Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Distributie- en productieverhoudingen

De nieuwe jaarlijks toegevoegde gecreëerde waarde – dus ook het deel van het jaarlijkse product waarin deze waarde vertegenwoordigd is en die ontrokken kan worden aan de totale opbrengst, die kan afgescheiden worden – valt uiteen in drie delen, die drie verschillende vormen van inkomsten aannemen en dat een deel van deze waarde weergeeft dat toebehoort aan de eigenaar van de arbeidskracht, de kapitaalbezitter en de grondbezitter. Dit zijn dus verhoudingen of vormen van distributie, want ze drukken de verhoudingen uit waarin de nieuw gecreëerde totale waarde wordt verdeeld tussen de eigenaren van de verschillende productiefactoren.

In de gebruikelijke zienswijze verschijnen deze verhoudingen van verdeling als natuurlijke verhoudingen, als verhoudingen die voortkomen uit de aard van heel de maatschappelijke productie, uit de wetten van de menselijke productie. Het is niet te ontkennen dat voorkapitalistische samenlevingen andere vormen van distributie laten zien, maar deze worden vervolgens geïnterpreteerd als onontwikkeld, onvolmaakt en vermomd, niet te herleiden tot hun zuiverste expressie en hoogste vorm, op een andere wijze gekleurd dan de natuurlijke distributieverhoudingen.

Het enige juiste in deze voorstelling is: wat de aard van de maatschappelijke productie ook is (bv. die van de inheemse Indiase gemeenschappen of het meer kunstmatig ontwikkelde communisme van de Peruvianen) er kan er altijd een onderscheid worden gemaakt tussen het deel van het werk waarvan het product onmiddellijk individueel wordt geconsumeerd door de producenten en hun verwanten, en – afgezien van het deel dat wordt verbruikt door de productieve consumptie – een ander deel van de arbeid, dat altijd meerarbeid is, waarvan het product steeds de algemene maatschappelijke behoeften dient, ongeacht hoe dit meerproduct wordt verdeeld en wie er fungeert als vertegenwoordiger van deze maatschappelijke behoeften. Het identiek zijn van de verschillende distributiewijzen komt dan ook neer op het feit dat ze identiek zijn als men abstraheert van hun onderscheidingen en specifieke vormen, en alleen vasthoudt aan de eenheid in hen, in tegenstelling tot hun verschil.

Een meer ontwikkeld, kritischer bewustzijn, erkent echter het historisch ontwikkelde karakter van de distributieverhoudingen,[151] Maar dit geldt des te meer voor het onveranderlijke karakter van de productieverhoudingen die voortkomen uit de menselijke natuur en daarom onafhankelijk zijn van alle historische ontwikkelingen.

De wetenschappelijke analyse van de kapitalistische productiewijze bewijst daarentegen dat het een speciale soort productiewijze is, specifiek historisch bepaald; dat zij net als elke andere bepaalde productiewijze, een gegeven stadium van maatschappelijke productiekrachten is met hun ontwikkelingsvormen als hun historische voorwaarde: een voorwaarde die zelf historisch resultaat en product is van een voorafgaand proces, waarvan de nieuwe productiewijze uitgaat als de gegeven basis; dat aan deze specifieke, historisch bepaalde productiewijze corresponderende productieverhoudingen – verhoudingen die de mensen aangaan in hun maatschappelijk leven, in de productie van hun maatschappelijk leven – een specifiek, historisch en tijdelijk karakter geeft; en ten slotte dat de distributieverhoudingen in wezen identiek zijn met deze productieverhoudingen, een keerzijde ervan zijn, zodat beide hetzelfde historisch tijdelijke karakter hebben.

Bij het observeren van de voorwaarden van de verdeling wordt ervan uitgegaan dat het jaarlijkse product is onderverdeeld in lonen, winst en grondrente. Maar zo uitgedrukt is het fout. Het product verdeelt zich enerzijds in kapitaal en anderzijds in revenuen. Een van deze revenuen, het arbeidsloon, neemt altijd zelf de vorm aan van een revenu, het inkomen van de arbeiders, nadat het eerder tegenover dezelfde arbeider in de vorm van kapitaal heeft gestaan. De confrontatie van de arbeidsvoorwaarden in de productie en het arbeidsproduct als kapitaal ten opzichte van de directe producenten, impliceert vanaf het begin een duidelijk maatschappelijk karakter van de objectieve arbeidsomstandigheden jegens de arbeiders en dus een bepaalde verhouding, waarin zij en de bezitters van de arbeidsvoorwaarden, elkaar in de productie ontmoeten.

Als het ene deel van het product niet in kapitaal verandert, zou het andere niet de vormen van loon, winst en rente aannemen.

Aan de andere kant, als de kapitalistische productiewijze deze specifieke maatschappelijke vorm van de productievoorwaarden vooronderstelt, reproduceert ze deze voortdurend. Ze produceert niet alleen de materiële producten, maar reproduceert voortdurend de productieverhoudingen waarin ze worden geproduceerd, dus ook de corresponderende distributieverhoudingen.

Men kan echter zeggen dat het kapitaal (en het grondbezit inbegrepen, als zijn tegenstelling) zelf al een verdeling veronderstelt: de onteigening van de arbeider van zijn arbeidsvoorwaarden, de concentratie van deze voorwaarden in handen van een minderheid van individuen, exclusieve eigendom van grond, kortom, alle verhoudingen ontwikkeld in het hoofdstuk over de oorspronkelijke accumulatie (boek 1, hoofdstuk 24). Maar deze verdeling verschilt nogal van wat wordt verstaan onder distributieverhoudingen, als ze, in tegenstelling tot de productieverhoudingen, een historisch karakter krijgen. Men bedoelt hier de verschillende aanspraken op het deel van het product dat naar de individuele consumptie gaat. Aan de andere kant zijn deze distributieverhoudingen de basis voor bepaalde maatschappelijke functies, die binnen deze productieverhoudingen aan bepaalde agenten worden toegewezen, in tegenstelling tot de directe producenten. Het geeft de productievoorwaarden en de vertegenwoordigers ervan, een specifieke maatschappelijke kwaliteit. Het bepaalt het volledige karakter en de beweging van de productie.

Twee karaktertrekken kenmerken vanaf het begin de kapitalistische productiewijze.
Ten eerste. Ze produceert haar producten als waren. Het produceren van waren onderscheidt haar niet van de andere productiewijzen; maar wel dat de waar het dominante en bepalende karakter is van haar productie. Het resultaat is dat de arbeider ook een verkoper van koopwaar is, een vrije arbeidskracht en de arbeid verschijnt als loonarbeid. Het is dus overbodig om, volgens de ontwikkeling tot nu toe, opnieuw te laten zien hoe de verhouding tussen kapitaal en loonarbeid het hele karakter van de productiewijze bepaalt. De voornaamste vertegenwoordigers van deze productiewijze, de kapitalist en de loonarbeider, zijn als zodanig maar incarnaties, personificaties van kapitaal en loonarbeid; bepaalde maatschappelijke karakters opgelegd aan de individuen door het maatschappelijke productieproces; producten van deze specifieke maatschappelijke productieverhoudingen.

Het karakter van het product, 1. als een waar, en 2. de waar als het product van het kapitaal, omvat al alle circulatieverhoudingen, d.w.z. een bepaald maatschappelijk proces dat de producten moeten doorlopen en waarin ze bepaalde maatschappelijke karakters aannemen; het omvat ook bepaalde verhoudingen van de productieagenten, waar het gebruik van hun producten en de omzetting ervan, hetzij in een levensmiddel of in een productiemiddel, wordt bepaald. Maar zelfs afgezien hiervan, volgt uit de twee bovengenoemde karakters van het product als een waar, of een waar kapitalistisch geproduceerd, de gehele waardebepaling en de regulering van de totale productie door de waarde. In deze zeer specifieke vorm van waarde geldt de arbeid enerzijds alleen als maatschappelijke arbeid; anderzijds wordt de verdeling van deze maatschappelijke arbeid en de wederzijdse aanvulling, de stofwisseling van de producten, de onderwerping aan en inpassing aan het maatschappelijk raderwerk, aan de toevallige, wederzijds opheffende activiteiten van de afzonderlijke kapitalistische producenten overgelaten. Omdat ze elkaar alleen als warenbezitter ontmoeten en iedereen probeert zijn waren zo duur mogelijk te verkopen (ogenschijnlijk ook in de regulering van de productie, maar zelf geleid door willekeur), zet de immanente wet zich slechts door, door middel van de concurrentie, de wederzijdse druk op elkaar, waardoor de verschillen elkaar opheffen. Slechts als een innerlijke wet, als een blinde natuurwet voor de individuele agenten, werkt de waardewet hier en handhaaft het maatschappelijke evenwicht van de productie temidden van toevallige fluctuaties.

Bovendien zit in de waar, en nog meer in de waar als een product van het kapitaal, de objectieve aard van de maatschappelijke doelen van de productie en de subjectieve aard van de materiële basis van de productie, die de hele kapitalistische productiewijze karakteriseert.

Het tweede dat de kapitalistische productiewijze onderscheidt, is de productie van meerwaarde als een direct doel en het bepalende motief van de productie. Kapitaal produceert hoofdzakelijk kapitaal en doet dat alleen als het meerwaarde produceert. Met de beschouwing van de relatieve meerwaarde en ook de transformatie van meerwaarde in winst, hebben we gezien hoe een productiewijze, eigen aan de kapitalistische periode, zich vestigt – een speciale vorm van ontwikkeling van de maatschappelijke arbeidsproductiviteit, maar als een zelfstandige kapitalistische kracht, en in een directe tegenstelling tot de ontwikkeling van de arbeiders. De productie van waarde en meerwaarde impliceert, zoals aangetoond in de verdere ontwikkeling, de gestage actieve tendens om de arbeidstijd die nodig is voor de productie van een waar te verminderen, d.w.z. om haar waarde te reduceren tot onder het telkens bestaande maatschappelijk gemiddelde. De drang om de kostprijs tot een minimum te herleiden, wordt de sterkste hefboom voor het vergroten van de maatschappelijke arbeidsproductiviteit, die hier echter alleen verschijnt als een constante toename van de productiekracht van het kapitaal.

De autoriteit die de kapitalist aanneemt als de personificatie van het kapitaal in het onmiddellijke productieproces, de maatschappelijke functie die hij als leider en baas van de productie inneemt, verschilt wezenlijk van het gezag op basis van de productie met slaven, lijfeigenen, enz.

Terwijl op basis van de kapitalistische productie een massa directe producenten geconfronteerd wordt met het maatschappelijk karakter van hun productie in de vorm van een strikt regulerende autoriteit en een hiërarchisch georganiseerd maatschappelijk mechanisme van het arbeidsproces – deze uitoefening van gezag doen zij als personificatie van de arbeidsvoorwaarden en niet, zoals in de vorige productiesystemen, omdat zij politieke of theocratische heersers zijn – heerst onder de dragers van deze autoriteit, de kapitalisten, die elkaar alleen als warenbezitters ontmoeten, de meest complete anarchie, waarbinnen de maatschappelijke samenhang alleen triomfeert over de individuele willekeur, omdat het een krachtige natuurlijke wet is.

Alleen omdat de arbeid in de vorm van loonarbeid en de productiemiddelen in de vorm van kapitaal vereist zijn – dus alleen vanwege deze specifieke maatschappelijke vorm van deze twee essentiële productiefactoren – is een deel van de waarde (producten) er als meerwaarde, en deze meerwaarde als winst (rente), als gewin van de kapitalisten, als bijkomende beschikbare rijkdom die hen toebehoort. Maar alleen omdat het zichzelf als zijn winst presenteert, vormen de extra productiemiddelen, bedoeld voor de uitbreiding van de reproductie en deel uitmakend van de winst, een nieuw extra kapitaal, en is de uitbreiding van het reproductieproces een kapitalistisch accumulatieproces.

Hoewel de arbeidsvorm als loonarbeid bepalend is voor de vorm van het hele proces en voor de specifieke productiewijze zelf, bepaalt de loonarbeid niet de waarde. In de waardebepaling gaat het om de maatschappelijke arbeidstijd, de hoeveelheid arbeid waarover de maatschappij kan beschikken en waarvan de relatieve absorptie door de verschillende producten tot op zekere hoogte hun respectievelijk maatschappelijk gewicht bepaalt. De precieze vorm waarin die maatschappelijke arbeidstijd zich doorzet in de waarde van de waren, hangt samen met de arbeidsvorm als loonarbeid en de overeenkomstige vorm van de productiemiddelen als kapitaal, in dit opzicht, dat de warenproductie de basis is van de algemene vorm van productie.

Bekijken we nu verder de zogenaamde distributieverhoudingen zelf. Het arbeidsloon veronderstelt de loonarbeid, de winst het kapitaal. Deze gegeven distributievormen veronderstellen dus bepaalde maatschappelijke kenmerken van productievoorwaarden en bepaalde maatschappelijke verhoudingen tussen de productieagenten. De gegeven distributieverhouding is daarom slechts de uitdrukking van de historisch bepaalde productieverhouding.

Nemen we nu de winst. Deze vorm van meerwaarde is vereist voor het vormen van nieuwe productiemiddelen in de kapitalistische productie; dus een verhouding die de reproductie domineert, hoewel het voor de individuele kapitalist lijkt dat hij daadwerkelijk alle winst als opbrengst kan consumeren. Echter, in dit verband wordt hij geconfronteerd met obstakels, zoals verzekeringen en reservefondsen, de wet van de mededinging, die in feite aantonen dat de winst niet enkel een onderdeel is van de verdeling van het product, bestemd voor individuele consumptie. Het hele kapitalistische productieproces is verder gereguleerd door de prijzen van de producten. Maar de regulerende prijzen van de productie worden zelf opnieuw gereguleerd door het egaliseren van de winstvoet en de overeenkomstige verdeling van kapitaal tussen de verschillende maatschappelijke productiesectoren. Winst is hier dus de belangrijkste factor, niet de distributie van producten, maar hun productie zelf, als deel van de verdeling van kapitaal en arbeid in de verschillende productiesectoren. De splitsing van de winst in ondernemerswinst en intrest verschijnt als een deling van het zelfde inkomen. Maar het heeft allereerst zijn oorsprong uit de ontwikkeling van het kapitaal dat zichzelf gebruikt en meerwaarde voortbrengt als waarde, deze definitieve maatschappelijke vorm van het dominante productieproces. Het ontwikkelt uit zichzelf het krediet en de kredietinstellingen en daarmee de vorm van de productie. Met de intrest enz., gaan de zogenaamde distributievormen als bepalende productiemomenten in de prijs.

Van de grondrente zou men kunnen zeggen dat het slechts een vorm van distributie is, omdat de grondeigendom als zodanig weinig of geen normale functie heeft in het productieproces zelf. Maar het feit dat 1. de rente beperkt is tot het overschot op de gemiddelde winst, 2. dat de grondeigenaar als bestuurder en baas van het productieproces en van het gehele maatschappelijke levensproces herleid wordt tot louter een verpachter van grond, een woekeraar in grond en puur een inner van rente, is een specifiek historisch resultaat van de kapitalistische productiewijze. Dat de aarde de vorm van grondeigendom heeft gekregen, is zelf een historische voorwaarde. Dat de grondeigendom de vorm krijgt die het mogelijk maakt de landbouw kapitalistisch te bedrijven, is een product van het specifieke karakter van deze productiewijze. Het inkomen van grondbezitters in andere maatschappijvormen kan men ook rente noemen. Maar die is wezenlijk anders dan de rente, zoals ze verschijnt in deze productiewijze.

De zogenaamde distributieverhoudingen komen aldus overeen en komen voort uit historisch bepaalde, specifiek maatschappelijke vormen van het productieproces en de verhoudingen die mensen onderling aangaan in het proces van hun menselijke reproductie. Het historische karakter van deze distributieverhoudingen is het historische karakter van de productieverhoudingen, waarvan ze slechts een aspect uitdrukken. De kapitalistische verdeling verschilt van de distributievormen die voortkomen uit andere productiewijzen, en elke vorm van verdeling verdwijnt met de specifieke productievorm waaruit zij voortkomt en ermee correspondeert.

De opvatting die alleen de distributieverhoudingen als historisch beschouwt, maar niet de productieverhoudingen, is de opvatting van een beginnende kritiek, maar nog schuchter, op de burgerlijke economie. Aan de andere kant is het gebaseerd op een verwisseling van, en identificatie, van het maatschappelijke productieproces met het eenvoudige arbeidsproces, dat een abnormaal geïsoleerde mens zou moeten uitvoeren zonder enige maatschappelijke hulp. Voor zover het arbeidsproces slechts een proces tussen mens en natuur is, blijven zijn eenvoudige elementen hetzelfde voor alle vormen van maatschappelijke ontwikkeling. Maar elke specifieke historische vorm van dit proces blijft zijn materiële grondslagen en maatschappelijke vormen ontwikkelen. Maar op een bepaald niveau gekomen, verdwijnt die specifieke historische vorm en maakt plaats voor een hogere vorm. Het moment dat een dergelijke crisis is aangebroken, is duidelijk zodra het protest en de tegenstelling tussen de distributieverhoudingen, en om die reden ook de definitieve historische vorm van de productieverhoudingen enerzijds en de productiekrachten, het vermogen om te produceren en de ontwikkeling van hun factoren, anderzijds, aan breedte en diepte wint. Dan is er een conflict tussen de materiële ontwikkeling van de productie en haar maatschappelijke vorm.[152]

_______________
[151] J. Stuart Mill, Some Unsettled Questions of Pol. Econ., London 1844.
[152] Zie het schrift over Competition and Co-operation (1832?).