Bron: De Nieuwe Tijd, 26e jaargang, 1921 - Via: kb.nl
Vertaling: D.C. van der Poel
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Leninisme – taylorisme – bureaucratie • De ‘bedrijfsrisico’s’ van macht • De anarchie van de kapitalistische productie |
Verhoogt de productie! Dit is de leuze, die ons tegenwoordig uit alle redevoeringen van de burgerlijke staatslieden in de verschillende landen tegenklinkt. Ook wij zijn van mening, dat de door het proletariaat geëiste werkelijke verhoging van de levensstandaard slechts door een snelle en ingrijpende verhoging van de productie mogelijk is,[2] maar wij hebben daarbij aangetoond dat deze verhoging van de productie in het door de oorlog geschokte kapitalisme niet is te verwerkelijken. Maar ook in het algemeen is het in het kapitalistisch productiesysteem absoluut onmogelijk de maximale productiviteit van de arbeid te bereiken. Om dit te bewijzen willen wij allereerst de algemene voorwaarden van de productiviteit onderzoeken. Dit betekent een onderzoek naar de factoren die de opbrengst van de arbeid bepalen, bij het voortbrengen van de materiële rijkdom, van de gebruikswaarde, welke scherp te onderscheiden is van de rentabiliteit van het in het productieproces gebruikte kapitaal. De rentabiliteit in kapitalistische zin is een beletsel voor de verhoging van de productiviteit, een beletsel voor de maximale opbrengst van gebruikswaarde.
De productiviteit van de arbeid van een volk is in de eerste plaats van de natuurlijke voorwaarden, de “seculaire grondslagen”[3] afhankelijk. Daar deze factoren zich slechts uiterst langzaam wijzigen, kunnen wij deze als constant aannemen en bij het verdere onderzoek van ons probleem buiten beschouwing laten.[4]
De variabelen factoren zijn de volgende:
1. De rationaliteit van de arbeid;
2. De mechanische productiviteit van de arbeid;
3. De intensiteit van de arbeid;
4. De verhouding tussen de productieve en onproductieve individuen van een volk.
1. Onder de rationaliteit van de arbeid verstaan wij de door de intellectuele kwaliteiten van de arbeidenden, zowel leiders als uitvoerders, veroorzaakte verschillen in de productiviteit van de arbeid.
Wanneer alle andere factoren als constant beschouwd worden, wordt de productiviteit van de arbeid bepaald door psychische factoren, door de algemene culturele ontwikkeling, de vakkundige geschooldheid, de rationele arbeidswijze, van allen die aan het arbeidsproces deelnemen. Wij willen hier slechts twee voorbeelden aanhalen. In China werden door Engelse fabrikanten weverijen ingericht met dezelfde mechanische weefstoelen als in Lancashire.
Het bleek echter, dat deze weverijen, ondanks de lange dagelijkse arbeidstijd en de lage lonen, niet alleen niet productief in de zin van de algemene productiviteit van de arbeid, maar ook niet rendabel in kapitalistische zin waren. Terwijl de Engelse wolwever vier, bij uitzondering zes, weefstoelen bij volle snelheid bedienen kan, waren voor de bediening van een zelfde weefstoel twee Chinese arbeiders nodig, waarbij nog de snelheid moest worden gereduceerd, en toch staan de weefstoelen in China gemiddeld dagelijks langer stil of onbelast, dan in Engeland. Ook in Japan werden dergelijke ervaringen gemaakt.[5]
Nog sterker spreekt het volgende voorbeeld. Ik heb aan de hand van de Annuaire de la statistique agricole internationale 1915 een onderzoek gedaan naar de oorzaken van de verschillende productiviteit van de graanbouw in de Europese landen. Met dit doel werden de gemiddelde cijfers van de opbrengst van de vier voornaamste graansoorten, tarwe, rogge, gerst en haver, per hectare, in de jaren 1905-1914 genomen, en de landen volgens de opbrengst geordend. De op deze wijze verkregen reeks viel niet samen met de volgorde naar de gemiddelde omvang van de bedrijven, de graanrechten, of de graanprijzen, evenmin als met het verschil in klimaat. Daarentegen vertoonde deze reeks een onmiskenbare overeenstemming met de volgorde der landen volgens de hoogte van de algemene cultuur, de kennis van lezen en schrijven, in de betrokken landen. Naarmate er minder analfabeten onder de bevolking voorkomen stijgt de productiviteit van de landbouw. De algemene stand van de cultuur der arbeidende klasse is dus van een enorme betekenis voor de productiviteit van de arbeid.[6]
2. Onder de mechanische productiviteit van de arbeid verstaan wij de door de aard der gebruikte productiemiddelen veroorzaakte verschillen in de productiviteit van de arbeid.
Alle andere factoren als constant beschouwd, is de productiviteit van de arbeid afhankelijk van de door de arbeiders gebruikte productiemiddelen. De aard van de productiemiddelen bepaalt eveneens de graad der samenwerking in het productieproces. Deze feiten zijn genoegzaam bekend. Een groep arbeiders in een moderne weverij of schoenenfabriek verenigd, produceert veel meer – in vele gevallen het duizendvoudige – dan het zelfde aantal gelijkwaardige arbeidskrachten met handwerktuigen zou kunnen voortbrengen.
Hoe groter het constante kapitaal in het productieapparaat van een land, in verhouding tot het getal der inwoners, is, hoe groter ook ceteris paribus de mechanische en de algemene productiviteit van de arbeid zal zijn.
3. Onder de intensiteit van de arbeid verstaan wij de door de kwantitatieve en kwalitatieve verschillen der productieve bewegingen (het aantal en het nuttig effect van deze bewegingen), welke de arbeider gemiddeld in een bepaalde tijdeenheid – over een langere arbeidsperiode gemeten – uitvoert, veroorzaakte verschillen in de productiviteit van de arbeid.
Alle andere factoren als constant beschouwd, hangt de productiviteit van de arbeid daar van af hoe de arbeider de productiemiddelen benut. “De intensiteit van de arbeid, of zijn intensieve grote (betekent) dat een bepaalde hoeveelheid arbeid in een bepaalde tijd wordt aangewend”.[7] De intensiteit van de arbeid heeft echter ook een kwalitatieve zijde, nl. de vraag of, voor zover dit van de arbeiders afhankelijk is, gedurende de arbeid geen materiaal verknoeid en geen werktuigen beschadigd worden, of de geleverde arbeid kwalitatief meer of minder aan het gestelde doel beantwoord.[8] De intensiteit van de arbeid hangt dus ten dele af van de wil der arbeiders, ten dele, onafhankelijk van hun bewuste wil, van hun voeding, woningverhoudingen, hun persoonlijke aanleg voor een bepaalde arbeid en andere zuivere psychologische momenten. De bij Marx overheersende mechanische opvatting dat de productiviteit van de arbeid uitsluitend van de aard der gebruikte productiemiddelen afhankelijk is, dat “de machine de arbeider te werk stelt” en dat dus de arbeider gedwongen is, zijn arbeidsintensiteit onvoorwaardelijk aan de gang der machine aan te passen moeten wij op grond van de latere waarnemingen bestrijden.
4. Bij een volk, als producerende eenheid, zal de totale opbrengst van de arbeid – bij constante rationaliteit, mechanische productiviteit en intensiteit – afhankelijk zijn van de verhouding tussen het productief-arbeidende, en het alleen-consumerende deel der bevolking.
Het is niet moeilijk te zien, dat in de kapitalistische maatschappij de grootst mogelijke productiviteit van de arbeid niet wordt bereikt. Wij behoeven slechts de verschillende factoren, die de opbrengst van de arbeid bepalen, afzonderlijk in verband met de kapitalistische productie nader te beschouwen, waarbij wij echter eerst nog op de voornaamste belemmering voor de maximale productiviteit, nl. de door de kapitalistische winst getrokken grenzen, willen wijzen. Daar in de kapitalistische maatschappij alle productiemiddelen en ook de, niet door menselijke arbeid voortgebrachte, bodem privaat eigendom zijn, worden deze slechts dan aan de productie dienstbaar gemaakt, als dit een voldoende winst oplevert.
De maximale productiviteit van de arbeid (de productie van de grootst mogelijke hoeveelheid aan gebruikswaarde) valt niet met de hoogste rentabiliteit van de afzonderlijke ondernemingen samen – in de kapitalistische landbouw is dit nooit, in de industrie slechts toevallig het geval – terwijl juist in het kapitalistisch productiesysteem alleen de rentabiliteit de doorslag geeft. Hierdoor komt het dagelijks voor dat productiemiddelen ongebruikt staan en door gebrek aan productiemiddelen arbeiders werkloos zijn.[9] In de Europese landen met de hoogst ontwikkelde bodemcultuur zijn nog uitgestrekte oppervlakten onbebouwd, welke door de nodige arbeid productief gemaakt konden worden, niet geëxploiteerde waterkracht en onontgonnen bodemschatten, waarvan de exploitatie door de grenzen der rentabiliteit wordt verhinderd. In de kapitalistische landbouw blijft de opbrengst steeds onder het maximum, daar door de afnemende bodemopbrengst de rentabiliteit van het laatst aangewende kapitaal afneemt en het toepassen van nieuw kapitaal, en daarmee de verhoging van de opbrengst aan producten, ophoudt zodra de renteopbrengst van nieuw kapitaal onder het algemene gemiddelde daalt.
Dit zijn feiten welke hun oorzaak vinden in de kapitalistische productiewijze zelve, en die binnen het raam van het kapitalisme door geen maatregelen van economische politiek veranderd kunnen worden. De rationaliteit van de arbeid is in het kapitalisme noodzakelijkerwijze zeer laag. De meest primitieve trap van cultuur, de kennis van lezen en schrijven, is door miljoenen arbeiders in Europa nog niet bereikt. De, voor de instandhouding van de kapitalistische klassenheerschappij onmisbare, kunstmatig gekweekte conservatieve geest der arbeidende massa’s is een belemmering voor de ontwikkeling van de rationaliteit van de arbeid. Zestig tot tachtig procent van de bodem is in het bezit van onontwikkelde conservatieve boeren, die van rationele verbeteringen niets willen weten en met hardnekkig conservatisme aan de oude toestand vasthouden. Voor miljoenen van deze boeren is niet eens, zoals voor de kapitalisten, de rentabiliteit de bepalende factor bij de productie. Zij produceren slechts voor de dekking van hun geringe, in de loop van jaren slechts zeer langzaam stijgende, eigen behoeften. En van een dergelijke leiding van de productie is levensmiddelenvoorziening van de bevolking afhankelijk.
Conservatisme en gebrek aan rationaliteit treden ook in de industriële productie op. Standaardmodellen worden nog jarenlang gehandhaafd, nadat zij door de verdere ontwikkeling der techniek zijn verouderd, en zolang een voldoende winst verzekerd blijft, is in vele gevallen van een verhoging der rationaliteit geen sprake.[10]
De mechanische productiviteit van de arbeid blijft eveneens in het kapitalisme ver onder het bereikbare maximum. Vóór alles doen zich hier de grenzen van de kapitaalwinst gevoelen. De verbetering van de productiemiddelen, de vergroting van het constant, en binnen het constante van het vaste kapitaal, is weliswaar een tendens welke ook in het, op de vrije concurrentie gebaseerde, kapitalisme tot uiting komt. De omvang van de productieve uitbreiding is echter van de private accumulatie afhankelijk. Aan de anderen kant wordt bij de praktische toepassing van de resultaten der technische ontwikkeling niet de doorslag gegeven door de mogelijkheden in de richting van een grotere productiviteit of besparing van menselijke inspanning, maar alleen door de kapitalistische rentabiliteit. Hoe geknechter de arbeidersklasse van een land is, hoe geringer ook voor de kapitalisten de prikkel is, tot verhoging van de mechanische productiviteit.[11]
De mechanische productiviteit blijft gering, waar ontelbare miljoenen arbeiders in kleine bedrijfjes met primitieve werktuigen arbeiden. De persoonlijke arbeid van de “bezitter”, die zich zelf, zijn gezin en een paar arbeiders uitbuit, die een lager loon ontvangen dan de waarde van hun arbeidskracht, maakt deze kleinbedrijven het bestaan mogelijk, tot grote schade voor de totale opbrengst van de gezamenlijke arbeid van het volk.
In de tegenwoordige fase van het “georganiseerd kapitalisme” is de vrije concurrentie in de meeste takken van de grootindustrie opgeheven, om plaats te maken voor kartels en trusts. Terwijl de Amerikaanse trusts door sluiting van de slecht ingerichte of ongunstig gelegen bedrijven de verhoging der algemene productiviteit met die van de rentabiliteit doen samenvallen, volgen de minder vast aaneengesloten kartels een omgekeerde politiek. Alle bedrijven worden in stand gehouden en de verkoopsprijs wordt in het, door invoerrechten tegen de buitenlandse concurrentie beschermde, binnenland zo hoog vastgesteld dat ook het minst productieve bedrijf nog een voldoende winst kan maken,[12] Op deze wijze worden achterlijke bedrijven, die bij vrije concurrentie ten gronde zouden gaan, kunstmatig in stand gehouden. Verschillende kartels verhinderen zelfs het ontstaan van nieuwe, modern ingerichte bedrijven. In het kartelverdrag tussen de Hongaarse en Oostenrijkse ijzerwerken en ijzer verwerkende industrieën was een clausule opgenomen, welke verbood aan nieuwe, buiten het kartel opgerichte, ijzerverwerkende ondernemingen grondstoffen te leveren. Het ontstaan van nieuwe, moderne ondernemingen was hierdoor onmogelijk gemaakt.
Ten slotte wordt de productiviteit van de arbeid door de algemene anarchie in het productieproces gedrukt. Deze anarchie bestaat o.a. daarin dat voor één zelfde doel de meest verschillende waren geproduceerd worden, al naar de willekeur van de koper of producent. Het georganiseerde kapitalisme tracht wel, door invoering van standaardmodellen en normalisatie (bv. in de machine-industrie) en specialisering hieraan een einde te maken, maar een werkelijk resultaat stuit steeds weer op de tegenstrijdige belangen van de afzonderlijke ondernemingen af.[13]
De algemene stelselloosheid in het productieproces ontlaadt zich in periodiek wederkerende crisissen. De kapitalistische productie kent geen planmatige leiding in de richting van de behoeften. Elke ondernemer produceert wat hij hoopt met de grootst mogelijke winst te kunnen verkopen, waardoor telkens, na een zekeren tijd de productie van bepaalde goederen de koopkrachtige behoefte overtreft en massa’s goederen, die onverkoopbaar zijn, bedelven of onder de waarde verkocht moeten worden, terwijl de productie lam ligt, de productiemiddelen onproductief blijven en de arbeiders werkloos zijn. De productiviteit van de arbeid zinkt met één slag tot een onbetekenend peil terug.
De meer ontwikkelde organisatie van het kapitaal heeft het karakter van de crisissen veranderd en de volle last van dezen op de ruggen der arbeiders afgewenteld. In de vroegkapitalistische periode werd de markt van de te veel geproduceerde waren ontlast, door de prijs te verlagen tot op de waarde van de waren als maatschappelijk noodzakelijke hoeveelheid. De gevolgen hiervan waren grote prijsdalingen, verliezen en bankroeten. Het herstel voltrok zich op kosten van het kapitaal en de werkloosheid was van een relatief korte duur. In de periode van het verder ontwikkelde financiële kapitaal, de kartels en trusts neemt de overproductie, door groter overzicht over de markt, niet meer die plotselinge afmetingen aan als bij het ongeorganiseerde kapitalisme. Bij overproductie wordt de overvloed niet meer door prijsdaling afgezet. De kartels houden de verkoopsprijzen hoog en verminderen de productie of zetten zo nodig het bedrijf stil. De openlijke crisis en het bankroet worden vermeden. Het Kapitaal verliest op deze wijze slechts de gewone winst, maar de arbeidersklasse wordt getroffen met een algemene, langdurende, werkloosheid, die door geen prijsdaling wordt verzacht. Het is de nieuwe “slepende” vorm van de crisis, welke de arbeidersklasse veel zwaarder treft en de productiviteit van de arbeid sterker doet dalen dan de korte acute crisissen in het vroegkapitalistische tijdperk.
De minst in het oog lopende, doch, wat betreft de nadelige gevolgen voor de productiviteit van de arbeid, meest belangrijke, uiting van de anarchie in het productieproces, is de stelselloosheid op het gebied der beroepskeuze. De beroepskeuze wordt in het kapitalisme in de eerste plaats door de klassenpositie van de ouders bepaald. De zonen van de heersende klassen moeten studeren en zij worden, het kost wat het kost, door het middelbaar onderwijs heen gesleept, terwijl het kind van arme ouders, al is het in aanleg ook geniaal, nooit de hogere klassen van de middelbare school bereikt, om van de universiteit in het geheel niet te spreken. Het moet bij een baas in de leer, of wordt naar het land of in de fabriek gestuurd. De ontwikkelingsmogelijkheid voor de dragers der cultuur, de technici, uitvinders en organisatoren, wordt wellicht slechts aan een tiende gedeelte der jonge generatie geboden. De aanwezige talenten bij de overige 90 % gaan ten gronde, en zij moeten hun leven lang een arbeid verrichten, waarvan het nuttig effect slechts tot een onbetekenend deel van de mogelijke prestatie beperkt blijft.
Maar ook binnen deze klassengrenzen is in het kapitalisme van enig systeem bij de beroepskeuze geen sprake. Het toeval bepaalt meestal of de jonge proletariër landarbeider, meubelmaker, metaalbewerker, of wat anders, wordt. Zijn lichamelijke en geestelijke aanleg wordt in dit verband niet onderzocht, en het gevolg is dat velen die in een ander beroep iets degelijks zouden presteren, door een verkeerde beroepskeuze mislukken. Ook binnen het raam van een bepaald beroep komen werkzaamheden voor, welke de één gemakkelijk en goed verrichten kan, terwijl de andere arbeider met dezelfde scholing en ondervinding er de grootste moeite mee heeft. Het is de verdienste van Taylors “scientific management” concrete onderzoekingen in deze richting te hebben gedaan. Er zijn arbeiders, die niet in staat zijn tot werkzaamheden, welke een voortdurende monotone aandacht vereisen, terwijl zij uitstekend geschikt zijn voor die werkzaamheden, welke een snelle aanpassing aan een vaak wisselende situatie nodig maken. Er zijn werkzaamheden, welke een voortdurende, gelijkmatige spierarbeid vereisen, en werkzaamheden, waarbij grote lichamelijke krachtsinspanning en rust elkaar aflossen. Het zou ons te ver voeren, al de verschillende soorten van arbeid en de voor deze verschillende werkzaamheden meest geschikte psychische en fysieke mensentypen nader te beschouwen. Het is voldoende vast te stellen, dat de stelselloosheid bij de beroepskeuze en de arbeidsverdeling de productiviteit van de arbeid sterk benadeelt.
De intensiteit van de arbeid blijft in het kapitalistisch systeem, ondanks alle controle, in het mechanisch grootbedrijf, ver onder de bereikbare hoogte. Vóór alles ontbreekt de arbeiders elke interesse voor het arbeidsproces “De vreugdeloze sleur van een eindeloos kwellende arbeid, waarin hetzelfde mechanische proces steeds weer terugkeert, doet de arbeid een sisyfusarbeid gelijken; de last van de arbeid drukt als een rots onophoudelijk de afgematte arbeider neer. Terwijl de mechanische arbeid de zenuwen tot het uiterste spant, wordt het veelzijdig spel der spierbewegingen onderdrukt en op de gehele vrije lichamelijke en geestelijke werkzaamheid beslag gelegd. Zelfs de verlichting van de arbeid wordt tot verdere kwelling, daar de machine niet de arbeider bevrijdt, doch de arbeid elke inhoud ontneemt...” Op deze wijze karakteriseert Engels in Die Lage der arbeitenden Klasse in England de moderne industriële arbeid.
De belangstelling voor het werk en de arbeidslust verdwijnen reeds door de arbeidsverdeling. Alleen bekend met een bepaalde deelarbeid, kent de arbeider vaak niet eens de verdere bestemming van zijn arbeidsproduct. In tijdloon betaald, heeft hij niet het minste belang bij de productiviteit van zijn arbeid, daar elke meerdere inspanning slechts de winstvorming van de kapitalisten ten goede komt. Evenmin heeft hij belang bij een spaarzaam gebruik van de grond- en hulpstoffen en een voorzichtige behandeling van de productiemiddelen. De arbeider zwoegt slechts onder de druk van de opzichter en alleen de angst, bij een te geringe prestatie ontslagen te worden, waarborgt nog een zekere arbeidsproductiviteit. Ook het stukloon verandert deze toestand niet wezenlijk. De ondernemers drukken de stukprijzen, zodra het weekloon der arbeiders een bepaald maximum overschrijdt, wat onmiddellijk tot het vaststellen van een maximumprestatie door de arbeiders leidt; zij bepalen zelf dat niet meer eenheden geproduceerd mogen worden, dan met de door de patroon toegestane wekelijkse verdienste in overeenstemming is.
Ondanks het stukloon zien wij ook hier weer een systematische beperking van de intensiteit en daarmee ook van de algemene productiviteit van de arbeid![14]
Alleen het Taylorsysteem, de nieuwste uiting van het hoog ontwikkelde Amerikaanse kapitalisme, heeft getracht de hoogste rentabiliteit, en daarmee een zeer hoge productiviteit van de arbeid, door middel van de maximale opdrijving van de intensiteit te verzekeren; doch dit geschiedt voor de prijs van een tot het uiterste gedreven uitpersing van de menselijke arbeidskracht, welke op den duur door de gezondheid met wordt verdragen. De mogelijkheid tot toepassing van de wetenschappelijke bedrijfsleiding is voorlopig zo gering, dat hierdoor ons algemene oordeel over de geringe intensiteit en productiviteit van de arbeid, in het kapitalisme, niet wordt beïnvloed. Om met Marx te spreken: De maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd, welke nodig is om een bepaalde hoeveelheid gebruikswaarde, onder de voorhanden normale maatschappelijke productieverhoudingen en de gemiddelde maatschappelijke graad van bekwaamheid en intensiteit van de arbeid, te produceren...” is veel groter dan die welke bij andere maatschappelijke verhoudingen zou worden vereist.
In het kapitalisme is de verhouding tussen het productieve en onproductieve deel der bevolking zeer ongunstig. Als gevolg van de grote armoede en de onkunde van de bevolking neemt de kindersterfte enorme afmetingen aan. Daar de kinderen van de arme bevolking zeer vroeg zware arbeid verrichten, sterven de arbeiders jong, of zij verliezen op betrekkelijk jeugdige leeftijd de geschiktheid tot werken. Een volk, in zijn geheel beschouwd, telt in het kapitalisme veel minder individuen in de krachtigste leeftijd en die over hun volle arbeidskracht beschikken, dan dit bij een meer economische inrichting der maatschappij het geval zou zijn. Van hen die zich in hun krachtigste jaren bevinden en over hun volle arbeidskracht beschikken, arbeiden vele daarbij totaal niet, daar hun levensonderhoud zonder dat zij werken, verzekerd is. Allerlei grondbezitters, huisjesmelkers, renteniers, enz. doen hun leven lang niets anders dan de meerwaarde verteren, terwijl ook de vrouwen uit de vermogende klasse der bevolking geen productieve arbeid verrichten. Terwijl 60 % van de totale mannelijke bevolking in Europa geheel of gedeeltelijk in hun onderhoud voorzien, daalt dit getal bij de vrouwen tot op 25 %[15] Maar ook van hen die in het kapitalisme zogenaamd in hun onderhoud voorzien, verrichten miljoenen een nutteloze en onproductieve arbeid, zoals allen wier inkomens de faux frais van het kapitalisme vormen, als alle organen voor de bewaking van het privaatbezit (politie, rechters, advocaten, enz.) het apparaat van het militarisme en de daarvoor werkende arbeiders, de vele overbodige krachten in de goederencirculatie (handelsreizigers, handelsbedienden, bankbeambten, enz.) en verder het particuliere bediendepersoneel, voor zover dit geen productieve arbeid verricht. Met behulp van een gedetailleerde beroepsstatistiek zou ongeveer vast te stellen zijn, hoe groot de omvang is van het deel der “arbeidenden” die inderdaad niets tot de algemene productiviteit bijdragen.
Wij zien uit dit alles, dat het kapitalisme met een ongestoorde verspilling van de menselijke arbeidskracht te werk gaat. De niet arbeidende rijke, de vrouw uit de meer bemiddelde klasse der bevolking, het grote getal onproductief arbeidenden, de ten gevolge van zich overwerken en ondervoeding vroegtijdig chronisch zieken, de niet tot arbeid in staat zijnden, de slachtoffers van de ontelbare bedrijfsongevallen, de korte levensduur van het arbeidende deel van de bevolking en eindelijk de offers van de imperialistische oorlogen, vormen het nadelig saldo op de maatschappelijke arbeidsbalans.
Uit al deze gegevens blijkt dat in het kapitalistisch productiesysteem, in verhouding tot een rationele planmatige maatschappelijke organisatie van de arbeid onder dezelfde natuurlijke verhoudingen, slechts de helft van de arbeidskracht van hen die tot werken in staat zijn, productief wordt gebruikt.
Wij willen nu de verschillende factoren van de productiviteit van de arbeid beschouwen in een staatswezen, waarin de productiemiddelen niet privaatbezit, maar het gemeenschappelijk eigendom van de arbeidende bevolking zijn, waar de productie planmatig geregeld is en de opbrengst van de arbeid volgens een vaste regel – met uitsluiting van elk arbeidsloos inkomen – onder alle werkers, in verhouding tot hun arbeidsprestatie, wordt verdeeld. Het betreft hier dus nog niet het volgroeide communisme, waarin ieder naar zijn krachten arbeidt en naar zijn behoeften verbruikt. Een economisch systeem op deze grondslag kan eerst na het volledig verdwijnen van de, op de bodem van het eeuwenoude privaatbezit gegroeide, egoïstische moraal en van alle onderbewuste egoïstische tendensen, bestaan. Wij willen hier geen speculatieve veronderstellingen uitspreken, wanneer, na de omwenteling der materiële grondslagen, der eigendomsverhoudingen, zich deze verandering in de ideologische bovenbouw, in het bewustzijn en in het onderbewustzijn der mensen, zal hebben voltrokken. De geschiedenis geeft ons voorbeelden van het taaie voortleven der oude ideologie, die zich nog lang na de omverwerping van de materiële grondslagen, in de hoofden der massa handhaaft. “De tradities van alle gestorven geslachten, drukken als een alp op de gedachten der levenden”, zegt Marx.
Ons onderzoek geldt dus alleen de toestand van de productiviteit van de arbeid in het tussenstadium tussen kapitalisme en communisme, dat politiek door de dictatuur van het proletariaat – economisch echter daardoor gekenmerkt wordt, dat de productiemiddelen weliswaar in gemeenschappelijk bezit zijn overgegaan, doch gebruikt worden door een generatie, welke nog met de egoïstisch-hebzuchtige geest van het kapitalisme belast is.[16]
De rationaliteit van de arbeid neemt met de intellectuele ontwikkeling der arbeiders snel toe. Elke proletarische heerschappij zal beginnen meteen absoluut verbod van alcohol en met een onmiddellijke uitbouw van het schoolwezen en het bijbrengen van de elementaire kennis, zowel aan volwassenen als aan de kinderen en jeugdige personen. De tegenwoordige, zuiver theoretische school wordt in een arbeidsschool omgevormd, welke de fysieke arbeid met het leggen van de wetenschappelijke grondslag doet samengaan en de conservatieve, op het geloof in de autoriteit der meerderen gebaseerde ideologie wordt door een vrije, rationele wereldbeschouwing vervangen. Zelfs de vijanden der bolsjewieken erkennen de grote resultaten van hun culturele arbeid. Door deze maatregelen wordt het intellectuele peil van de arbeidenden snel opgevoerd en de grondslag gelegd voor de verhoging van de rationaliteit en de productiviteit van de arbeid, ook wanneer aanvankelijk de rationaliteit der bedrijfsleiding, door het wegblijven en de sabotage der burgerlijke technici ongunstig wordt beïnvloed. In ieder geval zal echter de snelle ontwikkeling van de technische en technologische kennis der arbeiders het monopolie van de tegenwoordige leiders in korte tijd beperken.
De mechanische productiviteit van de arbeid kan zich theoretisch beter ontwikkelen, daar de grenzen der kapitaalwinst wegvallen. De invoering van technische verbeteringen en het oprichten van nieuwe bedrijven zijn niet langer aan het afwerpen van minstens de gemiddelde winst gebonden. Het is voldoende wanneer zij de productiviteit van de arbeid verhogen en hun productiekosten compenseren. “Uitsluitend beschouwd als middel om het product goedkoper te maken, is de grens voor het gebruik van de machine daardoor bepaald, dat haar eigen productie minder arbeid kost, dan haar toepassing vervangt. Door het kapitaal echter wordt de grens nauwer getrokken. Daar in het kapitalisme slechts de waarde van de aangewende arbeidskracht betaald wordt, wordt de machine alleen dan toegepast, wanneer deze minder kost dan de door haar vervangen arbeidskracht... Zo worden bv. in Engeland machines uitgevonden die alleen in Noord Amerika toepassing vinden, zoals Duitsland, in de 16e en 17e eeuw machines uitvond, die alleen Holland gebruikte.”[17]
Terwijl de technische reorganisatie echter in het begin met grote moeilijkheden te kampen heeft, kan toch onmiddellijk met de planmatige opbouw van het economische leven, vóór alles met de planmatige concentratie van de industriële productie in de grootste en gunstigst gelegen bedrijven worden begonnen.
In dit verband wijzen wij op de volgende gegevens van Kautsky:[18]
In de Duitse textielindustrie waren in 1907 ruim een miljoen arbeiders werkzaam. Hiervan werkten 368.000 in bedrijven met meer dan 200 arbeiders. Wanneer alle arbeiders in deze grootbedrijven samengebracht werden, dan zou om met de aanwezige arbeidsmiddelen alle arbeiders te werk te stellen, in drie ploegen gewerkt moeten worden, waarbij ter vermijding van de nachtarbeid de arbeidstijd van elke ploeg slechts 5 uur zou moeten bedragen. De gezamenlijke productie van het zelfde aantal arbeiders zou dan – volgens Kautsky – ondanks de tot 5 uur teruggebrachte arbeidstijd, het dubbele bedragen van de vroegere productie in kleinbedrijven bij een 10-urige arbeidsdag.
Wij willen er verder ons hoofd niet over breken of de cijfers van Kautsky en de berekeningen van Ballod, in zijn “Zukunftsstaat”, juist zijn. Wij weten ook dat de concentratie van de totale productie in grootbedrijven op grote praktische moeilijkheden stuit, maar het is zeker dat een planmatige bevrediging van de materiële behoeften en een ingrijpende concentratie, slechts door de dictatuur van het proletariaat mogelijk is.
Ook met de vernietiging van de anarchie in het productieproces kan onmiddellijk worden begonnen. In plaats van de vele verschillende warentypen worden enkele genormaliseerde standaardtypen geproduceerd en een streng doorgevoerde specialisatie der bedrijven wordt door geen winstbelangen meer verhinderd. Patenten en fabrieksgeheimen dienen niet langer alleen het particuliere winstbelang ten koste van de algemene productiviteit. De crisissen verdwijnen, daar in het algemeen niet meer planloos voor de markt geproduceerd wordt, doch de productie zich aan de behoeften aanpast. Het is trouwens reeds gedurende de dictatuur nauwelijks meer mogelijk dat waren onverkoopbaar zijn, doordat koopkrachtige kopers ontbreken. Overproductie zal niet meer voorkomen en waar allen hun deel van de productie krijgen, is – een ruime bevrediging van de gemeenschappelijke behoeften in hun volste omvang verondersteld – slechts een te-weinig mogelijk.
De anarchie in de beroeps- en arbeidskeuze zal eveneens geleidelijk ophouden te bestaan. De keuze der toekomstige leidende elementen, der dragers van de cultuur, geschiedt uit het gehele jonge geslacht en niet meer uit de kleine groep van bourgeoiszoontjes. De beroepskeuze is niet meer aan het toeval overgelaten, daar bekwame vaklieden op grond van wetenschappelijke gegevens, zullen beslissen voor welk beroep en voor welke arbeid ieder, volgens zijn lichamelijke en geestelijke aanleg het meest geschikt is. Al deze factoren tezamen zullen de productiviteit van de arbeid in hoge mate begunstigen.
De intensiteit van de arbeid zal in het begin van de dictatuur verminderen, later echter ver boven de in het kapitalisme bereikte hoogte stijgen. In het belang van de productiviteit moet wel een vergaande arbeidsdeling en specialisering worden gehandhaafd, waardoor een gevaar voor eentonigheid van de arbeid blijft bestaan. Dit gevaar wordt echter in sterke mate weggenomen door de verkorting van de arbeidsdag, de hygiënische en esthetische verzorging van de arbeidsruimte, het bewustzijn voor de gemeenschap en daardoor voor zich zelf te werken, in plaats van voor de winstvorming der uitbuiters, welke factoren mede een gunstige invloed op de intensiteit zullen hebben. Het eigenbeheer van het bedrijf door de arbeiders, het overzicht over het gehele productieproces, de mogelijkheid van verandering van arbeid, welke mogelijk is door de alzijdige ontwikkeling door de arbeidsschool, zullen de geestdodende eentonigheid van de arbeid in de industriële grootbedrijven met hun ver doorgevoerde arbeidsdeling voor een groot deel wegnemen. Wij willen niet ontkennen dat al deze, de intensiteit vergrotende, momenten eerst na enigen tijd volledig zullen optreden. Voor de eerste tijd der overgangsperiode zal, zolang de egoïstisch-hebzuchtige ideologie van het eigenbelang nog heerst, de toepassing van het stukloon en een aan de nieuwe toestand aangepaste gebruikmaking van het Taylorstelsel absoluut noodzakelijk zijn.
Van buitengewone betekenis is ten slotte de relatieve vermeerdering der productieve arbeiders. De onteigening van de bronnen van het arbeidsloze inkomen maakt de afschaffing van het particuliere bediendepersoneel noodzakelijk en dwingt de voormalige renteniers tot arbeid, terwijl systematisch toegepaste arbeidsplicht verder aan alle arbeidsdesertie een einde maakt. Door organisatie van de productie vermindert het aantal onproductief arbeidenden en de faux frais van de kapitalistische orde verdwijnen. Na de beëindiging van de revolutionaire vrijheidsoorlogen komt de gehele, door het militarisme opgeslokte mensenmassa voor de productieve arbeid vrij en ook de reorganisatie van de handel in een centrale warendistributie en de centralisatie van het bankwezen, maken grote massa’s arbeidskrachten vrij. Hierbij moet wel in het oog worden gehouden, dat deze vrijgemaakte arbeidskrachten voorlopig slechts formeel aanwezig zijn en in de meeste gevallen eerst na zekeren tijd praktisch nut opleveren.
Het is juist één der moeilijkste opgaven van de dictatuur van het proletariaat, de principiële arbeidsplicht organisatorisch te verwerkelijken, door ieder die tot werken in staat tot een productieve arbeider te maken.
Theoretisch staat het vast, dat de communistische productiewijze als systeem van behoeftebevrediging, in alle opzichten de kapitalistische anarchie verre overtreft. Praktisch staan wij bij de verwerkelijking van deze theoretische mogelijkheden, voor grote moeilijkheden, welke alle voorkomen uit de omstandigheid dat niet alle productiemiddelen in één slag kunnen worden onteigend en dat het een met de kapitalistische egoïstische ideologie en corruptie opgevoede en daarmee belastte generatie van arbeiders is, welke deze productiemiddelen in handen neemt. De verandering in de ideologische bovenbouw kan eerst een zekeren tijd na de geleidelijke omvorming van de materiële gronddagen volgen.
_______________
[1] Hoofdstuk 2 uit Eugen Varga’s Die wirtschaftspolitischen Probleme der proletarischen Diktatur, Wien 1920
Met het oog op de beperkte beschikbare ruimte in ons tijdschrift en de noodzakelijkheid van enkele noten van de vertaler, hebben wij een paar uitvoerige, meer algemene noten van de schrijver laten vervallen, (vert.)
[2] De schrijver heeft hier natuurlijk de toestand op het oog in de landen, waar de oorlog tot een algehele economische inzinking heeft geleid. Voor ons land bv. gaat deze uitspraak, in zijn algemeenheid, niet op. (vert.)
[3] Dit begrip werd door Karl Renner Grundlagen und Entwicklungsziele der österreichisch-ungarische Monarchie geformuleerd.
[4] Marx, wiens onderzoek niet de productiviteit van de arbeid bij de voortbrenging van gebruikswaarde, maar het vraagstuk van de waarde- en meerwaarde tot grondslag had, heeft voor het begrip der productiviteit een omschrijving gegeven, welke gedeeltelijk met onze, op de gebruikswaarde gebaseerde formulering van de arbeidsproductiviteit overeenkomt: “De productiviteit van de arbeid wordt door verschillende omstandigheden bepaald, o.a. door de gemiddelde bekwaamheid van de arbeiders, de stand der wetenschappelijke ontwikkeling en de mogelijkheid van haar technische toepassing, de maatschappelijke organisatie van het productieproces, de omvang en de capaciteit van de productiemiddelen en de natuurlijke verhoudingen”. Karl Marx Das Kapital, Volksausgabe I. p. 7.
[5] K. Koch: Die Industrialisierung Chinas. O. Viallatte: L’avenir économique du Japon, en andere schrijvers.
[6] Hodgskin zegt: Accumulatie is niets anders dan het ophopen van de productieve krachten van de maatschappelijke arbeid, zodat de accumulatie van de bekwaamheid en kennis (scientific power) van de arbeiders zelf de kern vormt enz. Marx Theorien über de Mehrwert III p. 318.
[7] Marx Das Kapital Volksausgabe I. p. 457.
[8] Voor een deel worden deze factoren mede door de rationaliteit van de arbeid bepaald, (vert.).
[9] Een der sterkste voorbeelden hiervan vindt men in het feit dat nog onlangs in Duitsland, bij een algemeen gebrek aan kleding en schoeisel, de gehele schoenenindustrie wegens onvoldoende rentabiliteit is stopgezet, waarbij de arbeiders op de keien werden geworpen. Overigens geeft ook de huidige crisis hiervan een duidelijk voorbeeld. (vert.)
[10] Interessante voorbeelden hiervan vindt men in: Fr. Herz Standortverhaltnisse der österreichischen Industrie.
[11] De aanwezigheid van voldoende goedkope menselijke arbeidskracht werkt bijna steeds remmend op de toepassing van arbeidsbesparende machines. (vert.)
[12] Zie bv. het jongste rapport omtrent de “Lewers Zeep”, (vert.).
[13] Tot welk een verspilling de stelselloosheid in de productie leidt, blijkt o.a. uit een opmerking van mr. C.A. Mc. Curdy, de parlementaire secretaris van de Engelse Food Controller, die er op wees dat in Engeland, in verhouding tot Amerika, van elke ton steenkolen slechts ongeveer de helft van het nuttig effect wordt bereikt. The Times 10 okt. 1919.
[14] De op de economische grondslag van het kapitalistisch productiesysteem gebaseerde moraal is, in het algemeen, die van het eigenbelang der klassieke economische school; in het bijzonder, wat de arbeiders betreft, een zo hoog mogelijk loon voor een zo gering mogelijke arbeidsmoeite. (vert)
[15] Philippovich: Grundrisz d. Politischen Oekonomie I p. 83.
[16] Dit onderzoek is theoretisch. Een beschouwing over de moeilijkheden, welke zich in de praktijk voordoen, geeft de schrijver, op grond van de Russische en Hongaarse ervaringen, in de volgende hoofdstukken van zijn boekje. Deze theoretische beschouwing legt ons echter duidelijk het probleem voor, waarvan de technische oplossing één der eerste opgaven van de dictatuur van het proletariaat vormt. (vert)
[17] Marx, Das Kapital, Volksausgabe I p. 337.
[18] Karl Kautsky, Die soziale Revolution II p. 87.