Bron: ‘Die Zukunft’ (De Toekomst, Jiddisch magazine uit New York) april 1917
Vertaling: Uit het Russisch uit Verzamelde Werken van Trotski, Derde Band, deel 1, Moskou-Leningrad 1924, naar het Engels door Pete Dickenson, naar het Nederlands door Peter den Haan
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
De Frans-Pruissische oorlog van 1870-1871 vormde het einde van de stortmachtige periode van totstandkoming van de Europese natiestaten. En er trad een periode van politieke stagnatie in. In de drukvaten van de kapitalistische samenlevingen begonnen de tegenstellingen zich op te stapelen, maar die kwamen nergens duidelijk naar voren, ondanks dat ze in de geschiedenis hun gelijke niet kenden. Het grote kunststuk van de heersende klasse bestond uit het feit dat ze deze tegenstellingen wisten te verbloemen, de scheuren dichtsmeerden en alle grote vraagstukken naar de toekomst wisten te verwijzen. Het possibilisme [ wat we nu pragmatisme zouden noemen, n.v.d. vert.] werd een krachtige traditie, omdat ze zich soepel aan de omstandigheden aanpaste. In die omstandigheden werd de psychologie van twee generaties gevormd. Revolutie werd gezien als een overbodige methode van politieke ‘barbarij’, tot een ver verleden behorend. En revolutionairen werden als dromers weggezet, overblijfselen van oude politieke vormen.
De Russisch-Japanse oorlog en de Russische Revolutie van 1905 deelden een zware slag uit aan deze vooroordelen van het ‘possibilisme’. De gebeurtenissen hadden een wereldwijde echo. De Russische Revolutie [van 1905] leidde in Oostenrijk onmiddellijk tot de instelling van het Algemeen Kiesrecht. In Duitsland werd het politieke conservatisme van de sociaaldemocratie door elkaar geschud en op het Congres in Jena werd de algemene staking ‘in principe’ als strijdmiddel geaccepteerd. In Frankrijk stak het revolutionaire Syndicalisme de kop op, als reactie op het zeer opportunistische en onprincipiële parlementarisme. In het Verenigd Koninkrijk kwam het tot de oprichting van een arbeiderspartij.[1]
Maar het resulteerde niet in een openlijke confrontatie tussen het proletariaat en de Europese Staten. Terwijl in het oosten, in Azië, de Russische gebeurtenissen wel leidde tot machtige golven van verzet en revolutie; in Perzië, Turkije en China, leidde het in Europa slechts tot een tijdelijke hobbel, een geestelijke schok, waarna alles weer bij het oude bleef. De Russische Revolutie werd gewurgd door de gecombineerde kracht van het tsarisme en de Europese kapitalistische reactionaire krachten. De ineenstorting van de revolutie leidde overal tot de heropleving van het opportunisme. De periode 1907-1914 was een tijdperk van kortzichtig conservatisme en zeer beperkte strijd binnen de arbeidersbeweging. Maar voor de revolutionairen was de geschiedenis een zoete wraak aan het voorbereiden.
Bij deze gelegenheid nam Rusland het initiatief. Sommige mensen, redenerend vanuit bepaalde formules, of helemaal niet redenerend, geloven dat de hele situatie in Rusland simpelweg kan worden samengevat door: “de burgerlijke revolutie zich aan het voltrekken is in Rusland.” Maar in werkelijkheid roept dit slechts de vraag op: wat is die burgerlijke revolutie dan? Welke innerlijke krachten liggen hier aan ten grondslag en wat is haar toekomstige vooruitzichten?
In de grote Franse Revolutie aan het einde van de 18e eeuw was de belangrijkste drijvende kracht de kleinburgerij, die haar invloed over de boerenmassa’s kon uitoefenen. Waar is de kleinburgerij in Rusland? Haar economische rol is verwaarloosbaar. Het Russische kapitalisme heeft zich ontwikkeld vanuit een buitengewoon gecentraliseerde vorm. En het Russische proletariaat stond al vanaf het begin van de eerste Russische Revolutie in 1905 zeer strijdbaar tegenover de Russische bourgeoisie, klasse tegenover klasse. En daarom zijn er wezenlijke verschillen tussen de Russische Revolutie en de Franse Revolutie aan het eind van de 18e eeuw. Dus met historische analogieën komen we niet ver; we zullen moeten kijken naar de levende krachten en van hieruit een mogelijke ontwikkeling bepalen.
Tussen onze revolutie en de opkomst van de derde stand in Frankrijk [in 1789] ligt precies in het midden de Duitse Revolutie van 1848. Deze laatste leek ook een burgerlijke revolutie te zijn. Maar op dat moment had de Duitse bourgeoisie al niet meer de kracht om haar revolutionaire missie tot een succesvol einde te brengen. In zijn beschrijving van de gebeurtenissen van 1848 schreef Marx: “De Duitse bourgeoisie ontwikkelde zich traag, lafhartig en langzaam, dusdanig dat op het moment dat ze eindelijk in opstand kwam tegen het feodalisme en absolutisme, ze tegenover zich de dreiging van het proletariaat zag en die lagen in de burgerlijke samenleving die daar nauw verwant mee waren.”
“De Pruisische bourgeoisie was niet dezelfde als de Franse bourgeoisie van 1789, zijnde de klasse die zichzelf beschouwde als de dragers van een nieuwe samenleving in haar strijd tegen de heersende macht van de oude orde, de Koninklijke macht en de monarchie. De Duitse bourgeoisie was al gedegenereerd als aparte klasse, tegenover de kroon en tegenover het volk. Ze stond in gelijke mate vijandig tegenover beide en besluiteloos ten opzichte van beide, omdat ze zelf tot de oude orde behoorde...”
“Niet omdat ze aan het roer van de revolutie stond, maar omdat haar door het volk de leiding was opgedrongen... Zonder geloof in eigen kracht of in het volk, mopperend op de toplaag in de samenleving, sidderend uit angst voor de massa’s, in zichzelf gekeerd op beide fronten en bewust van haar egocentrisme, revolutionair tegenover de conservatieven, maar conservatief tegenover de revolutionairen.”
“Niet vertrouwend op haar eigen slogans, in plaats van ideeën slechts frasen gebruikend, bang voor de ontketende storm, maar deze wel uitbuitend... vulgair bij gebrek aan originaliteit, maar origineel in haar vulgairheid, profiterend van haar lusten, maar zonder initiatief, zonder geloof in zichzelf of het volk, zonder een wereldlijke historische missie, stond ze daar als een vervloekte oude man; gedwongen om leiding te geven aan beweging en vanuit haar eigen seniele eigenbelang, misbruik makend van elke machtige jeugdige beweging van het volk, zonder ogen, zonder oren, zonder tanden, zonder wat dan ook. Aldus stond de Pruisische bourgeoisie aan het roer van de Pruisische staat in de revolutie in maart.”[2]
Als we deze beschrijving zo lezen, handgeschreven door onze grote meester, herkennen wij daarin dan niet onze eigen bourgeoisie en haar leiding? Onze bourgeoisie kwam nog later het politieke toneel op dan de Duitse. Het Russische proletariaat is veel sterker, veel onafhankelijker en veel bewuster dan het Duitse proletariaat in 1848. De algemene Europese ontwikkeling heeft al lang geleden de kwestie van sociale revolutie op de agenda gezet. Al deze omstandigheden hebben het laatste restje zelfvertrouwen en geloof in het volk weggenomen bij de liberale Russische bourgeoisie.
Je kunt er verbaasd over zijn hoe schaamteloos de tsaar de liberale bourgeoisie aan de kant schuift. Hij roept de Doema bijeen als hij een nieuwe lening nodig heeft en zodra hij deze heeft gekregen, ontbindt hij hem weer en stuurt de vertegenwoordigers naar huis. In antwoord op de roep om een ‘Ministerie van Publiek Vertrouwen’ benoemt hij onmiddellijk de grootste reactionairen. De hofhouding laat geen gelegenheid voorbij gaan om Goetskov en Miljoekov[3] te provoceren om te laten zien dat ze geen angst inboezemen. En vanuit hun oogpunt nog terecht ook.
Ze weten dat uit angst voor de arbeidende massa’s, de vertegenwoordigers van de liberale bourgeoisie het niet in hun hoofd zullen halen een revolutionaire strijd aan te gaan, hoezeer ze de bende aan het hof ook verafschuwen. “Als de weg naar de overwinning via een revolutie zou leiden”, zo verklaarde Miljoekov enkele maanden geleden; “dan wezen wij haar af!” Als het aan de liberale bourgeoisie zou liggen, kan [tsaar] Nicolas rustig blijven slapen. Hij weet dat hun zwakheid een verlammende werking heeft op de haat die ze tegen hem koesteren.
Voor het proletariaat liggen deze zaken volstrekt anders. Aan de vooravond van de oorlog was zij in een staat van enorme revolutionaire opwinding. Het aantal arbeiders wat deelnam aan politieke en economische stakingen was in 1914 vergelijkbaar met de aantallen in 1905. In de zomer van 1914, toen Poincaré naar Sint Petersburg kwam [omgedoopt in Petrograd in september 1914] om de laatste voorbereidingen te treffen voor het aanstaande Europese conflict, had de Franse president de eer om in de hoofdstad de eerste barricades van de Tweede Russische Revolutie te mogen aanschouwen. De beweging van 1912-1914 had zich ontwikkeld op een veel krachtigere schaal, puttend uit de ervaringen van het meest stormachtige en beslissende decennium in de Russische geschiedenis.
Net als tien jaar eerder doorsneed het uitroepen van de oorlog onmiddellijk de ontwikkeling van de revolutionaire beweging. Het uiteenvallen van de [Tweede] Internationale was een zware slag voor de voorhoede van het proletariaat. Eenendertig maanden van oorlog gingen voorbij voordat de arbeidende massa’s van Petrograd weer de straat op gingen; maanden van nederlagen, regeringsschandalen, de Soekhomlinov en Raspoetin affaires, de hoge kosten van het levensonderhoud, van algemene ineenstorting en honger.[4]
Ze gingen de straat op, volledig tegen de zin van de complete 6 Maart liberale bourgeoisie.[5] Aan de vooravond van de algemene staking riep de media het proletariaat op om vooral het normale productieproces niet te verstoren omdat dit schadelijk zou zijn voor de oorlogsinspanningen. Maar dit kon de hongerlijdende vrouwen niet weerhouden. Zij gingen de straat op onder de leuze: “Brood en Vrede”. Gesteund door de arbeiders van de hoofdstad. De algemene staking drong het conflict tussen de Doema en de ministers onmiddellijk naar de achtergrond. De proletarische massa’s brachten het leven in de stad tot stilstand. Ze vulden de straten en lieten zien dat voor hen het geen kwestie was van een protestdemonstratie, maar van een openlijk revolutionair gevecht met de regering.
De steun van het leger bepaalde het lot van de eerste fase van de revolutie. De arbeiders in Petrograd waren op dat moment nog niet georganiseerd en nog niet voldoende verbonden met het proletariaat in de rest van Rusland om de macht zelf in handen te nemen. Maar ze waren sterk genoeg om de tsaar en zijn ministers bij de vuilnisbak te zetten. En dus ontstond er een leegte in de staatsmacht. Pas op dat moment verscheen het Progressieve Blok ten tonele.
Rodzianko, Goetskov, Miljoekov, dezelfden die tot het laatste moment tegen de revolutie hadden gevochten, werden gedwongen de leiding van de staat ter hand te nemen, op een moment dat de revolutie de oude orde had overwonnen. “Niet omdat”, zoals Marx schreef; “ze, met het volk achter hen, aan het roer van de revolutie stonden, maar omdat het volk ze de leiding had opgedrongen.”
Bovendien was er zware druk vanuit Londen en Parijs. Het gevaar dat Rusland, verlamd door ‘anarchie’ zich uit de oorlog terug zou trekken zou niet alleen de plannen voor een groot (het derde) lente offensief doorkruisen, maar zou ook beschamend kunnen zijn voor de Amerikaanse bourgeoisie, die op het punt stonden zich te mengen in de oorlog. Het was dus noodzakelijk om op deze manier op te treden, zodat het zou lijken dat Rusland onmiddellijk een ‘betrouwbare’ regering had, die zou verklaren dat het nieuwe Rusland alle financiële en diplomatieke verplichtingen van het oude regime zou overnemen en, bovenal, de oorlog voort zou zetten tot de ‘uiteindelijke overwinning’. Zo’n regering kon alleen worden gevormd door het Progressieve Blok.
De regering van [Prins] Lvov introduceerde vrijheid van pers, vrijheid van vereniging en riep een amnestie af. Maar deze maatregelen loste geen der aanleidingen van de revolutie op en werden alleen ingevoerd om als uitlaatklep voor de woede van de massa’s te dienen. De oorlog bleef. Evenzo de hoge prijzen, de schaarste en honger en de financiële crisis. En de agrarische kwestie bleef in al haar hevigheid onopgelost.
De arbeidende massa’s zullen nu opstaan. Zij zullen verbeteringen in hun werkomstandigheden eisen en protesteren tegen de oorlog. De boeren zullen in de dorpen in opstand komen en zonder te wachten op het besluit van een Grondwettelijke Vergadering, beginnen om de grootgrondbezitters van het land te verdrijven. Alle pogingen om de klassenstrijd te smoren, door het gevaar van een contrarevolutionaire staatsgreep als excuus te gebruiken, zijn tevergeefs. Filistijnen mogen denken dat revoluties door revolutionairen worden gemaakt en zodra ze daar zin in hebben weer kunnen worden beëindigd. De logica van de klassenstrijd en van revolutionaire botsingen zijn voor hen een boek dat is verzegeld met 7 zegels.
De voornaamste taak van de sociaaldemocratie is het bijeen brengen van het proletariaat in alle landen tot gemeenschappelijke revolutionaire actie. In tegenstelling tot de regering van het burgerlijk imperialistische liberalisme vecht de arbeidersbeweging onder het vaandel van de vrede. Hoe sneller het Russische proletariaat de Duitse arbeidersklasse weet te overtuigen dat de revolutie bedoeld is voor vrede en nationale zelfbeschikking, des te sneller zal de woede van het Duitse proletariaat omslaan in openlijke opstand. De strijd van de Russische sociaaldemocratie voor vrede is gericht tegen het burgerlijke liberalisme. Zo’n gevecht kan de revolutie versterken en het doen overslaan naar Europese bodem.
De inbeslagname van de landerijen van de Romanovs, grootgrondbezitters en de Kerk is de tweede voorwaarde om de revolutie te versterken. Politieke filistijnen, vooral diegenen die zich als socialist beschouwen, schatten de kansen van de revolutie in Rusland laag in vanwege het aantal boeren dat niet kan lezen of schrijven. Maar daarmee bewijzen ze alleen hun eigen politieke ongeletterdheid. Als de revolutie het land dat in het bezit van de tsaar en de grootgrondbezitters is aan de boeren geeft, dan zullen de boeren al hun macht gebruiken om hun nieuwe bezit tegen een monarchistische contrarevolutie te beschermen.
_______________
[1] De Labour Party werd opgericht in 1906, hoewel haar voorloper, de Labour Representation Committee al sinds 1900 bestond en de onafhankelijke Labour Party (ILP) nog langer.
[2] Volgens David Riazanov, hoofd van het Marx-Engels instituut in Moskou na de revolutie, was het citaat eigenlijjk van Friedrich Engels. Zie ook: Marx and Engels: De burgerij en de contrarevolutie, december 1848, artikelen uit de Neue Rheinische Zeitung, The Pelican Marx deel 1, 1973.
[3] Alexander Goetskov was de leider van de Oktobristen, Pavel Miljoekov de leider van de Constitutionele Democratische Partij. Beide steunden de monarchie en de oorlog.
[4] Vladimir Soekhmlinov was minister tot hij werd ontslagen in 1916, beschuldigd van machtsmisbruik en verraad. Na zes maanden werd hij vrijgelaten, volgens zeggen door ingrijpen van Raspoetin en de tsarina. Dit veroorzaakte een groot schandaal, dat schadelijker was voor het regime dan voor de affaire rond Raspoetin zelf.
[5] De 6e Maart liberale bourgeoisie slaat op de leiders van het Progressieve Blok; dit werd gevormd door Miljoekov, Goetzkov en Rodzianko en hun aanhangers.