François Vercammen

Na de Europese verkiezingen. Een stevige schok[1]


Geschreven: 1999
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de 4e Internationale, jg. 43, nr. 71, 1999
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?


Verwant:
Het probleem van de hedendaagse democratie
De Belgische sociaaldemocratie en de reformistische erfenis
Holdings en economische democratie
Valt er iets aan te vangen met de instellingen van de Europese Unie?

De schok na de Europese verkiezingen van juni 1999 was stevig. In Italië namen de voorzitters van vier partijen voorlopig of definitief ontslag. In Vlaanderen haalde de SP minder stemmen dan het Vlaams Blok. In Frankrijk is het presidentschap op sterven na dood. Zeker, vermits het (behalve in België en Luxemburg) niet ging om nationale verkiezingen, hadden zij geen weerslag op de samenstelling van de regeringen. Ook de politieke koers kan ongewijzigd blijven. Maar dat betekent niet dat er niets aan de hand is. De belangrijkste vaststelling is dat de sociaaldemocratie harde klappen te verwerken kreeg omdat grote stukken van haar traditioneel electoraat haar ontrouw geworden zijn. Meer dan ooit staat zij in het oog van de politieke stormen die de Europese Unie (EU) nog te wachten staan.

De sociale crisis in het hart van de EU

Het belangrijkste feit waren de massale onthoudingen. Men kan zich daar niet van afmaken door te zeggen dat er bij deze verkiezingen hoe dan ook geen inzet was. Natuurlijk is er een verschil met nationale verkiezingen. Toch tonen studies heet van de naald drie betekenisvolle zaken aan over deze onthouding: electorale demobilisatie betekent niet politieke desinteresse; de afwijzing van de EU is geen afwijzing van Europa; de grote nederlaag van de sociaaldemocratie vertaalt zich (nog) niet in een versterking van de rechterzijde.

De meeste politieke commentatoren zien een verwerping van de huidige (neoliberale) politieke koers en een diepe verzuchting naar verandering. De (anti)sociale balans van de sociaaldemocratische partijen staat in het hart van de politieke toestand en van de bekommernissen van de bevolking.

Zelfs de Balkanoorlog heeft daar niets aan veranderd. De oorlog heeft staatshoofden en regeringsleiders als “oorlogshelden” of “vredesduiven” een zet gegeven in de populariteitspolls, maar hun regeringen hebben niet mee kunnen profiteren. Alleen kleinere partijen hebben electoraal de gevolgen gevoeld van hun positie in de Balkancrisis, met kleine verschuivingen die op hun niveau niet verwaarloosbaar waren (bv. de PRC in Italië, IU in Spanje, de lijst LO-LCR in Frankrijk ...). Kosovo zal meer sporen nalaten in de opstelling van de regeringen en de partijen dan in het gedrag van hun kiespubliek.

Bladzijde omgedraaid

Aan de top van de EU heeft zich rond de sociaaldemocratie een nieuwe consensus en een sterke overtuiging gevormd uit deze oorlog, waarbij quasiofficieel de bladzijde van het sociale Europa wordt omgedraaid voor een beleid rond de macht van Europa, een “gemeenschappelijke defensie”, de verovering van het Oosten en een poging nieuwe daadkracht te geven aan de EU-top (“hervorming van de instellingen”). Schröder bv, gedreven door de electorale pandoering, kiest voor de vlucht vooruit. Van La Fontaine en de druk van de Grünen is hij verlost. De “kameraad van het patronaat” (zoals hij genoemd wordt door de linkerzijde van de SPD) probeert zijn regering in handen te nemen en het zwaarste pakket budgettaire bezuinigingen door te voeren uit de naoorlogse Duitse geschiedenis. Jospin volgt, maar op zijn eigen manier. Hij probeert voeling te houden met de sociaaldemocratische ideologische erfenis die het koppel Blair-Schröder wil vernietigen. D’Alema, op de sereen-arrogante wijze hem eigen, heeft in volle verkiezingscampagne het Italiaans pensioen systeem aangevallen en zo de PDS nog meer de dieperik ingeduwd (16 %)! Partijvoorzitter Ventroni moest oproepen tot een onmiddellijke intrekking van de maatregelen en het is deze “Amerikaanse democraat” die aandrong op een herstel van het overleg met de syndicale apparaten.

Zo komen we terecht bij twee fundamentele kwesties.

De vakbonden

De eerste is de verhouding tussen de sociaaldemocratie en de vakbonden. Al meer dan honderd jaar zorgt deze relatie voor de stabiliteit van het kapitalisme in Europa en van ... de sociaaldemocratie. Deze relatie staat nu onder druk: in de jaren 80 waren het de sociaaldemocraten zelf die deze band wilden doorknippen, om waarborgen te geven aan de burgerij. Die zal misschien in de verleiding komen het sociaal gewicht van de vakbonden terug te dringen tot wat overblijft aan institutioneel gewicht van de sociaaldemocratie. Hoe gaan de syndicale apparaten hierop reageren, voor wie de sociaaldemocratie het kanaal was naar het wetgevend werk, het overleg op het hoogste niveau en materiële voordelen?

De tweede is de strategische impasse die reeds volop weegt op een aantal van de sociaaldemocratische partijen: indien de neoliberale hervormingen de basis van arbeiders en bedienden afstoot, zonder in ruil de middengroepen en de jeugd te winnen, welke is dan de prijs die zal moeten betaald worden om deze koers verder te zetten? En indien men kiest voor de oppositie, welke alternatieve politiek?

Allicht krijgen we te maken met een nieuwe etape in de crisis van de traditionele arbeidersbeweging.

De Groenen

De Groenen, waarvan de vooruitgang voor een deel de val van de sociaaldemocratie “goed maakt” (behalve in Duitsland), worden meer dan ooit betrokken bij de neoliberale politiek. Zij laten hun aanvankelijke aarzelingen varen en hakken de strategische knoop door (de Belgen hebben zich aangesloten bij de Duitsers en de Fransen). Hun politiek is geen hulp voor het verzet tegen de nieuwe neoliberale golf die wordt aangekondigd. Geboren buiten de arbeidersbeweging zijn de Groenen niet in staat een eigen even sterk georganiseerde basis te scheppen. De overwinning van Joschka Fischer op het crisiscongres van de Grünen en de spectaculaire vooruitgang van Cohn-Bendit in de verkiezingen betekenen de definitieve doorstoot naar de omvorming van de Groenen tot een liberaal/libertaire stroming. Zonder georganiseerde schakels in de maatschappij kunnen de Groenen hun (betrekkelijke) stabiliteit maar handhaven door zich in te wortelen in stedelijke lagen met een relatief hoog cultureel niveau en een goed inkomen: het Manifest van de jonge Duitse Grünen dat oproept tot een liquidatie van de erfenis van 68 en tot een opslorping van de liberale FDP zit helemaal op dezelfde golflengte als de verkiezingscampagne van Cohn-Bendit.

Slotsom: de aantrekkingskracht van het neoliberalisme op de belangrijkste politieke stromingen (oude en “nieuwe”) versterkt nog maar eens de al enorme kloof tussen enerzijds de massa van de mensen, ontevreden en in verwarring, en de sociale bewegingen die het verzet organiseren, en anderzijds “hun” politiek-institutionele vertegenwoordigers die volledig de tegengestelde richting uitgaan.

Moeilijke zoektocht naar legitimiteit

De overgang naar een supranationale EU, met verlies aan nationale soevereiniteit, blijft problemen geven, in het ene land al meer dan in het andere.

In het noorden van Europa blijft de afkeer groot. Al naargelang de (economische) conjunctuur en incidenten (schandalen) wisselt de omvang ervan. In Denemarken blijven de twee bewegingen tegen de EU hoge electorale ogen gooien, duidelijk meer dan de sociaaldemocratie. In Zweden hebben de ex-communisten, die zeer erotisch staan tegenover de EU, een spectaculaire doorbraak gemaakt, van 4 % in 1994 naar 16 %. Elders legt men zich neer hij de EU, zij het niet zonder kritiek, ofwel omdat de EU geografisch-economisch onontkoombaar lijkt (Benelux, Duitsland, voor een groot stuk in Frankrijk), ofwel omdat de EU er hulp en voordelen uitdeelt (Ierland, Spanje, Italië, en zelfs Griekenland ondanks de harde weerstand tegen privatiseringen en soberheid). Behoudens een belangrijke institutionele crisis, die voor een omkeer in het klimaat zou kunnen zorgen, ziet het ernaar uit dat deze tendens zich gaat doorzetten. In de kern van Europa wordt dit gedragen door het bondgenootschap tussen sociaaldemocratie en christendemocratie (waarvoor deze partijen een stevige prijs hebben betaald).

In twee landen, en niet van de kleinsten, blijft deze overgang naar een supranationaal politiek systeem het politieke bestel ondermijnen: Frankrijk en Groot-Brittannië. Het feit dat de verdedigers van de nationale soevereiniteit zich hebben kunnen handhaven, of zelfs versterken, heeft de ruggengraat gebroken van de twee belangrijkste burgerlijke partijen van deze landen, de gaullistische partij en de conservatieven. Hun diepe inworteling in de geschiedenis van hun land met zijn eigen karakteristieken, hebben hen een sterke legitimiteit gegeven en een volksbasis in de arbeidersklasse en de traditionalistische kleinburgerij, wat hen belette de bocht te nemen richting monetaire en militaire EU. Het is geen klein probleem: de terugplooi op de nationale Staat heeft nog een meerderheid bij Labour en allicht ook nog steeds bij haar huidige electorale basis. In Frankrijk heeft deze positie weerklank bij de sociaaldemocratie (Chevènement) en de KP, en bij de intelligentsia waarvan men weet hoe belangrijk haar rol er is.

Anderzijds krijgt de EU vrij onverwacht steun van krachten in landen waar een belangrijke nationale of regionale kwestie de nationale staat ondermijnt. Frankrijk is niet klaar met Corsica en krijgt problemen met regionale talen. In Groot-Brittannië is de devolutie (het decentraliseren van macht naar de regio’s) die Blair op gang heeft gebracht ontspoord: de controle van Labour in Schotland en Wales (om over Noord-Ierland nog te zwijgen) werd er niet door versterkt, met als gevolg dat de decentralisatie niet leidde naar grotere stabiliteit. Integendeel, het zijn de nationalistische krachten die spectaculair vooruitgaan. Dat geldt ook voor Spanje waar de vooruitgang van “autonomistische” en onafhankelijkheidsgezinde krachten (vooral in de gemeenteraadsverkiezingen) het evenwicht van de Staat bedreigen. Achter deze ingewikkelde puzzel zit een omvangrijke complexe democratische kwestie, waarop de EU, noch de nationale Staten een antwoord hebben.

Staat past niet op samenleving

Een ander belangrijk vraagstuk dat in deze Europese verkiezingen opnieuw opdook en dat op de agenda zal blijven, is het probleem van de verhouding tussen de Staat en de samenleving. Afgezien van de economische rol die de Staat te spelen heeft (debat dat opnieuw geopend is na de financiële crisis in Azië, Rusland en Brazilië), krijgt de Staat steeds minder steun om een rol te spelen in maatschappelijke ontwikkelingen. Hier hangen tegenstrijdige aspecten aan vast. Er is zeker een erg reactionaire dimensie, verbonden met de neoliberale koers en de alom aanwezigheid van de markt (“vrije” concurrentie, individualisme, opkomst van de gerechtelijke macht die de rol overneemt van de politiek, wegdeemsteren van het geheel van rechten dat de zwaksten en de armsten bescherming bood, lobbying en marketing,....). Maar anderzijds speelt ook een duurzaam ontwaken van een actieve samenleving. Op een andere manier dan door “68” worden alle vormen van betutteling op de helling gezet. Deze evolutie wordt mee gedragen door de verandering van de zeden rond allerlei vitale vraagstukken (het leven, de dood, de geboorte, seksualiteit, opvoeding), met nieuwe belangrijke principiële problemen, die wettelijke antwoorden eisen die direct het hart raken van de beschaving (euthanasie, abortus, homoseksualiteit, biogenetica ...).

De progressieve stromingen hebben het zeker niet gemakkelijk met deze nieuwe vraagstukken. Maar wat dan te denken van de christendemocratie! De paus maakt het er zeker niet gemakkelijker op. In de strijd om zijn kerk te redden voert hij de ene campagne na de andere in Italië en op wereldvlak. Wat betreft de sociale problemen die de kapitalistische uitbuiting raken, de vermarkting van alle verhoudingen, de oorlog (bv. in de Balkan), staat hij links van de modernistische stromingen (de groenen, de sociaaldemocratie, de staatsintelligentsia), maar de existentiële crisis probeert hij op een reactionaire manier op te lossen, volledig tegen de stroom in.

Dat is één van de factoren die de Italiaanse christendemocratie hebben doen ontploffen en Berlusconi in de kaart gespeeld. In België draagt het mislukken van de modernisering van de Vlaamse christendemocratie bij tot haar recente nederlagen. In Duitsland ziet de CDU-CSU het einde nog niet van haar “programmatorische” crisis die aan het licht kwam in de verkiezingen van september 1988, met een scherpe sociologische dimensie: deze partij is bezig “terug te trekken” uit de steden. De Europese verkiezingen brachten een spectaculair herstel, maar het is de zeer reactionaire Beierse CSU die veel stemmen wint, terwijl de CDU in absolute getallen stemmen verliest. Deze oude reactionaire geesten die terug aan de oppervlakte komen zijn zeker ook elders in Europa aan het werk, en in andere partijen. Maar het zijn vooral de christendemocraten die de prijs betalen.

Uitdagingen voor de herschikking aan de linkerzijde

Hiermee hebben we de achtergrond geschetst voor de herschikking van de linkerzijde.

De doorbraak van de lijst LO-LCR, de KP’s die het ineenstorten van het stalinisme hebben overleefd en er voor een stuk afstand van hebben genomen, de linkse stromingen in de schoot van de groenen en de sociaaldemocratie, dikwijls weinig samenhangend en weinig krachtig, de uiterst-linkse groepen die hun sektaire en gauchistische abstracties hebben gelaten voor wat ze waren, vormen een radicale linkerzijde die in Europa aan zichtbaarheid wint. Tegen de stroom in en ondanks de globaal defensieve opstelling van de arbeidersklasse.

Eerste vaststelling: er is meer debat, dit debat gebeurt publiek, de toon is minder arrogant en verbonden met het bestaan (en soms het overleven zelf) van deze organisaties als betekenisvolle kracht.

Ten tweede: in het algemeen ligt het zwaartepunt van de activiteit in de verdediging van de verworvenheden, de steun aan de onmiddellijke eisen en de strijd van de uitgebuite en onderdrukte bevolkingsgroepen gericht op “sociale verandering”, dit is strijd tegen het kapitalisme.

Dat gezegd zijnde, is er een dubbele uitdaging.

Eerst de noodzaak zich te leren richten tot de samenleving als zodanig, om daar de krachten te vinden, niet zoals men ze zich zou wensen, maar zoals ze werkelijk bestaan en deze te organiseren om bij te dragen tot verzet, als een bron van nieuwe militante vitaliteit. Dit te leren kan van doorslaggevend belang blijken. Weliswaar blijvende sociale organisaties en de arbeidersbeweging belangrijke hefbomen van verzet en militantisme. Maar zij zijn hun monopolie als schakels tussen de maatschappij en de politieke macht kwijt. De civiele maatschappij, die actiever is en soepeler, heeft nog niet de instrumenten gevonden voor een collectieve en meer aangehouden activiteit. Krachten worden niet voldoende opgebouwd en verbonden (kijk in België tot welke magere georganiseerde resultaten de enorme mobilisaties rond de “witte crisis” hebben geleid, alhoewel die crisis is blijven wegen en in de verkiezingen opnieuw heeft gespeeld). De sociale bewegingen van de laatste tien jaar die richting hebben gegeven aan het maatschappelijk debat (zoals de Euromarsen, ATTAC, Kodewes (zijn voorbeeldig, naar hun sociale basis blijft beperkt. De politieke ideeën gedragen door dergelijke initiatieven zijn belangrijk, vooral wanneer zij erin lukken door te breken in de grote media, ook al vormen zij in zekere zin een substituut en lopen zij voorop op de zelforganisatie.

Tweede uitdaging en allicht de moeilijkste: de onaangepastheid erkennen van de tradities en de organisatievormen van de krachten van de linkerzijde die aan het proces van herschikking deelnemen, indien men ziet op welke manier de actieve samenleving in West-Europa vandaag in actie komt, nadenkt en zich organiseert.

Dat is een element van de balans van de Italiaanse PRC. En zal mee beslissen over de toekomst van de alliantie tussen LO en LCR.

_______________
[1] François Vercammen schreef dit artikel onmiddellijk na de Europese verkiezingen voor Inprecor en International Viewpoint. Het werd door de redactie licht herwerkt. Enkele gedateerde zinnen werden geschrapt.



een rode leeszetel





QRcode MIA-Nederlandstalig
Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS