Patrick Tort

Darwin gelezen en goedgekeurd


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, lente, (nr. 68), jg. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens
Darwinisme en marxisme
Darwinisme en maatschappij

In 1996 verscheen in Frankrijk de Dictionnaire van het darwinisme en van de evolutie.[0][1] Met zijn 5.000 bladzijden en drie boekdelen bestrijkt dit monument heel wat domeinen van de kennis. Patrick Tort is de directeur van deze publicatie, en vat hieronder nog eens zijn visie op Darwin samen. Hij ziet bij Darwin een paradox die als volgt kan worden geformuleerd: de natuurlijke selectie selecteert de beschaving, die zich verzet tegen de natuurlijke selectie.

De echte betekenis van de antropologie van Darwin[2] zou vandaag geen punt van discussie meer mogen zijn. Maar de beste studies worden telkens opnieuw teniet gedaan door dwaze en al lang weerlegde ideologisch geïnspireerde verhalen.

Telkens opnieuw duikt het “antidarwinisme” op in de schijndebatten van de spektakelwetenschap, met argumenten die al aangehaald én weerlegd zijn in de tweede helft van de negentiende eeuw, zonder dat de deelnemers zich daar zelfs bewust van zijn. Dit voortdurend weerkerend debat duidt aan dat de inzet belangrijk is. Het doet denken aan een andere grote theoreticus (Marx), waarvan sommigen het vandaag elegant vinden hem te rehabiliteren na eerst geduldig gewacht te hebben tot hij goed en wel “dood” en “voorbijgestreefd” verklaard werd. Dezelfde modetrend leidt ertoe Darwin nu integendeel als “afgedaan” te bestempelen, alhoewel hij actueler is dan ooit bij natuurwetenschappers die zoeken naar een globale theoretische benadering. Het verbazingwekkende is dat de steeds weerkerende mode grote ideeën “afgedaan en voorbijgestreefd” te verklaren zelf nooit heeft afgedaan of voorbijgestreefd lijkt.

Ik ga in deze bijdrage niet ingaan op de voortdurend herhaalde opwerping dat de theorie van Darwin geen verklaring zou bieden voor het complexe mechanisme van de evolutie van de organismen. Anderen hebben daar al op geantwoord. Dit sofisme (dat dikwijls werkt met wiskundige modellen) heeft uiteindelijk als enig alternatief de schepping, en houdt slechts stand door onwetendheid over de wetten van de genetica. Ik wil het nu enkel hebben over de tekst en de logica van Darwin zelf, zoals ik die vijftien jaar lang tegen allerlei verkeerde lezingen heb uiteengezet, met als resultaat dat ik talrijke wetenschappers, theoretici en historici van de natuurwetenschappen overtuigd heb.

Oorsprong van de verkeerde lezingen

Gedurende meer dan een eeuw heeft men in Darwin de inspirator gezien van allerlei theorieën die ingaan tegen de gelijkheidsidee, de grote voorschrijver van genetische selectie in zijn hardste varianten, de theoreticus van de uitschakeling van de zwaksten, de grote naturalistische rechtvaardiger van het victoriaans imperialisme, de stichter van het “wetenschappelijk racisme”, de echte vader van het “sociaal darwinisme” en van zowat alle sociologieën van de biologische evolutie, de juiste man om het triomferend egoïsme van de bezittende klasse te legitimeren. Zonder zich zorgen te maken over hun onderlinge tegenstellingen zag men in Darwin tegelijk Herbert Spencer,[3] Francis Galton,[4] Cecil Rhodes.[5] Arthur de Gobineau[6] en Thomas R. Malthus.[7] Nu zijn al deze beschuldigingen niet alleen verkeerd, maar is de historische waarheid precies tegenovergesteld. Deze enorme verwarring, die zolang een juiste interpretatie van Darwin heeft belemmerd, door allerlei commentaren op basis van horen-zeggen zonder dat de teksten zelf werden gelezen, is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het filosofisch evolutionisme van Spencer. Dit evolutionisme was de ideologische referentie van het radicaal ultraliberalisme in het victoriaanse Engeland, dat wortel had geschoten in het drukke ideologisch debat van het Engeland van de jaren 1860 toen de theorie van Darwin daar opdook.

Wie is Spencer? Een Engels ingenieur die zijn leven vulde met het doen van uitvindingen die reeds uitgevonden waren. Hij was ook journalist, werkte aan de spoorwegen, en vanaf 1840 vestigde hij een politieke filosofie en sociologie die een theoretische fundering gaven aan de ultraliberale voorstelling van de vooruitgang. Hij was gepassioneerd door grote synthetische visies, pogingen alle verschijnselen terug te brengen tot één groot inzicht. Hij was meer bepaald beïnvloed door von Baer[8] en de wet die deze geformuleerd had over de ontwikkeling van embryo’s. Hij probeerde die “wet” een meer algemene draagwijdte toe te dichten en formuleerde zijn eigen “wet van de evolutie” in zijn Eerste principes (1862). Deze “evolutiewet” kan worden samengevat als de wet van de groeiende complexiteit, die zich vertaalt door overgang van het homogene naar het heterogene (zo leidt de evolutie tot de uiterst verfijnde organisatie van levende wezens, de menselijke individualiteit en de samenleving). Deze “wet” wordt door Spencer toegepast op alle mogelijke verschijnselen en alle domeinen van de kennis, en op de kennistheorie zelf. Het sociologisch luik van dit spenceriaanse gedachtegoed is zeer tekenend voor de aspiraties van de Engelse industriële burgerij: de samenleving is een organisme, en evolueert zoals een organisme. De aanpassing (waarbij Spencer in de voetsporen treedt van de Lamarck,[9] en Darwin slechts integreert om hem te verraden) is de regel om te overleven in een omgeving van veralgemeende concurrentie tussen individuen: de minst aangepasten worden zonder verhaal en zonder mededogen uitgeschakeld. Spencer zal zich bv. verzetten tegen iedere hulpmaatregel voor de minst bedeelden en tegen iedere openbare bijstand. Wat hij overneemt van Darwin (maar hij had het ook kunnen vinden bij Malthus) is de “harde kern” van de theorie van de natuurlijke selectie, die hij ontdekt in oktober 1858 bij het lezen van de gemeenschappelijke bijdrage van Darwin en Wallace voor de Linnean Society in Londen. Spencer gaat dit vanaf dan systematisch toepassen, niet daar waar de toepassing gewettigd is (de evolutie van de organismen), maar op een niveau waar Darwin de toepassing ervan juist weigerde (de ontwikkeling van menselijke samenlevingen).

Omdat zij samen stonden tegenover een conservatief wetenschappelijk establishment dat iedere vorm van evolutie ontkende (het scheppingsverhaal...), was Darwin bereid tot op zekere hoogte samen te marcheren met Spencer (die hij helemaal niet mocht, zoals ondubbelzinnig blijkt uit zijn autobiografie van 1876). Darwin aanvaardde termen (“overleving van de best aangepasten”) die op lange termijn nadelen hadden waartegenover de voordelen op korte termijn niet zouden blijken op te wegen. De verwarring tussen Darwin en Spencer, tussen de theorie van de afstamming gekoppeld aan natuurlijke selectie en het filosofisch-sociologisch evolutionisme, zou ernstige theoretische en politieke gevolgen hebben, waar pas een einde aan kon komen nadat de tegenstelling tussen beide benaderingen bloot gelegd werd.

In het politiek-cultureel milieu van de intelligentsia in het victoriaans Engeland was het echter de verwarring die overheerste ten nadele van een duidelijk onderscheid. Voor de publieke opinie kwamen beide theorieën op hetzelfde neer. Dit toont hoe sterk de besmetting door de spenceriaanse ideologie was. Een “filosofische” benadering ging overheersen bij de biologen zelf: de spenceriaanse evolutie (filosofisch begrip) haalde het op de darwinistische afstamming (naturalistisch begrip). De overwinning van de “meest aangepasten” – snel werd dit de “besten”, de “verdienstelijksten”, of de “sterksten” – verdrong de selectie van voordelige organische of instinctieve variaties.

De eerste stap in deze geschiedenis is duidelijk: Spencer, die Darwin al herleid heeft tot Malthus (Principen van de Biologie, 1864-1876), pint zich vast op het begrip van de “natuurlijke selectie” en maakt er een kritiek op die reeds breed verspreid was en door Darwin zelf grotendeels overgenomen (de te grote antropomorfische “personalisering” van een uitdrukking met een volontaristische of zelfs teleologische[10] ondertoon). Hij vervangt de natuurlijke selectie door “de overleving van de meest aangepasten”, en past die niet toe waar het hoort (de sfeer van het organisch leven, waar hij een aanhanger blijft van de Lamarck), maar gebruikt dit als hoeksteen van een evolutionistische sociale antropologie. Het is dus zeer belangrijk goed het onderscheid te omschrijven tussen de antropologische visie van Darwin zoals we die terugvinden in De afstamming van de mens (1871) en het sociaal-biologisch hyperselectionisme van Spencer, de ware uitvinder van wat ongepast het “sociaal darwinisme” wordt genoemd, en grondlegger van wat we in alle latere “sociobiologieën” zullen terugvinden.

Het terugdring-effect van de evolutie[11]

Het begrip van het terugdring-effect van de evolutie is de hoeksteen van de antropologie van Darwin. Dit begrip heb ik gesmeed om de overgang te helpen begrijpen tussen de sfeer van de natuur, strikt beheerst door de wet van de natuurlijke selectie, en de beschaving, waarin gedragingen veralgemenen en geïnstitutionaliseerd worden die het vrije spel van deze wet terugdringen. Het begrip wordt door Darwin niet als zodanig gebruikt, maar het mechanisme wordt beschreven in cruciale passages van De afstamming van de mens van 1871 (meer bepaald de hoofdstukken IV, V en XXI), dat het derde grote synthesewerk van Darwin vormt. De idee ligt in het logische verlengde van de selectietheorie die wordt ontwikkeld in De oorsprong van de soorten, doorgetrokken naar de evolutionaire geschiedenis van de natuurlijke en maatschappelijke mens. Het terugdring-effect van de evolutie is het gevolg van een paradox die Darwin onthult in zijn werk wanneer hij de theorie van de afstamming toepast op de mens, en probeert de sociale en morele ontwikkeling van de mens te begrijpen als een specifieke toepassing en ontwikkeling van de wet van de natuurlijke selectie, die universeel van toepassing is op gans de sfeer van het leven.

Deze paradox kan als volgt worden geformuleerd: de natuurlijke selectie selecteert de beschaving, die zich verzet tegen de natuurlijke selectie. De natuurlijke selectie, die de evolutie stuurt door de uitschakeling van de minst aangepasten, selecteert in de mens een vorm van maatschappelijk leven. De mars naar de beschaving gaat gepaard met het terugdringen van eliminerende gedragingen, door een spel van ethische en institutionele mechanismen. Hoe deze schijnbare tegenstelling oplossen? De oplossing ligt in het logisch doortrekken van de theorie van de natuurlijke selectie. Deze selectie – voor Darwin is dit fundamenteel – selecteert niet alleen die varianten van organismen die zich het best aanpassen, maar ook varianten van instincten. Welke instincten zijn het best aangepast? Darwin onderlijnt het belang van de sociale instincten, wat bewezen wordt door de universele ontwikkeling van het leven in gemeenschap bij de mensen, en het overwicht van de menselijke groepen die de sterkst uitgebouwde “beschaving” hebben. Maar “beschaving” betekent groeiende rationaliteit, groter gewicht van gevoelens van “sympathie” met de andere, en uitbouw van morele en institutionele vormen van altruïsme, zodat individueel en maatschappelijk gedrag steeds meer de rechtlijnige werking van de wet van de natuurlijke selectie terugdringt: in plaats van de uitschakeling van de minst aangepasten ontstaat de beschaving, de plicht tot ondersteuning; in plaats van het natuurlijk uitsterven van de zieken en invaliden, worden zij gered door een geheel van technologieën en kennis (hygiëne, geneeskunde, sport) bedoeld om organische gebreken te compenseren; in plaats van de vernietigende werking van natuurlijk overwicht in de vorm van kracht, aantal of aangepastheid, wordt een nieuw evenwicht gevonden door sociale maatregelen die ingaan tegen maatschappelijke uitschakeling. Via het sociale instinct heeft de natuurlijke selectie dus, zonder breuk of “sprong”, haar tegendeel geselecteerd, namelijk: een geheel van normen en maatschappelijk gedrag dat ingaat tegen uitschakeling – dus tegen de natuurlijke selectie in de zin die dit woord heeft in De oorsprong van de soorten, wat gepaard gaat met een ethiek die zich verzet tegen selectie en uitschakeling. Dit wordt vertaald in principes, gedragsregels en wetten. De geleidelijke groei van de moraal is dus onlosmakelijk verbonden met de evolutie. In het materialisme van Darwin wordt de ontwikkeling van de menselijke samenlevingen in het verlengde geplaatst van de wet van de natuurlijke selectie. Maar dit verlengde werd door veel theoretici begrepen in de zin van het liberaal “sociaal darwinisme”, verblind als ze waren door de muur die het filosofisch evolutionisme van Spencer rond Darwin heeft opgetrokken (het principe van de uitschakeling van de minst aangepasten wordt toegepast op de menselijke maatschappij met zijn veralgemeende concurrentie). Dit verlengde is echter maar te begrijpen als men ook het terugdring-effect begrijpt, met zijn omgekeerde dynamiek, waarbij het terugdringen van het selectiemechanisme een voorwaarde is voor het ontwikkelen van beschaving. De sociobiologie moet dus worden verworpen, omdat zij tegen de antropologie van Darwin in de idee verdedigt dat er een eenvoudige continuïteit (zonder terugdring-effect) is tussen de natuur en de samenleving. Het terugdring-effect is de basis waarop het onderscheid tussen natuur en cultuur steunt, zonder dat men beroep moet doen op een magische en absolute scheiding tussen natuur en menselijke samenleving. De selectie van sociale instincten staat toe het selectiemechanisme terug te dringen, als moment in de evolutie, zonder echte breuk, maar wel met het effect van een breuk omdat de wet van de natuurlijke selectie aan haar eigen wet onderworpen wordt, zij selecteert een nieuwe vorm die het beschermen van de zwakkeren inhoudt, en die nieuwe vorm haalt het op de oude omdat zij superieur is. Deze superioriteit is niet biologisch, maar sociaal.

Darwin benadert de verhouding natuur/maatschappij dus zonder te vervallen in een loutere continuïteit (de benadering van de “sociobiologie”) en zonder absolute breuk (à la Levi-Strauss[12]). Hij legt dus een band tussen het biologische en het sociale (zijn sociologie sluit de natuur niet buiten), zonder het sociale te zien als de vertaling zondermeer van natuurlijke impulsen op het biologisch niveau. Darwin maakt dus een materialistische continuïteit in de benadering mogelijk, wat beter stand houdt dan allerlei kunstgrepen die een “kwalitatieve sprong” invoeren tussen mens en natuur; en toch maakt hij een kwalitatief onderscheid mogelijk tussen mens- en natuurwetenschappen. Via de dialectiek van de selectie van antiselectieve gedragingen en van gevoelens van sympathie, gekoppeld aan een groei van de rationaliteit en het groeiend belang dat door ieder gehecht wordt aan de “publieke opinie”, vestigt Darwin een materialistische theorie over de fundamenten van de moraal, die de autonomie respecteert van ethische beslissingen en benaderingen (dankzij het breukeffect van “het terugdringen”), terwijl zij toch onttrokken worden aan de dogmatische greep van de moraalleer van de transcendente verplichting.

Vanwaar de vergissing?

Wie moeite heeft onze benadering van Darwin te aanvaarden stelt gemakkelijk de vraag: als dat “terugdring-effect” bij Darwin aanwezig is, hoe komt het dan dat men dat niet gezien heeft? Het antwoord bestaat uit drie punten. Ten eerste is de theorie van Darwin gevangen gezet in het overheersend denken van zijn tijd, goed verwoord door Spencer. Het spencerisme vormt een muur. De economische en sociale ontwikkelingen van zijn tijd krijgen een filosofische vertolking in de wet van de evolutie, die niets meer is dan een verfijning met wetenschappelijke argumenten van de theorie van de vooruitgang een eeuw eerder ontwikkeld door de liberale theoretici.

Ten tweede is er het compromis dat gesloten werd tussen Spencer en Darwin (zie hoger).

Ten derde is er de omgeving van Darwin. De aanhangers van Darwin, die hem volop ondersteunden in de verdediging van zijn ontdekkingen, en die zich gesterkt voelden door het succes van De oorsprong van de soorten, drongen bij hem aan zijn aarzelingen wat betreft de Mens te overwinnen en deze op te nemen in zijn theorie over de afstamming. De theorie van de afstamming bepaald door de natuurlijke selectie moest uitgebreid worden naar de sociale Mens en naar elke vorm van beschaving. Darwin stond dus onder druk om het laatste taboe te laten vallen, en de metafysische grens te overschrijden die de Mens nog afscheidde van de rest van het levende, door de Mens deel te laten uitmaken van de evolutie van het dierenrijk, en hem te maken tot een schepsel dat met de dieren, en meer bepaald met de verst geëvolueerde soorten, een geheel van organische, en eventueel psychische en gedragskenmerken deelt. De vrienden van Darwin, en achter hen het publiek, wachtten in die geest op het vervolg van De oorsprong. Zodra het verschijnt wordt De afstamming van de mens dan ook in die geest begroet, als het laatst ontbrekende stuk van een globale en samenhangende naturalistische leer, berustend op de toepassing van de selectie op alle levende schepselen, wat mogelijk is eenmaal men alle theologische hinderpalen achter zich heeft gelaten. Dat verklaart waarom niemand het gelezen heeft, want iedereen dacht reeds te weten wat erin stond. Wie het las had slechts oog voor die argumenten die de band met het dierenrijk ondersteunden, zonder het specifieke lot – namelijk terugdringing – te zien dat de natuurlijke selectie in zijn strikt biologische betekenis beschoren was. “De natuurlijke selectie”, schrijft Darwin, “lijkt slechts een zeer ondergeschikte invloed uit te oefenen op de beschaafde samenlevingen, in die zin dat het zich beperkt tot de productie van een hogere moraliteit en van een groter aantal bekwame mensen; desalniettemin danken we aan de natuurlijke selectie de oorspronkelijke verwerving van de sociale instincten.” (De afstamming van de mens) En verder: “Hoe belangrijk de strijd voor het bestaan ook geweest is en nog is, andere belangrijker invloeden zijn een rol gaan spelen in het meest verheven deel van de menselijke natuur. Morele kwaliteiten ontwikkelen rechtstreeks of onrechtstreeks inderdaad meer door gewoonte, redenering, aanleren, godsdienst, enz., dan door de werking van de natuurlijke selectie, alhoewel men met zekerheid aan de werking van deze laatste de sociale instincten kan wijten die aan de basis liggen van de ontwikkeling van de morele instelling.” (idem)

De antropologie van Darwin werd dus geïnterpreteerd nog voor ze gekend was. Het naturalistisch “progres-sisme” – waarvan de belangrijkste betekenis was door een volledige en eengemaakte theorie te ontwikkelen over de afstamming een definitieve klap toe te brengen aan het dogma van de schepping – kon niet vermoeden dat deze overwinning zou leiden tot een biosociologische verglijding. Tot de vooravond van de XXste eeuw is het belangrijkste gevolg van de strijd voor de ideeën van Darwin geweest dat geleidelijk de idee van verandering doorheen evolutie de overhand kreeg, terwijl de originaliteit en de ware inhoud van de ideeën van Darwin niet gezien werden. De “sociale darwinisten” van het slag van Spencer en Haeckel[13] haalden hun slag thuis op een terrein – de Mens – waar Darwin nog aarzelde, ondanks zijn prachtig werk van 1871. Terwijl Spencer zijn enorme Beschrijvende sociologie en Haeckel zijn Anthropogénie voorbereidden ... Na een eerste enthousiaste reactie van 1860 als materialist, en gehaast komaf te maken met de lectuur van De oorsprong van de soorten, antwoordt Marx meer op de darwinisten dan op Darwin wanneer hij deze laatste verwijt de dynamiek van de liberale concurrentiemaatschappij te projecteren op de natuur (brief aan Engels van 1862). Engels heeft minder excuses wanneer hij in zijn Anti-Dühring van 1873 Darwin een “malthusiaanse stommiteit” aanwrijft, en in zijn Dialectiek van de Natuur van 1875 deze kritiek herhaalt alhoewel De Afstamming van de Mens dan al vier jaar geleden gepubliceerd is. Een marxistisch geïnspireerde linkerzijde zou ook daarna op dezelfde lijn Darwin blijven aanvallen, ondanks interesse voor een fundamentele materialistische theorie over de oorsprong van de mens en analogieën tussen de historische klassenstrijd en de natuurlijke strijd voor het bestaan. Op dezelfde manier zou de ultraliberale rechterzijde de lof blijven zingen van Darwin. In beide gevallen werd de antropologie van Darwin verward met het “sociaal darwinisme” van zijn epigonen.

De tweede oorzaak die leidde tot heel wat misvattingen is het ontstaan van de eugenetica.[14] De belangrijkste theoreticus daarvan was Francis Galton, een neef van Darwin. Galton was een statisticus die meer bepaald gefascineerd was door de studie van de erfelijkheid. Hij studeerde geneeskunde en werd in 1859 sterk getekend door het lezen van De Oorsprong van de Soorten. Vanaf 1865 begint hij de theorieën te ontwikkelen die, met op de achtergrond de erfelijkheidsleer en selectietheorieën toegepast op de mensheid, bekend gingen worden als de eugenetica. Het uitgangspunt is eenvoudig: de natuurlijke selectie zorgt in gans de sfeer van het leven voor de diversiteit van de soorten en de promotie van de meest aangepasten, door de selectie van de beste varianten. Hetzelfde moest dus gebeuren in de menselijke samenleving met de intellectuele capaciteiten. Maar de beschaafde samenleving hindert het vrije spel van de natuurlijke selectie, doordat zij middelmatige elementen beschermt en toestaat te overleven. Een kunstmatige en geïnstitutionaliseerde selectie is dus noodzakelijk om dit probleem op te vangen. Indien men De Afstamming van 1871 leest is het duidelijk dat dit niet te verzoenen valt met de antropologie van Darwin, en botst met het echte darwinisme (dus dat van Darwin) voor wie kunstmatige selectie slechts denkbaar is bij cultuurplanten en kweekdieren. Darwin dacht immers dat ieder die zijn evenmens, hoe verschillend die raciaal-cultureel ook is of hoe kwetsbaar fysiek of psychisch ook, niet behandelt als zijn gelijke zondigt tegen de beschavingswet van de geleidelijke uitbreiding van de sympathie, en dus stappen achteruit zet in de menselijke evolutie, om terug te vervallen in de voorouderlijke barbarij. Galton zou niet meer dan anderen begrijpen wat Darwin schreef in 1871, wat ook niet kon toen hij zijn gedachten begon te systematiseren in 1860, en hij voert dus campagne voor een wetenschappelijk beleid van eugenetica, om de waarschijnlijke degeneratie van de sociale groep tegen te gaan. Daartoe probeert hij de erfelijkheid te bewijzen van intelligentie, en statistisch aan te tonen hoe het genie wordt overgeërfd (Hereditary Genius, 1869), waarbij hij volledig abstractie maakt van een factor zoals de opvoeding. Darwin zelf noteert (De afstamming) dat de eugenetica van Galton zich verzet tegen “de reproductie van de armen en de onbezorgden”, wat immers de vermenigvuldiging van superieure mensen in de weg staat. Darwin daarentegen besluit in tegenovergestelde zin met de verdediging van het recht op gelijke kansen in de maatschappelijke concurrentie.

Allerlei navolgers van Galton zoals Karl Pearson zullen de toepassing van statistische methodes op de biologie verfijnen. Zij dragen mee de historische verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van de leer van de eugenetica. Galton had de plaats van het biologisch individu bij Darwin al vervangen door populaties, die als zodanig de wet van de natuurlijke selectie ondergaan. Zijn navolgers gaan voorstellen bepaalde categorieën individuen uit te schakelen omdat zij dragers zijn van “slechte” variaties. In al die geschriften zien we hoe de rationaliteit van de wiskunde in zichzelf opgesloten raakt, los van de biologische realiteit van het organisme, terwijl het individu verdwijnt achter een geheel van metingen, kwantificeerbare kenmerken en statistische abstracties. De methode zelf leidt tot een ontmenselijking van het studievoorwerp, en zal dus onder druk van allerlei politieke en ideologische krachten gemakkelijk interventies in het leven voorstellen in naam van de biologische kwaliteit van de gemeenschap. Galton had hoe dan ook een elitaire visie op de samenleving. Zijn opvolger, Pearson, koos openlijk voor “een wijziging van de vruchtbaarheid van de goede en de slechte lagen” in de samenleving. De ontwikkeling van statistische technieken maakte een annexatie van de sociale wetenschappen gemakkelijker. Na een hard debat met de biometriek zou de genetica van Mendel geleidelijk de kwantitatieve aanpak overnemen, en genetici werden verdedigers van de eugenetica, met de steun van talrijke geneesheren, natuurkundigen en biologische sociologen in het begin van de twintigste eeuw.

In de Dictionnaire van het darwinisme wordt uitgebreid ingegaan op het verband tussen sociaal darwinisme, eugenisme en racisme. Er bestaan historische en theoretische verschillen tussen deze begrippen, maar ze dekken elkaar ook gedeeltelijk. Eén zaak staat vast: het eugenisme is doordrongen van de idee die door alle aanhangers ervan wordt overgenomen, dat de natuurlijke selectie in de maatschappij niet speelt zoals in de natuur, omwille van allerlei sociale en sanitaire maatregelen, en het algemeen niveau van comfort in de samenleving dat individuen beschermt zodat er geen uitschakeling meer is van de zwaksten. Vandaar de vrees, ondersteund door duizenden voorbeelden, voor een biologische degeneratie van de mensheid, die moet worden bestreden door een kunstmatige selectie. Dat is de kern van het modern eugenisme, en we hebben gezien dat Darwin daar absoluut geen aanhanger van was.

Binnen dat basisschema bestaan er allerlei banden tussen eugenisme en sociaal darwinisme, die verschillen van land tot land. De ultraliberale sociaaldarwinistische ideeën van Spencer hebben in de VSA massaal aanhang gehad. Maar eugenisme vinden we bij Spencer niet terug. Toch zou in dit multiraciaal land, met zijn slavernij en segregatie, het steriliserend eugenisme van Davenport en de Laughlins wortel schieten vanaf 1904, en gedurende lange tijd toeslaan. “Geestelijk zwakken”, dragers van “erfelijke ziekten” en armen worden er het slachtoffer van. In de Scandinavische landen zien we soortgelijke bewegingen. Via Ernst Haeckel vermengen zich in Duitsland eugenisme en de strijd voor de Duitse cultuur. Pleitbezorgers van “raciale hygiëne” als Ploets, Rüdin en Eugen Fischer bereidden het pad voor de nazipraktijken van menselijke sterilisatie, en voor het uitroeiprogramma van de joden, die als niet hygiënisch worden beschouwd.

In Frankrijk wordt het eugenisme uitgedragen door Vacher de Lapouge. Het kwam niet tot daden, maar het ontbreekt niet aan auteurs die een dergelijke politiek voorstonden. Kijk maar naar de werken van Alexis Carrel, actief onder de bezetting, die droomde van een “erfelijke biologische aristocratie”, en waarvan de naam nu pas uit universiteiten en straatnamen verwijderd wordt.

De weg van Darwin naar het nazisme loopt via vele kronkelwegen. Het is niet onbelangrijk de waarheid te zeggen over wat Darwin geschreven heeft over de mens. Dat vindt men niet in zijn Oorsprong van de soorten, maar in zijn De afstamming van de mens. Darwin bekampte actief racistische standpunten in de Ethnological Society waar hij lid van was. Hij bestreed de fysische en morele gevolgen van het kolonialisme op de inheemse volkeren. Hij haatte de slavernij.

De manier waarop men hardnekkig van Darwin een aanhanger blijft maken van ongelijkheid tussen de mensen is niet onschuldig, want de teksten van Darwin zijn beschikbaar en ze zijn duidelijk.

_______________
[0] Patrick Tort is Fransman, auteur van verschillende boeken over Darwin en directeur van de Dictionnaire du darwinisme et de l’évolution.
[1] Dictionnaire du darwinisme et de l’évolution. Parijs, PUF, 3 vol., 1996.
[2] Charles Darwin (1809-1882), Brits natuurkundige. Zijn belangrijkste werken: Reis van een natuurkundige rond de wereld (1839), over zijn expeditie met de Beagle; Over de oorsprong van de soorten door middel van de natuurlijke selectie (1859); Over de variatie van huisdieren en -planten (1868); Over de afstamming van de mens” (1871); “De uitdrukking van emoties bij de mens en bij de dieren (1872); De gevolgen van rechtstreekse en kruisbevruchting in het plantenrijk (1876).
[3] Herbert Spencer (1820-1903), Brits filosoof Zijn filosofie wordt het evolutionisme genoemd. Zijn theorie komt verder in het artikel aan bod.
[4] Francis Galton (1882-1911), Brits wetenschapper. Zie verder in de tekst.
[5] Cecil Rhodes (1853-1902), Brits zakenman en staatsman actief in zuidelijk Afrika, waar hij een vooraanstaand promotor was van de uitbouw van het Brits imperium. Hij maakte fortuin in de diamant.
[6] Arthus de Gobineau (1816-1882), Frans diplomaat en schrijver. Hij formuleerde een “theorie” over de superioriteit van de noordelijke rassen.
[7] Thomas Malthus (1766-1834), Brits economist. Hij werd beroemd met zijn wet dat de bevolking sneller aangroeit dan de productiviteit, zodat de maatschappij periodiek onvermijdelijk met hongersnood wordt geconfronteerd. Als goed liberaal verzette hij zich tegen de openbare onderstand. Hongerdoden en epidemieën enerzijds, geboortebeperking anderzijds moeten een nieuw evenwicht mogelijk maken. Zijn werken beïnvloedden Darwin.
[8] Karl von Baer (1792-1876), natuurkundige van Duitse afkomst die werkte in Estland. Grondlegger van de moderne embryologie. Hij formuleerde als eerste de fundamentele wet van de biogenetica, die werd hernomen door Haeckel (cfr. infra).
[9] de Lamarck (1744-1829), Frans natuurkundige. Hij formuleerde een theorie over de evolutie, waarbij hij de levende materie een natuurlijke neiging toedichtte zich te perfectioneren in functie van de omgeving. Volgens hem kunnen de eigenschappen die een individu verworven heeft, worden overgeërfd. Deze theorie is verkeerd gebleken. Enkel genetisch bepaalde eigenschappen worden overgeërfd. Natuurlijke evolutie is er omdat de (toevallige) genetische variaties die het best aangepast zijn aan de omgeving overleven, terwijl de andere verdwijnen (“natuurlijke selectie”).
[10] Teleologisch: de beweging wordt begrepen als vanaf het begin doelbewust gericht op het eindresultaat.
[11] “L’effet réversif de l’évolution”, een door Patrick Tort geijkte uitdrukking.
[12] Lévi-Strauss (1908-2009), Frans antropoloog.
[13] Ernst Haeckel (1834-1919), Duits natuurkundige. Aanhanger van Darwin, die belangrijke ontdekkingen deed op het vlak van de natuurlijke evolutie. Hij evolueerde naar het uitwerken van een globaal filosofisch stelsel in het verlengde van zijn natuurwetenschappelijke ontdekkingen. Hij is ook de uitvinder van het woord ‘ecologie’.
[14] Eugenetica: methode die door het selecteren van positieve kenmerken de kwaliteit van de menselijke soort wil opvoeren.