Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

V. Werd de ‘democratische heerschappij’ gerealiseerd in ons land? Zo ja, wanneer?

Zich op Lenin beroepend, stelt Radek dat de democratische heerschappij werd gerealiseerd in de vorm van de dubbele macht. En inderdaad, zo af en toe en, bovendien onder voorwaarden, drukte Lenin zich in zulke bewoordingen uit, dat geef ik toe. ‘Af en toe’? Verontwaardigd beschuldigt Radek mij ervan een van Lenins belangrijkste ideeën aan te vallen. Maar Radek is alleen maar boos omdat hij er naast zit. In ‘De Lessen van Oktober’, waar Radek met een vertraging van vier jaar kritiek op levert, heb ik de woorden van Lenin op navolgende wijze geïnterpreteerd: “Een democratisch verbond van arbeiders en boeren kan slechts gestalte krijgen als een onrijpe vorm van macht, die niet in staat is tot een werkelijke heerschappij te komen. Het kan slechts de vorm aannemen van een tendens en niet van een concreet feit.” (‘Verzameld Werk’, Trotski; Deel 3, part 1, blz. XXI ).[1]

En met het oog op deze interpretatie schrijft Radek: “Zo’n opvatting over de inhoud van een van de meest buitengewone theoretische hoofdstukken van het werk van Lenin is helemaal waardeloos.” Deze woorden worden gevolgd door een jammerend beroep op de tradities van het bolsjewisme en uiteindelijk afgesloten met: “Deze vraagstukken zijn te belangrijk om zomaar te beantwoorden met een verwijzing naar wat Lenin ooit eens toevallig zei.”

Hiermee probeert Radek het beeld te scheppen dat ik slordig ben omgegaan met ‘een van de meest buitengewone’ ideeën van Lenin. Maar Radek verspilt zijn verontwaardiging en gejammer tevergeefs. Een beetje begrip zou juist hier meer op zijn plaats zijn. Mijn uitgave ‘Lessen van Oktober’ is niet gebaseerd op een plotselinge bevlieging op basis van tweedehands citaten, hoewel ze zeer gecondenseerd is samengesteld, maar op een werkelijk diepgaande studie van Lenins geschriften. Zij geeft de essentie van de ideeën van Lenin weer over deze kwestie, terwijl de breedsprakige uitgave van Radek ondanks de veelvuldige citaten, geen enkele levende gedachte van Lenin weerspiegelt.

Waarom heb ik verwezen naar de kwalificatie ‘zo af en toe’? Omdat dat de stand van zaken was. Verwijzingen naar het feit dat de democratische heerschappij werd ‘gerealiseerd’ in de vorm van de dubbele macht (‘in een bepaalde vorm en tot in zekere mate’) werden door Lenin alleen in de periode van april tot oktober 1917 gemaakt, oftewel, nog voor het volvoeren van de democratische revolutie. Radek heeft dit niet gezien, niet begrepen en niet doordacht. In zijn gevecht tegen de huidige epigonen, sprak Lenin met buitengewoon voorbehoud over de realisatie van de democratische heerschappij. Hij deed dat niet om de periode van dubbele macht geschiedkundig te karakteriseren, dat zou in deze context echt onzin zijn, maar als argument tegen diegenen die een tweede, verbeterde editie van de onafhankelijke democratische heerschappij verwachtten. Lenins woorden betekenden juist alleen dat er geen democratische heerschappij buiten en zonder de ellendige miskraam van de dubbele macht kon bestaan en het daarom noodzakelijk was de partij te ‘herbewapenen’ met een nieuwe slogan. Te beweren dat de coalitie van de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen met de bourgeoisie, die weigerden land aan de boeren te geven en de bolsjewieken vervolgden, de ‘realisatie’ was van de bolsjewistische slogan - betekent ofwel te pogen wit af te schilderen als zwart, ofwel dat je aan verstandsverbijstering lijdt.

Ten aanzien van de mensjewieken zou je nog kunnen beargumenteren met het punt dat Lenin tegen Kamenev maakte: “Als je zoekt naar de ‘progressieve’ missie van de bourgeoisie? Dan hebben ze die missie al volbracht: de politieke rollen van een Rodzianko, Goetskov en Miljoekov zijn het maximale dat de bourgeoisie kan leveren, net zoals het kerenskïsme het maximale is van de democratische revolutie in haar onafhankelijke fase.”

Ontegenzeggelijke anatomische overblijfselen - rudimenten - tonen aan dat onze voorvaders een staart hadden. Deze overeenkomsten voldoen om de genetische eenheid van de dierenwereld te bewijzen. Maar, om het maar duidelijk te stellen, de mens heeft geen staart. Lenin toonde aan Kamenev de rudimenten van een democratische heerschappij in het regime van de dubbele macht, er hem voor waarschuwend dat uit deze rudimenten geen groei van nieuwe organen mag worden verwacht. En bovendien hadden we geen onafhankelijke democratische heerschappij, ook al hebben we de democratische heerschappij uiteindelijk volbracht, dieper, resoluter en zuiverder dan waar ook ter wereld.

Radek zou eens stil moeten staan bij het feit dat als we ergens in de periode van februari tot april de democratische heerschappij echt hadden verwezenlijkt, dat zelfs Molotov het had herkend. De partij en de klasse begrepen de democratische heerschappij als een regime dat genadeloos het oude staatsapparaat van de monarchie uit de weg zou ruimen en het grootgrondbezit volledig zou afschaffen. Maar in de periode van Kerenski was hier geen spoor van te vinden. Het ging de bolsjewistische partij echter juist om de werkelijke realisatie van de revolutionaire taken en niet om het aantonen van bepaalde sociologische en historische ‘rudimenten’. Lenin wist deze kenmerken die in hun ontwikkeling bleven steken uitstekend te benoemen, juist om zijn tegenstrevers theoretisch wijzer te maken - en meer deed hij niet in dit verband. Radek daarentegen probeert ons juist uiterst serieus te overtuigen van het feit dat in de periode van de dubbele macht, van feitelijke machteloosheid, deze ‘heerschappij’ wel bestond en daarmee de democratische revolutie werd gerealiseerd. Maar het was een dusdanige ‘democratische revolutie’, dat de genialiteit van Lenin nodig was om deze te herkennen. Terwijl dit juist hetgene betekende waarom deze niet werd gerealiseerd! De werkelijke democratische revolutie is iets wat iedere analfabetische boer in Rusland of China eenvoudig zou herkennen. Maar ten aanzien van haar veranderende karaktertrekken ligt dat iets ingewikkelder. Om een voorbeeld te geven, ondanks de les die Kamenev in Rusland kreeg, blijkt het voor Radek dus te ingewikkeld te zijn om te herkennen dat ook in China de democratische heerschappij op eenzelfde wijze in leninistische zin werd ‘gerealiseerd’ (in de vorm van de Kwomintang) en dat deze in China dus vollediger en in een meer afgeronde vorm tot stand kwam dan in ons land het geval was als gevolg van de dubbele macht. Alleen hopeloze sukkelaars kunnen een tweede en verbeterde versie van ‘democratie’ in China verwachten.

Als in ons land de democratische heerschappij alleen was gerealiseerd in de vorm van kerenskïsme, die de rol van boodschappenjongen voor Lloyd George en Clemenceau speelde, dan zouden we moeten stellen dat de geschiedenis wel een hele wrede grap uithaalde met de strategische leuze van het bolsjewisme. Gelukkig was dit niet het geval. De bolsjewistische slogan werd feitelijk gerealiseerd - niet als een vervormd aanhangsel, maar als een zeer belangrijk historische realiteit niet voor, maar juist pas na oktober. De boerenoorlog, in de woorden van Marx, ondersteunde de heerschappij van de arbeidersklasse. De samenwerking van deze twee klassen werd dankzij oktober op een gigantische schaal gerealiseerd. In die tijd begreep en voelde zelfs de meest onderontwikkelde boer, ook zonder de uitleg van Lenin, dat de bolsjewistische slogan vlees en bloed had gekregen. En Lenin zelf zag de Oktoberrevolutie, in haar eerste fase, als de werkelijke realisatie van de democratische revolutie en hiermee als de echte belichaming, hoewel gewijzigd, van de strategische slogan van de bolsjewieken. Lenin moet ook in zijn geheel worden begrepen. En zeker de Lenin van na Oktober, toen hij de gebeurtenissen van een hoger punt overzag en analyseerde. Tenslotte moet Lenin op leninistische wijze worden beschouwd en niet op de manier van de epigonen.

Het vraagstuk van het klassenkarakter van de revolutie en haar ‘overgangsproces’ (na Oktober) werd door Lenin als apart fenomeen geanalyseerd in zijn boek tegen Kautsky. Bij deze een passage waar Radek zijn hersens eens over mag breken.

“Zeker, onze revolutie heeft een burgerlijke karakter zolang we samen met de gehele massa van de boeren gelijk optrekken. Daarvan waren we ons volkomen bewust. Ontelbare malen hebben we dit sedert 1905 herhaald. We hebben nooit gepoogd deze noodzakelijke fase van de gang der historie over te slaan of ze per decreet af te schaffen.”

En verderop: “De gebeurtenissen hebben zich dan ook, juist zoals wij hebben gezegd, ontwikkeld. De juistheid van onze voorspellingen werd bevestigd door de loop van de gebeurtenissen. Eerst met de gehele boerenstand tegen de monarchie, de grootgrondbezitters en het middeleeuwse regime (en in die mate blijft de revolutie ook burgerlijk, burgerlijk democratisch). Daarna, samen met de arme boeren, met de halfproletariërs en alle uitgebuitenen, tegen het kapitalisme, van de rijken in het dorp, de koelakken en de speculanten daarbij inbegrepen en in zoverre wordt de revolutie socialistisch.” (XV, blz. 508).[2]

Aldus sprak Lenin - niet ‘soms’ maar altijd, of beter gezegd, onophoudelijk als hij een afgeronde en veralgemeniseerde en geperfectioneerde afweging over de revolutie maakte, inclusief Oktober. ‘Het liep zoals we hadden voorspeld’. De burgerlijk democratische revolutie kwam ter wereld als een coalitie van de arbeiders en de boeren. Tijdens de periode van Kerenski? Nee, in de eerste periode na Oktober. Klopt dat? Ja, dat klopt. Maar zoals we nu weten werd zij niet gerealiseerd in de vorm van een democratische heerschappij, maar in de vorm van de heerschappij van de arbeidersklasse. En daarmee vervalt ook de noodzaak van de oude formule.

Als het voorwaardelijke argument van Lenin tegen Kamenev in 1917 en de afgeronde leninistische karakterisering van de Oktoberrevolutie in de daaropvolgende jaren onkritisch met elkaar worden vergeleken, dan volgt daaruit dat er twee democratische revoluties in Rusland werden ‘gerealiseerd’. Dat is echt teveel van het goede, zeker omdat de tweede zich van de eerste onderscheidt door een gewapende opstand van de arbeidersklasse.

Vergelijk dit citaat van Lenin uit ‘De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky’ nu eens met een passage uit mijn boek ‘Resultaten en Vooruitzichten’, waar in het hoofdstuk over ‘Het Arbeidersbewind’, de eerste fase van de heerschappij en de vooruitzichten over haar verdere ontwikkeling als volgt worden geschetst:

“De afschaffing van het feodalisme zal de steun krijgen van de hele boerenstand als de lastendragende stand. Een progressieve inkomstenbelasting zal ook door de grote meerderheid van de boerenstand worden gesteund. Welke wetgeving er ook wordt doorgevoerd voor het beschermen van het landbouwproletariaat, deze zal niet alleen de actieve sympathie van de meerderheid krijgen, maar ook actief verzet van een minderheid van de boerenstand. De arbeidersklasse zal zich gedwongen zien om de klassenstrijd binnen de dorpen te brengen en op die manier de harmonie van belangen te vernietigen die ongetwijfeld onder de boeren te vinden is, hoewel binnen betrekkelijk nauwe grenzen. Vanaf het eerste moment na de machtsovername zal de arbeidersklasse steun moeten zoeken in de tegenstelling tussen de dorpsarmen en de dorpsrijken, tussen de agrarische arbeidersklasse en de agrarische kapitalistenklasse.” (‘Onze Revolutie’, 1906, blz. 255).[3]

Hoe weinig blijkt hieruit mijn ‘onderschatting’ van de boerenstand en de volledige ‘tegenstrijdigheid’ tussen de opvattingen van Lenin en die van mij!

Het bovenstaande citaat van Lenin staat niet op zich in zijn werken. Zoals altijd bij Lenin is het tegendeel het geval. De nieuwe beschrijving, die de gang van zaken diepgaander beschrijft, werd de as waarrond een reeks van zijn toespraken en artikelen een hele periode draaide. In maart 1919 zei Lenin: “In oktober 1917 grepen we de macht samen met de gehele boerenstand. Dit was een burgerlijke revolutie, voor zover de klassenstrijd zich op het platteland nog niet had ontwikkeld.” (XVI, blz. 143).[4]

Op het partijcongres in maart 1919 zei Lenin: “In een land waar de arbeidersklasse zich gedwongen achtte de macht te nemen met behulp van de boeren, was het de taak van de arbeidersklasse om als dienaar van de kleinburgerlijke revolutie te fungeren, totdat de Comités van Boerenarmoede werden opgericht, feitelijk dus tot de zomer en zelfs de herfst van 1918, was onze revolutie grotendeels een burgerlijke revolutie.”( XVI, blz. 105).[5]

Deze woorden zijn door Lenin in verschillende variaties vaak gebruikt. Maar Radek vergeet simpelweg deze hoofdgedachte van Lenin, die van doorslaggevend belang in deze controverse is.

De arbeidersklasse veroverde samen met de boeren de macht in oktober, volgens Lenin. Alleen al daarom was onze revolutie een burgerlijke revolutie. Klopt dat? In zekere zin wel, ja. Maar dat betekent dat de echte democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren, oftewel, degene die een einde maakte aan het autocratisch regime en horigheid en die het land afpakte van de grootgrondbezitters werd bereikt niet voor Oktober, maar juist na Oktober. Zij werd bereikt, om de woorden van Marx te gebruiken, in de vorm van een heerschappij van de arbeidersklasse ondersteund door de boerenoorlog. Zij groeide een paar maanden later over in een socialistische heerschappij. Is dit nu echt zo moeilijk om te begrijpen? Kunnen daar nu nog verschillen van mening over zijn?

Volgens Radek is de grote zonde van de theorie van de permanente revolutie het verwarren van de burgerlijke fase met de socialistische. Maar in werkelijkheid loopt de klassendynamiek zo ‘door elkaar’, beter gezegd, heeft deze twee fasen zo met elkaar verbonden, dat onze onfortuinlijke metafysicus niet meer in staat blijkt de draden te ontwarren.

Uiteraard zijn er vele leemten en gebreken aan te wijzen in ‘Resultaten en Vooruitzichten’. Maar laten we wel wezen, het werk werd niet geschreven in 1928, maar ver voor Oktober - zelfs voor oktober 1905! De gaten in de theorie van de permanente revolutie, of beter gezegd, in mijn argumentatie over die theorie in die periode, daarover wordt door Radek met geen woord gesproken. Zijn leermeesters de epigonen hierin volgend, valt hij niet de gaten maar juist de sterke kanten van de theorie aan, diegene die door de loop van zijn geschiedenis zijn bevestigd. Hij valt ze aan in de naam van uiterst valse conclusies, die uit de formuleringen van Lenin zijn gewrongen - welke Radek dan ook nog niet diepgravend heeft uitgezocht en doordacht.

Het goochelen met citaten is inmiddels een hele school geworden onder de epigonen en vindt op een speciaal niveau plaats dat op geen enkel moment raakt aan het werkelijke historische proces. Maar als de tegenstanders van het ‘trotskisme’ zich dan toch noodgedwongen wel serieus en consciëntieus met de analyse van de werkelijke ontwikkelingen rond de Oktoberrevolutie moeten bezighouden - dat gebeurt wel eens af en toe - dan komen ze onvermijdelijk tot formuleringen in de geest van de theorie die ze zo verafschuwen. Een van de mooiste voorbeelden vinden we in het werk van A. Jakovlev dat aan de geschiedenis van de Oktoberrevolutie is gewijd. Deze auteur, heden ten dage één van de pijlers van de heersende fractie[6] en ongetwijfeld beter onderlegd dan de andere stalinisten, in ieder geval Stalin zelf, zegt over de klassenverhoudingen in het oude Rusland het volgende:

“We zien een dubbele beperking in de boerenopstand (tussen maart en oktober 1917). Hoewel ze zich ontwikkelde tot een boerenoorlog, wist zij zich niet te bevrijden van haar beperkingen, wist haar grenzen niet te doorbreken om de noodzakelijke taak van de vernietiging van de naburige grootgrondbezitter te volvoeren; veranderde zichzelf niet in een georganiseerde revolutionaire beweging; wist het elementaire karakter van de opstand, kenmerkend voor een boerenbeweging, niet te overwinnen.

“Op zichzelf genomen was de boerenopstand - een elementaire opstand, in haar doel beperkt tot de vernietiging van de naburige grondbezitter - niet in staat de overwinning te behalen, kon de staatsmacht die vijandig tegenover de boer stond niet vernietigen, terwijl deze het grootgrondbezit steunde. Daarom is de boerenstand alleen in staat te winnen als zij wordt geleid door de overeenkomstige stedelijke klasse. Dat is ook de reden waarom uiteindelijk het lot van de agrarische revolutie niet werd beslist in de honderdduizenden dorpen, maar in de honderden steden. Alleen de arbeidersklasse, die de bourgeoisie in de centra van het land dodelijke slagen wist toe te brengen, kon de boerenopstand naar een overwinning leiden; alleen de overwinning van de arbeidersklasse in de stad kon de boerenbeweging losscheuren uit de dwangbuis van een elementaire botsing van tientallen miljoenen boeren met tienduizenden landbezitters; alleen de overwinning van de arbeidersklasse kon uiteindelijk de basis leggen voor een nieuw soort boerenorganisatie, die de arme en middenboeren niet met de bourgeoisie maar met de arbeidersklasse verbond. Het probleem van de overwinning van de boerenopstand was het probleem van de overwinning van de arbeidersklasse in de steden.

“Toen de arbeiders in Oktober de definitieve nekslag uitdeelden aan de regering van de bourgeoisie, losten ze daar tegelijkertijd het probleem van de overwinning van de boerenopstand op.”

En wat verder: “In essentie kwam het in Rusland hier op neer dat, door de gegeven historische omstandigheden, de bourgeoisie in 1917 een verbond aanging met het grootgrondbezit. Zelfs de meest linkse fracties van de bourgeoisie, de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, zijn er nooit toe gekomen anders dan gunstige deals te sluiten voor de landbezitters. Daar zit het belangrijkste verschil met de omstandigheden tussen de Russische en de Franse revolutie, die meer dan honderd jaar eerder plaatsvond... De boerenrevolutie kon niet overwinnen als een burgerlijke revolutie in 1917 [Zeer juist! L.T.]. Twee wegen lagen voor haar open. Ofwel een nederlaag onder de slagen van de landbezitters en de bourgeoisie - of een overwinning als aanvullende en samenvallende beweging met de arbeidersrevolutie. Door de taakstelling van de bourgeoisie in de Grote Franse Revolutie over te nemen, door de taak op zich te nemen leiding te geven aan de agrarische democratische revolutie, daardoor wist de arbeidersklasse in Rusland zich de positie te verwerven een succesvolle arbeidersrevolutie door te voeren.” (‘De Boerenbeweging in 1917’, Staatsdrukkerij, 1927, blz. 10-11, 11-12).

Wat zijn de fundamentele elementen van de argumenten van Jakovlev? Het tekortschieten van de boerenstand om een onafhankelijke politieke rol te spelen; de daaruit volgende noodzakelijk leidende rol van een stedelijke klasse; de onmogelijkheid voor de Russische bourgeoisie om de leidersrol te spelen in de agrarische revolutie; de hieruit onvermijdelijk resulterende leidende rol voor de arbeidersklasse; haar machtsgreep als leider van de agrarische revolutie; uiteindelijk, de heerschappij van de arbeidersklasse die steunt op de boerenopstand en het tijdperk van socialistische revolutie opent. Hiermee wordt het hele fundament over het metafysische vraagstuk van het ‘burgerlijke’ of ‘socialistische’ karakter van de revolutie weggevaagd. Want in de kern gaat het juist om het feit dat het agrarische vraagstuk, dat de basis vormde van de burgerlijke revolutie, niet kon worden opgelost onder de heerschappij van de bourgeoisie. De heerschappij van de arbeidersklasse kwam pas op het toneel niet na de vervolmaking van de agrarisch democratische revolutie, maar als een noodzakelijke voorwaarde van haar slagen. En zo hebben we, in dit terugblikkende schema van Jakovlev alle fundamentele elementen van de theorie van de permanente revolutie zoals ik die formuleerde in 1905. Bij mij was het een kwestie van een historische prognose. Jakovlev, die gebruik kon maken van allerlei onderzoek en een hele staf van wetenschappers, maakt de balans op van de gebeurtenissen rond de drie revoluties 22 jaar na de eerste en tien jaar na de tweede en Oktoberrevolutie. Met welk resultaat? Dat Jakovlev bijna woordelijk mijn formulering uit 1905 gebruikt.

Maar welke houding heeft Jakovlev aangenomen tegenover de theorie van de permanente revolutie? De houding die iedere stalinistische functionaris past die zijn baan wil behouden en later een stapje hoger op wil. Hoe brengt hij zijn inschatting van de drijvende krachten achter de Oktoberrevolutie in overeenstemming met het gevecht tegen het ‘trotskisme’? Erg eenvoudig, hij spendeert daar nog geen seconde zijn gedachten aan. Net zoals de liberale tsaristische ambtenaren, die de theorie van Darwin erkennen, maar evenzogoed elke zondag ter communie gaan, koopt ook Jakovlev zich het recht om af en toe marxistische gedachten te mogen uiten, in ruil voor de deelname aan het rituele pesten van de permanente revolutie. En zoals hij zijn er tientallen voorbeelden.

Er moet hier overigens aan worden toegevoegd dat Jakovlev niet op eigen houtje aan dit werk over de Oktoberrevolutie is begonnen, maar op basis van een besluit van het Centraal Comité, die mij tegelijkertijd de opdracht gaf om het werk van Jakovlev te redigeren.[7] In die periode werd nog op herstel van Lenin gerekend en kwam het bij geen van de epigonen op om het vuurtje rond de permanente revolutie op te stoken middels een kunstmatig dispuut. Hoe dan ook, in hoedanigheid van mijn toenmalige functie, of beter gezegd, als voorgedragen redacteur van de officiële geschiedenis van de Oktoberrevolutie, kan ik in volledige tevredenheid vaststellen dat de auteur in alle ter discussie gestelde kwesties, bewust of onbewust, de letterlijke beschrijvingen uit mijn verboden en verketterde werk over de permanente revolutie (Resultaten en Vooruitzichten) heeft gebruikt.

De afgeronde evaluatie van het geschiedkundige lot van de bolsjewistische slogan die Lenin zelf er aan gaf, tonen duidelijk aan dat er tussen die twee, de ‘permanente’ en die van Lenin, alleen ondergeschikte verschillen zaten. De overeenkomst was evenwel uitermate fundamenteel. En het fundament van die twee opvattingen, die volledig samensmolten in de Oktoberrevolutie, staat in volledige tegenstelling, niet alleen met de Februari-Maart opvattingen van Stalin en de April-Oktober lijn van Kamenev, Rykov en Zinovjev, staat niet alleen haaks op de hele China-politiek van Stalin, Boecharin en Martinov, maar ook op de huidige opvatting over China van Radek.

En als Radek probeert om mij ervan te beschuldigen dat ik de ‘complexiteit van het marxisme en leninisme’ niet begrijp, terwijl hij zelf zijn principes radicaal herzag tussen 1925 en de tweede helft van 1928, kan ik alleen maar antwoorden: de fundamentele gedachtelijn die ik 22 jaar geleden ontwikkelde in ‘Resultaten en Vooruitzichten’ beschouw ik als volledig bevestigd door de gebeurtenissen en, juist daarom, in overeenstemming met de strategische opvatting van het bolsjewisme.

Met name zie ik ook geen enkele reden om ook maar iets terug te nemen wat ik in 1922 over de permanente revolutie heb gezegd in het voorwoord van mijn boek ‘1905’, dat door de gehele partij werd bestudeerd en gelezen in ontelbare exemplaren en herdrukken toen Lenin nog leefde en dat Kamenev pas ‘verontruste’ in de herfst van 1924 en Radek pas in de herfst van 1928.

“Precies in de periode tussen 9 januari en de staking in oktober,” stelt het in het voorwoord, “vormde de schrijver zijn opvattingen die later de naam kregen: ‘theorie van de permanente revolutie’. Deze enigszins aparte naam drukte de opvatting uit dat de Russische Revolutie, direct geconfronteerd met de burgerlijke taken, daar geen halt bij zou kunnen houden. De revolutie zou haar directe burgerlijke taken niet kunnen oplossen anders dan door de arbeidersklasse aan de macht te brengen.

“Deze inschatting werd volledig bevestigd, maar pas 12 jaar later. De Russische Revolutie kon haar eindstation niet bereiken met een burgerlijk democratisch regime. Daarvoor moest de macht overgaan op de arbeidersklasse. De arbeidersklasse was nog te zwak voor de machtsovername in 1905. Zij moest opgroeien en volwassen worden, niet onder een burgerlijk democratische republiek maar in de illegaliteit van het tsarisme van de Derde Juni.” (‘1905’, L. Trotski, voorwoord).[8]

Ik wil nog een citaat toevoegen uit een scherpe polemiek over de ‘democratische heerschappij’. In 1909 schreef ik in het Poolse orgaan van Rosa Luxemburg:

“Terwijl de mensjewieken, vertrekkend vanuit de abstractie dat ‘onze revolutie burgerlijk is’, bij het idee uitkomen dat de arbeidersklasse haar tactieken moet aanpassen aan de bourgeoisie tot en met het moment dat de staatsmacht wordt overgenomen, stellen de bolsjewieken, op basis van eenzelfde abstractie; een democratische in plaats van een socialistische heerschappij, de zelfbeperking van de arbeidersklasse, voor ten aanzien van het burgerlijk-democratische karakter, als ze de macht al in handen hebben. Het verschil tussen beiden in deze kwestie is significant: terwijl het antirevolutionaire karakter van de mensjewieken nu al dagelijks tot uiting komt, zullen de antirevolutionaire elementen binnen het bolsjewisme pas naar de oppervlakte komen en een reële bedreiging vormen, nadat de revolutie overwinnend is beëindigd.”

Aan deze passage in het artikel in mijn boek ‘1905’ heb ik bij de Russische herdruk in 1922 het volgende toegevoegd: “Zoals bekend heeft deze bedreiging geen rol gespeeld, omdat het bolsjewisme onder leiding van Lenin (hoewel niet zonder interne strijd) de ideologische herbewapening over deze doorslaggevende kwestie wist te volvoeren in de lente van 1917, oftewel, voor de machtsovername.”

Na 1924 zijn deze twee citaten onder een waar spervuur komen te liggen. En nu, met een vertraging van 4 jaar, komt Radek ook nog een duit in het zakje doen. Maar als we eens oprecht naar de aangehaalde citaten kijken, dan moeten we stellen dat er weloverwogen prognoses en een niet onbelangrijker waarschuwing in vervat zijn. Feit blijft dat ten tijde van de Februarirevolutie de zogeheten “oude garde” van de bolsjewieken de dappere positie had ingenomen om de democratische tegenover de socialistische heerschappij te stellen. Uit de ‘wiskundige’ formule van Lenin hadden zijn discipelen slechts een metafysische gevolgtrekking gemaakt en deze tegenover de werkelijke ontwikkeling van de revolutie geplaatst. Op het belangrijkste keerpunt van de geschiedenis nam de leiding van de bolsjewieken een reactionaire positie in en als Lenin niet zo tijdig ten tonele was verschenen, dan hadden ze de Oktoberrevolutie om zeep geholpen onder de vlag van strijd tegen het trotskisme, net zoals dit later gebeurde met de Chinese revolutie. Uitermate vroom beschrijft Radek de foute stellingname van de gehele leidende partijkringen als een soort ‘ongeluk’. Zo’n verklaring is waardeloos tegenover de marxistische uitleg over de doorsnee democratische opvattingen van Kamenev, Zinovjev, Stalin, Molotov, Rykov, Kalinin, Nogin, Miljoetin, Krestluski, Frunze, Jaroslavski, Ordzjonikidze, Preobrazjenski, Smilga en een dozijn andere ‘oude bolsjewieken’. Zou het niet juister zijn om toe te geven dat de oude bolsjewistische formule een bepaald gevaar in zich droeg? De politieke ontwikkelingen vulden deze - zoals dat altijd het geval is met politieke formules die meervoudig uitlegbaar zijn - met een inhoud die vijandig stond tegenover de formule van arbeidersrevolutie. Het is overduidelijk dat Lenin, als hij in Rusland had geleefd en van dag tot dag de ontwikkelingen in de partij had kunnen volgen, de noodzakelijke verduidelijkingen en correcties al in een eerder stadium had doorgevoerd. Gelukkig voor de revolutie arriveerde hij op tijd en wist hij, hoewel vertraagd, de noodzakelijke ideologische herbewapening door te voeren. Het klasseninstinct van de arbeidersklasse, gecombineerd met de revolutionaire druk van de basislagen in de partij, ontstaan uit de volledige periode van voorbereiding door de bolsjewistische partij, maakten het voor Lenin mogelijk het gevecht met de volledige partijtop aan te gaan en ondanks hun verzet, de koers van de partij precies op tijd naar het juiste spoor te verleggen.

Volgt hier dan nu werkelijk uit dat we vandaag voor China, India en andere landen de oude formule van Lenin uit 1905 moeten gaan gebruiken, met al zijn minpunten en we het aan de Chinese en Indiase Stalins en Rykovs (Tang Ping-sjan, M.N. Roy en anderen) over moeten laten om deze formule te vullen met een burgerlijk-nationale inhoud - en dan te wachten op het net op tijd arriveren van een plaatselijke Lenin om de noodzakelijke correcties zoals die van 4 april door te voeren? En kunnen we op zo’n correctie rekenen in het geval van China en India? Zou het niet beter zijn om in deze formule gewoon de noodzakelijke aanpassingen toe te voegen, zoals we hebben kunnen leren uit de historische ervaringen in Rusland en China?

Betekent dit voorafgaande nu dat we de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren als leuze simpelweg als ‘mislukt’ moeten beschouwen? Zoals we weten wordt de activiteit van de mens tegenwoordig in twee categorieën verdeeld: de absoluut juiste, oftewel degenen die voldoen aan de ‘algemene lijn’, en de absoluut foute, oftewel degenen die hiervan afwijken. Dit voorkomt natuurlijk in het geheel niet dat wat vandaag als absoluut juist wordt bestempeld, morgen absoluut fout kan zijn. Zelfs bij een eenvoudige differentiaal rekensom, moet er met diverse cijfers worden geëxperimenteerd; je begint met grotere of kleinere cijfers en gaandeweg worden er steeds meer geëlimineerd. Hetzelfde vindt plaats bij het geven van artilleriesalvo’s, via de methode van opeenvolgende aanpassingen wordt het doel benaderd, dat is het ‘richten’. In de politiek gelden dezelfde regels om doel te treffen. Het is juist zaak om op tijd de misser als misser te herkennen en dan onverwijld de noodzakelijke aanpassingen te treffen.

Het grote historische belang van de formule van Lenin lag in het feit dat onder de omstandigheden van een nieuw historisch tijdperk, deze diepgravend de theoretische en politieke vraagstukken bloot wist te leggen, namelijk het vraagstuk van de politieke onafhankelijkheid die de diverse kleinburgerlijke lagen konden bereiken en dan met name de boeren. Dankzij haar volledigheid, wist de bolsjewistische ervaring tussen 1905 en 1917 de deur ferm gesloten te houden voor de ‘democratische heerschappij’. Met eigen handen schreef Lenin op die deur: ‘Geen Ingang - Geen Uitgang’. Hij formuleerde het als volgt: de boer moet ofwel de bourgeoisie volgen, ofwel de arbeidersklasse. De epigonen laten deze uitkomst van de formule van het bolsjewisme het liefst buiten beschouwing en in strijd met deze conclusie proberen ze een tijdelijke hypothese in haar plaats tot beleid te bombarderen. Dat is in de kern de essentie van het epigonendom.

_______________
[1] De Lessen van Oktober; L. Trotski, Proletarisch Links, 1974, blz. 6; NNTB deel 22, Revolutionair Socialistische Publicaties, Groningen 2009, blz. 239.
[2] De Proletarische Revolutie en de Renegaat Kautsky; V.I. Lenin, Pegasus 1973, blz. 9.
[3] Zie: Resultaten en Vooruitzichten; Hoofdstuk VI, Het Arbeidersbewind
[4] 8ste Congres van de Russische Communistische Partij; Verslag over het werk op het platteland, Lenin, Selected Works, VIII, blz. 171
[5] 8ste Congres van de RCP; Verslag van het Centraal Comité, Lenin, Selected Works, VIII, blz. 37.
[6] Jakovlev was op dat moment net benoemd tot Volkscommissaris van Landbouw. L.T.
[7] Uittreksel van het verslag van het Org. Bureau van het C.C.,22 mei 1922, nr. 21; ‘De opdracht aan kameraad Jakovlev om een tekstboek te schrijven over de geschiedenis van de Oktoberrevolutie in redactioneel toezicht van kameraad Trotski’ - L.T.
[8] Op 3 juni 1907 was de contrarevolutionaire staatsgreep vanuit het staatsapparaat en werd de Tweede Doema ontbonden.