Bron: De Nieuwe Tijd, 1e jaargang, 1896 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De monopolies • Het laatkapitalisme • Neoliberale globalisering en armoede |
Met de uitdrukking: de socialistische maatschappij groeit in de kapitalistische, wordt niet bedoeld dat men aan de kapitalistische maatschappij maar een en ander zou hebben te veranderen om er een socialistische van te maken. Het gevolg van de groei van de ene zal, integendeel, de gehele ondergang van de andere zijn. Maar wij bedoelen er mee, dat nieuwe vormen van productie niet plotseling ontstaan; maar, min of meer snel opgroeiende, reeds gedeeltelijk naast andere vormen aanwezig kunnen zijn, zodat de kapitalistische maatschappij thans instellingen kent, die, zonder natuurlijk zuiver socialistisch te zijn, met de latere, volledig socialistische, min of meer belangrijke overeenkomst vertonen.
Trouwens, het zijn juist deze veranderingen in de werkelijkheid die de verandering in ons denken hebben veroorzaakt. Het socialistisch beginsel moet wel berusten op een begin van socialistische werkelijkheid. Zij, derhalve, die met het opgroeien van de socialistische maatschappij de spot trachten te drijven, moeten aannemen dat de socialistische theorie een bedenksel is, een uitvinding van ons brein, te verwezenlijken zodra maar genoeg mensen met de theorie instemming hebben betuigd. De gehele kritiek van de burgerlijke staathuishoudkundigen berust op dit misverstand; en het mag ons niet verwonderen, dat bij de “revolutionaire” dapperen, wier heldhaftige zin met het denkbeeld van groeiende sociale instellingen geen vrede kan hebben, dit misverstand wordt teruggevonden.
Nu moet hierbij nog dit worden bedacht. Wat het verschijnsel van een socialistische ontwikkeling zo samengesteld maakt, is de omstandigheid dat de vroegere productievormen aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan van twee grote klassen: van de bezitters en van de werkers. De bezitters, die meer bezitten naarmate zij minder werken; en de werkers, die minder bezitten naarmate zij meer werken, hebben een tegenovergesteld belang. Terugdringen van socialistische ontwikkeling der productie, is onmogelijk, en kan ook niet door de bezitters worden gedaan. Dat wordt ook niet ernstig getracht. Wat men ziet is het streven van de bezitters om de stroom die eenmaal niet te keren is, te leiden volgens hun voordeel. De productie in het groot, de samentrekking van de maatschappelijke arbeid gaat niet alleen ongestoord voort, maar de machtigste bezitters zijn het die het sterkste zich inspannen om dit doel te bereiken.
En wat dienen wij nu wel in het oog te houden? – Dit verschil: productie in het groot is een overgang tot socialistische productie, maar productie in het groot gegrond op loonstelsel en winstbejag is kapitalistisch. Een broodfabriek, die al de bakkers in een stad heeft geruïneerd, is een zuiver kapitalistische instelling. Maar tegelijkertijd is het oprichten van broodfabrieken en het verdwijnen der particuliere bakkers, een teken van socialistische ontwikkeling. Wij willen dit niet nader beschouwen en het hier gezegde alleen in het oog houden bij het volgende.
Wij herinneren namelijk aan deze waarheden met het oog op de in Amsterdam toenemende uitbreiding van gemeentelijke exploitatie van openbare inrichtingen. Onze lezers weten dat plannen aanhangig zijn of reeds uitgevoerd om binnen of langen tijd in eigen beheer te nemen het duinwater, het gas, de telefoon en de tram.
De eerste stap is de ontwikkeling van productiemiddelen zodat exploitatie door particulieren in het klein onmogelijk wordt. In de behoefte aan water, verlichting, vervoer werd vroeger en nog niet zo lang geleden voorzien door bijzondere ondernemers. Maar de nieuwere methode in deze bedrijven paste niet langer in de oude vormen. Het werd noodzakelijk de kleine inrichtingen te vervangen door één grote, of althans kwamen de voordelen van een exploitatie in het groot zo duidelijk aan het licht, dat het gemeentebestuur wel niet anders kon als er voor zorgen dat ze werd toegepast. Een waterleiding voor een stad die niet al te uitgebreid is, kan maar door één lichaam worden aangelegd en geëxploiteerd. Hetzelfde geldt van de tramwegen, een buizennet voor gas, een stel telefoondraden, enz. Dit is een mooi voorbeeld hoe de productie in haar nieuwe vormen het oude stelsel van particulier initiatief ondermijnt. De bourgeoisie tracht niet dit tegen te gaan, zij tracht juist de exploitatie in het groot te bevorderen ... maar in haar uitsluitend voordeel. Zij is meesteres van de politieke macht: zij laat zich in de vorm van concessies door het gemeentebestuur verleend aan naamloze vennootschappen, de winsten van de nieuwe inrichting in handen spelen.
Dit is de tweede stap. Een tijdperk waarin de bourgeoisie de vruchten plukt van de verbeterde, in het groot geëxploiteerde productiemiddelen. Het is twee handen op één buik: de regering en de geldzak. De regering vult de geldzak en de geldzak betaalt de regering. De beheerders beschermen de aan hun zorg toevertrouwde “openbare” inrichtingen geheel als hun particulier eigendom.. Met het doel om winst te maken zijn ze gesticht. Gelijk iedere warenproducent tracht de verkoper van water, gas, vervoer, enz., zijn waar aan de man te brengen zo voordelig mogelijk voor hem. Aan de verbruiker denkt hij juist zoveel als precies nodig is om zijn waar te kunnen slijten. Aan zijn arbeiders denkt hij in het geheel niet. Hij gedraagt zich in één woord evenals de gemiddelde industrieel, die een zaak heeft als een zaak, en verder geen nieuws. Maar hij vergeet hierbij één ding. Nl., dat dat zijn zaak niet is een zaak als een ander. Hij mag haar, ja, voor het ogenblik zuiver-kapitalistisch exploiteren, maar toch is de economische kern van zijn onderneming anders dan die van een gewone fabriek. Een trammaatschappij die de concessie heeft van een gehele stad, is een type van economisch verder gevorderde productie, dan een particuliere broodfabriek. En die kern laat zich niet onbetuigd. Hij spookt als het ware in de bureaus van de maatschappij en laat zich door bureaucratische barsheid of kapitalistische euvelmoed verjagen noch tot rust brengen.
Immers, de economische hoger ontwikkelde organisatie, kenbaar aan de geconcentreerdheid, aan de vereniging van deze twee eigenschappen: uitgebreidheid en doelmatigheid, doet zich voor als een monopolie. De concessie door het gemeentebestuur gegeven is de politieke uitdrukking van het economische feit, dat een stad als Amsterdam technisch het best door een enkele trammaatschappij wordt bereden. Maar dit monopolistisch karakter, het uitsluitend bevoordelen van een enkele onderneming, het beschermen tegen concurrentie, heeft tengevolge dat de mensen aan de op deze wijze geprivilegieerde kapitalisten hogere eisen stellen dan aan gewone industriëlen. Terloops gezegd: een goed voorbeeld van veranderingen in onze gedachten door veranderingen van instellingen teweeg gebracht. Men redeneert niet als volgt: de concessionaris betaalt zijn uitkering aan de gemeente en is nu vrij om te doen wat hij wil. Neen, het publiek wil meespreken in zijn zaken en geeft te kennen dat hij minder vrij is dan andere ondernemers tegenover zijn personeel. In de laatste jaren hebben wij meermalen gezien dat een slechte behandeling van arbeiders aan de gasfabriek of trammaatschappij enigszins werd opgenomen als een publieke kwestie. Maar de beheerders gaan voort met te doen alsof zij van deze verhouding niets begrepen, aangespoord door winsthonger en verblind door de laatdunkendheid van het machtsbesef.
Dit wordt hun val. Dit brengt ons tot de derde stap: de exploitatie van die takken der productie welke het eerst aan particulier initiatief en concurrentiestelsel zijn ontwassen, door de gemeente. Door de gemeente: wel te onderscheiden van door de gemeenschap.
Immers, wat is het geval? Wanneer de concessionaris een minder inhalig, heerszuchtig, hardvochtig individu was (nl. als concessionaris) en de belangen van zijn klanten, van zijn werklieden wat meer behartigde, zou een gemeenteraad waarin zijn standgenoten zo goed als onbeperkt gebieden, er niet spoedig toe over gaan hem te onteigenen. Om een meerderheid te krijgen op een voorstel, hoe gunstig ook voor het private kapitaal, om de werkkring van het private kapitaal te beperken en de winsten uit de zakken van de particulieren te brengen in de openbare kassen, moet er al zeer weinig ten bate van de kapitalisten te zeggen zijn.
Des te meer is dikwijls tegen hen te zeggen. Hij, de ondernemer van publieke monopolies, denkt aan de verbruikers, zeiden we, precies zoveel als even genoeg is om zijn waar te slijten. Maar juist zijn karakter van monopolist brengt teweeg, dat dit even genoeg al te vaak minder dan genoeg is. Hoe de AOM, hoe de Duinwaterleiding Maatschappij met de Amsterdammers gespeeld hebben, is overbekend. Wij zullen hier geen ruimte besteden aan het opsommen van de grieven, trouwens door de veranderde houding van het gemeentebestuur na het vertrek van de Heer van Tienhoven voor een goed deel reeds verouderd. Genoeg; de klachten over de wijze waarop deze concessionarissen zich van hun taak hebben gekweten, waren voldoende motieven om de publieke opinie gunstig te stemmen voor de overgang van de verschillende monopolies in gemeentebeheer. Enigszins heeft zonder twijfel de brutaliteit bv. van de AOM tegenover haar ondergeschikten een beetje meegeholpen om haar impopulair te maken. De grote middenstand, altijd jaloers, en thans jaloerser dan ooit op de rijke heren wie het geld in huis wordt gebracht, en zuchtende onder belastingen die men tuk is te zien verminderen met de sommen nu nog stromende naar de aandeelhouders, directeuren en commissarissen; – de middenstand is er niet afkerig van de grieven van de arbeiders te ondersteunen als een middel van oppositie tegen de monopolisten. Het is gemakkelijk riemen snijden van andermans leer, en aangenaam daarbij voor hen die zelf worden gesneden.
Deze onteigening, dan, van enkele kapitalisten door de organen van de regerende klasse, heeft enige overeenkomst met de onteigening van de kapitalisten door het proletariaat. Gedroeg de kapitalistische klasse zich behoorlijk, zorgde zij er voor dat haar privilegies minder hatelijk schenen wegens het misbruik dat zij er van maakt, dan zou waarschijnlijk de drang om aan de privilegies een eind te maken minder sterk zijn. Maar juist dezelfde oorzaken, gelegen in het bezit van macht en rijkdom, die de maatschappelijke voorrechten van de bourgeoisie onverdraaglijk maken, werken bij deze enkele vertegenwoordigers van hun stand. Men wil niet alleen een economische verbetering invoeren, men wil voor alles zich bevrijden van een maatschappelijke druk. Het verschil tussen deze kleine onteigening en de grotere, is gelegen in de wijze waarop. De kleine geschiedt met inachtneming van alle mogelijke voorzorgen ten bate van de onteigenden. Men weet dat in de taal van de belanghebbenden, de aanspraken van iemand die lang heeft genoten wat hem niet toekomt, de naam draagt van “verkregen rechten”. Welnu, deze verkregen rechten, waarbij in het midden wordt gelaten hoe zij verkregen zijn, worden hoogst angstvallig ontzien. Dit voorbeeld zal, naar alle waarschijnlijkheid, door de uitvoerende organen van het proletariaat niet zo strikt worden nagevolgd. – Keren wij intussen tot het tegenwoordige terug.
Noch de slechte bediening van het publiek, noch de hondse behandeling van hun arbeiders, zou een geheel van kapitalistische geest doordrongen gemeenteraad kunnen bewegen de exploitatie van water, gas, trams, telefoons, enz. aan zich te trekken, indien er nog niet een andere reden was, krachtiger dan de vorige. En dat is de noodzakelijkheid van gemeentelijke exploitatie. Aanvankelijk is geen van deze diensten onmisbaar. Ouderwetse lieden gaven de voorkeur aan een regenbak, aan olielampen of kaarsen, aan huurrijtuigen, aan kruiersboodschappen. Maar tegenwoordig, gedeeltelijk om technische redenen, gedeeltelijk omdat men er zich aan went, zijn de nieuwere organisaties broodnodig. Eenmaal onmisbaar geworden en alleen mogelijk of zo goed als mogelijk bij wijze van monopolie, – en dan uitgevoerd op een wijze waarbij het belang van publiek en werklieden niets, het belang van kapitaal en kapitalisten alles is, valt de ongerijmdheid van het overlaten aan particuliere maatschappijen zó zeer in het oog, dat de tegenstand zelfs van verstokte bourgeois raadsleden niet langer met goed fatsoen is vol te houden.
Nu zouden – zoals wij nog in dit artikel zullen zien – zij er geen bezwaar in vinden een onfatsoenlijke oppositie te voeren, als de macht van het grootkapitaal op dit ogenblik nog onbeperkt heerste. Maar de laatste jaren is de middenstand, die de tekenen van kapitalistisch verval aan eigen lijf begon te bespeuren, tot enig politiek leven opgewekt; en de veranderde samenstelling van de Amsterdamse gemeenteraad, tot stand gekomen onder onwaarschijnlijke leuzen als “morele politiek”, heeft duidelijk doen zien dat de middenstand althans deze aanspraak maakt van geraadpleegd te worden over de saus waarmee hij zal worden gegeten. De vertegenwoordigers van de middenstand, zoals we reeds zeiden, gunnen ongaarne aan de grootkapitalisten hun dividenden en hooggesalarieerde directeursposten. Zodat nu de publieke diensten geen overtollige nieuwigheden, of weeldezaken of probeersels meer zijn; maar een levensbehoefte geworden, gedeeltelijk zelfs voor de proletariërs een levensbehoefte, thans het exploiteren anders dan door de gemeente bijna een onmogelijkheid is geworden. Een onmogelijkheid overigens, die wij zouden beleven, indien niet de politieke invloed van de kleineren burgerstand de economische mogelijkheid tot een feit maakte. Het is niet genoeg dat de economische mogelijkheid aanwezig is. Zij moet door politieke maatregelen voltrokken worden. In andere plaatsen en in andere landen waar de economische ontwikkeling een gemeentelijke exploitatie ofwel een staatsexploitatie evenzeer zou veroorloven, houdt somtijds de overmacht van het grootkapitaal de totstandkoming van publiek beheer tegen. Er moet altijd een politieke kracht zijn, die de reactionaire groepen overwint.
In Amsterdam ontbreekt het aan pogingen van zodanige groepen geenszins.
“Het Handelsblad” is het orgaan van de geldmannen buiten de gemeenteraad die met spijt het terrein van hun beleggingen en speculaties zien verminderen; en van de conservatieve minderheid in de gemeenteraad. De oppositie van “Het Handelsblad” is vooral weerzinwekkend, omdat zij zeer onoprecht wordt gevoerd. Onbegrijpelijk is het volstrekt niet, dat personen die altijd gemeend hadden dat het publiek er voor hen was, die altijd hun zakken hebben gevuld met penningen onttrokken aan de openbare kassen, dat zij de tegenwoordige richting van het gemeentebestuur zeer onaangenaam vinden. “Het Handelsblad” heeft hier nog een speciaal belang. Men weet dat, behalve de advertenties wat vanzelf spreekt, ook de mededelingen in de financiële rubriek – wat minder in het oog valt – bij “Het Handelsblad” worden betaald, het is een kluit uit de pap als er geen advertenties en berichten van geldelijke aard van omnibus-, telefoon-, gas- en waterleidingmaatschappijen te plaatsen zijn. In een woord, iedereen zal toestemmen dat de inkrimping van het jachtveld van de particuliere kapitalisten door hen en hun handlangers verafschuwd wordt. En bovendien is het duidelijk, waarom dit gevoelen met zoveel dubbelhartigheid moet worden verdedigd. De bourgeoisie, gewoon haar klassenbelang te vereenzelvigen met het openbaar belang – en er was een tijd toen dit zonder schade kon gebeuren – kan niet van zich verkrijgen ronduit te zeggen dat zij voor zichzelf spreekt. En nu is in dit geval, nu juist het algemeen belang de overgang in gemeentelijk eigendom dringend eist, een overgrote hoeveelheid onbeschroomdheid nodig, om de burgerlijke spreekwijze vol te houden. De waarheid moet worden omgekeerd, wil men betogen dat de particuliere maatschappijen moeten voortgaan met de winsten naar zich toe te halen, de stedelingen bij de neus te nemen, en de arbeiders te tiranniseren. Het omgekeerde van de waarheid noemt men leugen en is er enige oefening nodig om met kans op welslagen zich van de leugen te bedienen. Wie het volgende artikeltje geknipt uit het “Handelsblad” van 28 mei met aandacht leest, zal moeten erkennen dat het “Handelsblad” aan haar eerste niet is gebarsten en een voldoende oefening heeft doorgemaakt:
In eigen beheer
Met grote belangstelling zien wij de voordracht tegemoet van Burg. en Weth. over de ramplannen.
Zoals wij reeds hebben medegedeeld, heeft de meerderheid van de Raadscommissie tot bijstand in het beheer der openbare werken zich verenigd met het voorstel van de wethouder mr. Treub, om ook het tramverkeer tot een tak van gemeentelijk beheer te maken. Daaraan is verbonden: overneming van de lijnen van de AOM, aanleg van nieuwe tramlijnen voor rekening der gemeente en de exploitatie van het gehele net van gemeentewegen, en wel met elektrische beweegkracht.
Zullen B. en W . zich met die plannen eveneens verenigen? En hoe zal de meerderheid in de Raad er over denken?
Op de voorgrond staat zeker de financiële kwestie. Voor de overneming der bestaande lijnen en de aanleg van nieuwe zullen vele miljoenen moeten worden uitgegeven, waarvoor natuurlijk geleend moet worden.
Reeds heeft de gemeente een nieuw telefoonnet laten aanleggen, wat betrekkelijk weinig kost. Maar ook de waterleidingen zijn reeds naar de gemeente overgegaan en de stedelijke schuld is daardoor met 12 miljoen vermeerderd, behalve nog het deel der Nieuwer-Amstelse schuld die voor de bronwaterleiding is aangegaan. De werken der Duinwaterleiding eisen tevens grote uitgaven, waartoe de Amst. Duinw. Mij. niet in staat was en waarin nu de gemeente zal moeten voorzien, om te zorgen dat de burgerij steeds van voldoende watertoevoer is verzekerd. De daarvoor benodigde sommen zullen stellig zeer aanzienlijk wezen.
Dan komt de gaskwestie. De concessie aan de Imperial is opgezegd. Met aug. 1897 kan de gemeente alle werken naasten. Waarvoor dan ongeveer 18 miljoen zal te betalen zijn.
Men staat dus voor een ontzaggelijke vermeerdering van de gemeenteschuld, wanneer tot het nemen van al die diensten in eigen beheer wordt overgegaan. Bestaat er voldoende zekerheid dat de opbrengst der exploitatie de uitgaven voor rente en aflossing zal dekken? En tevens vergoeden wat de gemeentekas aan uitkeringen van de verschillende maatschappijen ontving 7 à 8 ton per jaar?
Men weet, dat Ged. Staten nog bij de lening voor de waterleiding hebben vastgehouden aan de eis van betrekkelijk spoedige aflossing. Daarbij komt dat de conversie der 31/2 % gemeenteschuld niet zo vlot is gegaan als het gemeentebestuur – ook al in eigen beheer – zich had voorgesteld en de nieuwe gemeentelijke 3 % schuld onder pari staat.
Ons dunkt, onder zulke omstandigheden is grote voorzichtigheid geraden alvorens de gemeente nieuwe uitgestrekte takken van beheer, met al de gevolgen, ook die van pensioenen en aandrang tot uitbreidingen en goedkope levering van diensten, voor haar rekening neemt.
In alle gevallen behoort men zich wel ten volle rekenschap te geven niet alleen van de lusten die men verwacht, maar vooral en zeker niet minder van de lasten die er uit zullen en kunnen voortvloeien.
Men ziet het, een reeks van bezwaren, meer aangeduid dan genoemd, een tamelijk vaag uitgedrukt wantrouwen in de toekomst, de insinuatie van moeilijkheden bestemd om de burgerij te doen griezelen voor een gevaar dat half is aangewezen, waar voor de grootste helft slechts wordt te verstaan gegeven. Een meesterstukje van journalistieke vaardigheid: woorden gebruikt om de waarheid meer te bemantelen dan uit te spreken. Een bewijs dat zelfs de organen van reactie en zelfzucht welsprekend kunnen worden wanneer zelfzucht en reactie gevaar lopen. Want al wat het “Handelsblad” hier zegt, is of een volmaakt overbodige waarschuwing tot voorzichtigheid, of een geheel ongegronde angst. De overneming van diensten door de gemeente betekent uit een financieel oogpunt niets anders dan dit: zal men het particuliere kapitaal de hoognodige rente geven, de prijs waartegen het te krijgen is voor een gemeente als Amsterdam, nl. ongeveer 3 %, en de overige winsten in de gemeentekas storten? – Of zal men tevreden zijn met een vaste, betrekkelijk kleine som uit de winst (de 7 à 8 ton per jaar door het “Handelsblad” genoemd) en het overige in de vorm van dividenden, tantièmes en salarissen aan enige rijke heren thuis brengen? Men kan begrijpen dat iedere kapitalist, wiens portemonnee op de rechte plaats zit, het laatste kiest; maar dat een gemeentebestuur zou verzuimen het eerste te kiezen is alleen aannemelijk wanneer het kapitaal het gemeentebestuur is. En dat, weet men, is in Amsterdam niet meer zo geheel het geval.
Ongegrond is verder de angst van het “Handelsblad”, omdat er niet een reden is, waarom, indien de gelden door particulieren in al deze zaken gestoken, rendeerden, de gemeente er bij zou verliezen. Overbodig is haar vermaning, omdat nog altijd de macht van het kapitaal in de gemeenteraad zo groot is, dat de oppositie waarlijk geen aansporing behoeft om goed toe te zien. Zelfs indien de gemeente voor de bedoelde werken moest lenen à 4 of 5 %, zou er niet het minste gevaar bij zijn. Betaalden de maatschappijen ook niet meer dan 3 % en hebben zij geen prachtige zaken gedaan?
Wij zullen waarschijnlijk nog in de gelegenheid komen de strijd van de Amsterdamse geldmacht tegen de onteigening van de monopolies nader te beschouwen. Het “Handelsblad” laat niet af met op haar bekende, voorgewend onschuldige, geniepige manier de moeilijkheden welke zich bij de regeling van deze ingrijpende zaken voordoen, tegen het gemeentebestuur, bepaald tegen wethouder Treub, te exploiteren. Op dit ogenblik is het de telefoonkwestie die bijna elke dag het “Handelsblad” aanleiding geeft tot even gezochte als vinnige aanvallen, waarbij getracht wordt de hoofdgrief: de spijt van de kapitalisten, te verbergen onder een menigte vitterijen.
Wij brengen, ten slotte, wethouder Treub de hulde die hij verdient. In een doortastend en manmoedig optreden ligt zijn kracht tegenover de weerstand van pers en raadsleden, die geen enkel wapen versmaden te gebruiken, behalve dat van openhartig en eerlijk verzet. Zij verdedigen met slinkse middelen een oneerlijke zaak, en met een beetje dapperheid zullen zij zonder moeite te overwinnen zijn.
Momenteel liet de Heer Van Eeghen, in de Raad een vertegenwoordiger van de monopolisten, zich vervoeren tot een zo felle uitval dat hij zich genoodzaakt zag zijn woorden in te trekken. Het belang van het kapitaal – het wordt voor de duizendste maal geconstateerd – is even fors in zijn uitdrukkingen als ieder ander maatschappelijk belang: alleen minder oprecht.
En zo groeit de socialistische samenleving onder onze ogen op. Het is nog geen socialisme, ook in gemeente-exploitatie zijn het kapitalistische instellingen! Maar de openbare diensten, door de gemeente geëxploiteerd – vertegenwoordigen een type van arbeidsorganisatie welke dichter staat bij de toekomstige gemeenschap.