Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Stelling 1: De sociale zekerheid situeert zich binnen de kapitalistische productieverhoudingen en beantwoordt aan de risico’s die inherent zijn aan het kapitalisme.
We hebben deze stelling zowel in het eerste als het tweede deel herhaaldelijk naar voor gebracht. Haar inhoud is duidelijk en ondubbelzinnig en we hoeven daar nog weinig commentaar aan toe te voegen. Het ontstaan van de kapitalistische productiewijze heeft twee klassen opgewekt met fundamenteel tegengestelde belangen. Een bezittende klasse en een bezitloze klasse. De voorwaarden waaronder de bezitlozen, de arbeidersklasse, haar reproductieproblemen moeten oplossen zijn gekend. Zij moet haar arbeidskracht verkopen tegen een loon, en schaft zich door middel van dat loon en door eigen arbeid binnen de huishouding de noodzakelijke bestaansmiddelen aan. Dat reproductieproces kan in het gedrang komen om verschillende redenen, en het is daartegen dat de arbeidersklasse reageerde. Werkloosheid, ziekte of ongeval, leeftijd leiden tot inkomensverlies. Behoefte aan huisvesting, studie..., kinderlast, ziekte, bezwaren het inkomen in sterke mate. De sociale zekerheid biedt een antwoord op die risico’s en dat antwoord situeert zich binnen de wijze waarop die risico’s zich voordoen binnen het kapitalisme. Zij hoeft niet méér te beantwoorden. Zij hoeft geen stelsel te zijn dat “het socialisme dichterbij brengt”.
Indien de huidige ontwikkeling van de productiekrachten mogelijk zou geweest zijn onder feodale maatschappelijke verhoudingen, dan zou er waarschijnlijk een sociale zekerheid bestaan hebben ... maar van een gans ander en onvergelijkbaar type, beantwoordend aan de wijze waarop de reproductieproblemen van de onderdrukte klassen zich onder de feodaliteit zouden stellen. Op dezelfde manier zal de sociale zekerheid onder een socialistische productiewijze een andere sociale zekerheid zijn, waar we ons een beeld van kunnen proberen maken, maar dat voor ons, vandaag, helemaal niet essentieel is.
Stelling 2: Hoofddoel van de sociale zekerheid is: de reproductievoorwaarden van de arbeidersklasse onder alle omstandigheden intact houden.
Het intact houden van de reproductievoorwaarden van de arbeidersklasse stelt zich op twee niveaus: op het niveau van de reproductie van de klasse als klasse en meer bepaald de uitgebreide reproductie van de klasse – op een kwantitatief en kwalitatief hoger niveau – en op het niveau van de reproductie van de leden van de klasse als individu of in het kader van een gezin.
In dit kader stellen zich twee duidelijk onderscheiden problemen, overeenstemmend met de twee vormen van risico’s die we in stelling 1 schetsten. Het risico van inactiviteit en dus van inkomensverlies, en het risico van verzwaarde reproductieproblemen.
Tegenover het risico van inactiviteit stellen we een duidelijk en eenvoudig principieel antwoord. Elke vorm van inactiviteit, geheel of gedeeltelijk, geeft recht op een vervangingsinkomen. Wil dit vervangingsinkomen beantwoorden aan het intact houden van de reproductievoorwaarden, dan moet het volledig het inkomensverlies compenseren. Concreet betekent dit: vervangingsinkomen aan 100 % van het belastbaar inkomen, zowel bij ziekte, ongeval en invaliditeit als bij pensioen en werkloosheid, zonder beperking in de tijd.
Aan 100 %, omdat er geen enkele aanvaardbare reden is waarom een lid van de arbeidersklasse dat inactief wordt, zijn of haar reproductiewijze zou moeten wijzigen.
Van het belastbaar inkomen, omdat ook de inactieven “burgers” zijn, die hun bijdrage moeten leveren aan de financiering van de collectieve inspanningen, en omdat de berekening van deze bijdrage – de belasting – niet kan of mag verschillen van de andere burgers. Wanneer er trouwens in het kapitalisme sprake kan zijn van een “herverdeling” van de inkomens dan is het niet doorheen de sociale zekerheid, maar doorheen de – progressieve – inkomensbelasting en doorheen het instellen van een substantiële minimumgrens voor het inkomen, en een drastische maximumgrens.
Voor alle vormen van inactiviteit, omdat de oorzaken zelf op geen enkele wijze een weerslag kunnen hebben op de rechten. Voor alle vormen omdat de arbeidersklasse op geen enkele wijze verantwoordelijkheid kan opnemen voor de inactiviteit, daar waar een onderscheid in de vervangingsinkomens impliciet een dergelijke verantwoordelijkheid invoert.
Zonder beperking in de tijd, omdat niet de individuele arbeider verantwoordelijk is voor de duur van zijn of haar inactiviteit. De duur van een werkloosheidsperiode is afhankelijk van een voor de individuele leden van de arbeidersklasse “ongrijpbare” arbeidsmarkt. De duur van een ziekte, van een ongeval, is afhankelijk van de ernst ervan en van de maatschappelijke mogelijkheden eraan te verhelpen; de duur van een opruststelling, van de leeftijdsgrens die als maatschappelijk noodzakelijk ervaren wordt en van de levensduur van de betrokkene.
Tegenover het risico van verzwaarde reproductieproblemen, is ons antwoord even eenvoudig als principieel: alleen door het collectiviseren van die lasten, worden zij op een grondige manier opgelost. Deze collectivisering kan op twee manieren gebeuren: door het onttrekken van die bijzondere lasten aan het marktmechanisme en de consumptiesfeer of door het toekennen van toelagen aan degenen die ze dragen. Binnen het kapitalisme zullen beide vormen “hand in hand” gaan. De last van een of meerdere kinderen wordt gecollectiviseerd door kinderbijslagen, maar ook door de oprichting van gratis kinderkribben, peutertuinen, dagverblijven voor zieke kinderen...
Voor de gezondheidszorgen betekent dat: gratis geneeskunde in het kader van een nationale gezondheidsdienst, met andere woorden: volledige onttrekking aan de markt.
Stelling 3: De sociale zekerheid reproduceert ongelijkheden, maar reduceert deze ongelijkheden door collectivisering van steeds meer terreinen van het reproductieproces.
Deze stelling is het consequente gevolg van stelling 2. Aangezien de vervangingsinkomens het integraal behoud van het inkomen moeten waarborgen, komen de ongelijkheden binnen de arbeidersklasse, op dezelfde wijze terug bij de inactieve leden van die klasse. Niemand is daar gelukkig mee, maar als dit aanleiding geeft tot onrechtvaardige en onaanvaardbare verschillen binnen de klasse, dan is dat niet het gevolg van de sociale zekerheid, maar van de tegenstellingen die het kapitalisme binnen de arbeidersklasse zelf opwekt; van het feit dus dat er onrechtvaardige en onaanvaardbare loonverschillen binnen de klasse zelf bestaan, die het gevolg zijn van een bewuste patronale politiek, van verschillen in de krachtsverhoudingen tussen bepaalde delen van het patronaat en bepaalde delen van de arbeidersklasse, van verschillen in het bewustzijn van de arbeidersklasse, en uiteindelijk van de ondoorzichtigheid van de objectieve basis van lonen en loonverschillen.
Deze verschillen zullen niet opgedreven worden door afwijkingen van de stelling over de vervangingsinkomens. Forfaitaire, sterk begrensde, of gereduceerde vervangingsinkomens, voegen slechts een nieuwe ongelijkheid toe aan de bestaande ongelijkheden: de ongelijkheid tussen actieven en inactieven, en die is even arbitrair.
De sociale zekerheid kan echter de objectieve grondslagen van de ongelijkheden ondergraven, en hen op die manier reduceren, door het onttrekken van steeds meer terreinen van het reproductieproces aan de heersende individuele reproductiewijze, dus aan het marktmechanisme en de consumptiesfeer, en hen te collectiviseren. Gratis geneeskunde doet dit in beperkte mate. Gratis kinderkribben, peutertuinen en dergelijke hebben reeds een sterker effect, maar ook daar blijft de weerslag op de objectieve grondslagen van het loon marginaal.
Werkelijke invloed ontstaat slechts wanneer de sociale zekerheid zich rechtstreeks op het terrein van de reproductiewijze begeeft en problemen als huisvesting, vervoer, voeding zou aanpakken. Gratis huisvesting gebaseerd op de collectivisering van gronden en immobiliën, gratis openbaar vervoer door volledige nationalisatie en uitbouw op basis van de behoeften, goedkope collectieve restaurants... Men kan betwisten of het de taak is van de sociale zekerheid zich op deze terreinen te begeven, en we zien de relevantie van een dergelijke discussie niet in. Feit is dat alleen dergelijke maatregelen de objectieve basis van de inkomensverschillen kunnen ondermijnen en dat de arbeidersklasse er alle belang bij heeft daar rond – binnen of buiten de sociale zekerheid maar er in elk geval mee verbonden – strijd te leveren.
Stelling 4: Via de sociale zekerheid biedt de arbeidersklasse ook aan andere maatschappelijke lagen oplossingen voor het reproductieprobleem.
Binnen het kapitalisme ontwikkelen zich ook maatschappelijke groepen en lagen die niet rechtstreeks tot een van beide grote klassen behoren. In de eerste plaats is er de – nog steeds – vrij omvangrijke groep die onder de benaming “middenstand” wordt aangeduid. Een groep die in de praktijk zeer heterogeen is en die moeilijk als één entiteit kan beschouwd worden. Hij omvat zowel de landbouwers als de handelaars, de vrije beroepen en de zelfstandige ambachtslui, maar ook de renteniers, de patroons van kleine ondernemingen, en, zuiver juridisch, ook de aandeelhouders van middelgrote en grote ondernemingen.
Binnen elk van deze groepen bestaan enorme verschillen in de stabiliteit van de posities: van kleine handelaars waarvan man of vrouw nog loonarbeid verricht, tot uitbaters van winkelketens; van landbouwfamiliebedrijven tot grote boerderijen met meerdere landarbeiders...
Maar deze verschillen zijn niet meer of minder significant dan de verschillen tussen de ongeschoolde handlanger en de hoge ambtenaar van een of ander ministerie of de hoofdboekhouder van een groot bedrijf: niet het inkomensniveau, maar de plaats in het productieproces bepaalt het al dan niet lid zijn van een klasse (ook al stemt dat niet overeen met het reëel bewustzijn van de betrokkene).
De arbeidersklasse is niet verantwoordelijk voor de reproductieproblemen van deze lagen. In de eerste plaats omdat het niet de arbeidersklasse is die hen in het leven geroepen heeft – net zo min als zij zichzelf in het leven riep. Daarnaast, omdat deze groepen, hetzij door geboorte, hetzij uit vrije wil, tot een andere maatschappelijke laag behoren, en bewust niet tot de arbeidersklasse willen behoren.
Maar er is meer. Juist omdat zij niet tot de arbeidersklasse behoren, stellen hun reproductieproblemen zich niet op dezelfde wijze, en zelfs binnen de ganse laag zijn er op dat vlak belangrijke verschillen. De zelfstandigen worden niet werkloos. Hun activiteit kan teloorgaan door eigen schuld of door wetmatigheden van het kapitalisme waar zij geen vat op hebben. Maar op dat ogenblik moeten zij de keuze maken: een andere zelfstandige activiteit opbouwen, of toetreden tot de arbeidersklasse. In het eerste geval blijven zij een zelfstandige zonder activiteit, in het tweede geval worden zij werkloze arbeiders.
Tallozen die tot deze groep behoren kunnen zich veroorloven ziek te worden, het zal hun inkomen niet aantasten. Vele anderen kunnen zich helemaal niet veroorloven ziek te worden, zonder hun activiteit in het gedrang te brengen.
De leeftijd waarop zij op rust gaan wordt door henzelf bepaald.
De risico’s liggen dus anders, ook in omgekeerde zin. De druk op hun inkomen kan ook van andere oorsprong zijn dan bij de arbeidersklasse. Conjunctuurverloop, rentewijzigingen, verschuivingen in het consumptiegedrag, inflatie ... zijn allerlei factoren die rechtstreeks inwerken op het inkomen.
Het probleem van de sociale zekerheid stelt zich voor deze groep dan ook op een totaal andere wijze en het is niet de arbeidersklasse die daarvoor de oplossing moet zoeken.
Dat betekent echter niet dat de arbeidersklasse zich van deze lagen moet distantiëren. Als grootste maatschappelijke klasse, als draagster van de idee van een rechtvaardige, klasseloze maatschappij uit te bouwen, kan of mag zij zich geen onderdrukking van andere lagen veroorloven. [Wanneer de arbeidersklasse genoodzaakt is klassenstrijd te voeren, is dat vanuit haar positie als onderdrukte meerderheid tegenover een onderdrukkende minderheid. Haar objectief is niet op haar beurt die minderheid onderdrukken, maar die minderheid de wapens van de onderdrukking af te nemen, de privileges en eigendom waarop zij haar macht bouwt vernietigen.] Haar kracht ligt juist in het tegenovergestelde: aan deze lagen tonen dat de oplossingen voorgesteld door de arbeidersklasse, veruit superieur zijn in vergelijking met de “burgerlijke oplossingen”. Aantonen dat een socialistische maatschappij gebouwd zal zijn op zekerheid in plaats van onzekerheid, op rechtvaardigheid in plaats van onrechtvaardigheid, op menselijke ontplooiing in plaats van menselijke uitbuiting en verdrukking.
Daarom stelt de arbeidersklasse haar sociale zekerheid open voor andere maatschappelijke lagen. In een eerste fase op vrijwillige basis, maar, wanneer dit noodzakelijk blijkt, verplicht. Net zoals het risico om bijvoorbeeld werkloos te worden niet voor elk lid van de arbeidersklasse hetzelfde is, maar in het ganse systeem alleen het maatschappelijk (of klasse-)risico weerhouden wordt, en niet het individueel risico, kan de arbeidersklasse, in het belang van de meest kwetsbare lagen van de “middenstand”, deze sociale groep tot interne solidariteit dwingen.
Het openstellen van de sectoren van de sociale zekerheid die voor de zelfstandigen relevant zijn, vereist uiteraard een bijdrage van die groep die vergelijkbaar is met het sociaal loon. Wanneer die geïndividualiseerd zou worden, zou zij voor de zwakkere lagen ondraaglijk zijn, en daardoor zouden juist degenen die de grootste behoefte aan bescherming hebben, van die bescherming uitgesloten worden. Alleen verplichte aansluiting en progressiviteit van de bijdragen breekt dat mechanisme. Verplichte aansluiting kan trouwens gewoon objectief noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld om een werkelijke gratis geneeskunde te kunnen invoeren.
Binnen het kapitalisme blijven de zelfstandigen nochtans een bijzondere groep. Behorend tot geen van beide klassen, is zij soms bondgenoot van de arbeidersklasse, meestal van de burgerlijke klasse. Haar toetreding tot het stelsel van de sociale zekerheid mag niet het “inhalen van het paard van Troje” zijn. Dat betekent dat de arbeidersklasse haar kijk op de sociale zekerheid, haar strijd en initiatieven voor een verdere ontwikkeling daarvan, op geen enkele manier ondergeschikt maakt of zelfs afstemt op de specifieke belangen van de zelfstandigengroep.
Naast de twee grote klassen en de “middenstand” ontstaan in de kapitalistische maatschappij een aantal andere groepen die een specifieke plaats innemen in het systeem. Er zijn de studerenden die voor hun eigen onderhoud instaan; er zijn de gehandicapten die vanaf een bepaald moment – en niet zomaar een leeftijdsgrens – de behoefte hebben een zelfstandig leven op te bouwen en ook dat recht moeten krijgen (en dus de middelen); er zijn de “onaangepasten”, zij die als het ware niet lichamelijk of geestelijk maar maatschappelijk gehandicapt zijn, en waarvoor die maatschappij geen oplossingen kan voorstellen; er zijn al diegenen die om een of andere reden door de mazen van de huidige wetgeving vallen en daardoor in de verpaupering en marginaliteit gedreven worden; er zijn de scheidende gezinnen waar alleen de man werkte en waar plots twee gezinnen ontstaan die economisch onleefbaar zijn: zij, zonder werk, met kinderen en een alimentatiegeld dat schromelijk ontoereikend is; hij, plots alleen, maar met een dermate geamputeerd inkomen dat ook zijn situatie uitzichtloos lijkt... Een reeks die we nog met tientallen andere voorbeelden kunnen verlengen.
Al deze groepen bevinden zich in ongunstige krachtsverhoudingen: economisch uiterst zwak, geatomiseerd en/of gemarginaliseerd, vrijwel rechteloos.
Alleen de arbeidersklasse bezit de macht en de mogelijkheden om de eisen van deze groepen – en essentieel de eis over een redelijk inkomen te kunnen beschikken – te dragen en te realiseren. Dat zij daarbij in de eerste plaats het recht op passend en behoorlijk bezoldigd werk voor hen opeist is billijk. In de mate waarin dat voor sommigen onder hen, materieel (bv. studerenden), fysisch (bv. zwaar gehandicapten) of sociaal (bv. “onaangepasten”) onmogelijk is, moet de arbeidersklasse haar verantwoordelijkheid nemen en hen in de sociale zekerheid opnemen als volwaardige rechthebbenden. Dat zij daarbij de maatschappij in haar geheel verantwoordelijk stelt voor de last daarvan ligt voor de hand.
Stelling 5: De arbeidersklasse dwingt als producerende maar niet-bezittende klasse het sociaal loon af van de bezittende klasse, gefinancierd door een glijdende patronale bijdrage.
We hebben in dit werk het eerste deel van deze stelling reeds uitvoerig gecommentarieerd. De arbeidersklasse produceert, maar beschikt niet over de geproduceerde waarden. Zij kan de verdeling van die waarden slechts beïnvloeden door strijd, en moet steeds weer vaststellen dat deze strijd nooit een duurzame oplossing oplevert. De burgerlijke klasse beschikt inderdaad over tal van recuperatietechnieken om de koopkracht te ondermijnen, ondermeer prijsverhogingen, belastingverhogingen, en zo de waardenverdeling te herstellen. Zij eigent zich de geproduceerde waarden toe, zij organiseert de verdeling ervan, ondermeer door het in stand houden van de loonarbeid.
De arbeidersklasse stelt de kapitalistische klasse derhalve als klasse verantwoordelijk voor haar reproductieproblemen. Zij eist haar rechtstreeks loon, én haar klasseloon. Dat betekent concreet dat zij bepaalde financieringsmechanismen afdwingt. Maar – en de situatie vandaag bewijst dat – dergelijke mechanismen vormen geen waarborg voor evenwicht van het stelsel. Een belangrijke toename van rechthebbenden – toename werkloosheid, epidemieën – heeft doorgaans niet alleen een toename van de uitgaven, maar tegelijkertijd een vermindering van de inkomsten voor gevolg, en dus een plots onevenwicht. Leningen kunnen die problemen niet oplossen, zij verschuiven ze slechts naar volgende periodes.
Bij herhaling doen zich toevallige, minder en meer structurele wijzigingen voor, zowel aan de kant van de financiering van de sociale zekerheid, als aan de kant van de uitgaven. Epidemieën – ook al zijn die zeldzaam – uitzonderlijk slechte winters ... wegen respectievelijk op ziekteverzekering en werkloosheidsverzekering. Zij hebben een eerder toevallig karakter. Meer structureel zijn de conjunctuurschommelingen in de werkloosheid, en de extradimensies daarvan wanneer de economie werkelijk in crisis verkeert.
Maar ook andere structurele verschijnselen doen zich voor en kunnen zwaar doorwegen op de financiële balans van de sociale zekerheid: verschijnselen van demografische aard, zoals een toename van het geboortecijfer (kindervergoedingen, aanbod op de arbeidsmarkt een 18-tal jaar later), een toename van de gemiddelde levensverwachting vanaf de pensioengerechtigde leeftijd; gewilde wijzigingen zoals een verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd, een verlenging van de schoolplicht; wijzigingen die het gevolg zijn van de maatschappelijke opvattingen in het algemeen zoals een trend om langer school te lopen...
Al deze verschijnselen verhogen de uitgaven zonder twijfel. De meeste ervan hebben ook een vermindering van de inkomsten voor gevolg, omdat de actieve bevolking erdoor afneemt.
De keuze die de Belgische arbeidersbeweging maakte, om aan de overheid de verplichting op te leggen compenserende bijdragen toe te kennen aan de verschillende stelsels van de sociale zekerheid voor bijvoorbeeld de werklozen, was verdedigbaar, maar is vandaag onvoldoende. In de eerste plaats omdat daardoor de sociale zekerheid in het begrotingsbeleid van de regeringen wordt ingeschakeld, en de mogelijkheden dus afhankelijk worden van de budgettaire toestand. Daarnaast omdat financiering door middel van belastingen in feite een vorm is van overdacht van de last – of althans van een substantieel deel ervan – naar de arbeidersklasse, die proportioneel meer bijdraagt in de belastingen dan de andere maatschappelijke lagen. Uiteindelijk omdat duidelijk blijkt dat de overheid niet steeds bereid is haar verplichtingen na te komen, en in het tekort een verantwoording zoekt om de sociale zekerheid aan te tasten.
De enige valabele oplossing is de consequente toepassing van het principe dat de verantwoordelijkheid voor de reproductie van de arbeidersklasse bij de kapitalistische klasse ligt. Dat betekent: de ganse sociale zekerheid moet gefinancierd worden door het patronaat, door middel van een glijdende bijdrage, gebaseerd op de uitgaven van de voorgaande periode. Daardoor kunnen uiteraard de uitgaven en inkomsten slechts met vertraging in evenwicht gebracht worden. Er zullen tijdelijke tekorten, maar ook compenserende overschotten zijn. Gebrek aan financiële middelen is dus steeds tijdelijk en kan overbrugd worden door renteloze voorschotten door de overheid.
Stelling 6: Het sociaal loon behoort toe aan de arbeidersklasse. Zij eist dus het recht op toewijzing en een permanent controlerecht, zonder het beheer op te eisen en de verantwoordelijkheid op te nemen.
Zoals het rechtstreeks loon toebehoort aan de individuele arbeidskracht, zo behoort het sociaal of klasseloon toe aan de arbeidersklasse. Principieel zouden we derhalve kunnen stellen dat de arbeidersklasse het sociaal loon zelf moet beheren.
Om verschillende redenen geloven we dat de arbeidersklasse het beheer als zodanig moet afwijzen en zich moet beperken tot het opeisen van het toewijzingsrecht en het uitvoeren van een permanente controle.
Het beheer overnemen stemt overeen met het opnemen van alle verantwoordelijkheden met betrekking tot de sociale zekerheid: de verantwoordelijkheid voor de inning van het sociaal loon, voor de uitbetaling van de vergoedingen, voor de organisatie van de diensten, voor het budgettair evenwicht, voor de financiering van de tekorten (opnemen en terugbetalen van leningen)... Niet alleen is dat een enorme taak voor een arbeidersbeweging die daarvoor niet is uitgerust, maar bijna elk van deze taken roept specifieke problemen op, problemen die de sociale zekerheid in diskrediet kunnen brengen en zelfs tot de ineenstorting van het stelsel zouden kunnen leiden.
Door alle verantwoordelijkheden over te nemen, ontlast de arbeidersklasse in feite de overheid van die verantwoordelijkheden. En dat is geen klein bier. Dat betekent dat de overheid zelf niet meer verplicht is over de toepassing van de wetten te waken, maar dat die verantwoordelijkheid overgedragen wordt aan de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. En dat impliceert talloze juridische procedures om de wet te doen toepassen. Juridische procedures die op verschillende vlakken tot eigenaardige situaties kunnen leiden. Wat bijvoorbeeld wanneer de arbeiders van een bedrijf, onder druk van het patronaat, in grote meerderheid een vermindering van het sociaal loon zouden voorstellen ... en de rechter die arbeiders als representatief zou beschouwen? Wat, wanneer een andere rechter een patroon volgt die zwart op wit bewijst dat de betaling van de volledige som van het sociaal loon tot de faling van zijn bedrijf zou leiden op korte termijn? Welke kettingreacties zouden dergelijke uitspraken voor gevolg hebben?
Dat dergelijke procedures niet ondenkbaar zijn heeft onder andere te maken met het juridisch statuut van een “sociale zekerheid onder arbeidersbeheer”. In het kader van de huidige wetgeving zou die sociale zekerheid geen publiek statuut hebben, maar als een of andere private onderneming moeten optreden. Elk geschil zou dus aanleiding geven tot een juridische procedure, aangezien het moeilijk denkbaar is dat de overheid een privéonderneming bijzondere bevoegdheden geeft – zoals het recht om bezwarend beslag te leggen op de activa van een onderneming zonder voorafgaande tussenkomst van de rechtbank, wat momenteel een bijzondere machtspositie geeft aan de RSZ, of zoals het recht om een faling te forceren als bevoorrechte schuldeiser.
De verantwoordelijkheid nemen, betekent bovendien de kritiek incasseren. Alle strubbelingen, alle menselijk falen, alle administratieve vertragingen, alle afwijzingen, zullen niet meer op rekening van de overheid geschreven worden maar op rekening van de arbeidersbeweging. Een stok die door de burgerlijke opiniemakers ten volle zal gebruikt worden, en voor een arbeidersbeweging gewikkeld in tal van juridische procedures, hard kan aankomen.
De verantwoordelijkheid nemen betekent bovenal geconfronteerd worden met de tekorten van de sociale zekerheid. De overheid is momenteel verplicht eventuele tekorten te financieren. Wil zij daarbij geen beroep doen op bijdrageverhoging, dan dient zij de RSZ in de mogelijkheid te stellen leningen aan te gaan en de daaraan verbonden verplichtingen te voldoen. Zij moet de nodige middelen vinden.
Wat echter wanneer de overheid deze verantwoordelijkheid niet meer rechtstreeks moet opnemen? De arbeidersbeweging kan vaststellen dat er een structureel tekort is ... maar kan niet over dezelfde kredietmogelijkheden beschikken als de overheid. Zij kan bijdrageverhogingen voorstellen ... en de regering kan ze afwijzen. Ze kan de arbeidersbeweging verplichten het sociaal loon op een andere wijze te verdelen – dus voordelen te supprimeren – wil ze het faillissement ontlopen... Er zijn dus heel wat risico’s verbonden aan het zelfbeheer van de sociale zekerheid door de arbeidersklasse en meer concreet door de georganiseerde arbeidersbeweging. Bij de beoordeling van deze risico’s spelen de krachtsverhoudingen uiteraard een rol. Een arbeidersbeweging die in het offensief is, hoeft daarvan minder te vrezen dan een arbeidersbeweging die in de verdediging gedrongen is, of die een nederlaag geïncasseerd heeft.
Maar zelfs dan blijven er bepaalde problemen bestaan, die zelfs tot interne belangenconflicten in de arbeidersbeweging kunnen leiden. Vooral met betrekking tot het administratief apparaat, waar een toename van de administratieve diensten, een toename van de rechthebbenden e.d. tot een versterking van de vakbondsadministratie of van de financiële macht van bepaalde takken van de arbeidersbeweging leidt, en de belangen van het apparaat tegengesteld worden aan de belangen van de arbeidersklasse zelf. Bekende voorbeelden zijn de ziekenfondsen, en vooral de uitbetaling van de werkloosheidsverzekering door de vakbewegingsdiensten, die hogere werkingstoelagen ontvangen naargelang de toename van de dossiers. Of eenvoudig gezegd: hoe meer zieken, hoe “rijker” mutualiteiten, hoe meer werklozen, hoe “rijker” de vakbeweging...
Bij het stellen van haar eisen, laat de arbeidersklasse zich slechts ten dele leiden door de krachtsverhoudingen. Zij spelen inderdaad een rol in het opstellen van het eisenbundel, in de tactiek voor de realisatie, enzovoort. Maar het feit dat bepaalde eisen binnen het kapitalisme recuperabel zijn, is geen voldoende reden om die eis niet te stellen.
Wanneer het om het opnemen van verantwoordelijkheden gaat is dat probleem wél van belang. In een socialistische maatschappij kan de arbeidersklasse verantwoordelijkheden opnemen – zoals zelfbeheer in bedrijven – omdat zij ook die uitwendige factoren, die de mensheid zelf kan beïnvloeden, beheerst – zij kan dit zelfbeheer in een geplande economie realiseren. In een kapitalistische maatschappij is het opnemen van verantwoordelijkheden steeds een dubbeltje op zijn kant, juist omdat die uitwendige factoren niet beheerst worden: zowel de marktwetten, de blinde functioneringsmechanismen van het kapitalisme, als de bewuste sabotage door overheid en kapitalisten ontsnappen aan de macht van de klasse en kunnen de klasse verplichten tot maatregelen die tegen het eigen belang indruisen. Daarom moet de arbeidersklasse dergelijke verantwoordelijkheden afwijzen en de houding aannemen: wij stellen eisen, wij controleren de toepassing ervan, wij aanvaarden slechts patronale argumenten wanneer ze zwart op wit bewezen zijn, en wij hoeven daarom zelfs niet de zogenaamde “logische gevolgen” daarvan te aanvaarden.
Dat geldt ook met betrekking tot de sociale zekerheid. Waarom zou de arbeidersklasse de financiële verantwoordelijkheid, de organisatorische, administratieve en juridische verantwoordelijkheden opnemen voor een stelsel van sociale zekerheid dat zich zo duidelijk binnen de wetmatigheden van het kapitalisme in zijn huidige ontwikkelingsfase inschakelt; dat tegelijkertijd, juist door die wetmatigheden, voortdurend bedreigd is; waarin tal van zichtbare en onzichtbare zwakheden zitten die de individuele patroons toelaten een permanente sabotage te organiseren? De financiële verantwoordelijkheid, de organisatorische, administratieve en juridische verantwoordelijkheden, moeten door de overheid opgenomen worden, en de arbeidersklasse zal haar daartoe voortdurend opnieuw moeten verplichten.
Daarom is het noodzakelijk dat de arbeidersklasse het beheer van de sociale zekerheid afwijst, maar daarentegen de arbeiderscontrole op de toepassing opeist.
Wat betekent dat? Dat betekent dat de arbeidersklasse volledige verantwoording eist van de overheid over het innen en uitbetalen van de financiële middelen, dus de open boekhouding, de controle op het naleven van de verplichtingen door de patroons, door de uitbetalingsinstellingen, enz.
Dat betekent bovendien dat de arbeidersklasse haar eisen stelt en afdwingt met betrekking tot de sociale zekerheid, en nauwgezet toezicht houdt op de naleving daarvan: hoogte van de vergoedingen, modaliteiten voor de toekenning van vergoedingen, rechten met betrekking tot kosteloze prestaties, enzovoort.
Vooral op dit vlak is er een belangrijke dimensie waar de arbeidersbeweging een centraal objectief van moet maken. Op dit ogenblik is in de wetgeving een reeks sanctioneringsmechanismen ingebouwd, al dan niet in relatie tot de toekenningsmodaliteiten. De beoordeling van die modaliteiten, de beoordeling van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot sanctionering, liggen doorgaans bij de betrokken ambtenaren met beroepsmogelijkheden voor een commissie die bi- of triparitair is (vakbeweging en patronaat, of beide en de overheid). Op dit vlak zou de arbeidersklasse het alleenrecht om te beslissen moeten opeisen: geen beoordeling door de ambtenarij, geen beroepsmogelijkheden bij een paritair orgaan, maar beslissingen uitsluitend door commissies samengesteld uit afgevaardigden van de arbeidersklasse, die geen bezoldigde functie hebben in een van de organisaties van de klasse. Naargelang de sector van de sociale zekerheid kan de samenstelling daarvan uiteraard verschillen: in de gezondheidszorgen kunnen de afgevaardigden zowel in de bedrijven als in wijkcommissies verkozen worden, voor de werkloosheid zullen ook werklozenafgevaardigden zetelen, voor de pensioensector ook gepensioneerden, voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering ook langdurig zieken en invaliden, enz. Deze organen – en uitsluitend zij – bepalen de mogelijkheden om van de normale toetredingsvoorwaarden af te wijken om vergoedingen te ontvangen, kunnen eventueel sancties uitspreken – zonder daarbij zomaar de schorsing of de vermindering van de uitkering als sanctie te weerhouden – beslissen bij betwisting over het niveau van de uitkeringen of de rechten. Beroep tegen hun uitspraak is enkel mogelijk door de belanghebbende, nooit door de administratie of het patronaat, en het beroep gebeurt bij een gelijkaardige commissie, door het lot bepaald. Tijdens de procedure heeft de betrokkene recht op een minimumvergoeding.
Op die manier worden de reglementering zelf, en de wijze van toepassen, onttrokken aan de willekeur van de administratie, aan de rechtstreekse manipulatiemogelijkheden door de overheid. Zij verliest haar repressief karakter, omdat de bedoeling van deze commissies niet het sanctioneren van rechthebbenden is, maar het toekennen van rechten aan niet-rechthebbenden.
Bijkomende waarborg daarbij, is de samenstelling van die controlecommissies. In feite moeten zij steeds drie soorten afgevaardigden omvatten (alhoewel deze soms kunnen samenvallen). In de eerste plaats de betrokkenen zelf: de vertegenwoordigers van de werklozen, de zieken, de invaliden, de gehandicapten, de gepensioneerden, de opvoeders van kinderen... Daarnaast de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse zelf: verkozen arbeiders uit de grote bedrijven of de belangrijke sectoren van het dorp of de wijk. In derde instantie de bewoners in het algemeen: afgevaardigden van wijk- of dorpscomités.
Al deze afgevaardigden moeten basisafgevaardigden zijn: geen bezoldigde syndicale functie, geen politiek mandaat (noch op gemeentelijk, noch op hoger vlak), geen bezoldigde functie in een betrokken belangengroepering (bijvoorbeeld een werklozencomité, een gehandicaptenvereniging,...). Op die manier is de kans het grootst dat rechtstreekse belangenvermenging tot het minimum beperkt blijft.
Dankzij het bestaan van dergelijke comités kan arbeiderscontrole op de sociale zekerheid meer zijn dan een administratieve controle door de leiding van de vakbeweging. Mits enkele jaren praktijk ontstaat op die manier een laag van competente arbeiders, tussen de top van de arbeidersbeweging en haar basis, een laag die een uiterst belangrijke rol kan spelen in mobilisaties tegen elke openlijke of verdoken aantasting van de sociale zekerheid. Een tussenschakel, die zowel in opwaartse richting: controle op de controle door de leiding; als in neerwaartse richting: bewustmaking van de basis, een rol zal spelen. Een rol die vergelijkbaar is met deze van strijdvaardige en democratisch werkende syndicale afvaardigingen op bedrijven.
Nauw verbonden met deze stelling is het probleem van de administratieve afwikkeling van de dossiers van de aanvragers. Talloos zijn de dossiers die maanden aanslepen voor ze worden afgesloten, de aanvragen die op het verkeerd kantoor toekomen en als niet-bestaand beschouwd worden, de rechthebbenden die hun recht niet kennen. Het is de verdienste van de samenstellers van het “Ontwerp van Wetboek van Sociale Zekerheid” van het Instituut voor Sociaal Zekerheidsrecht te Leuven, dit probleem duidelijk te hebben opgeworpen. We kunnen ons vrijwel volledig akkoord verklaren met de door hen voorgestelde oplossingen, die samengevat neerkomen op volgende regels:
1. Elke aanvraag ingediend onder om het even welke vorm, bij om het even welke overheidsinstelling, is een geldige aanvraag; de ontvangende instelling dient ze aan de bevoegde instelling over te maken.
2. Elke aanvraag moet binnen een termijn van een maand afgehandeld worden; blijkt dit niet mogelijk dan dient een voorlopige uitkering toegekend te worden die principieel terugvorderbaar is op voorwaarde dat de financiële toestand van de betrokkene daardoor niet in het gedrang zou komen.
3. Uitkeringen door een niet-bevoegde instelling – bij betwisting over de bevoegdheid – zijn verplichtend volgens regel 2. Bij definitieve beslissing over de bevoegdheid regelen de instellingen onderling de afwikkeling.
4. Vertraging bij de uitbetalingen, niet-uitbetaalde vergoedingen, geven recht op intrest.
We zouden daaraan toe willen voegen dat het bestaan van een controlecomité hierin een belangrijke rol kan spelen, omdat het bindende uitspraken doet voor de administratie. Ook hier zou de verplichting binnen de maand uitspraak te doen uiteraard moeten gelden.
Stelling 7: Voor de financiering van de sociale zekerheid voor andere maatschappelijke lagen, eist de arbeidersklasse hun financiële solidariteit en die van de gemeenschap, zonder aan haar controlerecht te verzaken.
Het feit dat de arbeidersklasse bereid moet zijn de sociale zekerheid als het ware open te gooien voor andere maatschappelijke lagen, stelt uiteraard een aantal bijkomende problemen: financiële als meest opvallende, controle- en beheersproblemen met minstens evenveel betekenis.
Het is duidelijk dat de financiële verantwoordelijkheid voor deze maatschappelijke lagen, niet bij de arbeidersklasse ligt. Waarom zou zij haar direct of sociaal loon daarvoor ter beschikking stellen?
In feite moeten we hier onderscheid maken tussen de maatschappelijke groepen buiten de arbeidersklasse die wel en die niet over een inkomen beschikken.
De vrije beroepen, de handelaars of ambachtslui, de individuele patroons ... beschikken over een dergelijk inkomen. Voor hen moet de regel gelden dat hun opname in de sociale zekerheid, in haar geheel of voor bepaalde takken daarvan, verplichtend moet zijn, en gebaseerd op autofinanciering. Zij moeten dus een bijdrage leveren die vergelijkbaar is met het sociaal loon dat door de arbeidersklasse wordt ingebracht. [Dat het noodzakelijk is te benadrukken dat een bijdrage van de zelfstandigengroep vergelijkbaar moet zijn met het sociaal loon is tekenend voor de Belgische situatie, waar de overheidstoelagen aan de sociale zekerheid, per rechthebbende 2- tot 3-maal hoger liggen dan de toelage aan het stelsel van de loontrekkenden. Zij hebben bovendien een ander karakter, aangezien het geen compensatiebijdragen zijn, maar zuivere subsidies.] Die bijdrage moet progressief zijn op basis van het inkomen – vandaar de noodzaak van het verplichtend karakter van de toetreding – opdat het stelsel de kleine zelfstandige niet zou dooddrukken tot profijt (en jolijt?) van de grote, die zich wellicht gemakkelijk aan de noodzaak van een aansluiting zou kunnen onttrekken gezien hij over voldoende financiële reserves beschikt.
Voor de andere maatschappelijke groepen, zonder – noemenswaardige – bestaansmiddelen, ligt de zaak uiteraard anders.
In de eerste plaats is het de taak van de arbeidersklasse de belangen van deze groepen te verdedigen, hun eisen tot de hare te maken, vooral wanneer het gaat om duidelijk omschreven groepen.
Alleen de arbeidersbeweging is in staat het gevecht te leveren om de gehandicapten als groep in de sociale zekerheid op te nemen, en reglementen af te dwingen die hen een menswaardig bestaan moeten waarborgen, door volledige gelijkberechtiging met de arbeiders die op de sociale zekerheid terugvallen, en de mogelijkheid van een zekere mate van cumulatie te voorzien met een inkomen uit andere arbeid. Maar het is nogmaals niet de taak van de arbeidersklasse om dat stelsel te financieren. Naast de rechten van de gehandicapte, moet de arbeidersbeweging uiteraard ook de financiering daarvan door de overheid afdwingen, met andere woorden, van de collectiviteit. De beste waarborg daarvoor is de opname in de ziekteverzekering, waardoor alle verwarring van bevoegdheden verdwijnt, en waardoor de beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van de administratie dezelfde zijn als voor arbeiders, zoals geschetst in de voorgaande stelling.
Ook voor studenten, werkzoekende afgestudeerden, gescheiden gezinnen, moeten groepsoplossingen afgedwongen worden gefinancierd door de overheid, rekening houdend met de specifieke noden van die groepen.
Anders liggen de zaken voor de “individuele” gevallen, degenen die door de mazen van de wetgeving vallen, de maatschappelijk onaangepasten, de “marginalen”, en dergelijke. Het zou van de sterkte van de arbeidersbeweging getuigen, indien zij zich bewust zou zijn dat ons maatschappelijk stelsel – en vrijwel alle maatschappelijke stelsels – zélf die marginale produceert.
Zij moet daarom van de overheid afdwingen, dat deze elke opname in de sociale zekerheid, van een “niet-gerechtigde”, al dan niet lid van de arbeidersklasse, door een controlecomité zoals beschreven in stelling 5, zal financieren, niet binnen een restrictief budget, maar op basis van de werkelijke uitkeringen.
Stelling 8: De sociale zekerheid onderwerpt zich niet aan de kapitalistische logica. De arbeidersklasse kan haar gebruiken om die kapitalistische logica te doorbreken, om uiteindelijk het kapitalisme af te breken en een socialistische maatschappij uit te bouwen.
We hebben bij herhaling gesteld dat de sociale zekerheid het product is van het kapitalisme, en dat we haar dus binnen het kapitalisme moeten situeren. Pas wanneer fundamentele maatschappelijke veranderingen zullen plaatsgrijpen, zal het mogelijk zijn de sociale zekerheid fundamenteel te wijzigen, en dat betekent volgens ons: haar af te schaffen.
Maar het feit dat een institutie product is van een maatschappelijk stelsel, betekent niet dat zij zich daaraan moet onderwerpen, dat zij zich binnen de logica ervan moet blijven installeren, en de contradicties ervan moet ondergaan. Ook de arbeidersklasse is het product van het kapitalisme ... en alleen de burgerlijke ideologen vinden dat die arbeidersklasse zich daar dan ook maar naar moet gedragen. De arbeidersklasse zelf verwerpt die benadering. Zij accepteert de logica van het kapitalisme slechts in de mate waarin de krachtsverhoudingen, de objectieve en subjectieve factoren die die bepalen, haar verplichten die logica te aanvaarden.
Instituties zoals de sociale zekerheid zijn een soort wapenbestand in het systeem. Wanneer de krachtsverhoudingen veranderen tracht een van beide partijen haar te wijzigen in haar voordeel, maar geen enkele van die wijzigingen is definitief. Wanneer de arbeidersklasse de sociale zekerheid verdedigt tegen aanvallen door het patronaat, betekent dat niet dat zij de bestaande sociale zekerheid aanvaardt. Zij wil niet terugtrekken naar een andere loopgracht, zij wil geen terrein prijsgeven. Integendeel, zij verdedigt haar stellingen om naderhand zelf terrein te kunnen winnen ... om de sociale zekerheid te kunnen verbeteren. Wanneer zij daarbij stellingen kan veroveren die zelf de krachtsverhoudingen wijzigen, dan zal zij daar toe overgaan, om van daaruit nieuwe veroveringen te doen.
De sociale zekerheid situeert zich dus binnen het kapitalisme als een soort wapenbestand. In het formuleren van haar eisen, in het vooropschuiven van haar doelstellingen, hanteert de arbeidersklasse dat kader echter niet als restrictief. Zij laat zich leiden door overwegingen van haalbaarheid, van financiële mogelijkheden binnen de bestaande inkomensverdeling, van economische wetmatigheden... De enigste beperkingen die zij bij het stellen van haar eisen aanvaardt, zijn de beperkingen die zij zich vanuit haar eigen belang oplegt; zoals bijvoorbeeld het niet in zelfbeheer nemen van het systeem.
Wanneer zij eisen stelt, zowel op het vlak van de werking, als op het vlak van de financiering of de controle, dan kunnen deze, zoals in de voorgaande zes stellingen het geval is, die kapitalistische logica te buitengaan. Betekent dat dat zij “onrealistisch” zijn, dat zij op de maatschappelijke evolutie vooruitlopen? Of betekent dat, dat het kapitalisme als maatschappelijk systeem niet in staat is een aantal fundamentele gerechtvaardigde eisen van de arbeidersklasse, zoals het behoud van het inkomen, de controle op het beheer, de beslissingsmacht voor het toekennen van vergoedingen en dergelijke, in te lossen. Alleen de tweede conclusie is aanvaardbaar. De gestelde eisen zijn inderdaad realiseerbaar in een stelsel dat op een dergelijke wijze de productiekrachten ontwikkeld heeft als het kapitalisme vandaag. De blokkeringen situeren zich niet op het vlak van de mogelijkheden van onze maatschappij, maar in de structuren van die maatschappij, in de verhoudingen binnen die maatschappij. Het stellen van eisen die beantwoorden aan de objectieve mogelijkheden van een maatschappij, is op zichzelf een stap zetten om die verhoudingen af te breken. Nooit heeft de arbeidersklasse belangrijke doelstellingen kunnen realiseren, wanneer zij bij het stellen van haar eisen, het vooropschuiven van die doelstellingen, de logica van het kapitalisme aanvaardde. Dat geldt ook voor de sociale zekerheid. Het enigste criterium op basis waarvan deze 8 basisstellingen kunnen afgewezen worden, is het bewijs dat zij de maatschappij in haar geheel zouden verarmen.