Antoon Roosens

Vlaams Blok en Vlaamse Beweging


Geschreven: december 2000
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 34ste jrg., december 2000
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive


Verwant:
Socialisme en Vlaamse beweging (1885-1914)
Arbeidersbeweging en Vlaamse Kwestie 1855-1875
De Vlaamse beweging en de Socialistische Partij (1875-1885)

De exit-poll die, na de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober jl., op vraag van de Financieel-Economische Tijd en de VRT werd uitgevoerd in Antwerpen en Hasselt, geeft enig stof tot nadenken. Uiteraard zijn Antwerpen en Hasselt nu niet precies “modale” Vlaamse gemeenten. Ook de vaagheid van sommige gestelde vragen maakt de interpretatie van de gegeven antwoorden niet gemakkelijk. En tenslotte is het ondervraagde staal wellicht te klein om veilige extrapolaties toe te laten. Onder dat voorbehoud, en in afwachting dat prof. Swyngedouw en zijn ploeg de volledige resultaten publiceren, kan men er toch reeds enkele beschouwingen aan vast knopen.

Van de 1090 nieuwe stemmen die in Hasselt op het Vlaams Blok werden uitgebracht, zouden er 31,2 % afkomstig zijn van vroegere CVP-kiezers; 23,9 % van oud SP-kiezers; en 27,5 % van vroegere blanco- of ongeldige stemmen. Het Vlaams Blok zou verder 35 % van de stemmen hebben gewonnen van kiezers die “niet tevreden zijn met het gevoerde beleid” (een zeer vage formulering). Tenslotte zouden van de 780 stemmen die de Volksunie te Hasselt verloor, er slechts 40 (dus 5,1 %) zijn overgegaan naar het Blok.

In Antwerpen zou het Vlaams Blok 28,8 % van de stemmen van de “ontevreden” kiezers hebben gewonnen. Op een totaal van 15.970 kiezers die hun stemgedrag hebben gewijzigd ten gunste van het Blok, zouden er 23,4 % overgekomen zijn van de SP; 18,9 % van CVP en VUVU samen (de vroegere lijst “Antwerpen 94”) en 41,6 % van vroegere WOW-, Rossem- en blanco-stemmen.

Er zit dus wel een bepaalde lijn in. De overloop van kiezers vanuit VU en CVP, die beiden een bepaalde reputatie van Vlaamsgezindheid hebben, blijkt relatief beperkt te zijn. De overloop is groter vanuit de SP, althans in Antwerpen. Waarschijnlijk heeft het Stevaert-effect in Hasselt deze uittocht uit de SP flink ingedijkt. De vooruitgang van het Blok zou hoofdzakelijk komen van wat men “de mistevreden burger” kan noemen: zij die, om allerlei redenen, voor geen enkele partij van het establishment meer willen stemmen. Ook Agalev en Volksunie worden door deze kiezers blijkbaar beschouwd als partijen die deel uitmaken van de gevestigde macht, door het feit van hun regeringsdeelname.

Deze vaststellingen bevestigen wat André Mommen in het vorig nummer van dit tijdschrift vooropstelde: “Het Vlaams Blok heeft als enige ‘echte’ oppositiepartij het verzet tegen het modernisme ingevuld”. Met “modernisme” bedoelde de auteur wel “de effecten van de globalisering”, zoals blijkt uit de verdere context van zijn bijdrage.

Hiermee raken we de kern van het probleem. In België, meer nog dan in andere West-Europese landen, is de heersende klasse versmolten met de mondiale kapitaalgroepen. Dit is geen toeval. In de voorgaande historische fase van het nationaal holdingkapitalisme, ruwweg van 1870 tot 1950, beheerste de bourgeoisie in ons land, meer dan elders, de economische scène. In zijn standaardwerk Les Trusts en Belgique toonde Pierre Joye aan dat rond 1950 de 500 grootste industriële ondernemingen, actief in 16 verschillende nijverheidstakken, met een gezamenlijke winst van ongeveer 2/3 van de totale winst in de nijverheidssector, werden gecontroleerd door de Brusselse holdings. Wellicht een toppunt van financiële concentratie in de gehele wereld.

Dit imperium van de holdings steunde vooral op de basisnijverheid: een combinatie van Waalse kolen- en staalnijverheid met de exploitatie van de Congolese bodemrijkdommen. Toen, met de mondialisering, deze basisnijverheid door de nieuwe technologische nijverheid werd verdrongen, als centrum van de industriële kapitaalaccumulatie, betekende dit het einde van het Belgisch holdingkapitalisme. Omwille van haar predominante positie, hadden de holdings bij ons immers nooit de behoefte gevoeld om te investeren in moderne technologieën. Onze heersende klasse liquideerde haar verouderd industrieel patrimonium (op kosten van de belastingbetaler, vanwaar onze enorme overheidsschuld) en zocht met haar immense fortuinen een toevlucht in de schoot van de nieuwe, mondiale groepen.

Deze quasi-totale opslorping van de Belgische bourgeoisie in het mondiaal kapitalisme, verklaart het enthousiasme waarmee het Belgisch establishment steeds alle vormen van mondialisering, en van overdracht van nationale bevoegdheden naar supranationale technocratieën, heeft gesteund. Of het nu gaat om de Europese Unie en de Euro, het IMF en de Wereldbank, of de NAVO, België moet steeds de beste leerling van de klas zijn.

Onze regeringen, van welke pluimage ook, gingen eveneens vooraan in de naleving van de nieuwe “sociale” discipline, door het mondiaal kapitaal gevraagd aan de nationale staten. Inkrimping van de overheidsbestedingen, privatisering van overheidsdiensten, loonmatiging, sluipende afbouw van de sociale zekerheid (nu in het nieuwe modekleedje van “actieve welvaartsstaat”), flexibiliteit, verhoging van de arbeidsdruk: al deze recepten van het Amerikaans neoliberalisme werden en worden hier ten lande openlijk geproclameerd als opperste beleidsdoeleinden.

Deze neoliberale politiek wordt, met enkele onbeduidende nuances, onderschreven door alle partijen van het establishment. Niet alleen door de traditionele rechtse partijen, maar ook door de sociaaldemocratie en door de kleinere partijen die zich, door hun regeringsdeelname, associëren met het bestaande machtsblok. Het is tegen dit reactionair monsterverbond van alle, zichzelf democratisch noemende partijen, dat de kiezer rebelleert.

Of hij nu behoort tot het oude industrieproletariaat of tot de nieuwe arbeidersklasse in de dienstensector, de man-in-de-straat weet – zonder geleerde analyses – dat zijn vitale belangen niet meer worden behartigd door al deze partijen. Ook in de snel groeiende nieuwe middenklassen van zelfstandigen en kleine ondernemers, en bij de landbouwers groeit het verzet, zoals o.m. bleek uit de recente actie van de truckers. Immers, de meerwaarde geproduceerd in al deze sectoren wordt in toenemende mate overgeheveld naar, en in beslag genomen door, de mondiale groepen.

Aangezien geen enkele “fatsoenlijke” partij tegen deze politiek opkomt, gaat de kiezer in groeiende mate “bij de duivel te biechten”, uit protest.

*

De Belgische heersende klasse verloor, met de mondialisering, haar autonome basis van kapitaalaccumulatie. Maar zij verloor geenszins haar politieke macht en controle over het staatsbestel. Zij beschikt trouwens over een kapitale politieke troef die andere, Westerse, heersende klassen niet bezitten: een monarchie die de historische leider is van het Belgisch kapitalisme en die, op beslissende momenten zoals regeringsvormingen en andere, kleinere of grotere politieke crisissen, zeer zwaar weegt op de beleidsopties.

Gedurende haar bijna tweehonderdjarig bewind heeft de Belgische bourgeoisie steeds op meesterlijke wijze alle grote, volkse protestbewegingen weten te neutraliseren. Zij maakte daarbij steeds gebruik van de eeuwenoude techniek van elke gevestigde macht: de opname in het establishment van de leiding van deze protestbewegingen, mits enkele toegevingen aan hun achterban. Toegevingen die echter nooit aan het essentiële raken: de controle van de heersende klasse over het staatsapparaat, en de aanvaarding van haar ideologie, door de met de macht geassocieerde groepen of klassen, als basis van het politieke beleid.

Deze techniek werd met succes toegepast toen, in de eerste decennia van de 20e eeuw, een potentieel-revolutionaire arbeidersbeweging het regime bedreigde. De sociaaldemocratische leiding werd opgenomen in het establishment en overladen met alle eerbetuigingen en voordelen, verbonden aan de macht. De socialistische partij werd de derde staatspartij, naast de liberale en katholieke partijen, en de kaders van de partij en van haar menigvuldige vertakkingen, genoten – en genieten – mede van de privilegies van de macht. Aan de arbeidersklasse werden niet-onbelangrijke concessies gedaan. Maar uitsluitend op materieel gebied: het fordistisch kapitalisme kon zich dat permitteren. Maar aan de essentie werd niet geraakt. De belangrijkste elementen van het staatsapparaat, zoals leger, gerecht en diplomatie, bleven stevig in handen van de heersende klasse, via de ondemocratische machtspositie van de monarchie. En de socialistische leiding aanvaardde onvoorwaardelijk de kapitalistische logica als basis van het politieke beleid. Het revolutionair gevaar was bezworen.

Dit scenario werd herhaald, opnieuw met groot succes, ten tijde van de staatshervorming, toen de stabiliteit van het regime werd bedreigd door een brede autonomistische volksbeweging, in Vlaanderen maar vooral ook in Wallonië. De politieke leiders van de Vlaamse beweging werden minister, en aan hun achterban werden enkele marginale, en veeleer symbolische toegevingen gedaan: een Vlaamse regering en parlement, zonder reële bevoegdheden noch macht, zoals nu algemeen wordt erkend.

De vraag is dan, waarom de heersende klasse nu niet bereid schijnt om diezelfde techniek te gebruiken voor de neutralisering van wat men “uiterst rechts” pleegt te noemen. Men zou zich nochtans gemakkelijk een scenario kunnen inbeelden waarin, bij een eerstvolgende politieke crisis het Blok wordt uitgenodigd om de regering aan een wisselmeerderheid te helpen op een voor de heersende klasse belangrijk terrein. Natuurlijk zouden er toegevingen moeten worden gedaan: een beetje meer blauw op de straat, een versnelde uitwijzing van illegalen, een marginale verstrakking van de naturalisatieprocedure en wellicht het vastleggen van een strikt immigratiecontingent voor de toekomst. Kortom, niets dat het regime of de democratische rechtsorde in gevaar zou kunnen brengen. En vele leiders van het Blok staan blijkbaar reeds met ongeduld te trappelen om hun bescheiden ministerzitje in te nemen in de toch reeds zeer bonte rij van de Belgische gezagsdragers.

Maar neen: het cordon, niets dan het cordon. De officiële retoriek luidt, dat het Blok zo gevaarlijk is, dat men deze wolf in de schaapstal niet kan laten zonder het risico dat hij de gehele kudde zou opvreten. Op de rebellerende kiezer maakt dat sprookje alvast geen enkele indruk! Is er een rationele verklaring voor deze ongewone – en overigens formeel ondemocratische – uitsluitingspolitiek?

*

Om op deze laatste vraag te antwoorden, zou een onbevangen analyse moeten worden gemaakt van de aard en de omvang van de bedreiging, die van het Vlaams Blok uitgaat. Maar de zware taboes die ter linkerzijde op dit thema rusten, maken een dergelijke analyse tot nog toe onmogelijk.

Het staat ongetwijfeld vast dat men, onder de oprichters en huidige leiders van deze partij, een aantal lieden aantreft die de geestelijke erfgenamen zijn van de meest rampzalige politieke “leiders” die ooit door het Vlaams-nationalisme werden geproduceerd: de collaborateurs met een barbaars naziregime. Het staat eveneens vast dat deze erfgenamen nog steeds niet hebben begrepen dat hun voorgangers op het verkeerde spoor zaten: zij kozen tegen het volk, hun eigen volk, wat voor een nationalistische beweging een criminele aberratie is. Voor deze erfgenamen is het “linkse proletariaat” nog steeds de vijand ... een proletariaat dat omzeggens niet meer bestaat. Zij zijn blijven steken in een maatschappijbeeld dat nu reeds meer dan een halve eeuw is voorbijgestreefd door een diepe evolutie van de economische en sociale structuren. En bij gebrek aan een eigentijds maatschappijproject, grijpen zij af en toe terug naar een “fascistisch” jargon. Dit volstaat dan voor een aantal idealisten ter linkerzijde om dat kliekje te lijf te gaan met enkele antifascistische slogans en met een internationalistische fraseologie, die al even verouderd en voorbijgestreefd zijn als de “ideologie” van hun vijanden.

Wij leven niet meer in 1930. De strijd, vandaag, gaat niet voor of tegen het fascisme, maar voor of tegen het mondiaal kapitalisme, dat geen enkel raakvlak heeft met enig fascisme. Het gaat nu om een keuze, voor of tegen de democratie, en voor of tegen het recht van het volk – het arbeidende volk – om zelf over zijn eigen bestaan en toekomst te beslissen, door opnieuw de kapitaalbewegingen en de beleggingsstromen te onderwerpen aan een democratische, politieke controle.

De paradox is nu dat het Vlaams Blok, ondanks zijn verbaal-rechts imago, de electorale toevlucht wordt van de slachtoffers van het mondiaal kapitalisme. Terwijl die partij, door haar sociologische positie en haar gebrek aan inzicht in het verband tussen economie, klasse en politiek, congenitaal onbekwaam is om voor de problemen van haar electoraat een oplossing ten gronde te bedenken. Deze paradox is het rechtstreeks gevolg van de uitsluitingspolitiek, die door de heersende klasse tegenover haar wordt gevoerd. Daardoor wordt deze partij de enig mogelijke keuze voor proteststemmers, van welke origine ook.

De Argentijnse socioloog en marxist Ernesto Laclau heeft in een essay Towards a theory of Populism, de zeer verhelderende stelling verdedigd, dat populistische protestbewegingen (en daartoe rekent hij ook een nationalistische beweging) op zichzelf geen klassenconnotatie hebben en dus in wezen noch links, noch rechts zijn. Zij spruiten voort uit een protest van min of meer brede volkslagen tegen wat wordt aangevoeld als een onrechtvaardig, ofwel vreemd, maar in elk geval ondemocratisch beleid van het machtsblok. Een dergelijke beweging kan evenwel rechts of links worden, naargelang de fundamentele klasse die er de leiding van neemt en die de aspiraties van de massa inbouwt in haar politiek discours. Soms gebeurt dat door de heersende of bezittende klasse, en dan wordt de beweging rechts-conservatief of zelfs reactionair. Maar dikwijls is het de andere fundamentele klasse, de tegenpool in het dominerend productieproces, die haar klassenbelangen ideologisch zal verbinden met wat Gramsci de “volksnationale” aspiraties noemde. Dan ontstaat een nieuwe hegemonische klasse die een reële bedreiging gaat vormen voor het heersende regime. De derde mogelijkheid is echter dat de protestbeweging geen weerklank vindt bij een van beide fundamentele klassen. Dat is het historische drama van de Vlaamse Beweging. En dat is ook wat, totnogtoe, gebeurt met de latente maar groeiende volkse oppositie tegen het Belgische establishment en zijn ondemocratisch en asociaal beleid. Het volkse protest wordt dan opgevangen door een populistische organisatie of partij, die zich beperkt tot de min of meer demagogische exploitatie van het volkse ressentiment, zonder een oplossing ten gronde te kunnen formuleren, laat staan politiek te kunnen realiseren.

Het Vlaams Blok past perfect in dit derde schema. Zij is en blijft een populistische partij, met een oppervlakkig rechts jargon. Daarom is het Vlaams Blok uiteindelijk ongevaarlijk voor de Belgische heersende klasse, hoe storend haar agitatie overigens ook moge wezen.

Men kan de Belgische heersende klasse betichten van vele zonden, en zelfs van enige misdaden, hier en elders. Maar men kan haar niet verdenken van een gebrek aan politiek inzicht of reëel staatsmanschap.

Wanneer dan een PRL-leider van het onbetwistbaar formaat van Louis Michel zich geroepen voelt om het voortouw te nemen van een sloganeske antifascistische hetze tegen het Blok, is het vermoeden gewettigd dat onze heersende klasse liever ziet dat de aanzwellende anti-establishmentgevoelens van steeds bredere bevolkingslagen zouden worden opgevangen door een tenslotte machteloze partij als het Blok, dan wel door een ernstige linkse oppositie. Want een linkse partij zou wél de volkse mistevredenheid kunnen kanaliseren naar een antikapitalistisch en dus revolutionair perspectief. Het cordon past perfect in die strategie.

Onze heersende klasse is opgeslorpt in de nieuwe, supranationale verbanden van het mondiaal kapitalisme. Zij moet, uit klassenbelang, meewerken aan de afbouw van de economische regelingsbevoegdheid van haar eigen staat, en aan de afbouw van de volkswelvaart, omdat de kapitaalaccumulatie binnen de gemondialiseerde industrie niet meer mogelijk is zonder de vervulling van deze beide imperatieven. In tegenstelling met wat het geval was ten tijde van het nationaal-financieel kapitalisme, kan de heersende klasse dus niet langer een politiek beleid voeren dat gericht is op de bevordering van haar eigen belangen en dat tegelijk toch ruimte biedt zowel voor een expansie van de welvaart van de ondergeschikte klassen, als voor de democratische inspraak van deze klassen in de grote oriëntaties van dat beleid. Dit wil zeggen dat de heersende klasse zeer goed weet dat zij de groeiende oppositie van het volk nooit ten gronde kan uitschakelen. Zij bereidt geleidelijk reeds de installatie voor van een meer autoritair regime, met beknotting van de burgerlijke en politieke vrijheden. Een eventueel verbod van “ondemocratische partijen” is één van de onderdelen van deze strategie; het wapen is dan klaar tegen een ernstige, want linkse, oppositie. Wat de mensen willen: democratisch medezeggenschap, zelfbeschikking als natie, bestaanszekerheid en een rechtvaardige verdeling van de welvaart die zij met hun arbeid creëren, is in dit Belgische regime finaal onrealiseerbaar geworden.

Gelukkig voor dat regime bestaat er in Vlaanderen een reusachtig politiek vacuüm ter linkerzijde. Het terrein dat zou moeten bezet worden door een democratische en progressieve beweging of partij, wordt er “par défaut” bezet door het Vlaams Blok. En men kan de aandacht van de gehele linkse intelligentie afleiden van haar reële historische taak, door haar het veld in te jagen tegen een populistische partij die men als uiterst rechts en fascistisch doodverft.

Het probleem ligt dus niet “rechts” maar “links”. Het stijgend succes van het Vlaams Blok is het onafwendbaar resultaat van de afwezigheid van een echt “links en Vlaams” alternatief.

*

En daarmee zijn wij beland bij de Vlaamse Beweging. Evenmin als het in staat is om de sociale en democratische strevingen van het morrende volk naar een positieve conclusie te leiden, is het Blok bij machte om het streven van het volk naar zelfbestuur tot een goed einde te brengen.

Beide bewegingen, de sociale emancipatiebeweging en de nationale emancipatiebeweging, zijn in essentie democratisch. Zij streven ernaar, elk op haar terrein en vanuit haar eigen invalshoek, aan de mensen de politieke macht in handen te geven, opdat zij zelf over hun eigen lot en toekomst zouden kunnen beslissen. Zij hebben ook een zelfde tegenstrever: de Belgische heersende klasse.

Met het Vlaams Blok blijft de Vlaamse Beweging hopeloos vastzitten in haar “populistische” fase en kan zij geen aansluiting vinden bij de klasse die fundamenteel het bestaande regime moet bestrijden, uit klassenbelang. Het is slechts in samenhang met deze nieuwe fundamentele klasse dat de Vlaamse beweging de brede maatschappelijke slagkracht kan vinden om haar einddoel, de nationale zelfstandigheid, te realiseren. Door zijn demagogische aanpak van het migrantenprobleem wekt het Blok bovendien de indruk dat de Vlaamse emancipatiebeweging zou samenhangen met een reactionaire ideologie. Ten onrechte, want die strijd is niet gericht tegen de migranten, en evenmin tegen de Walen of de Franstalige Brusselaars. Maar wel tegen de rechtse Belgische heersende klasse, tegen haar supranationale zetbazen en tegen de fellow-travellers die de partijen van het establishment zijn. Het Blok is dus ... een blok aan het been van de Vlaamse Beweging.

Ter linkerzijde verwijt men aan de Vlaamse Beweging dat zij, sinds de Frontpartij, steeds een politieke expressie heeft gezocht – men zou beter zeggen: gevonden – in middenklassenpartijen die, ingevolge hun sociologische achtergrond, naar rechts leunen. De Vlaamse linkerzijde is wel zéér slecht geplaatst om haar dat verwijt te maken. Met uitzondering van de Vlaamse KP heeft de gehele Vlaamse linkerzijde mee gemarcheerd toen de sociaaldemocratische leiding zich gretig liet absorberen in het establishment, en aldus de radicale doelstellingen van de arbeidersbeweging verloochende. Door te kiezen voor dit Belgisch establishment, koos de linkerzijde toen ook tegen het volk, haar eigen volk. Zij dreef hiermee de Vlaamse Beweging naar “rechts”, zoals zij nu bezig is de nieuwe sociale protestgolf in de schoot van het Vlaams Blok te gooien. En deze linkerzijde volhardt in de boosheid. Want haar huidige strijd tegen het Blok is niet alleen ingegeven door haar – terechte – afkeuring van elk racisme, maar minstens evenzeer door een “verborgen agenda”: de verdediging van de Belgische staat, en van de privilegies van de macht waarvan zij nu geniet in die staat.

Dat men ermee ophoud het Vlaams Blok te demoniseren. Zodra het kan deelnemen aan de uitoefening van de Belgische macht verliest het zijn electorale aantrekkingskracht, zowel naar zijn Vlaams radicale als naar zijn sociaal rebellerende achterban toe.

En laat “Links en Vlaams” dan het terrein bezetten dat het hunne is, en samen een nieuwe volksbeweging op gang brengen. Een beweging die de strijd tegen het mondiaal kapitaal en zijn Belgische suppoosten verbindt, zowel met de vervulling van de nationale en democratische aspiraties, als met de oplossing van de existentiële noden van de arbeidende bevolking.


Zoek knop