Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
De eigenaars van louter arbeidskracht, de eigenaars van kapitaal en de grondeigenaren, waarvan de respectievelijke inkomstenbronnen de lonen, winsten en grondrente zijn, bijgevolg loonarbeiders, kapitalisten en grondbezitters, vormen de drie grote klassen van de moderne maatschappij gebaseerd op de kapitalistische productiewijze.
In Engeland is ongetwijfeld de moderne maatschappij, in haar economische structuur, het hoogst ontwikkeld wat de klassen betreft. Niettemin komt deze klassenstructuur niet zuiver tot uiting. Midden- en overgangsfasen verdoezelen ook hier (zij het onvergelijkbaar minder op het platteland dan in de steden) overal de afbakeningen. Maar dit is voor onze beschouwing onbelangrijk. We hebben gezien dat de aanhoudende tendens en de ontwikkelingswet van de kapitalistische productiewijze is, de productiemiddelen meer en meer van de arbeid te scheiden en de gefragmenteerde productiemiddelen meer en meer in grote groepen te concentreren, dus arbeid in loonarbeid en de productiemiddelen in kapitaal te veranderen. En deze tendens komt overeen met de zelfstandige scheiding van het grondbezit van kapitaal en arbeid[153] of de verandering van al het grondbezit in de vorm van een grondeigendom die overeenkomt met de kapitalistische productiewijze.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is: wat vormt een klasse? En het antwoord is het resultaat van een andere vraag: wat maakt loonarbeiders, kapitalisten, grondbezitters, tot vormelement van de drie grote maatschappelijke klassen?
Op het eerste gezicht het identiek zijn van de revenuen en de bron van het revenu. Het zijn drie grote maatschappelijke groepen, waarvan de componenten, de individuen die ze vormen, respectievelijk van arbeidsloon, winst en grondrente, van het gebruik van hun arbeidskracht, hun kapitaal en hun grondbezit leven.
Maar vanuit dit gezichtspunt zouden bv. artsen en ambtenaren ook twee klassen zijn, want ze behoren tot twee verschillende maatschappelijke groepen, waarvan de inkomsten van beide uit dezelfde bron komen. Hetzelfde zou gelden voor de oneindige versnippering van belangen en posities, waarbij de verdeling van de maatschappelijke arbeid zowel de arbeiders als de kapitalisten en grondeigenaren – bij het laatste bv. wijnboeren, landbouwers, bosbouwers, mijneigenaars, visserij – scheidt.
{Hier stopt het manuscript.}
_______________
[153] F. List merkt correct op: de dominatie van een zelfvoorzienende economie op grote boerenerven bewijst alleen gebrek aan civilisatie, aan communicatiemiddelen, plaatselijke handel en aan rijke steden. Men vindt ze daarom overal in Rusland, Polen, Hongarije, Mecklenburg. Vroeger was dit ook zo in Engeland; maar met de opkomst van handel en ambacht trad een tenietgaan in van het middenbedrijf en in de plaats daarvan de verpachting. (Die Ackerverfassung, die Zwergwirtschaft und die Auswanderung, 1842, p. 10.)