Geschreven: oktober 1972
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, oktober-november-december 1972, nr. 1, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Documenten van de Linkse Oppositie • Een historisch document • Tsjecho-Slowakije: de sociale, economische en politieke achtergrond van de crisis |
Juist een maand voor de 4e verjaardag van de invasie in Tsjecho-Slowakije bracht het Husak-regime een aantal politieke processen ten tonele. Dit geeft, tot nu toe, de hoogste vorm van de repressie weer.
In Praag en Brno waren er 9 wettelijke processen tegen 46 gedaagden. De meest vooraanstaande gedaagden waren Milan Hubl, vroeger lid van het Centraal Comité van de Communistische Partij en leider van een kaderschool van de partij; Jaroslav Sabata, vroeger Centraal Comitélid; Jiri Litera, vroeger secretaris van het Praagse Communistische Partijcomité; de journalisten en wetenschapsmensen Kyncl, Bartosek, Tesar, Battek en Hajdanek; en de vroegere studentenleider Jiri Muller. De veroordelingen liepen op tot 6,5 jaar gevangenisstraf. Juist 9 maanden na de verkiezingen van november 1971, werden deze mensen geofferd op het altaar van de feestelijkheden ter gelegenheid van de 4e verjaardag van de invasie.
De beklaagden werden beschuldigd van activiteiten tegen de Staat en tegen het socialisme volgens deel 98 van het Tsjecho-Slowaaks strafrechtboek. Hun vergrijpen tegen het wetboek hielden in, onder andere, de intentie om uit te wijken naar het Westen, het verspreiden van pamfletten en het boycotten van de verkiezingen. Al de zogenaamde misdaden werden begaan na 1969 en werden dus behandeld als criminele en niet als politieke vervolgingen.
Dit spel van valse beschuldigingen is voortgegaan sinds 1969, toen de eerste arrestaties gebeurden. Vele mensen werden gevangen genomen. Onder hen zijn V. Skutina, vroeger radio-omroeper, die werd veroordeeld tot 4,5 jaar gevangenisstraf; Generaal Prchlik, hoofd van de politieke administratiedienst van het leger, die 22 maanden kreeg; Petr Uhl die werd veroordeeld tot 4 jaar als de zogenaamde stichter van de “Revolutionaire Socialistische Partij” (15 andere zogenaamde leden werden samen met hem veroordeeld;[1] de journalist J. Lederer, die werd veroordeeld tot 2 jaar gevangenis wegens collaboratie met Poolse emigranten.
Deze eerste processen en de huidige storm van vervolgingen schijnen op elkaar te lijken in het type van de gebruikte beschuldigingen en in de manier waarop de onderzoekingen worden verricht. Juist zoals de leden van de “Revolutionaire Socialistische Partij” hun bekentenissen aflegden onder druk en afpersing van de politieke politie en door provocaties aangemoedigd binnen de organisatie; juist zoals zij de oorsprong van de beschuldigingen van “antisocialistische activiteit” konden terugvoeren tot directe provocaties georganiseerd door spionnen van de politie, herkenden de beklaagden van de nieuwe processen de vervolgingen tegen hen als politieke repressie. Milan Hubl beschreef de beschuldigingen als gemaakt van dezelfde stof.
Tegenover dit stelt het officiële communistische partijblad “Rude Pravo” dat de punten van aanklacht “onweerlegbaar” bewezen zijn, gezien het antisocialistisch gedrag van de beschuldigden in de gerechtszaal. Refereert dit misschien naar de beklaagden die weigerden mee te werken aan deze vooraf opgezette processen door te bekennen? Of verwijst het naar Jan Tesar, die de gerechtszaal binnenstapte met geheven vuist de Internationale zingend?
Voor Rude Pravo werd het bewijs van de schuld van de beklaagden geleverd doordat de veroordelingen werden uitgesproken door het socialistisch rechtssysteem, dat uitgeoefend wordt door “onafhankelijke” rechters. Maar welk soort socialistische wettelijkheid is het wanneer het gerecht niet toelaat dat de processen in het openbaar gehouden worden, dat de beschuldigden vrij hun verdedigers kiezen, dat de beschuldigden tegenbewijzen stellen tegen de aantijgingen? Waar is de socialistische wettelijkheid wanneer het gerecht het weigeren van het afleggen van valse getuigenissen of het terugtrekken van valse bekentenissen beschouwt als redenen voor grotere gevangenisstraffen?
In een land waar elke politieke non-conformist het gevaar loopt zijn job te verliezen en niet in staat is een andere te vinden, is het niet moeilijk om beschuldigingen te vinden tegen elke beklaagde. En de “onafhankelijke” rechters zijn ook onderhevig aan repressie. Na de verklaring van de minister van justitie Jan Nemec in juli 1970 werden 145 Tsjecho-Slowaakse rechters – d.w.z. 13 % van alle rechters – ontslagen in een consolideringsproces. Sindsdien zijn er nog meer ontslagen geweest, 34 rechters gedurende juli 1972. Onder het nieuwe regime zijn de rechters verplicht hun bijdrage te leveren in de “normalisering”.
Wettelijkheid in Tsjecho-Slowakije schijnt enkel wettelijkheid, zelfs indien het nog niet gekomen is tot het Slansky-type van showprocessen. Het rechtsapparaat werkt onder politieke discipline, zorgvuldig leiders van volgelingen scheidend, “oude” opposanten van “nieuw bekeerde aanhangers”. Men wil de nieuwste wijd verspreide oppositie verhinderen te ageren en de onwettelijke strijd op te nemen. Maar zullen de processen nog lang binnen deze grenzen blijven?
Eén les hebben wij duidelijk geleerd sinds 1956, alles zal gedaan worden om het heropleven van de weerstand te verhinderen – door processen van vroegere partijleiders door te drukken, om aldus de actieve kern van de weerstand te isoleren van de algemeen passieve bevolking. In Hongarije duurde dit proces 2 jaar. Dan volgden de executies.
Gedurende die twee jaar werd Nagy gevrijwaard van vervolging. Op 26 november 1956 verklaarde Kadar: “Wij beloofden dat we geen criminele vervolgingen zouden starten tegen hem, zelfs indien hij zich zelf schuldig verklaarde. Wij hebben woord gehouden.” Slechts in 1958 begon het regime met de terechtstellingen.
Wanneer Husak vandaag zegt dat er geen politieke processen in Tsjecho-Slowakije zullen zijn, kan dit uitgelegd worden als een herhaling van wat gebeurde in 1958. De Tsjecho-Slowaakse bureaucratie buigt zich voor de Sovjetbureaucratie. De toegepaste vorm van repressie schijnt overeen te stemmen met de belangen van de Russische bureaucraten. In 1968 was Tsjecho-Slowakije een model geworden van herstructurering. In 1969 moest het een voorbeeld van consolidering worden, omdat mogelijke weerstand bestaat in andere landen ook. De ervaringen van de Tsjecho-Slowaakse strijd kunnen gebruikt worden door alle arbeidersstaten. Op de 4e verjaardag van de invasie werden al diegenen die gearresteerd waren tijdens het eerste jaar van de repressie opnieuw ondervraagd, maar onmiddellijk daarna weer vrijgelaten.
De bureaucratie ondervroeg hen om te zien hoe hun opvattingen waren veranderd in de voorbije 3 jaren, om het succes van de “normalisering” te testen, om nieuwe kiemen van weerstand te ontdekken en te isoleren.
De repressie in Tsjecho-Slowakije heeft dit wegvegend karakter gekregen om systematisch het begin van elke vorm van organisatie te vernietigen. De opvatting van het lokaliseren van de mogelijke weerstand beantwoordt aan Husaks opvatting over gelokaliseerde beperkte repressie. Maar vermits de bureaucratie in de onmogelijkheid is om beperkte processen op te zetten, zal zij de volledige onderwerping van het volk bewerkstelligen. Dit kan men duidelijk merken bij het volledig aanvaarden van de “broederhulp” van 1968. Een recent commentaar op de invasie zei “Op deze dag herinneren wij ons de crisis die de partij, de maatschappij en de staat en al zijn organen moest onder ogen zien 4 jaar geleden. Wij appreciëren de internationale hulp van de Sovjet-Unie en zijn bondgenoten in augustus 1968 tegen de contrarevolutionairen. Deze zaak laat nog veel stof tot nadenken.”
Bestaat er werkelijk een gevaar dat in de komende periode de beperkte repressie zich zal uitbreiden in monsterlijke processen? Tot nu toe heeft de bureaucratie hiertoe niet haar toevlucht genomen. Nochtans heeft men geen enkel van de beschuldigingen tegen Dubcek laten vallen. Zij houden in: hoogverraad, verraad tegen de natie, het aanmoedigen van vreemde macht, antisocialistische daden enz. Op bijna al deze misdaden staat de doodstraf. Nochtans werden tot nu toe geen vervolgingen tegen Dubcek ingesteld, alhoewel onderzoekingen naar alle gedragingen in zijn omgeving bezig zijn.
In de plaats daarvan geeft de partij zichzelf, ondanks de ernst van de beschuldigingen tegen Dubcek, een imago van liberalisme, waarin de bedreiging voor bredere vervolgingen vervat blijft. Zolang die bedreiging aan zijn doel beantwoordt: kalmte, orde, productiviteit, en meer privileges voor de bureaucratie garanderen – kan men showprocessen zoals in de jaren 30 en 50 verwaarlozen. Indien de bureaucratische experts, door aan de macht te blijven, de kleinste vonk van massaopstand systematisch kunnen uitschakelen, zullen zij vermijden om martelaren te maken. Dit zou namelijk de vlammen van de weerstand doen oplaaien.
“Normalisering” heeft een nadeel in streken waar het regime verkiest vooruit te gaan met honig in plaats van azijn. Het kan namelijk de passieve weerstand van de arbeiders en bedienden niet overwinnen. Ondanks de stijging van verbruiksgoederen in de periode 1968-1969, is de stijging van de industriële productie in deze periode (7,3 %) het resultaat van repressie op fabrieksniveau. Hogere productie quota, strengere regelingen en normen van het werk, vormen de basis voor de gestegen omzet. Nog maar pas kondigde de Rude Pravo een nieuwe campagne aan tegen afwezigheden in de fabriek (zogenaamd te wijten aan ziekte) en klaagde krachtig dat er arbeiders waren die hun collega’s beletten zich aan te bieden voor onbezette plaatsen: of dat er arbeiders waren die de anderen beletten suggesties voor hernieuwingen en verbeteringen in de fabriek te doen: of die onvriendelijk waren tegenover diegenen die wilden meewerken. De basiscrisis van de staten die zichzelf socialistisch noemen – de wijdverspreide politieke en morele onverschilligheid tegenover de verdere ontwikkeling van het systeem kan niet opgelost worden door repressie.
Hoe kunnen de Tsjecho-Slowaakse politieke processen bestreden worden? Tegelijk met de stijging van het aantal opgezette processen groeit ook de golf van internationaal protest ertegen. Maar nog belangrijker is dat de communistische partijen gedwongen werden om te handelen. Ofwel stemden zij in met het protest, ofwel probeerden zij de repressie in de doofpot te stoppen. De Franse Communistische Partij en de CGT (algemene arbeidersbond – communistische vakvereniging) protesteerden tegen de wending naar politiemethodes in plaats van politieke overreding; de Britse, Australische, Italiaanse en Spaanse KP distantieerden zich niet enkel van de methodes van de processen, maar stelden zich op achter de beklaagden en verklaarden dat socialisme zich ten alle tijden moet superieur tonen ten overstaande van om net even welke vorm van kapitalistische democratie. In zover dat deze discussie openbaar kan gemaakt of geleid worden, is er hoop dat meer uitgebreide processen kunnen worden vermeden. Na de wereldwijde golf van protest heeft men beschuldigingen tegen 10 beklaagden terug ingetrokken. Ondanks 21 augustus, werden geen verdere vervolgingen gemeld. Voor ons betekent elk proces dat niet plaatsgrijpt een overwinning. Maar we zouden onze inspanningen moeten richten op de verdicten die reeds werden uitgesproken.
Elke keer dat een gevangene wordt vrijgelaten voor zijn termijn uit is, betekent een succes. We moeten ons werk hierop concentreren en de communistische partijen dwingen voordurend stelling te nemen tegenover deze campagne.
_______________
[1] S. Plogstedt zelf was een van diegenen die in januari 1970 gearresteerd werden en beschuldigd werden van “trotskistische” en “antisocialistische” activiteiten in verband met de “Revolutionaire Socialistische Partij”. Zij werd veroordeeld tot 2,5 jaar gevangenis. Na 7 maanden van haar straf uitgezeten te hebben werd ze vrijgelaten op basis van een wet die zorgt voor een vroege vrijlating van vreemdelingen (Plogstedt is West-Duitse en studeerde aan de Charles universiteit van Praag) Zij werd gedeporteerd van Tsjecho-Slowakije naar Oost-Duitsland in mei 1971 en werd dan naar de West-Berlijnse grens gebracht.