Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 4 — De dialectiek


De wetten van de dialectiek — Eerste wet: de dialectische verandering

1 Wat verstaat men onder dialectische verandering?

De eerste wet van de dialectiek begint met de vaststelling dat “niets blijft waar, noch wat het was”. Wie dialectiek zegt, zegt beweging, verandering. De dingen vanuit dialectisch standpunt beschouwen en bestuderen, betekent ze in hun beweging en verandering bestuderen.

Nemen wij een appel. Wij kunnen deze appel op twee manieren bestuderen: vanuit metafysisch en vanuit dialectisch standpunt. In het eerste geval geven wij een beschrijving van de vrucht, van haar vorm en kleur. Wij sommen haar eigenschappen op, bespreken haar smaak enz. Vervolgens vergelijken wij de appel bijvoorbeeld met de peer, stellen hun overeenkomsten en verschillen vast, om dan tot de slotsom te komen dat de appel een appel is en de peer een peer. Zo werden vroeger de dingen onderzocht, vele boeken getuigen hiervan.

Wanneer wij de appel volgens de dialectische zienswijze willen bestuderen, dan stellen wij ons op het standpunt van de beweging. Niet de beweging van de appel, die rolt en zich verplaatst, maar de beweging van zijn ontwikkeling. Wij zien dan dat de appel niet altijd geweest is wat hij nu is. Voordien was hij groen. Voordat hij bloesem was, een knop. Zo gaan wij terug tot in de lente. De appel is dus niet altijd een appel geweest, hij heeft een voorgeschiedenis. Evenmin zal hij blijven wat hij op dit ogenblik is. De afgevallen appel verrot, vergaat, de pitten komen vrij en als alles normaal verloopt, groeit daaruit een nieuwe loot en tenslotte een boom. De appel was dus niet altijd wat hij is en zal dit ook niet blijven.

Dit is nu wat men noemt de dingen onderzoeken vanuit het standpunt van de beweging. Het is een methode van onderzoek, die zich zowel op het verleden als op de toekomst richt. Bij deze methode wordt de appel in zijn huidige gedaante nog slechts gezien als een overgangstoestand tussen wat was, het verleden en wat worden zal, de toekomst.

Ter verduidelijking willen wij nog twee voorbeelden bespreken. De aarde en de maatschappij.

Vanuit het metafysische gezichtspunt zullen wij van de aarde een uitvoerige beschrijving geven. Wij stellen vast dat het aardoppervlak uit zeeën, landen en bergen bestaat; wij onderzoeken de samenstelling van de aardkorst. Vervolgens kunnen wij de aarde met de andere planeten vergelijken of met de maan, om dan tot de conclusie te komen: de aarde is en blijft de aarde.

Wanneer wij echter de geschiedenis van de aarde bestuderen vanuit het gezichtspunt van de dialectiek, dan bemerken wij dat zij niet altijd zo was als nu. Dat zij veranderingen ondergaat en dat zij in de toekomst zal blijven veranderen. Wij moeten de huidige toestand van de aarde dus slechts beschouwen als een overgang tussen de vroegere en de toekomstige veranderingen. Een overgang waarin de veranderingen zich onmerkbaar voltrekken, hoewel zij op een veel grotere schaal plaats vinden dan in het rijpingsproces van de appel.

Laten wij nu het voorbeeld van de maatschappij bekijken, dat voor de marxist van bijzonder belang is.

Wij passen nogmaals de twee denkmethodes toe. Volgens de metafysische zienswijze zal men zeggen dat er altijd rijken en armen zijn geweest. Men stelt vast dat er grote banken en reusachtige fabrieken bestaan. Men geeft een uitgebreide beschrijving van de kapitalistische maatschappij, die dan vergeleken wordt met de vroegere maatschappelijke stelsels (feodale en slavenmaatschappij). De overeenkomsten en verschillen worden opgespoord. En tenslotte krijgt men dan te horen: de kapitalistische maatschappij is en blijft wat zij is.

De dialectiek leert ons dat de kapitalistische maatschappij niet altijd geweest is wat zij nu is. Uit het feit, dat in het verleden verschillende maatschappijvormen elkaar hebben opgevolgd, leiden wij onmiddellijk af dat het kapitalisme, evenmin als alle vroegere stelsels, blijvend is, noch op een onwankelbare grondslag berust. Maar dat het voor ons echter slechts een tijdelijke werkelijkheid is, een overgangsvorm tussen verleden en toekomst.

Deze enkele voorbeelden laten ons zien dat de dialectische zienswijze ieder verschijnsel als iets tijdelijk beschouwt, als een schakel in de ontwikkeling tussen het verleden en de toekomst, als iets dat wordt en vergaat.

2 Voor de dialectiek is niets definitief, absoluut, of heilig

“Er bestaat voor de dialectiek niets definitiefs, absoluut, heiligs; van alles en bij alles legt zij de vergankelijkheid bloot en er bestaat voor haar niets dan het ononderbroken proces van worden en vergaan...”[38]

Deze uitspraak van Engels onderstreept wat wij zojuist uiteengezet hebben en wat wij nu nog nader willen bezien.

“Voor de dialectiek bestaat er niets definitiefs.” Dit betekent dat volgens de dialectiek elk verschijnsel een voorgeschiedenis en een ontwikkeling in de toekomst heeft, dat het dus niet eens en vooral bestaat en zijn huidige gedaante niet blijvend is (zie de voorbeelden van de appel, de aarde en de maatschappij).

Voor de dialectiek bestaat er geen enkele macht in de wereld, noch daarbuiten, die de dingen in een definitieve vorm kan vastleggen. Niets is dus absoluut (absoluut betekent onvoorwaardelijk, allesomvattend, eeuwig, volmaakt.)

“Niets is heilig”, dat wil niet zeggen dat de dialectiek alles veracht. Nee! Heilig is iets dat als onveranderlijk beschouwd moet worden, dat niet beroerd, noch bediscussieerd mag worden, maar alleen geëerbiedigd. De kapitalistische maatschappij zou zo iets “heiligs” zijn. Maar de dialectiek verklaart dat niets aan de beweging, de verandering, aan de omvorming van de geschiedenis ontkomt.

Voor de dialectiek is alles “vergankelijk”, tot ondergaan gedoemd. Wat jong is wordt oud. Wat vandaag leeft, zal morgen sterven en er bestaat dus niets anders dan “het ononderbroken proces van worden en vergaan”.

Dialectisch gezien is dus niets eeuwig, behalve dan de beweging. Geen enkel afzonderlijk ding kan eeuwig zijn, alleen het proces van worden en vergaan gaat eeuwig voort.

Maar wat is dit wordingsproces, waarover Engels in zijn definitie spreekt?

Wij hebben gezien dat de appel een geschiedenis heeft. Laten wij nu als voorbeeld een potlood nemen, dat eveneens een geschiedenis heeft.

Dit potlood, dat nu versleten is, is eens nieuw geweest. Het hout waarvan het vervaardigd is, is afkomstig van een plank en de plank van een boom. Wij erkennen dus dat de appel en het potlood beide een geschiedenis hebben, dat zij niet altijd zijn geweest wat zij nu zijn. Niettemin bestaat er een verschil tussen deze twee ontwikkelingsgeschiedenissen.

De groene appel is rijp geworden. Kon de appel, onder normale omstandigheden, dus wanneer geen ingrepen van buitenaf plaatsvinden, anders dan van groen, rijp worden? Nee, hij moest rijp worden, evenals hij op de grond vallen, verrotten en vergaan moest en zijn pitten vrijmaken.

Terwijl de boom waaruit het potlood vervaardigd werd, geen plank en de plank geen potlood hoefde te worden. Het potlood had ook ongebruikt en ongeslepen kunnen blijven.

Wij zien dus een verschil tussen deze twee ontwikkelingen. Bij de appel is er sprake van een noodzakelijke, onvermijdelijke ontwikkeling (indien deze niet door invloeden van buiten — wind, insecten, larven, enz. — wordt tegengehouden).

Bij het potlood echter is er geen sprake van een noodzakelijke ontwikkeling, het ene stadium hoefde niet op het andere te volgen. Dat het potlood al die ontwikkelingstrappen doormaakt, is alleen te danken aan het ingrijpen van buitenaf, van de mens.

In de geschiedenis van de appel vloeien de verschillende ontwikkelingstrappen uit elkaar voort. Dit is het wordingsproces waarover Engels spreekt, een natuurlijk proces dus.

3 Het proces

(Afgeleid van het Latijnse werkwoord procedere, dat vooruitgaan betekent).

Waarom wordt de groene appel rijp? Door een aaneenschakeling van innerlijke factoren die tot de rijpwording drijven. Omdat hij al een appel was ook voordat hij rijp was, kon hij niet anders dan rijp worden.

Bij de ontwikkeling van bloem tot vrucht en van groene tot rijpe appel, zien wij dat deze aaneenschakeling van veranderingen die tot de rijping leiden, door innerlijke krachten veroorzaakt wordt. Dit noemt men het autodynamisme, wat betekent: drijfkracht die uit het wezen zelf voortkomt.

Om van een plank een potlood te maken, was het ingrijpen van de mens nodig, uit zichzelf zou de plank immers nooit in een potlood kunnen veranderen. Hier is dus geen sprake van innerlijke drijfkrachten, van autodynamisme, noch van een wordingsproces.

Wij zien dus dat de dialectische beweging het wordingsproces, het autodynamisme inhoudt. Want iedere beweging of verandering is nog geen dialectische beweging. Nemen wij als voorbeeld een vlo: vanuit dialectisch gezichtspunt zeggen wij dat de vlo niet was, noch blijven zal wat hij is. Als wij hem dooddrukken, dan betekent dit zeker een verandering, maar is dit dan ook een dialectische verandering? Nee, zonder ons toedoen was hij niet dood gegaan. Dit is dus geen dialectische maar een mechanische verandering.

Wij moeten dus wel degelijk uitkijken wanneer wij het begrip dialectische beweging willen hanteren. Wij zijn bijvoorbeeld van mening dat, zo de aarde blijft bestaan, de kapitalistische maatschappij zal plaatsmaken voor de socialistische en vervolgens voor de communistische maatschappij. Dit zal een dialectische verandering zijn. Maar als de aarde zou vergaan, dan zou de kapitalistische maatschappij eveneens verdwijnen, maar niet door een dialectische, doch door een mechanische verandering.

Op een ander vlak spreken wij bijvoorbeeld over een mechanische discipline, wanneer deze onnatuurlijk is, en van een innerlijke discipline, wanneer deze vrijwillig aanvaard wordt, d.w.z. wanneer deze voortkomt uit het eigen natuurlijke milieu.

Een mechanische discipline wordt van buitenaf opgelegd door leiders, die niet verbonden zijn met degenen die zij aanvoeren. (Wij beseffen zo terdege dat een niet-mechanische, een vrijwillige discipline, niet voor iedere organisatie is weggelegd.)

Wij moeten dus vermijden de dialectiek op mechanische wijze toe te passen. Onze neiging daartoe spruit weer voort uit onze metafysische denkgewoonte. Wij moeten niet als papegaaien herhalen dat de dingen veranderen. Wanneer een dialecticus dit verklaart, dan moet hij in de feiten nagaan hoe de dingen vroeger waren. Immers te verklaren dat de dingen veranderd zijn, kan nooit het einde van een redenering zijn, maar moet juist het begin van een nauwkeurig onderzoek naar de vroegere toestand betekenen.

Marx, Engels en Lenin hebben lang en nauwkeurig onderzocht hoe de kapitalistische maatschappij was voor hun tijd. Zij hebben de kleinste details onder de loep genomen om die dialectische veranderingen te kunnen vastleggen. Om de ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij te beschrijven en aan kritiek te onderwerpen, om het imperialisme te analyseren, heeft Lenin zeer nauwkeurige studies gemaakt en vele statistieken geraadpleegd.

Het begrip van de innerlijke drijfkracht in de beweging, van het autodynamisme dus, moeten wij niet als een mooi klinkende frase hanteren, maar het steeds met kennis van zaken gebruiken en alleen tegenover mensen, die het volkomen begrijpen kunnen.

Nadat wij onderzocht hebben welke dialectische veranderingen een verschijnsel heeft ondergaan, moeten wij ook nog nagaan waarom dit een innerlijk noodwendige, autodynamische ontwikkeling is.

Wij zien dat dialectiek en wetenschappelijk onderzoek nauw verband houden met elkaar.

De dialectiek is geen middel om de dingen te verklaren en te kennen zonder ze te onderzoeken, maar een methode om ze op de juiste wijze te bestuderen en te onderzoeken, door na te gaan wat het begin en het einde van de dingen is, waar zij vandaan komen en waar zij heen gaan.

_______________
[38] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 35.