Frank Slegers

Derde weg, actieve welvaartsstaat,...

Het duurzame huwelijk tussen de sociaaldemocratie en de burgerlijke Staat


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2000, zomer, (nr. 73), jg. 44
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De Vlaamse sociaaldemocratie
Omtrent het reformisme
De Belgische sociaaldemocratie en de reformistische erfenis

Hoe heeft de verhouding tussen de burgerlijke Staat en de sociaaldemocratie zich historisch ontwikkeld? Dat is een belangrijk probleem. Zelf ben ik daar onrechtstreeks mee geconfronteerd toen, in een commissie in de SAP, een discussie ontstond over het gebruik van de term “welvaartsstaat”. Is er ooit zo een Staat geweest? Moeten we die dan verdedigen? Wat verandert er met Tony Blair en de “actieve welvaartsstaat”?

Wanneer je dergelijke discussie krijgt over woorden wijst dat op een dieper liggend politiek probleem. Het raakt het hart van de relatie van de revolutionaire linkerzijde met de historische arbeidersbeweging in ons land. De “welvaartsstaat” is immers de vlag waaronder de sociaaldemocratie haar historische balans van regeringsdeelnames verdedigt.

De historische evolutie van het huwelijk van de sociaaldemocratie en de burgerlijke Staat kan, in België, worden opgedeeld in drie grote periodes: 1885-1936; 1936-1973; vanaf 1973.

De eerste periode loopt van het eind van de vorige eeuw tot de algemene staking van 1936, die de eerste aanzet gaf tot de “welvaartsstaat”.
Teksten uit de eerste helft van de twintigste eeuw zijn soms verrassend. Neem het boek van Emile Vandervelde, de patron van de Belgische sociaaldemocratie, dat als titel draagt “Het socialisme tegen de Staat”. Gans dat boek is een pleidooi tegen de idee dat je socialisme mag gelijkstellen met verstaatsing. Het klinkt onwennig als je kijkt naar de latere uitbouw van de “welvaartsstaat” en de identiteit van de sociaaldemocratie.

In de negentiende eeuw was de houding van de arbeidsbeweging, de Eerste en daarna de Tweede Internationale, tegenover de (burgerlijke) Staat inderdaad nog niet uitgeklaard.

Een eerste standpunt, dat toen ondermeer in België veel invloed had, was dat je de samenleving van onderuit moet hervormen, met nieuwe samenlevingsvormen in de vorm van coöperatieven, ziekenfondsen,... Proudhon is een naam die met deze opvatting verbonden zal blijven. In België werd vanuit die ideeën door de socialistische arbeidersbeweging een eigen economisch imperium uitgebouwd, tot aan het failliet van de Bank van de Arbeid in 1935.

Het tweede standpunt zou geleidelijk de overhand halen, namelijk dat de arbeidersbeweging ernaar moet streven politieke macht, dus staatsmacht, te verwerven. Zij moet deelnemen aan verkiezingen, daartoe een politieke partij opbouwen. Zij moet dit doen om via sociale en andere wetgeving de samenleving om te vormen. Beide standpunten zouden de praktijk van de arbeidersbeweging blijven kleuren.

Algemene staking voor... algemeen stemrecht

Toch zou de sociaaldemocratie meer en meer uitgroeien tot een machinerie voor electorale machtsverwerving. Twee ervaringen hebben deze strategie getekend. De eerste ervaring is de algemene staking voor het algemeen stemrecht aan het begin van de twintigste eeuw. Hier schuilt een paradox: algemene stakingen, directe actie, massa actie, gericht op... verkiezingen en het recht er aan deel te nemen. In linkse kringen wordt strijd aan de basis soms tegengesteld aan deelname aan verkiezingen. In de historisch funderende ervaring van onze arbeidersbeweging zijn die twee echter verbonden. Dit was op zijn beurt gekoppeld aan het perspectief van sociale wetgeving. De gehechtheid van de Belgische arbeidersbeweging aan het algemeen stemrecht is anders niet te begrijpen. Zaken zoals de achturendag, het jaarlijks verlof, de progressiviteit van de belastingen, het systeem van de cao’s, enz. zijn er onverbrekelijk mee verbonden.

Tot 1936 kende de Belgische arbeidersbeweging een zwakke inworteling van de vakbonden in de bedrijven. Wanneer de sociale explosiviteit (wilde stakingen, oproer) te groot werd, was het de politiek die deze druk omzette in sociale wetgeving. Het systeem van de “politieke vrienden” in het parlement als verlengstuk van de vakbonden in de bedrijven is dus diep verankerd in de Belgische sociale traditie.

Schoolstrijd

De tweede fundamentele ervaring is de schoolstrijd geweest, die drie grote opflakkeringen heeft gekend, de eerste al in de negentiende eeuw. Bij het ontstaan van België stond de Kerk, die het schoolsysteem in handen had, zeer wantrouwig tegenover deze nieuwe, liberale lekenstaat. Om haar schoolsysteem en zo haar invloed in de samenleving te handhaven heeft de Kerk gekozen voor privéonderwijs. De Staat moest er zich niet mee moeien. Daartegen promoveerde de socialistische arbeidersbeweging vanaf het begin het openbaar, publiek onderwijs. Het sociaaldemocratisch denken is zo een belangrijke rol gaan toebedelen aan de Staat om de invloed van de Kerk in de samenleving terug te dringen.

1936

Ondanks de aanvankelijke ideologische aarzelingen is de sociaaldemocratie haar lot dus vrij snel gaan verbinden met de burgerlijke Staat. Deze vervlechting werd op kardinale momenten (1919, 1936) gelegitimeerd door belangrijke sociale veroveringen. Tegenover de bourgeoisie wierp de sociaaldemocratie zich in deze crisissituaties op als de onmisbare (regerings)partner voor de stabiliteit van het regime.

Dit komt in een stroomversnelling vanaf de algemene staking van 1936, en vooral na WO II. Enerzijds verandert de burgerlijke kapitalistische staat zelf, anderzijds verandert de verhouding met de sociaaldemocratie. De Staat, die in de negentiende eeuw een minimale Staat was geweest die het patronaat zo weinig mogelijk moest kosten (belastingen), kreeg naast haar repressieve en ideologische functie een economische functie: in de derde wereld (beschermen van de investeringen), maar ook hier (subsidiëren investeringen, openbare bedrijven, sociale zekerheid,...). Parallel ontwikkelt zich in de jaren ’30 het ‘planisme’, het Plan van de Arbeid van de linkse sociaaldemocratische voorman Henri De Man: nationalisatie van de energiesector (de steenkoolnijverheid, basis van de Belgische economie), onder controle plaatsen van de banken en de holdings,... Het Plan wil de greep van de Staat op het economisch leven aanzienlijk doen toenemen. Die ideeën worden na de tweede wereldoorlog hernomen in de ABVV-congressen van 1954 en 1956 over de ‘structuurhervormingen’, die het programma zullen vormen van de algemene staking van ’60-’61.

Het ideeëngoed van de linkerzijde van de arbeidersbeweging (Henri De Man, André Renard) ontwikkelt zich dus parallel met de groeiende rol van de kapitalistische Staat. Dat is geen toeval. Beide waren pogingen een antwoord te formuleren op de zwakke plekken die het kapitalisme in de jaren ’20-’30 in een impasse hadden gebracht.

Is de welvaartsstaat een verovering van de arbeidersbeweging (de algemene staking van 1936, de sociaal explosieve situatie na WO II), of is het niet meer dan een nieuwe ontwikkeling in het kapitalisme, waaraan de arbeidersbeweging zijn ideeën heeft aangepast? Wat is vandaag de moeite van het verdedigen waard?

Neoliberalisme

Vanaf 1973 komt de “welvaartsstaat” onder druk van de nieuwe crisis, een nieuwe impasse van het kapitalisme. Het neoliberalisme heeft iets eigenaardigs. Uit de economische impasse van de jaren ’30 had het Kapitaal de conclusie getrokken dat de Staat een belangrijkere rol moest gaan spelen in de economie. Uit de nieuwe impasse van de jaren ’80 lijkt het kapitaal precies de tegenovergestelde conclusie te trekken: de rol van de Staat moet in de samenleving worden teruggedrongen.

In het hoofdstuk over de Staat in zijn Laatkapitalisme dacht Ernest Mandel dat de rol van de Staat zou blijven groeien. Zijn analyse was dat het kapitalistisch systeem in de jaren ’20 en ’30 een grote instabiliteit had gekend, en dat de Staat een grotere rol was gaan spelen om die tegenstellingen op te vangen, te verzachten. Hoe groter de tegenstellingen van het kapitalisme zich verder zouden ontwikkelen, hoe groter de rol van de Staat nog zou worden. De Staat zou nog meer afzetmarkten moeten waarborgen (wapenindustrie, milieu-industrie,...), nog meer de investeringen moeten waarborgen (planning), nog meer moeten tussenkomen op de arbeidsmarkt (opleidingen voorzien voor gekwalificeerde arbeidskrachten), enz. Mandel trok uit de limieten van de naoorlogse expansie, die hij al vroeg in de jaren ’70 onderkende, de conclusie dat de rol van de Staat slechts zou kunnen toenemen. Maar onder de vlag van het neoliberalisme lijkt het patronaat de tegenovergestelde conclusie te trekken.

Wanneer je door het verhaal van het neoliberalisme heen kijkt blijkt dat verhaal over het terugdringen van de Staat echter te kunnen worden gerelativeerd. Sommige cijfers zijn op het eerste zicht indrukwekkend. Op het hoogtepunt van het ‘beslag’ door de Staat (belastingen plus sociale zekerheid) op het BNP, aanvang van de jaren ’80, was dit in België 62%. Dat hoogtepunt valt echter samen met de piek in de crisis van de overheidsfinanciën en de explosie van de schuldenlast. Het werd relatief snel teruggedrongen, dank zij het onder controle krijgen van de Staatsschuld, tot iets in de buurt van 46 % eind van de jaren ’80. Op dit ogenblik is het gezakt tot 42,5 %, dus op een goede tien jaar is er nog eens een kleine 3 % afgepitst. Dat is niet niets, maar een drastische ommekeer is het ook niet, het blijft ver achter op de geproclameerde neoliberale doelstellingen van de jaren ’80. Zo een vaart heeft het dus niet gelopen. Toch heeft het neoliberalisme zijn offensief, waarvan het fundamenteel doel het herstel was van de winstvoet, opgehangen aan het terugdringen van de Staat, en dit is niet zonder gevolgen gebleven. Waarom heeft het neoliberalisme deze vlag gekozen?

Een nieuwe rol voor de staat

De afbouw van sommige elementen van de welvaartsstaat (meer bepaald de sociale zekerheid, het “indirect” of “uitgesteld” loon) draagt rechtstreeks bij tot het herstel van de winstvoet (de belastingen romen minder meerwaarde af).

Maar er zijn ook ideologische motieven. In de jaren ’70 bestond er een maatschappelijk negatief beeld van het patronaat, het ondernemersschap, het winststreven, enz. Het privé-initiatief stond niet erg positief aangeschreven. Er is een ideologisch offensief nodig geweest om het patronaat in ere te herstellen. Dat vereiste het diskrediet van de rol van de overheid. Een breed uitgebouwde “welvaartsstaat” en het bestaan van de openbare dienst versterkt de macht van de arbeidersbeweging. In België is de actieve bevolking zowat vier miljoen zielen groot. Daarvan zijn er een 3,5 miljoen loon- en wedde-trekkenden, en daarvan een klein miljoen ambtenaren in overheidsdienst. Dat is bijna één derde van de arbeidsklasse, met min of meer hetzelfde statuut, dezelfde arbeidsvoorwaarden, dezelfde verloning,... Dat is een enorm obstakel voor een antisociaal offensief.

De openbare dienst ligt ook meer in het bereik van de arbeidersbeweging, dan de privésector. De arbeiders van Renault hebben dat ervaren: op een buitenlandse patroon heeft de arbeidersstrijd weinig greep; een regering is gevoeliger (Jospin). Tenslotte speelde de financiële crisis van de laatkapitalistische Staat een rol. Naargelang de economische rol van de Staat toenam, nam ook de financiële druk toe, wat op den duur bijdroeg tot een ware ontwrichting van de overheidsfinanciën.[1] Het saneren van de overheidsfinanciën vereiste dat het verhaal over de taken en mogelijkheden van de Staat werd aangepast.

Eerder dan een globaal terugdringen van de Staat viseerde het neoliberalisme dus welbepaalde aspecten van de “welvaartsstaat”.

Er was nog wat anders aan de hand. De verhouding tussen de capaciteit tot mobilisatie van kapitaal van de Staten en die van de grote multinationals is grondig veranderd, vooral als we het hebben over de kleinere staten. Voor een landje als België is het niet vanzelfsprekend de economische en technologische concurrentie aan te gaan met giganten zoals Microsoft. Privatiseringen betekenen dus dat de overheid zich terugtrekt, het terrein vrijlaat voor de grote multinationals, en zijn rol beperkt tot het scheppen van een zo gunstig mogelijk fiscaal en sociaal klimaat om de internationale kapitalistische reuzen te overtuigen hier te komen investeren. Het beleid van de Vlaamse regering wordt sinds SP’er De Batselier economie onder zijn hoede had officieel zo geformuleerd. De kleinere kapitalistische Staat staat vandaag zwakker op de wereldmarkt dan twintig of dertig jaar geleden, en heeft dus minder ruimte om zijn eigen weg te gaan.

Corruptieschandalen

Er zijn dus een aantal redenen die verklaren waarom aan het begin van de jaren ’80 de bourgeoisie de keuze gemaakt heeft de plaats van de Staat in de samenleving te herdefiniëren. Het neoliberalisme, en vooral de ‘globalisering’, gaven de toon aan.

Dat veroorzaakt een perspectievencrisis in de sociaaldemocratie. De sociaaldemocratische arbeidersbeweging is al 100 jaar geïdentificeerd met de rol van de Staat in de samenleving. Wanneer het patronaat de rol van de Staat in vraag gaat stellen, is de harmonie van de relatie tussen patronaat en sociaaldemocratie doorbroken. De crisis is naar boven gekomen doorheen het probleem van de corruptie. Die corruptie heeft juist te maken met de vervlechting van de sociaaldemocratie met de Staat. In de jaren ’80 en negentig breken er een resem schandalen los (in België de Agusta-crisis), die de sociaaldemocratie dwingen haar visie op de Staat en haar rol daarin te herzien. Een centraal initiatief was de hervorming van de partijfinanciering: dank zij overheidssubsidies werden de partijen financieel onafhankelijk van corrupte financieringsbronnen, maar ook van.., hun eigen achterban, voor de sociaaldemocratie op de eerste plaats de vakbondsbasis. De sociaaldemocratie emancipeert zich van de syndicale controle. Ideologisch vertolkt zij dat door het “algemeen belang” (“gelegitimeerd door het algemeen stemrecht”) te keren tegen het “corporatisme” van de vakbonden. De reactie van het syndicaal apparaat zal trouwens niet uitblijven: zij zoekt een eigen plaats als beheerder van de arbeidsmarkt in het kader van het sociaal overleg, met een verzwakking van het systeem van de politieke vrienden. Het syndicaal apparaat hoopt daardoor haar eigen positie minder afhankelijk te maken van de wisselvalligheden van verkiezingen...

Deze herpositionering heeft een hele tijd geduurd, maar nu lijkt de sociaaldemocratie goed op weg naar een nieuwe samenhang. Zij wordt daarin geholpen door de groeiende overtuiging in burgerlijke kringen dat de neoliberale slinger een stuk te ver is doorgeslagen.

Drie leidraden

Er zitten drie leidraden in het nieuw verhaal dat de sociaaldemocratie poogt te breien over haar verhouding met de burgerlijke Staat. De eerste is “stabiliteit”. Het is het centrale thema in de boodschap van de sociaaldemocratie aan het patronaat: “pas op, want het steeds verder terugdringen van de rol van de Staat schept groeiende instabiliteit; het is zeer gevaarlijk wat ge doet”. Sinds de financiële crash in Zuidoost-Azië zijn de patronale oren al wat meer gespitst voor deze boodschap. De sociaaldemocratie lanceert nu ideeën zoals: er moet een wereldregering komen; en de Wereldbank en het IMF moeten hervormd worden om een meer sturende economische rol te spelen.

Tweede leidraad: “Europa”. De Europese eenmaking, de opbouw van een Europese Staatsmacht, is een antwoord op de moeilijke positie van de nationale Europese Staten in een door gigantische multinationals gedomineerde wereldmarkt. Europa is potentieel groot genoeg om zich te handhaven in deze mondiale kapitalistische jungle. De sociaaldemocratie zegt dus tegen het patronaat: “pas op met uw terugdringen van de Staat, want het schept instabiliteit, en bovendien gaan de Amerikanen zo hun slag thuis halen, want zij zijn de sterkste. Het Europees kapitaal heeft een sterke Europese Staat nodig.”

Derde leidraad: aandacht voor de “algemene productievoorwaarden” die moeten gerealiseerd worden om het kapitalisme optimaal te laten functioneren. Wat heeft een modern kapitalistische bedrijf nodig? Gevormde arbeiders, arbeiders die goed worden ‘onderhouden’,... Derde boodschap aan het patronaat: “jullie hebben goed opgeleide arbeidskrachten nodig, wij willen de Staat hervormen om dat te verwezenlijken”. Geen sociaaldemocratisch politicus doet nog de mond open zonder het te hebben over scholing en opleiding. “Inzetbaarheid” van de werknemers is het centrale thema van Blair. De “actieve welvaartsstaat”. De sociaaldemocratie werpt zichzelf op als de kracht die de werking van de arbeidsmarkt zal “moderniseren”.

De sociaaldemocratie gaat voor een stuk in tegen het neoliberale verhaal. Het neoliberalisme, dat om een aantal redenen die we hebben onderzocht de Staat heeft aangevallen, is, inbegrepen vanuit het standpunt van het patronaat, immers een brug te ver gesprongen.

Conclusie

De sociaaldemocratische strategie van regeringsdeelname heeft diepe historische wortels in het collectief bewustzijn van de werkende bevolking, op de eerste plaats bij de actiefste en meest bewuste sectoren van de arbeidersbeweging (de algemene stakingen voor algemeen stemrecht, de welvaartsstaat). Geschokt door de corruptieschandalen en de crisis van haar liefdesrelatie met de burgerlijke Staat, probeert de sociaaldemocratie een nieuw evenwicht te vinden. Na de val van de muur en het diskrediet van Oktober lijkt er geen alternatief te bestaan. Het “haalbare” overheerst. De fundamentele ongelijkheid in de samenleving, de reële machtsstructuren en de werkelijke omvang van de sociale en ecologische catastrofe worden buiten beeld gelaten.

De sociaaldemocratie pikt in op de behoefte aan houvast, door tot op zekere hoogte daadwerkelijk in te gaan tegen het “ongebreidelde kapitalisme”. Tegenover de ongebreidelde winstdrang van de individuele kapitalisten belichaamt de sociaaldemocratie het “algemeen belang” (van... de burgerlijke klasse). De massa van de werkende mensen ziet geen ander alternatief om de dreiging van het neoliberalisme en het “Amerikaans model” het hoofd te bieden. Deze defensieve reflex steunt niet op louter hersenschimmen: er is een reële contradictie tussen de objectieven van het neoliberaal offensief van de jaren ’80 en de nieuwe sociaaldemocratie. We kunnen ons daar niet van afmaken met “allemaal één pot nat”.

Het project van een “sterk Europa” geeft aan dit streven een nieuw perspectief, nieuwe concreetheid, nieuwe geloofwaardigheid, met een zeer dubbelzinnige mengeling van motieven (het Europees “model” beschermen of de concurrentie met de Amerikanen en Japanners winnen?).

Uitdagingen voor de linkerzijde

Wat kan de linkerzijde in die situatie doen? Op de eerste plaats moet de reële omvang van de crisis (sociaal, ecologisch, cultureel,...) terug in beeld worden gebracht, om oplossingen te eisen die beantwoorden aan de ware omvang van de noden. Dat gebeurt niet in de vorm van artikels (al kan dat helpen), maar door sociale beweging. De grote moeilijkheid is binnen de sociale beweging (bv. de vakbonden) te bekomen dat de analyse van de situatie en de eisenbundels niet ondergeschikt worden aan wat haalbaar is binnen het kader van de sociaaldemocratische regeringsdeelname. Daar moet het belangrijkste gevecht geleverd worden.

Deze strijd zal niet gewonnen worden door ultralinks opbod. Binnen de sociale beweging lopen de belangen niet parallel: de situatie van de betere tweeverdieners en die van oudere werklozen is niet dezelfde, de crisis treft vrouwen anders dan mannen, enz. Het zal dus zijn tijd vragen om doorheen ervaring opnieuw bezielende eenmakende doelstellingen en perspectieven te ontwikkelen. Maar er is geen andere weg. De sociaaldemocratische strategie van regeringsdeelname heeft een diepgewortelde historische legitimiteit opgebouwd, die niet mag worden onderschat. Een lang cumulatief proces van ervaringen is nodig om daartegenover een andere legitimiteit op te bouwen van de sociale beweging die de ware maatschappelijke noden terug op de politieke agenda zet. Een overgangssituatie van verbrokkeling is onvermijdelijk.

Een blad als De Internationale kan een bescheiden bijdrage leveren. Door te blijven materiaal aanbrengen over de omvang, de dynamiek en de consequenties van de systeemcrisis van het kapitalisme. Door de reaalpolitieke verhalen van de Derde Weg daarmee te confronteren. Door interessante ervaringen van de sociale beweging te signaleren. Door historische visies en praktijken van de arbeidersbeweging aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Dat alles wordt zeker een rode draad in de komende nummers.

Antony Giddens is de Britse socioloog die het verhaal van de Derde Weg in elkaar heeft gestoken. Volgens hem is het “verdedigen van de welvaartsstaat” geen goed idee.[2] Weliswaar moeten een aantal zaken worden verdedigd, maar om dat te kunnen doen moeten we een aantal uitgangspunten opnieuw bekijken.

De welvaartsstaat is volgens Giddens geen verovering van de arbeidersbeweging. Het is een element van de maatschappij zoals die na de tweede wereldoorlog is ontwikkeld. Aangezien die maatschappij vandaag opnieuw aan het evolueren is, is het een dwaas idee te denken dat men de welvaartsstaat zonder meer kan behouden zoals hij in een vorig tijdvak is gegroeid. Giddens haalt verschillende elementen van veranderende samenleving aan. Een eerste punt is de globalisering. Dat gaat verder dan het verschijnsel van de multinationals. De wereld is één geheel geworden. De welvaartsstaat is echter een nationale staat. In een geglobaliseerde wereld is de welvaartsstaat dus geen antwoord meer.

Tweede probleem. De welvaartsstaat is gebouwd op het model van de mannelijke kostwinner. Vanaf de jaren ’20 is een model gegroeid waarin de arbeidsmarkt, de Sociale Zekerheid, enz., gesneden werden op maat van de mannelijke kostwinner die zijn gezin onderhoudt. Dat was in de negentiende eeuw niet het geval. Die ontwikkeling maakt deel uit van de groei van de welvaartsstaat. Die situatie wordt door de vrouwen niet meer aanvaard.

Een derde nieuwe ontwikkeling noemt Giddens het ontstaan van “social reflexivity”. Mensen maken vandaag zelf en op een actieve manier keuzes. Als mensen individueel keuzes maken zijn globale antwoorden niet meer werkbaar. Hoe ging dat in de welvaartsstaat? Men ging er bv. van uit dat alle mannen op 65 jaar, en alle vrouwen op 60 jaar met pensioen gaan. Zo is het natuurlijk gemakkelijk een pensioensysteem te organiseren op basis van een modelloopbaan van 40 tot 45 actieve jaren. Vandaag werkt dat niet meer. Sommige mensen willen vroeger, andere later op pensioen. Er moeten dus individuele combinaties mogelijk zijn van werk en pensioen. Daarbij moet men uitgaan van wat iemand nog aankan op het werk, in het gezin, in de buurt, van wat goed is voor die mensen en de samenleving. De Staat moet het niet meer oplossen, zij moet de mensen helpen zelf hun leven richting te geven. Dit is ook een verantwoordelijkheid voor andere sociale structuren, zoals de buurt en het gezin.

Een uniforme oplossing voor iedereen, op basis van een wiskundig model, dat werkt niet meer. Er zijn flexibele oplossingen nodig, en flexibele oplossingen kunnen niet van de Staat komen, maar moeten steunen op activiteit in de samenleving zelf.

Een vierde evolutie is de verandering van het risico. Vroeger beschermden mensen zich tegen risico’s die van buitenaf kwamen, waar ze geen greep op hadden. Ze organiseerden dan een verzekeringssysteem om zich daartegen te beschermen. Risico’s vandaag zijn veel meer een gevolg van het menselijk handelen zelf: bv. de ecologische crisis, maar ook bv. ziektes, die vandaag veel meer het gevolg zijn van het menselijk handelen, roken, voedingsgewoonten,... Giddens spreekt van ‘manufactured risk’. Wanneer het risico van de mensen zelf komt is de oplossing natuurlijk niet dat de Staat vangnetten organiseert, maar moet je het gedrag van de mensen veranderen. Dat is andermaal iets dat niet van de Staat kan komen, maar waarvoor je moet steunen op de activiteit van de samenleving zelf.

Giddens zegt dus dat het “verdedigen van de welvaartsstaat” geen antwoord is op deze ontwikkelingen. Hij stelt een nieuwe koers voor rond vier grote aandachtspunten van het ‘utopisch realisme’: armoede, milieu, de willekeur van de macht, en het geweld. Het antwoord op deze problemen is niet de Staat, maar de democratie, niet in de zin van iedere vier jaar naar het stemhokje, maar steunend op een actieve dialoog in de schoot van de samenleving tussen de leden van de samenleving. Giddens noemt dat de ‘democratie van de dialoog’. Hij verwijst ondermeer naar een onderzoek dat de ‘graad van geluk’ heeft gemeten, zowel in de derde wereld als in arme buurten in het noorden. Volgens dat onderzoek is er geen directe band tussen de graad van geluk en de graad van materiële welstand. Een belangrijke rol wordt wel gespeeld door het bestaan van netwerken, de intensiteit van sociale relaties, het al dan niet goed met elkaar omgaan van de mensen. Giddens verwijst daarnaar om te zeggen hoe we iets kunnen leren van de armen over de manier waarop we met elkaar moeten omgaan. Niet de Staat moet dus de problemen oplossen, maar de Staat moet de voorwaarden scheppen opdat de mensen door hun relaties onder elkaar de problemen zouden kunnen aanpakken. De welvaartsstaat daarentegen was een machine die boven de hoofden van de mensen hing en zei wat de mensen moesten doen. In de actieve samenleving die we vandaag kennen werkt dat niet meer.

Giddens betwist dat we zo een samenleving krijgen van ieder-voor-zich. Er ontwikkelen zich immers nieuwe universele waarden – ecologische bekommernis, verantwoordelijkheid voor komende generaties, broederlijkheid tussen de mensen, enz. – die door steeds meer mensen gedeeld worden. We moeten de Staat niet afbouwen, maar de rol ervan herdefiniëren. Er moet controle zijn op de markt. Het is echter niet aan de Staat om dit te doen, maar aan de kosmopolitische wereldgemeenschap die aan het ontstaan is. Giddens stelt daarvoor een aantal sociale pacten voor, tussen arm en rijk, tussen mannen en vrouwen, enz., om zo gestalte te geven aan een samenleving in handen van de actieve burger zelf.

Op papier is het gemakkelijk te antwoorden op Giddens, maar in het reële politieke debat, dit is in het collectief bewustzijn van de werkende mensen, is dat veel moeilijker, en wel om twee redenen. Ten eerste legt Giddens de vinger op de wonde van reële problemen van de welvaartsstaat. Ten tweede steunt de kracht van zijn verhaal op het feit dat hij enkele fundamentele problemen buiten beeld laat (verdeling van rijkdom en macht in het hedendaags kapitalisme, de omvang van de sociale en ecologische problemen...). Deze fundamentele problemen kent iedereen. Elk verhaal dat beweert deze fundamentele problemen te kunnen oplossen, wordt vandaag echter als utopisch ervaren, zo niet als gevaarlijk. In naam van het realisme worden problemen die niet kunnen worden opgelost buiten het politiek debat verdrongen.

_______________
[1] De belangrijkste oorzaak was echter de explosie van de intrestvoeten.
[2] Anthony Giddens, Beyond left and right, the future of radical politics, Stanford University Press, 1994

Frank Slegers is lid van de redactie van De Internationale