Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
De sociale zekerheid in België is deficitair. Vandaag bijna op alle vlakken. De put is als het ware onoverzichtelijk geworden, en de publicaties erover, zowel van de zijde van de burgerij als van de arbeidersbeweging, draaien rond die put. De “strijd om een put”. Draait de strijd inderdaad rond dat deficit? We geloven het niet. We stipten reeds aan dat de essentie van het huidig gevecht, niet de sanering van de sociale zekerheid is, maar het voortbestaan ervan. Dat het in feite gaat om de strijd om het behoud van het sociaal loon, als element van de globale loonmassa, als een van de belangrijke determinanten van de verdeling van de waarde over arbeidersklasse en patronaat. Dat sociaal loon maakt bijna 30 procent uit van de totale loonmassa: geen put dus, maar een berg.
In dit derde deel willen we ons daarop toespitsen. Hoe kan de arbeidersbeweging het sociaal loon verdedigen? Een niet onbelangrijke vraag, omdat ze tegelijkertijd een appreciatie en een strategie bevat. Een appreciatie met betrekking tot de inhoud van de bestaande sociale zekerheid – is ze het verdedigen waard? Een strategie voor de wijze waarop zij moet verdedigd worden. Is de arbeidersklasse bereid zich daarin te engageren? Het antwoord is genuanceerd. Het feit dat het sociaal loon in een eerste fase niet geïndividualiseerd is, maakt dat de aanvallen erop minder duidelijk ervaren worden dan aanvallen op het rechtstreeks loon: de identificatie van de arbeiders met het sociaal loon is kleiner. Het zijn de – minder machtige – genieters van de sociale zekerheid en meer bepaald van de vervangingslonen, die deze aanvallen aan de lijve ondervinden. Het risico van aanvaarding door de arbeidersbeweging is dus groter.
We geloven dan ook dat de enige wijze van verdediging, die de volle inzet van de arbeidersklasse kan waarborgen, de offensieve verdediging is. Dat betekent dat de strategie van de arbeidersbeweging gericht moet zijn op de verdediging van de sociale zekerheid door het afdwingen van nieuwe oplossingen die nauwer aansluiten bij de belangen van de arbeidersklasse.
Vandaar het schijnbaar hybride karakter van dit deel, waarin zowel elementen van analyse, standpunten van de vakbeweging, als doelstellingen die gesteld moeten worden, aan bod komen.
De sociale zekerheid is het product van een lange strijd van de arbeidersklasse, maar het was niet de arbeidersklasse die ze realiseerde. Bij het maken van de wetten was de arbeidersklasse of haar woordvoerders afwezig, of in het beste geval, in een minderheidspositie aanwezig. Haar gewicht bleef in essentie beperkt tot de verplichting voor de burgerlijke fracties om rekening te houden met een aantal eisen die in de strijd naar voor kwamen.
De burgerij kon derhalve een sociaalzekerheidsstelsel uitbouwen dat op eigen maat gesneden was, dat aan belangrijke doelstellingen van haarzelf tegemoetkwam – zoals het conjunctuurafzwakkend element – en waarin voldoende toegevingen aan de arbeidersklasse opgenomen waren om deze laatste te demobiliseren.
De huidige sociale zekerheid is dus op en dualistische basis gebouwd. De arbeidersklasse zoekt er een antwoord op de risico’s die zij loopt binnen het kapitalisme. Het risico van inkomensverlies door gedwongen inactiviteit, door leeftijd, en het risico van verzwaarde reproductieproblemen om familiale of gezondheidsredenen. Ook al is zij er als klasse in geslaagd de onmiddellijke reproductievoorwaarden sterk te verbeteren, en zou zij theoretisch in staat zijn een reserve uit te bouwen op individuele basis, om een aantal van die risico’s op te vangen, het belangrijkste en doorslaggevende element in de sociale zekerheid is, dat het kapitalisme oorzaak is van de risico’s en er dus een antwoord op moet geven. Dat betekent niet dat het kapitalisme oorzaak is van het bestaan van ziektes, van kinderrijke gezinnen, van hoge leeftijd... Het kapitalisme – of nauwkeuriger: de kapitalistische productieverhoudingen is er oorzaak van dat deze toestanden met bepaalde risico’s verbonden zijn.
Het antwoord van de arbeidersklasse was daarop gericht en werd onmiddellijk in het kader van de solidariteit gesitueerd. Het antwoord van de arbeidersklasse was een collectief antwoord, waarbij de verantwoordelijkheid van het patronaat als belichaming van de kapitalistische productiewijze onmiddellijk gesteld werd.
Dat de werkelijkheid niet ten volle beantwoordde aan de doelstellingen van de arbeidersklasse; dat de doelstellingen zelf niet altijd consequent geformuleerd werden, is, zoals we het uiteenzetten, het gevolg van de krachtsverhoudingen tussen arbeidersklasse en burgerij en van de ideologische dominantie van de burgerij in het algemeen. Maar elke belangrijke stap in de uitbouw van de sociale zekerheid werd uiteindelijk afgedwongen. Elke belangrijke stap betekende een breuk met de onmiddellijk belangen van die burgerij.
Wanneer, op sommige momenten, een zekere convergentie tussen de belangen van de arbeidersklasse en die van de burgerij – de stabilisatie van het economisch gebeuren – mogelijk was, dan is het vandaag de dag duidelijk dat die periode definitief is afgesloten. De burgerij is, onder druk van de economische crisis, onder druk van de structurele wijzigingen van het maatschappelijk systeem, een objectief tegenstander geworden van de sociale zekerheid. Zij kan geen verdere ontwikkeling ervan dragen, omdat een verdere ontwikkeling van het sociaal loon een verdere daling van de meerwaardevoet zou meebrengen. Minder dan ooit kan de arbeidersklasse dus rekenen op een soort bondgenootschap met de burgerij om nieuwe stappen te zetten op het vlak van de sociale zekerheid. Elke verdere ontwikkeling zal haar in een steeds dieper conflict brengen met de burgerlijke belangen. Maar zoals dat ook in voorgaande fasen herhaaldelijk het geval was, kan de arbeidersklasse zich niet veroorloven haar eisen af te stemmen op de objectieve mogelijkheden die het kapitalisme biedt. Evenmin dient zij zich bij bepaalde burgerlijke stromingen aan te sluiten. Zij moet vandaag haar eigen objectieven formuleren en daarvoor uitgaan van de eigen fundamentele belangen.
Vanuit de historische ontwikkeling van de arbeidersstrijd voor de sociale zekerheid vertrekkend, en gericht op de taak van die klasse om een klassenloze maatschappij te realiseren, stellen we volgende basisstellingen voorop met betrekking tot de sociale zekerheid:
Basisstellingen
1. De sociale zekerheid situeert zich binnen de kapitalistische productieverhoudingen en beantwoordt aan de risico’s die inherent zijn aan het kapitalisme. Ze is geen “socialistisch eiland” binnen het kapitalisme en wil dat niet zijn.
2. Hoofddoel van de sociale zekerheid is, onder de bestaande productieverhoudingen, de reproductievoorwaarden van de arbeidersklasse als klasse, en van de leden van de klasse als individu of in het kader van een gezin, onder alle omstandigheden intact te houden, door het behoud van het inkomen bij inactiviteit en door het collectiviseren van de last van reproductiebezwarende opgaven.
3. De sociale zekerheid zal dus onvermijdelijk een aantal maatschappelijke ongelijkheden, en meer bepaald de ongelijkheden binnen de klasse, reproduceren. Zij kan dit proces slechts afzwakken of tegengaan door steeds meer terreinen van het reproductieproces aan de heersende – individuele – reproductiewijze te onttrekken, en in een collectieve reproductiewijze onder te brengen, waardoor ze automatisch onttrokken worden aan de individuele reproductievoorwaarden en geen objectieve basis meer vormen voor ongelijkheden binnen de klasse.
4. Onwillekeurig draagt de sociale zekerheid bij tot het oplossen van de reproductieproblemen van andere maatschappelijke lagen, die noch tot de arbeidersklasse, noch tot de kapitalistische klasse behoren. Als grootste maatschappelijke klasse is de arbeidersklasse verplicht oplossingen voor te stellen die een antwoord bieden op de problemen van de sociale groepen die bij de heersende klassenverhoudingen tussen de plooien vallen en in het kapitalisme een eigen plaats innemen.
5. Aangezien de arbeidersklasse producent is van de waarden die in de maatschappij voortgebracht worden, maar daarover geen beschikkingsmacht heeft, is zij verplicht de maatschappelijke kost van de sociale zekerheid af te wentelen op de klasse die zich de voortgebrachte waarde toe-eigent, door het afdwingen van een sociaal loon. Alleen een glijdend sociaal loon, waarbij het volume van de bijdragen vastgesteld wordt op basis van de werkelijke uitkeringen, biedt een sluitende waarborg voor de overleving van de sociale zekerheid.
6. Dit sociaal loon behoort toe aan de arbeidersklasse en alleen aan haar. Zij alleen heeft dus het recht de toewijzing daarvan te bepalen en moet op de toepassing van de reglementering een permanente controle uitoefenen. Zij eist dus niet het beheer op van de sociale zekerheid, maar het recht om – zelfs in afwijking van de reglementering – vergoedingen toe te wijzen.
7. In de mate waarin de arbeidersklasse aan andere maatschappelijke lagen oplossingen biedt voor hun reproductieproblemen, eist zij van de collectiviteit – van de groep zelf of in het algemeen – de nodige middelen daartoe. Vanuit het feit dat zij zich als de promotor van deze oplossingen opwerpt, en in grote mate zal bijdragen tot de realisatie, eist zij ook hier permanent controlerecht, in samenwerking met de betrokken maatschappelijke groepen.
8. Ook al situeert de sociale zekerheid zich binnen de kapitalistische productieverhoudingen, en ondergaat zij een aantal contradicties van die verhoudingen, zij onderwerpt zich daarom niet aan die kapitalistische logica. De eisen van de arbeidersklasse, de oplossingen die zij voorstelt, kunnen het kapitalistisch kader doorbreken en de heersende verhoudingen wijzigen. Zij worden niet bepaald op basis van haalbaarheid, van financieringsmogelijkheden binnen de bestaande inkomensverdeling, van economische wetmatigheden, maar op basis van de behoeften van de arbeidersklasse en haar bondgenoten, uitgaande van een fundamentele doelstelling van het socialisme: deelname van ieder aan de maatschappelijke welvaart volgens zijn of haar behoeften, deelname van ieder aan de productie van die welvaart volgens zijn of haar mogelijkheden.