Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Vanuit de vakbeweging wordt de harmonisatie van de stelsels van vervangingsinkomens met klem verdedigd. Het feit dat inactieve arbeidskrachten die eenzelfde loon verdienden, andere vervangingsinkomens ontvangen naargelang ze werkloos, ziek, gepensioneerd of slachtoffer van een arbeidsongeval zijn, is op geen enkele wijze te verdedigen.
Maar het is onvoldoende om te stellen dat deze uitkeringen geharmoniseerd moeten worden, zonder duidelijk te zeggen hoe. Door gelijkschakeling naar boven, naar beneden, naar een gemiddelde?
De basisprincipes die we vooropschoven lossen dit probleem op een consequente wijze op, omdat zij juist elke discriminatie binnen de arbeidersklasse als gevolg van inactiviteit uitschakelde. Vervangingsinkomens met behoud van het belastbaar loon realiseren de gelijkheid tussen actieve en niet-actieve arbeidskrachten. Het minimum en maximuminkomen, en de toenemende gelijkschakeling tussen alle arbeidskrachten die ervan het gevolg is, worden op dezelfde manier geprojecteerd in de vervangingsinkomens. Een harmonisatie dus, die – hoeft het gezegd – het automatisch gevolg is van de consequente toepassing van de fundamentele doelstelling van de sociale zekerheid.
Dat het daarbij noodzakelijk is alle vervangingsinkomens in de sociale zekerheid op te nemen ligt voor de hand. De individuele verantwoordelijkheid van de patroon, die aan de basis ligt van het feit dat arbeidsongevallen en beroepsziekten momenteel stelsels vormen die buiten de sociale zekerheid vallen, is vrij formeel. Het patronaat zelf heeft die verantwoordelijkheid “gecollectiviseerd” door zich tegen de risico’s van arbeidsongevallen en beroepsziekten te verzekeren. Gevolg: private verzekeringsmaatschappijen die zich verrijken dankzij de onveiligheid van de productieprocessen en -methodes. Maatschappijen waarop de arbeidersbeweging geen enkele controle heeft, de overheid nauwelijks. Geschillen over uitkeringsgerechtigdheid die voor de burgerlijke rechtbank moet uitgevochten worden tussen zwakke individuen met beperkte kennis van hun rechten en sterke, kapitaalkrachtige privémaatschappijen die over een gespecialiseerde juridische staf beschikken.
Het principe van de harmonisatie van de vervangingsinkomens aan 100 % van het belastbaar loon herleidt de erkenning van een ongeval als arbeidsongeval, of van een ziekte als beroepsziekte trouwens tot een academisch probleem, tenzij wanneer zij ook andere gevolgen hebben van inkomensverlies voor de arbeidskracht. De opname van de financiering en de uitbetaling van de arbeidsongevallen en beroepsziekten in de sociale zekerheid hoeft echter niet te betekenen dat de individuele patroon van zijn burgerlijke verantwoordelijkheid ontlast wordt: de gevolgen voor inkomens en verzorging worden opgenomen, maar voor alle andere gevolgen blijft de individuele patroon aansprakelijk.
De sector vervangingsinkomens in de sociale zekerheid zou dus bestaan uit de klassieke drie basissectoren, de werkloosheidsverzekering, de verzekering tegen inactiviteit om medische redenen, de pensioenen; en een nieuwe sector: overbruggingsvergoedingen. Laten we elk van deze sectoren kort van naderbij bekijken.
De werkloosheidsverzekering is slechts noodzakelijk omdat het kapitalisme de werkgelegenheid, de volledige tewerkstelling niet kan waarborgen en dat nooit zal kunnen. Ook al is het de taak van de arbeidersbeweging om tot het uiterste te strijden tegen elke afdanking, tegen elke sluiting, voor volledige tewerkstelling door het afdwingen van de verdeling van de beschikbare arbeid onder alle arbeidskrachten door arbeidsduurvermindering, de mate waarin zij dit zal kunnen realiseren is afhankelijk van de krachtsverhoudingen, en die liggen niet steeds zo dat de werkloosheid zal verdwijnen. De werkloosheidsverzekering is dus een noodzakelijk kwaad en het zijn niet de werklozen die daarvoor verantwoordelijk zijn.
Niet alleen moet de werkloosheidsverzekering de reproductiemogelijkheden van de arbeidskracht intact houden door behoud van het loon aan 100 %, de ganse werkloosheidsverzekering moet volledig haar repressief karakter verliezen. Dat houdt een ganse reeks hervormingen in:
• Opheffing van de stempelcontrole.
Werklozen zijn geen misdadigers die onder voortdurende controle moeten staan van een soort verlengstuk van het politieapparaat. Misbruiken kunnen slechts uitgeschakeld worden wanneer de werkelijke profiteurs opgespoord worden en zwaar gesanctioneerd: de patroons die werklozen in het zwart tewerkstellen – en daarvan soms een systeem maken.
• Opheffing van de wachttijden na het verlaten van de school en recht op werkloosheidsvergoedingen voor alle opleidingen en leeftijden.
De wachttijden voor afgestudeerden werden als zuiver budgettaire maatregel ingevoerd. Deze jongeren zijn net zomin als hun oudere makkers verantwoordelijk voor het feit dat zij geen betrekking vinden. Het feit dat bovendien bepaalde studies geen recht geven op werkloosheidsuitkering wanneer ze beëindigd worden, of dat leeftijdsgrenzen tot uitsluiting leiden is volkomen arbitrair en kan niet gehandhaafd worden.
• afschaffing van de minimale arbeidsprestaties om tot de werkloosheid toegelaten te worden.
Wie zich laat inschrijven als werkzoekende, heeft recht op werkloosheidsvergoeding, om het even of het gaat om arbeidskrachten die 20 dagen gewerkt hebben of 500. Net zoals voor de laatste geldt voor de eerste arbeidskracht dat zij geen betrekking vindt buiten haar wil. Beiden zijn trouwens “lid van de arbeidersklasse”, niet door het feit dat zij een soort stage gelopen hebben en goed bevonden werden, maar door het feit dat zij verplicht zijn hun arbeidskracht te verkopen om in hun levensonderhoud te voorzien. Zelfs wanneer zij nooit loonarbeid verricht hebben is het feit dat zij zich inschrijven als werkzoekende een daad waardoor zij tot de arbeidersklasse gaan behoren.
• Geen verplichte tewerkstelling beneden de kwalificaties van de werkloze of buiten de eigen streek.
De huidige werkloosheidsreglementering geeft de werkloze de mogelijkheid een betrekking te weigeren wanneer zij “niet passend” is. Maar de criteria om vast te stellen wat een passende betrekking is, zijn rekbaar in alle richtingen. De werkloze weigert in te gaan op een aanbod dat door de administratie als “passend” beschouwd wordt kan gesanctioneerd worden. Dat een werkloze niet alle aanbiedingen naast zich kan neerleggen ligt voor de hand, maar het begrip “passende” betrekking dient duidelijk te zijn. Net zoals de werkende arbeider geen degradatie zal aanvaarden of zich zal verzetten tegen een overplaatsing waardoor hij of zij kilometers moet gaan sporen, is ook de werkloze niet verplicht een aanbieding beneden zijn of haar kwalificaties of buiten de streek te aanvaarden.
• Beoordeling van alle betwiste gevallen door een controlecommissie samengesteld uit verkozen arbeiders van de wijk of gemeente en uit werklozenafgevaardigden.
Zoals we in het tweede hoofdstuk van dit deel benadrukten, dient de arbeidersbeweging een effectieve controle uit te oefenen op de sociale zekerheid. Daartoe behoort ook het recht om werkloosheidsvergoedingen toe te kennen in geval van betwisting of wanneer de reglementering bepaalde gevallen op onrechtvaardige wijze uitsluit. De voorwaarden waaronder dit moet gebeuren schetsten we reeds in datzelfde hoofdstuk. Het zijn deze comités die een voor de administratie bindende uitspraak zullen doen, bijvoorbeeld ook over de notie “passende betrekking”.
• Recht op werkloosheidsvergoedingen bij vrijwillig ontslag.
Allerlei redenen kunnen ertoe leiden dat een arbeidskracht ontslag neemt uit haar betrekking: conflicten met chefs of patroon, schandalige behandeling door de patroon, onaanvaardbare arbeidsomstandigheden, dreiging voor de gezondheid, maar ook persoonlijke problemen, spanningen... De arbeidskracht die gemotiveerd ontslag neemt, moet onmiddellijk recht op werkloosheidsvergoeding hebben, en het is niet de RVA-administratie die daarover moet oordelen maar uitsluitend de arbeidersklasse.
Talrijk zijn de oorzaken die zich in de medische sfeer situeren, die tot inactiviteit leiden. Van gewone dagelijkse ziekten, tot zware ongevallen of arbeidsongevallen, invaliditeit, enz. Preventieve geneeskunde, veiligheidsmaatregelen en andere initiatieven kunnen wellicht de ziektekansen van de arbeidersklasse verminderen maar zullen ze nooit volledig wegnemen. Een belangrijke rol daarin zal gespeeld worden door de strijd van de arbeidersbeweging tegen de moordende arbeidsritmes, de onveilige of ongezonde arbeidsomstandigheden, de verloedering van het milieu, maar daarover meer bij de sector geneeskundige verzorging.
Net zoals elke andere vorm van inactiviteit mag geen enkele vorm van ziekte het reproductieproces van de arbeidskracht beïnvloeden: het inkomen moet gewaarborgd worden door een vergoeding aan 100 % van het belastbaar loon, met minimum 26000 fr. (index 136) en maximumspanning 3. Deze regel geldt uiteraard zowel voor tijdelijke werkonbekwaamheid als voor definitieve werkonbekwaamheid. Ook mindervaliden, die nooit in het arbeidsproces stonden, hebben recht op dezelfde uitkering, in dit geval de minimumuitkering. De financiering daarvan moet gebeuren via de overheid. Bovendien moet de inschakeling van mindervaliden in de arbeidersklasse ernstig bevorderd worden en dient het aantal “beschutte werkplaatsen” gevoelig uitgebreid te worden (en dienen de lonen daar op een normaal peil gebracht).
De huidige ziekteverzekering is niet vrij van repressie: de controlerende geneesheren aangesteld door patroons, door mutualiteiten, hebben officieel tot doel de misbruiken te bestrijden, maar vormen in de praktijk een vrij efficiënt “zuiveringsnet”. Vooral de patronale controle heeft een intimidatiekarakter: zelfs al is het mogelijk ziek (sic - MIA = zich?) te verzetten tegen een beslissing van een bedrijfsgeneesheer, die mogelijkheid wordt slechts door een beperkt aantal zieken gebruikt, omdat de zieke – terecht – angst heeft voor represailles door de patroon. Op die manier hernemen talrijke zieken het werk vóór het einde van de door hun arts voorgeschreven termijn.
De patronale controle dient dan ook absoluut afgeschaft: de ziekte is een privéaangelegenheid van de zieke, waar de patroon noch een door hem aangestelde arts ook maar enig uitstaans mee heeft. Alleen arbeiderscontrole in het kader van een nationale gezondheidsdienst – zie verder – is aanvaardbaar.
In het stelsel van de pensioenen wordt uitsluitend het rustpensioen weerhouden. De overlevingspensioenen komen onder het stelsel van de overbruggingsvergoedingen terecht, voor diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt hebben.
Alleenstaanden en gezinspensioenen worden afgeschaft en vervangen door één pensioenstelsel: net zoals het nog niet pensioengerechtigd gezin zelf kiest om met twee of alleen te gaan werken, hebben de gepensioneerden recht op hun eigen pensioen, om het even of ze nog met twee of reeds alleen zijn. Het recht op pensioen kan overgaan van de rechthebbende echtgenoot op de overlevende niet-rechthebbende echtgenoot bij overlijden van de eerste.
Het enige pensioenstelsel verleent recht op pensioen vanaf 55 jaar of na een loopbaan van 35 jaar, met de mogelijkheid “glijdende overgang” te vragen (en op eenvoudige aanvraag te krijgen): een gestadige vermindering van de arbeidsduur met 10 % per jaar gespreid over de periode 50 tot 60 jaar of 30 tot 40 jaar loopbaan.
Het geeft recht op een pensioen aan 100 % van het gemiddeld belastbaar inkomen (na indexering) van de vijf beste jaren, met een minimum van 26000 fr. (index 136) en een maximumspanning van 3. Niet-rechthebbende echtgenoten die het recht op pensioen van hun overleden echtgenoot ontvangen, hebben recht op de minimumvergoeding.
Arbeidskrachten die een onvolledige loopbaan achter de rug hebben, of bijvoorbeeld ook niet-loonarbeid verricht hebben, ontvangen een proportioneel gedeelte van het normaal pensioen, zonder dat dit – eventueel gecumuleerd met het recht uit een ander stelsel – beneden het minimumpensioen mag liggen.
Ons maatschappelijk systeem produceert op alle terreinen “marginalen”. Mensen die er niet in slagen zich in het maatschappelijk systeem in te passen en zonder inkomen aan de rand van de maatschappij terecht komen. Maar ook tallozen die tussen de mazen van de wetgeving vallen – zelfs tussen die van een sociaal zekerheidsstelsel dat we hier schetsten – of die door bijzondere omstandigheden hun levenskansen in het gedrang zien komen. Overlevende echtgenoten – meestal vrouwen – die nooit gewerkt hebben; gescheiden echtgenoten waar de man die alleen werkte dat enig inkomen nu moet verdelen over twee aparte gezinnen, zodat geen van beide over behoorlijke inkomsten beschikt, enz.
Het stelsel van de overbruggingsvergoedingen strekt ertoe al deze gevallen gedurende een bepaalde periode – die niet strikt beperkt hoeft te worden – in de sociale zekerheid op te nemen en hen een vervangingsinkomen te verschaffen. In principe wordt het toegekend tot de betrokkene tot de arbeidsmarkt kan toetreden – door aan het werk te gaan of zich in te schrijven als werkzoekende. De vergoeding stemt overeen met de minimumuitkering in het stelsel van de sociale zekerheid, eventueel verminderd met reële andere inkomsten. De financiering van dit stelsel gebeurt volledig door de overheid.
De automatische indexering van de sociale vergoedingen kan in het beste geval de koopkracht ervan op peil houden. Dat is onvoldoende, vermits dat diegenen die gedurende een langere periode van een vervangingsinkomen moeten leven, systematisch uitsluit uit de toename van het levenspeil in de maatschappij.
Daarom moeten alle sociale vergoedingen, en uiteraard ook de minimumvergoeding of het minimuminkomen, jaarlijks een bijkomende aanpassing kennen aan de gemiddelde loonevolutie. Deze bijkomende aanpassing kan tegelijkertijd een instrument zijn om de spanning tussen minimum- en maximuminkomen (en sociale vergoedingen) te verminderen, door ze om te zetten in een forfaitair bedrag, eenvormig voor alle rechthebbenden. Om daarbij de overeenstemming tussen lonen en sociale vergoedingen te behouden, impliceert dat een aanpassing van de belastingschalen. [Deze techniek kan best verduidelijkt worden met een voorbeeld. We veronderstellen dat naast de indexstijging de lonen gemiddeld met 5 % gestegen zijn in de loop van een jaar. Toegepast op het gemiddeld loon zelf geeft dat bijvoorbeeld een forfaitaire verhoging van 2000 frank per maand. Indien we abstractie maken van de indexstijging, zal het minimuminkomen van 26000 tot 28000 fr. stijgen. Het maximuminkomen van 78000 tot 80000 fr. De spanning is dus gedaald van 3 tot ongeveer 2,85. De progressiviteit van de belastingen wordt daaraan aangepast.]