was, maar het mout dat i.p.v. melk gebruikt wordt voor het fokken van kalveren had ook kunnen dienen bij mensen die geen koeien houden; en het huidig verontrustend gebrek aan jong vee had grotendeels vermeden kunnen worden. Geeft men nu raad aan keuterboeren die kalveren fokken, dan zeggen ze: we weten heel goed dat het fokken met melk voor jullie lonend zou zijn maar ten eerste moeten we dan geld uitgeven en dat kunnen we niet en ten tweede moeten we dan lang wachten totdat we ons geld terug krijgen terwijl we het in de melkhandel meteen terug krijgen.” (Ibid., pp. 11, 12)

Indien de verlenging van de omzet reeds dergelijke gevolgen heeft bij de kleine Engelse pachters dan valt makkelijk te begrijpen welke verstoringen ze bij de kleine boeren op het continent teweeg moeten brengen.

Overeenkomstig de duur van de arbeidsperiode, dus ook van de tijdsperiode die de afwerking van waren nodig heeft voordat ze in de circulatie kunnen worden gebracht, hoopt het waardedeel zich op dat het vast kapitaal laag voor laag aan het product afgeeft en vertraagt het terugvloeien van dit waardedeel. Maar deze vertraging veroorzaakt geen nieuwe investering in vast kapitaal. De machine blijft werkzaam in het productieproces of de vervanging van haar slijtage nu traag of snel in de geldvorm terugstroomt. Anders is het gesteld met het vlottend kapitaal. Niet enkel moet in verhouding tot de duur van de arbeidsperiode kapitaal op langere termijn vastgelegd worden, er moet ook steeds nieuw kapitaal in arbeidslonen, grond- en hulpstoffen voor langere tijd voorgeschoten worden. Een vertraagd terugvloeien heeft daardoor een verschillende uitwerking op beiden. Het terugvloeien kan trager of sneller zijn, maar het vast kapitaal blijft verder werken. Het vlottend kapitaal daarentegen kan niet langer functioneren bij een vertraagd terugvloeien indien het in de vorm van onverkocht of onafgewerkt, nog niet verkoopbaar product vastligt en geen bijkomend kapitaal voorhanden is om het in natura te vernieuwen.

“Terwijl de boer verhongert, gedijt zijn vee. Het had behoorlijk geregend en het grasvoer stond er weelderig bij. De Indische boer zal verhongeren naast een vette os. De voorschriften van het bijgeloof komen wreed over tegenover het individu, maar ze zijn een behoud voor de maatschappij; de instandhouding van het werkvee verzekert de voortgang van de akkerbouw en daarmee de bronnen van toekomstig levensonderhoud en rijkdom. Het kan hard en triest klinken maar het is zo: in India is een mens makkelijker te vervangen dan een os.” (Return, East India. Madras and Orissa Famine, Nr. 4, p. 44)

Vergelijk hiermee de passage uit de Manava-Dharma-Sastra, Cap. X, § 62:

“De opoffering van het leven zonder beloning ter ere van een priester of een koe ... kan de zaligheid van deze nederig geboren stammen verzekeren.”

Het is natuurlijk onmogelijk om een vijfjarig dier te leveren voordat er vijf jaar verstreken zijn. Wat echter binnen bepaalde grenzen mogelijk is, is de dieren in kortere tijd klaar te krijgen voor hun bestemming door middel van een andere behandelingswijze. Dit werd namelijk gedaan door Bakewell. Vroeger waren Engelse schapen, zoals de Franse nog in 1855, niet slachtrijp vóór het vierde of vijfde jaar. Volgens Bakewells systeem kan reeds een eenjarig schaap gemest worden en in ieder geval is het voor het einde van het tweede jaar volledig volgroeid. Door zorgvuldige selectie reduceerde Bakewell, pachter uit Dishley Grange, het beenderskelet van schapen tot het voor hun voortbestaan noodzakelijke minimum. Zijn schapen heetten de New Leicesters.

“De fokker kan nu drie schapen op de markt brengen in dezelfde tijd waarin hij vroeger één klaarkreeg en het is breder, ronder, groter ontwikkeld aan de delen die het meeste vlees leveren. Vrijwel haar gehele gewicht is puur vlees.” (Lavergne, The Rural Economy of Engeland etc, 1855, p. 20)

De methoden, die de arbeidsperiode verkorten, zijn in verschillende industrietakken slechts in zeer verschillende mate bruikbaar en compenseren de verschillen in de tijdsduur van de verschillende arbeidsperioden niet. Om bij ons voorbeeld te blijven, de arbeidsperiode die nodig is voor de vervaardiging van een locomotief kan in absolute zin verkort worden door het gebruik van een nieuwe werktuigmachine. Wordt echter door een verbeterd proces in de spinnerij het dagelijks of wekelijks geleverde afgewerkte product in ongelijke mate sneller vermeerderd, dan is de lengte van de arbeidsperiode in de machinefabricatie desalniettemin relatief toegenomen in vergelijking met de spinnerij.