Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 6
Vaak horen wij zeggen dat het marxisme een materialistische wereldbeschouwing is, die de rol van de ideeën, van de ideologische factor ontkent en slechts de economische invloeden in aanmerking wil nemen.
Dit is niet waar. Het marxisme ontkent allerminst de rol die de geest, de kunst, de ideeën in het leven vervullen. Integendeel, het hecht een bijzondere waarde aan deze ideologische vormen en wij willen deze studie van de eerste beginselen van het marxisme dan ook besluiten met de behandeling van de vraag, hoe de methode van het dialectisch materialisme op de ideologieën moet worden toegepast. Wij willen dus nagaan welke rol de ideologie in de geschiedenis vervult, wat de werking van de ideologische factor is en wat de ideologische vorm inhoudt.
Het onderwerp, dat wij nu gaan bestuderen, is het minst bekende deel van de marxistische filosofie. Dit is te verklaren uit het feit, dat men lange tijd vooral dat deel van het marxisme heeft behandeld en verbreid, dat betrekking heeft op de politieke economie. Hierdoor werd deze stof niet alleen willekeurig van het grote geheel van het marxisme losgemaakt, maar bovendien van haar grondslag beroofd. Immers dankzij het historisch materialisme, d.w.z. dankzij de toepassing van het dialectisch materialisme op de geschiedenis, kon de politieke economie pas een echte wetenschap worden.
Wij merken terzijde op dat deze werkwijze weer voortspruit uit de bekende metafysische denkmethode, waarvan wij ons zo moeilijk bevrijden. Waar wij de dingen uit hun verband losmaken en ze op eenzijdige wijze benaderen, komen wij tot onjuiste opvattingen.
De onjuiste uitleggingen van het marxisme vloeien dus voort uit het feit, dat men onvoldoende de nadruk heeft gelegd op de rol van de ideologieën in de geschiedenis en in het leven. Men heeft de ideologie van het marxisme gescheiden en zodoende het marxisme van het dialectisch materialisme, d.w.z. van zijn grondslag losgemaakt!
Wij willen dit hoofdstuk, dat gewijd is aan de rol van de ideologieën, met enkele definities beginnen.
Wat verstaan wij onder ideologie? In de term ideologie herkennen wij in de eerste plaats het woord idee. Ideologie betekent dan ook een samenhangend geheel van ideeën, een theorie, een ideeënstelsel of soms ook alleen een geestesgesteldheid.
Het marxisme is een ideologie, die een geheel vormt en een methode ter oplossing van vele vraagstukken biedt. Een republikeinse ideologie is het geheel van ideeën, dat wij in de geest van een republikein aantreffen.
Maar een ideologie is niet zonder meer een geheel van zuivere ideeën, die men vrij van elk gevoelselement zou kunnen denken (dit zou een metafysische opvatting zijn). Een ideologie omvat noodzakelijkerwijs ook gevoelens, sympathieën, verwachtingen, vrees enz. In de proletarische ideologie vinden wij de ideeën van de klassenstrijd, maar ook de gevoelens van solidariteit met de uitgebuiten van het kapitalistische stelsel, van opstandigheid, van geestdrift enz. Al deze elementen vormen tezamen een ideologie.
Bekijken wij nu, wat men onder de ideologische factor verstaat. Het is de ideologie, gezien als oorzaak of kracht die werkt, die invloed oefent. Men spreekt dan ook van de werking van de ideologische factor. De godsdiensten bijvoorbeeld zijn een ideologische factor, waarmee wij rekening dienen te houden. Zij bezitten een morele kracht, waar nog een belangrijke invloed van uitgaat.
Wat verstaat men onder ideologische vorm? Daarmee duidt men een geheel van ideeën aan, die op een bepaald gebied een ideologie vormen. De godsdienst, de moraal zijn ideologische vormen, evenals de wetenschap, de filosofie, de letterkunde, de beeldende kunsten en de dichtkunst.
Bij het bestuderen van de rol van de geschiedenis van de ideologie in het algemeen en van al haar vormen in het bijzonder, mogen wij de ideologie dus niet los van de geschiedenis, d.w.z. van het maatschappelijke leven zien, maar haar in het raam van dit maatschappelijke leven plaatsen en vanuit haar maatschappelijke grondslag beoordelen.
Bij de bestudering van het historisch materialisme hebben wij gezien dat de geschiedenis van de maatschappelijke stelsels verklaard wordt door de volgende redenering: de mensen maken de geschiedenis door hun handelingen, die de uitdrukking van hun wil zijn. Deze wordt weer bepaald door hun ideeën. Wij hebben ook gezien dat de ideeën van de mensen, d.w.z. hun ideologie, verklaard worden door het maatschappelijke milieu waarin de klassen zich openbaren, die op hun beurt bepaald worden door de economische verhoudingen, d.w.z. in laatste instantie door de productiewijze.
Wij hebben ook gezien dat zich tussen de ideologische factor en de maatschappelijke factor, de politieke factor bevindt, die in de ideologische strijd de uitdrukking van de maatschappelijke strijd vormt.
Wanneer wij dus de maatschappij beschouwen in het licht van het historisch materialisme, dan zien wij dat de economische verhoudingen daarin de basis vormen, waarboven zich achtereenvolgens de maatschappelijke, de politieke en tenslotte de ideologische structuur verheffen.
Voor de materialisten vormt de ideologische structuur dus de sluitsteen ofwel de top van het maatschappelijke gebouw, terwijl zij voor de idealisten het fundament ervan is.
“Bij de maatschappelijke voortbrenging van hun bestaan, gaan de mensen, bepaalde, noodzakelijke en van hun wil onafhankelijke verhoudingen aan, de productieverhoudingen die beantwoorden aan de gegeven ontwikkelingstrap van hun productiekrachten. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, haar werkelijke grondslag, waarboven zich de juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen (d.w.z. ideologische vormen) beantwoorden. De productiewijze van het materiële leven bepaalt in het algemeen het maatschappelijk, politiek en geestelijk levensproces.”[70]
De economie vormt dus de grondslag van de maatschappij. Zij wordt dan ook wel de onderbouw genoemd. De ideologie met al haar vormen: moraal, godsdienst, wetenschap, letterkunde, kunst enz., vormt dan de bovenbouw.
Op grond van het inzicht dat de materialistische theorie ons verschaft, nl. dat de ideeën de afspiegeling van de dingen zijn en het maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt, zeggen wij dus dat de bovenbouw de afspiegeling van de onderbouw is.
Hier volgt een voorbeeld van Engels dat hiervan een duidelijk bewijs levert:
“Calvijns dogma paste de stoutmoedigsten van de toenmalige burgers. Zijn voorbeschikkingsleer was de religieuze uitdrukking van het feit, dat in de handelswereld van de concurrentie succes of bankroet niet afhankelijk zijn van de ijver of de bekwaamheid van de enkeling, maar van omstandigheden waarop hij geen invloed kan uitoefenen. Niet van iemands willen of werken is het al afhankelijk, maar van de genade van onbekende, grotere economische machten — en dit was in het bijzonder waar in een tijdperk van economische revolutie, toen alle oude handelswegen en centra verdrongen werden door nieuwe, toen India en Amerika voor de wereld ontsloten werden en zelfs de heiligste economische geloofsartikelen — de waarde van het goud en het zilver — begonnen te wankelen en ineen te storten.”[71]
Hoe vergaat het de kooplieden in het economische leven? Zij bevinden zich in de concurrentiestrijd. De kooplieden, de bourgeoisie hebben de concurrentie, waarin er overwinnaars en overwonnenen zijn, aan den lijve ondervonden. Menigmaal worden de handigste, de slimste nog verslagen door de concurrentie, door een plotseling uitbrekende crisis. Zij kunnen de crisis niet voorzien, zij komt hun voor als een noodlot. Dit inzicht, dat soms de minst slimmen op onverklaarbare wijze de crisis overleven, is in het protestantse geloof overgebracht. De ervaring, dat sommigen door louter toeval “slagen”, is de grondslag van de voorbeschikkingsleer, volgens welke de mensen het lot moeten dragen, dat door God eens en voor al voor hen bestemd is.
Bij dit voorbeeld zien wij hoe de onderbouw (de economische verhoudingen) zijn weerspiegeling vindt in de bovenbouw (de godsdienst).
Een ander voorbeeld. Nemen wij de mentaliteit van twee ongeorganiseerde, d.w.z. politiek onontwikkelde arbeiders, de één werkt in een zeer groot bedrijf waarin de arbeid gerationaliseerd is, de ander in een kleine werkplaats. Ongetwijfeld zullen zij een zeer verschillende mening over de baas hebben. Voor de eerste is de baas de hardvochtige uitbuiter die kenmerkend voor het kapitalisme is, de ander ziet zijn baas als een werker, weliswaar in goeden doen, maar toch een werker en geen tiran. Hun arbeidsvoorwaarden bepalen dus hun denkwijze t.a.v. de ondernemer.
Naar aanleiding van dit laatste, belangrijke voorbeeld willen wij nog terwille van de nauwkeurigheid enkele opmerkingen maken.
Wij hebben zojuist verklaard, dat de ideologieën de afspiegeling van de materiële verhoudingen in de maatschappij zijn, dat het maatschappelijk zijn het maatschappelijk bewustzijn bepaalt. Hieruit zou men kunnen afleiden, dat een arbeider automatisch een proletarische ideologie moet bezitten. Maar dit blijkt niet in overeenstemming met de werkelijkheid te zijn. Er zijn immers arbeiders die geen klassenbewustzijn hebben.
Wij moeten dus rekening houden met het feit, dat het bewustzijn van de mensen niet altijd in overeenstemming is met de werkelijke maatschappelijke verhoudingen waaronder zij leven. Dit noemt Engels een vervalst bewustzijn bezitten.
Bijvoorbeeld. Sommige arbeiders zijn beïnvloed door de theorie van het corporatieve stelsel dat de terugkeer naar de middeleeuwse verhoudingen, naar de staat van de handwerksman idealiseert, maar in werkelijkheid de vestiging van een bepaalde vorm van de fascistische dictatuur beoogt (de corporatieve staat van Mussolini en Salazar zijn er voorbeelden van.) In dit geval is de arbeider zich wel bewust van de ellendige levensomstandigheden van zijn klasse, maar dit bewustzijn is niet zuiver, niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De ideologie vormt hier wel een weerspiegeling van de maatschappelijke levensvoorwaarden, maar deze is geen trouwe, geen juiste weerspiegeling.
Vaak blijkt het bewustzijn van de mensen een omgekeerde weerspiegeling te zijn. Het bestaan van ellende waarnemen is weliswaar een weerspiegeling van maatschappelijke verhoudingen, maar het wordt een valse weerspiegeling wanneer men denkt dat een terugkeer naar de middeleeuwse staat van de handwerksman een oplossing van het vraagstuk zou zijn. Het bewustzijn is hier dus juist en onjuist.
De koningsgezinde arbeider houdt er eveneens een juist en onjuist bewustzijn op na. Juist omdat hij de ellende, die hij waarneemt, wil opheffen. Onjuist omdat hij meent dat dit onder een koninklijk bewind mogelijk zou zijn. En alleen omdat hij verkeerd geredeneerd heeft en een onjuiste ideologie heeft gekozen, kan deze arbeider voor ons een klassenvijand worden, hoewel hij tot de arbeidersklasse behoort.
Een vals bewustzijn hebben, is dus zich vergissen of misleid zijn over zijn eigen bestaansvoorwaarden.
Wij kunnen zeggen dat de ideologie de afspiegeling van de levensverhoudingen is, maar dat dit geen automatische afspiegeling is.
Wij moeten trouwens vaststellen dat alles in het werk wordt gesteld om ons een vervalst bewustzijn te geven en de invloed van de ideologie van de heersende klassen op de onderdrukte klassen te versterken. Al de eerste beginselen van een levensopvatting die ons bij de opvoeding en opleiding worden bijgebracht vervalsen ons bewustzijn. Onze banden in het leven, een boerenachtergrond bij sommigen en verder de propaganda door pers en radio, dragen allemaal bij tot een zekere vertroebeling van ons bewustzijn.
Het ideologische werk heeft voor ons marxisten dus een zeer grote betekenis. Het valse bewustzijn moet teniet gedaan worden om plaats te maken voor het ware bewustzijn en zonder het ideologische werk is dit niet te verwezenlijken.
Zij, die het marxisme beschouwen en beschrijven als een fatalistische leer, hebben dus ongelijk, omdat wij juist van mening zijn dat ideologieën een belangrijke rol in de maatschappij spelen en wij de filosofie van het marxisme moeten bestuderen en onderwijzen, opdat het de rol van een doeltreffend werktuig en wapen kan vervullen.
Aan de hand van de voorbeelden van een juist en vals bewustzijn hebben wij gezien dat wij de verklaring van de ideeën niet altijd in de economische verhoudingen moeten willen zoeken en aan de ideeën dus een eigen werkzaamheid ontzeggen. Dit zou een onjuiste toepassing van het marxisme zijn.
De ideeën worden ongetwijfeld in laatste instantie door de economische verhoudingen verklaard, maar zij bezitten ook een eigen werkzaamheid.
“ ... Volgens de materialistische geschiedenisopvatting is de productie en reproductie van het werkelijke leven in laatste instantie de beslissende factor in de geschiedenis. Meer hebben Marx noch ik ooit beweerd. Wanneer iemand deze uitspraak nu verdraait in die zin dat de economie de enige beslissende factor zou zijn, dan maakt hij van deze stelling een holle, abstracte en onzinnige frase. De economische situatie vormt de basis, maar de verschillende onderdelen van de bovenbouw ... oefenen eveneens hun invloed op het verloop van de historische worstelingen uit en bepalen in vele gevallen hoofdzakelijk hun vorm. Er vindt een wisselwerking plaats tussen al deze factoren, waar tenslotte dwars door de oneindige massa toevalligheden, de economische beweging als iets noodwendig doorwerkt.”[72]
Wij zien dus dat wij het geheel moeten onderzoeken, voordat wij ons tot de economische verhoudingen bepalen. De economie is immers in laatste instantie wel steeds de oorzaak maar zij is niet de enig werkende kracht. De ideologieën zijn de weerspiegeling en de uitdrukking van economische verhoudingen, maar de onderlinge betrekkingen zijn niet enkelvoudig, want er bestaat een wisselwerking. De ideologieën oefenen op hun beurt hun invloed uit op de onderbouw.
Wanneer wij de massabeweging willen bestuderen die zich in Frankrijk heeft ontwikkeld na 6 februari 1934, dan moeten wij op zijn minst twee aspecten hiervan onderzoeken, willen wij een bewijs leveren voor wat wij zojuist uiteengezet hebben.
1. Ter verklaring van deze beweging geven sommigen als oorzaak de economische crisis aan. Dit is een materialistische verklaring, maar een eenzijdige. Hij houdt slechts rekening met één factor: de economische, in dit geval de crisis.
2. Deze redenering is dus wel juist, mits er als tweede verklarende factor aan toegevoegd wordt wat de mensen dachten: hun ideologie. In deze massabeweging waren de mensen antifascistisch en het antifascistische karakter van deze beweging was te danken aan de propaganda die tot het ontstaan van het Volksfront leidde. Maar deze propaganda kon slechts doeltreffend zijn omdat daarvoor een gunstige bodem aanwezig was. Wat dus in 1936 verwezenlijkt werd, zou in 1932 niet mogelijk geweest zijn. Tenslotte weten wij hoe deze massabeweging met haar ideologie op haar beurt de economische verhoudingen heeft beïnvloed door de maatschappelijke strijd die daaruit ontstaan is.
In dit voorbeeld zien wij dat de ideologie, die de weerspiegeling van de maatschappelijke verhoudingen vormt, op haar beurt tot een oorzaak van de gebeurtenissen wordt.
“De ontwikkeling van de politiek, de rechtspraak, de filosofie, de godsdienst, de literatuur, de kunst enz. berust op de ontwikkeling van de economie. Maar zij beïnvloeden elkaar evenals zij de economische basis beïnvloeden. Het is niet zo, dat de economische situatie oorzaak is, alleen daadwerkelijke invloed uitoefent, terwijl al het andere slechts lijdelijk reageert. Er bestaat echter een wisselwerking op de grondslag van de uiteindelijk steeds doorwerkende economische noodzaak.”
Zo is bijvoorbeeld:
“De grondslag van het erfrecht, vooropgesteld dat een zelfde ontwikkelingstrap van de familie bereikt is, een economische grondslag. Nochtans is het moeilijk aan te tonen dat de absolute vrijheid bij het opmaken van een testament in Engeland bijvoorbeeld en de strenge beperkingen die daarvoor in Frankrijk bestaan, slechts economische oorzaken hebben. Maar voor een zeer belangrijk deel werken beide vormen op de economie terug, doordat zij de vermogensverdeling beïnvloeden.”[73]
Nog een actueler voorbeeld, de belastingen. Wij hebben allen een mening over belastingen. De rijken, die zoveel mogelijk van belastingen ontheven willen worden, zijn voorstanders van indirecte belastingen. De werkers en de middenstanders willen echter een belastingbeleid, gebaseerd op directe en evenredige belastingen. Zo heeft dus onze opvatting over de belastingen, die een deel vormt van onze ideologie, haar oorsprong in de economische situatie die de onze is en die door het kapitalisme geschapen en opgedrongen wordt. De rijken willen hun voorrechten behouden en strijden voor de handhaving van het huidige belastingstelsel en voor de versterking van de wetgeving in deze zin. Deze wetten nu, die tot het ideologische gebied behoren, oefenen hun invloed uit op de economie, want zij leiden tot de ondergang van de kleine winkeliers en handwerkers en versnellen de kapitalistische concentratie.
Wij zien dus dat de economische verhoudingen de ideeën te voorschijn roepen, maar dat de ideeën op hun beurt weer wijzigingen in de economische verhoudingen teweeg brengen. Rekening houdend met deze wisselwerking, moeten wij aandacht schenken aan de ideologieën, aan alle vormen van de ideologie, in laatste instantie slechts, en aan de basis zien wij de noodzakelijke economische ontwikkeling zich een weg banen.
Wij hebben nu een beter inzicht gekregen in het dialectisch materialisme, de hedendaagse vorm van het materialisme, waarvan Marx en Engels de grondleggers zijn geweest en dat door Lenin verder ontwikkeld is. Wij hebben in dit werk vooral gebruik gemaakt van teksten van Marx en Engels, maar wij mogen deze studie niet beëindigen zonder op het zeer belangrijke filosofische werk van Lenin te wijzen. In onze dagen spreekt men dan ook van het marxisme-leninisme.
Marxisme-leninisme en dialectisch materialisme zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en alleen de kennis van het dialectisch materialisme maakt het mogelijk om de gehele draagwijdte en de rijkdom van het marxisme-leninisme te overzien. Hieruit volgt dat een strijdbare communist slechts dan ideologisch gewapend is, wanneer hij deze leer in haar geheel kent.
De bourgeoisie, die dit wel degelijk beseft, laat geen middel onbeproefd om het bewustzijn van de arbeiders van haar eigen ideologie te doordringen Wetende dat van alle aspecten van het marxisme-leninisme het dialectisch materialisme het slechtst bekend is, organiseert de bourgeoisie daartegen de campagne van het doodzwijgen. Het is treurig te bedenken dat het officiële onderwijs deze methode veronachtzaamt en negeert en dat men op de scholen en universiteiten dezelfde methode blijft volgen als honderd jaren geleden.
Zoals wij weten, was de onwetendheid van de mensen de oorzaak van de verdringing van de dialectiek door de metafysische denkmethode. Nu heeft de wetenschap ons de middelen verschaft die bewijzen dat de dialectische methode de methode is, die bij het wetenschappelijk onderzoek gevolgd moet worden en het is een schande dat men voortgaat onze kinderen te leren denken en studeren volgens een methode, die uit de onwetendheid is voortgekomen.
Terwijl de geleerden bij hun onderzoekingen op hun speciale vakgebied wel gedwongen zijn, rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen de verschillende takken van wetenschap en daarmee dus onbewust een deel van de dialectiek in toepassing brengen, leggen zij anderzijds maar al te vaak de geestelijke vorming aan de dag die hun is meegegeven en die op de metafysische denkwijze berust. Welke vorderingen zouden de geleerden, die reeds zoveel groots aan de mensheid geschonken hebben — denk aan Pasteur en Branly, die idealisten, gelovigen waren — gemaakt of mogelijk gemaakt hebben, indien zij een dialectische vorming hadden gehad!
Maar er bestaat een methode om het marxisme-leninisme te bestrijden, die nog gevaarlijker is dan deze campagne van het doodzwijgen. Het zijn de vervalsingen die de bourgeoisie binnen de arbeidersbeweging tracht in te voeren. Zo zien wij bij tijden talrijke theoretici naar voren treden, die zich als marxisten aandienen, maar dit marxisme wensen te “vernieuwen”, te “verjongen”. Als steunpunten worden bij dergelijke campagnes vaak die aspecten van het marxisme gekozen, die het minst bekend zijn en wel in het bijzonder de materialistische filosofie.
Zo zijn er bv. mensen die verklaren het marxisme wel te aanvaarden als theorie van de revolutionaire strijd, maar niet als algemene wereldbeschouwing. Zij beweren dat men best marxist kan zijn, zonder de materialistische filosofie aan te hangen. Lieden, die zich nog steeds marxisten noemen, willen in het marxisme opvattingen invoeren die onverenigbaar zijn met de grondslag van het marxisme, d.w.z. met de materialistische filosofie. Dergelijke pogingen heeft men ook in het verleden gekend. Om deze te bestrijden heeft Lenin zijn werk:“Materialisme en Empiriocriticisme” geschreven.
In deze tijd van een ruime verbreiding van het marxisme, kunnen wij een veelvuldige herhaling van deze pogingen waarnemen. Hoe kunnen wij die aanvallen, die juist gericht zijn op het filosofische aspect van het marxisme, herkennen en ontmaskeren wanneer wij de ware grondslag van het marxisme niet kennen?
Ongetwijfeld bestaat er vooral bij de arbeidersklasse een groeiende belangstelling voor het marxisme in zijn geheel. De werkers ervaren immers dagelijks hoe noodzakelijk het is de praktijk met de theorie te verbinden en de theoretische kennis steeds verder te verdiepen. Wij moeten inderdaad studeren. De actieve communisten moeten naast de praktische strijd in buurt en bedrijf ook de ideologische strijd voeren. Het is hun plicht onze ideologie te verdedigen tegen alle aanvallen en tegelijk het tegenoffensief te ontketenen om de burgerlijke ideologie in het bewustzijn van de medearbeiders te verdrijven. Maar om tot deze strijd, met al zijn aspecten, in staat te zijn, moet men gewapend zijn, en alleen met de kennis van het dialectisch materialisme zijn wij werkelijk gewapend.
Zolang wij de klassenloze maatschappij nog niet hebben gegrondvest, waarin niets meer de ontplooiing van de wetenschappen in de weg zal staan, is dit een belangrijk en noodzakelijk onderdeel van onze taak.
_______________
[70] Fr. Engels: Inleiding tot de ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap, blz. 18, Pegasus 1946.
[71] Engels an Joseph Bloch (Brief 21/22 Sept. 1890) Marx-Engels: Ausgewählte Schriften II, blz. 458. Diets Verlag 1958.
[72] Engels an Heinz Starkenburg (Brief 25 januar 1894), uit Marx-Engels Ausgewählte Schriften II, blz. 474. Diets Verleg 1958.
[73] Engels an Conrad Schmidt (Brief 27 Oktober 1890) uit Marx-Engels Ausgewählte Schriften II, blz. 464-465, Diets Verlag 1958.