Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de 4e Internationale, jg. 45, nr. 77, zomer 2001
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Verwant: • Valt er iets aan te vangen met de instellingen van de Europese Unie? • Europees Witboek: meer werk, minder regels? • Functies en limieten van de Europese eenheidsmarkt |
In december 2001 zal de Europese Top van Laken-Brussel de Verklaring van Laken[1] aannemen. Met die Verklaring van Laken worden de bakens uitgezet voor de herziening van de Europese Verdragen ergens in 2004. Ondertussen gaat de Europese Unie uitbreiden naar Oost- en Centraal Europa, lopen we binnenkort allemaal met Euromunten en -briefjes op zak, en treedt Groot-Brittannië na de verkiezingen van juni misschien wel toe tot de Euro. Er is echter ook goed nieuws: meer en meer mensen beginnen in te zien dat verzet en organisatie in Europa, over de grenzen heen, noodzakelijk is. Tijd dus om nog eens een interview te doen met François Vercammen.[2]
De Europese Unie toont een tegenstrijdig beeld: enerzijds een opeenvolging van crisissen, botsingen, halve mislukkingen; anderzijds, als je het van op iets meer afstand bekijkt, een doelgericht proces, een gestage opbouw, luik na luik... zeker sinds halfweg de jaren ’80, de eenheidsakte...
Dat klopt. Zo verschijnt het. Beslissingen worden niet uitgevoerd, botsingen tussen het ene en het andere land, ... Prodi, de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, kent een goede start, met een brede consensus rond zijn figuur, behalve van Frankrijk, en dan, enkele tijd later, hoort ge dat hij toch niet voldoet, enz.
Langs de andere kant is er spectaculaire vooruitgang, bv. de muntunie. Velen, en niet van de minsten, waren zeer sceptisch. De Financial Times heeft gedurende jaren gezegd dat de muntunie er niet komt, omdat de landen onderling economisch en sociaal te verschillend waren. Op een bepaald ogenblik heeft de Financial Times dan een groot edito moeten publiceren dat de muntunie er toch ging komen, met een ondertoon van: ze zijn zot geworden, maar ze gaan het doen, dus Britse burgerij, bereid u er maar op voor.
Een ander voorbeeld is Nice. Voor de publieke opinie, voor de journalisten, was het een mislukking. Ik denk integendeel dat ze, vanuit het standpunt van de heersende klassen, bekomen hebben wat ze wilden: soepeler vormen van versterkte samenwerking tussen groepen lidstaten: een tussentijdse oplossing voor de hervorming van de instellingen, met onmiddellijk al het akkoord om te gaan naar een soort grondwetgevend congres, ergens in 2004. Dat werd afgedwongen door Duitsland en door bijna iedereen gevolgd, door Frankrijk met tegenzin.
Hoe werkt dat eigenaardig proces van besluitvorming?
Er zijn verschillende niveaus: de praktische beslissingen, politieke manoeuvres, ideologische manoeuvres, ...
Eerste niveau: voor hen zijn het de praktische dingen die tellen. Op een bepaald ogenblik denken ze dat de tijd rijp is om concrete punten te verwerven die een volgende stap mogelijk maken: er is een akkoord tussen de grote landen, of tussen een groep grote landen gesteund door een reeks kleinere landen.
Interessant is de manier waarop ze mislukkingen hanteren. Ze kondigen dingen aan die ze dan niet halen, maar waarbij de mislukking een vertrekpunt is om onmiddellijk daarna de zaak opnieuw te herlanceren. Crisissen en onderling geruzie zijn bijna tot een methode van besluitvorming verheven. Juist door de herrie zijn er in Nice heel veel dingen vooruit gegaan. Onder het Zweeds voorzitterschap is die vooruitgang wat minder zichtbaar geworden. Maar de Belgische premier Verhofstadt heeft in Nice een duidelijke rol gespeeld, gesteund door de Duitsers en waarschijnlijk anderen. Verhofstadt doet voorbereidend werk om de Europese Unie vooruit te duwen met de Duitsers stevig in het zadel. Afspraak in Brussel!
Er wordt ontzettend veel politiek gemanoeuvreerd.
Een tweede niveau zijn inderdaad politieke manoeuvres. Die spelen zich ogenschijnlijk af op het binnenlandse terrein, maar dienen om het betrokken land in Europa te positioneren. Een voorbeeld is de tekst Hombach-Mandelson – de verklaring over de “derde weg”, uitgewerkt door de Duitse en de Britse sociaaldemocratie. De Spaanse minister van buitenlandse zaken, een conservatief, zei in Le Monde dat het ogenschijnlijk ging om een ideologische discussie binnen de sociaaldemocratie, maar dat het eigenlijk een manoeuvre was om Frankrijk opzij te schuiven, en op die manier een krachtspositie te verwerven bij de komende Europese bijeenkomsten. Het akkoord Blair-Aznar ter voorbereiding van de Top van Lissabon, dat de basis heeft gelegd voor de verklaring van Lissabon en de politiek van de actieve welvaartsstaat, heeft Jospin opnieuw buiten spel gezet. Dit kreeg de discrete maar reële steun van de Italianen. Ik denk dat ook Schröder het met die aanpak eens was, maar er zich niet openlijk bij kon aansluiten. In Duitsland staat de welvaartsstaat nog voor een groot stuk overeind.
Veel principes komen er niet aan te pas?
Toch wordt er ook veel ideologisch gemanoeuvreerd, waarbij iedere lidstaat zoals het uitkomt moet doen alsof er bij zijn optreden in Europa een aantal waarden aan te pas komen. De sociaaldemocratie heeft dit meer dan de anderen nodig, omdat het een middel is om de vakbonden in dit proces mee te trekken. Fischer heeft volgens goed ingelichte bronnen van Schröder de toelating gekregen om in gans het debat over de toekomst van de Europese Unie na Nice, de spits af te bijten. De groenen zaten in de penarie. Bovendien moesten zij beloond worden omdat zij het mogelijk gemaakt hadden dat het Duitse leger voor het eerst sinds ’45 buiten de Duitse grenzen was getreden, in de Balkan.
Het debat na Nice werd opnieuw gelanceerd door die fameuze toespraak van Joschka Fischer. Je stond erg sceptisch?
Ik heb die tekst grondig gelezen. Hij staat vol met het woord democratie. Maar wanneer mag het volk beslissen? Als al die verdragen zijn uitgewerkt, als alles op zijn plaats staat, als alles werkt, dan gaan ze uiteindelijk misschien de bevolking raadplegen.
Maar om het verhaal over de besluitvorming binnen de Europese Unie af te ronden: de kern van de zaak is dat de top van de Europese burgerij, de multinationals, een verenigd Europa wil, met een Europese regering, een parlement en alles erop en eraan. Daar ben ik van overtuigd.
Tot voor kort werd dat nochtans betwijfeld, ook in onze kringen.
Dat is waar. De kwestie die een grote rol heeft gespeeld in dat debat, ook voor mij, is de dynamiek van de fusieprocessen op het vlak van de multinationals. Zitten we in een fase van essentieel Europese concentratie van kapitaal, of is de overheersende tendens er één van fusie van Europees en Amerikaans kapitaal? Dat was de discussie.
Ik heb daar geen recente statistieken over gezien, maar de twee soorten fusieprocessen gaan voort. Aanvankelijk waren er veel fusies van Europees met Amerikaans kapitaal, onder invloed van de economische expansie in Amerika. Er is een toevloed geweest van kapitaal naar Amerika, naar de beurzen, maar ook echte investeringen, om toegang te krijgen tot die grote – en afgeschermde – Amerikaanse markt. Het dubbel karakter van die situatie werd niet duidelijk gezien. We hebben uit dat proces vooral conclusies getrokken over de grote kracht van het Amerikaans kapitalisme, die onloochenbaar is. Maar je kan het ook bekijken vanuit de capaciteit van de grote Europese groepen om op die markt post te vatten en echte multinationale bedrijven uit te bouwen. Daimler-Chrysler, waar de Duitsers zeker niet zijn opgegeten door de Amerikanen, is daar een goed voorbeeld van. Dat is voor mij een belangrijk signaal geweest.
De European Round Table (ERT) van industriëlen is meer dan ooit actief – en meer dan ooit openlijk – in de Europese Unie om gunstige voorwaarden af te dwingen voor de Europese multinationals. Zij wegen op de Europese Richtlijnen, op de harmonisering van de financiële markten, op de fiscaliteit, het statuut van de Europese NV, enz. De heersende klassen hebben duidelijk gekozen voor de uitbouw van een supranationaal Europa. De instabiliteit, de risico’s van een geglobaliseerde wereld, zetten hen daar toe aan: recent de Aziatisch-Russisch financiële crisis... En nu misschien de Amerikaanse recessie. De Amerikaanse multinationals beschikken over een sterk staatsapparaat, en zijn niet zo altruïstisch dat in te zetten vanuit de hogere belangen van het wereldkapitalisme. De agressieve politiek van Bush speelt een katalyserende rol.
Hoe vervlochten het kapitaal ook is op wereldvlak, als de Amerikaanse multinationals een sterke Staat hebben, moeten de Europese multinationals er ook één hebben om niet weggedrukt te worden...
Inderdaad. Theoretisch bekeken is de vraag waar het zwaartepunt van de multinationals ligt. Voor een groeiende groep grote Europese multinationals ligt het zwaartepunt van hun commerciële activiteit niet meer in eigen land. Maar er is ook de eigendomsstructuur, die nog altijd nationaal is. Rond die eigendomsstructuur is er het leidend personeel van die multinationals, nauw verbonden met het leidend politiek personeel in het land in kwestie.
De vraag is wat een heersende klasse is. Een Duitse manager bij Ford zal zich identificeren met de Duitse heersende klasse... Het is niet alleen een kwestie van kapitaalsstructuur, maar ook van identiteit, geschiedenis, ...
Regelmatig staan er in de kranten verhalen over Amerikaanse managers die worden gekatapulteerd in Europa en die dikwijls niet aangepast blijken aan Europa. Al is de Amerikaanse bedrijfscultuur zeker veld aan het winnen in Europa, kijk maar naar de bediendestaking onlangs bij Sidmar, de bedrijfscultuur van Usinor...
|
Ondanks de duidelijke koersrichting zijn er in de Europese Unie voortdurend botsingen en crisissen. Wat is daar de bron van?
Er zijn twee fundamentele, structurele problemen.
In de eerste plaats is er geen Europese natie. Het is zeer moeilijk om een Staat te vestigen in de afwezigheid van een nationaal gevoel. Dat nationaal gevoel speelt in de lidstaten een belangrijke rol. Jou regering is jou regering, ook al verzet je je ertegen. Kijk naar de grote sociale conflicten waarbij de arbeidersklasse en de burgerij met elkaar worden geconfronteerd: als de sociale mobilisatie wegebt, komt er altijd een regering die zegt, “om de rust te herstellen, om het leven terug mogelijk te maken, gaan we nu dit en dit doen.” Nederlaag, wrange gevoelens, al wat ge wilt, maar het leven herneemt.
In sommige landen is dat zeer sterk, in andere minder. Dat heeft te maken met de lange geschiedenis van de vorming van het staatsapparaat. Maar wanneer verschillende Europese Staten samenkomen wordt dat nationaal gevoel niet overgeheveld naar het Europees niveau.
Dit argument moeten we preciseren. Om een Europese Staat te consolideren hoeft op Europees niveau niet hetzelfde soort nationaal gevoel tot stand te komen als in de afzonderlijke landen. We zien soms hoe een Europees gevoel een aspect kan worden van een nationale identiteit. Schotten, Vlamingen, daar hebt je een gevoel zonder de nationale Britse of Belgische Staat te kunnen, en daarbij, “wij zijn geen nationalisten, want wij zijn Europees.” Dat kom je veel tegen: in het Baskenland, Catalonië, Beieren, overal waar de nationale staat een zwak karakter heeft...
Het nationaal gevoel verschilt sterk van land tot land.
Frankrijk, dat is ongeveer duizend jaar geschiedenis. In Nederland heeft het koningshuis de burgerlijke revolutie geleid tegen de Spaanse overheersing. Engeland idem dito. Pruisen heeft ook een lange geschiedenis, maar niet Duitsland. Kijk naar de situatie in Noord-Italië, waar Berlusconi nu zogenaamde kantonale structuren gaat opzetten.
Die lange nationale geschiedenis speelt een grote rol in de moeilijkheden in de Europese opbouw.
Dit moet weer genuanceerd worden, in die zin dat er wel een negatief Europees gevoel is: wij zijn geen Amerikanen, zeker niet Japans, we behoren ook niet tot de derde wereld... De sociale zekerheid, de lange Europese geschiedenis, beschaving en verfijning in vergelijking met “de rijk geworden cowboys van over de oceaan”...
Kan dergelijk “negatief” Europees gevoel de basis vormen voor een echt Europees zelfbewustzijn?
De rivaliteit met de Amerikaanse Staat, die op een zeer brutale eigengereide manier optreedt in eigen land maar ook in het buitenland, gaat een stimulans vormen voor een Europese Staat. Om dat te lukken gaan ze een Europees chauvinisme actief promoten: investeringen in het leger, sociale toegevingen, ... “om Europa te redden” in de concurrentie met Amerika. Gaat dat lukken? De situatie ligt nog open. De grote vraag is wat de jeugd gaat doen, voor wie het verleden het verleden is, met één van de grootste generatiekloven die er in de twintigste eeuw geweest zijn. Hoe gaat die jeugd evolueren? De jeugd is zeker kosmopolitischer, internationaler, met een bredere kijk dan de voorgaande generaties. Hoe gaat dat in concrete politieke termen evolueren?
Er was een tweede fundamentele, structurele hinderpaal in de uitbouw van de Europese Unie?
Dat is het probleem van de staatsapparaten die een nationaal bestaan hebben. Hier kunnen we dezelfde vaststelling doen, en dezelfde redenering volgen, als met het nationaal bewustzijn. Die staatsapparaten zijn ouder dan de burgerij, met een lange geschiedenis. De burgerlijke revoluties hebben het personeel en de instellingen van het bestaande staatsapparaat overgenomen en aangepast, maar met een grote continuïteit, inbegrepen op het vlak van de psychologische voorstellingen, de vooroordelen... Duitsland versus Frankrijk... Bij veel mensen leeft de idee: Frankrijk en Duitsland zijn al duizend jaar met elkaar in oorlog. Engeland versus Frankrijk: de Engelsen die de eerste echte wereldveroveraars waren tegenover die arrogante Fransen... Dat soort houdingen wordt door de staatsapparaten en het politiek personeel uitgedragen. Als ze wat gedronken hebben of hun zelfbeheersing verliezen komt dat op de meest natuurlijke wijze naar boven.
Dat is voor hen een moeilijke kwestie. Ze hebben een bewuste politiek om dat te overwinnen. Men zou eens moeten berekenen hoeveel hoge functionarissen van de lidstaten al via de Europese instellingen zijn gepasseerd, en hoe dit hen veranderd heeft toen ze in het eigen land terugkeerden. Zo is er duidelijk een laag Franse hoge ambtenaren die langs Europa gepasseerd zijn en hun Frans nationaal gevoel niet verliezen maar overstijgen, door de overtuiging dat de Franse belangen het best gediend zijn met Europa. Opnieuw: het antiamerikanisme en de voortdurende botsingen met Amerika in internationale instellingen en in de geglobaliseerde wereldrelaties, spelen in die ontwikkeling een belangrijke rol.
Maar het blijft één van hun grote moeilijkheden in de uitbouw van de Europese Unie.
Dus toch voortdurend crisissen in de ontwikkelingen van de Europese Unie.
Om het paradoxaal uit te drukken. Er zijn voortdurend crisissen, maar ze kunnen zich die crisissen veroorloven. Er is zo weinig druk van onderuit. Er is geen enkele interventie van de civiele maatschappij, en helaas ook niet van de vakbonden, om tegenover hun Europa een ander Europa te stellen.
Daarom kan het mechanisme dus werken. Ze willen naar een Europese Staat. Ze hebben geen echt project, maar ze weten wat ze willen in functie van hun belangen en van de huidige wereldsituatie. De ‘organische intellectuelen’ van de heersende klasse spelen in de ontwikkeling van dat streven een belangrijke rol. Dat komt nauwelijks in de pers. Maar er worden massa’s nota’s geproduceerd, colloquia georganiseerd. Mensen ontmoeten elkaar, en er ontstaat een interessante discussie, waarbij belangen gekoppeld worden aan een visie. Die discussie komt niet in de openbaarheid. Dit begint al in 1870-1871, de eerste Europese oorlog. Toen waren er al Franse intellectuelen die in naam van het oude Europa uit de middeleeuwen, toen er nog geen staten waren, zegden: “het continent is verdeeld, we moeten het terug één maken, we moeten vrede maken.” Dat is belangrijk intellectueel werk om het proces te voeden.
Ze hebben geen project, maar wel een idee waar ze naar toe willen. Dat wordt gevoed door een aantal think tanks die concrete voorstellen doen en ideeën naar voor brengen. De think tank van Blair heeft bv. een dun en peperduur boekje gepubliceerd over het Europees leger. Daarin vindt je gegevens, cijfers, maar genereus, geen kleingeestig gekonkelfoes, neen, ingebed in weidse perspectieven: Europa, het grote Europa, heeft een leger nodig, ...
Toch kan dergelijk moeilijk proces niet gestuurd worden, enkel door grootse ideeën op colloquia...
In functie van hun doel weten ze dit: om die enorme moeilijkheden, die diep gewortelde, eeuwenoude tegenstellingen te overwinnen, moeten er regels komen, normen. Ze zijn dus akkoord om zichzelf normen op te leggen. Ze trekken vrijwillig een dwangbuis aan om de onderlinge contradicties onder controle te houden. Ze weten dat er geen andere oplossing is, als ze hun doel, waar ze van overtuigd zijn, willen halen.
Een voorbeeld daarvan is hoe de Euro tot stand kwam. De basis is de economische ontwikkeling, de globalisering van de economie. Maar een belangrijke factor is ook de val geweest van de Duitse muur.
Toen stelde zich de vraag: blijft Duitsland opgenomen in Europa, of gaat het uitbreiden naar het Oosten, zonder te annexeren, maar via investeringen, handel, economische overheersing. De Duitse grootmacht in al zijn schittering stond daar, met een groot overwicht in Europa, bevolking, bruto binnenlands product, productiviteit... Dus grote spanningen, want de Franse burgerij kan een sterk Duitsland dat zijn eigen weg gaat niet accepteren. De Engelse burgerij al evenmin.
De Michelis, de voormalige Italiaanse minister van buitenlandse zaken, heeft enkele jaren geleden zijn memoires gepubliceerd. Hij beschrijft hoe na de val van de muur, tijdens een informele Europese top, Mitterand, aan de dis met zijn Europese collega’s, heeft geëist dat Duitsland zou aanvaarden dat er een gemeenschappelijke munt kwam, en een bank om die munt collegiaal te leiden.
Dus: regels. Zij weten dat ze die nodig hebben, en tegelijk weten ze dat ze daarmee niet meer doen dan het terrein van het gevecht afbakenen. Zo proberen ze de tegenstellingen onder controle te houden. Ze hebben niet alleen normen, maar leggen zichzelf ook min of meer willekeurig vervaldata op, om het beslissingsproces in een keurslijf te dwingen. Delors heeft dat gedaan met het Witboek over de eenmaking van de Europese markt, met de vervaldatum van 1 januari 1993. Ze kiezen bewust voor geplande, dwangmatige crisissen die zo goed mogelijk worden gestuurd in de hoop dat er een goede oplossing uit de bus komt.
De Euro was zonder die aanpak nooit tot stand gekomen. Als je de verslagen leest van Thatcher, Major, dat zijn interessante verhalen om te begrijpen, what does the ruling class do when it rules...
De tegenstelling met Amerika gaat in gans dat proces een grote rol spelen.
Europa is een imperialistische mogendheid in de goede traditionele marxistische zin van het woord. Het wil dus een gewaarborgde toegang tot grondstoffen, waarborgen voor export van kapitaal, afzetgebieden... De wereld is eindig geworden, de globalisering gaat hoe langer hoe dieper, alles wordt koopwaar, één grote markt. De tegenstellingen worden scherper.
Hoe regeert de burgerij? Die tegenstellingen zijn niet enkel economisch. Dat leert de Europese geschiedenis van de laatste eeuwen. Hieruit volgt één van de methoden waarmee de Europese Unie vooruit gaat: doorheen dwingende crisissen die ze zichzelf oplegt, en die ze moet oplossen, omdat het de enige manier is waarop de Europese burgerijen kunnen bestaan als een grote internationale kracht.
Dat is veranderd naarmate Europa sterker werd. Nu is de Europese eenmaking hun utopie. Maar waarom drukken ze de Europese eenmaking dan niet sterker door, nu ze in zoveel lidstaten aan de macht zijn? Omdat ze steeds verbonden blijven met de nationale staat en de belangen van hun nationale burgerij. Dat maakt het voor hen ingewikkeld. |
Na de val van de Duitse muur en het verdwijnen van de stalinistische bureaucratie worden de structurerende elementen van de wereldsituatie niet langer aangereikt door de koude oorlog... Alle maatschappelijke verschijnselen, strijd, contradicties, zeker na de tweede wereldoorlog, zijn gevat geweest in die structuur van de koude oorlog, tussen de stalinistische staatsbureaucratie aan de ene kant, en het Amerikaans en Europees imperialisme aan de andere kant. Dat is nu weggevallen. Het is nog wachten op China, waar de draai nog niet is genomen omdat er aan de top twee of drie grote groepen van bureaucraten het niet met elkaar eens zijn wie welk stuk van de koek gaat krijgen.
Dat is zeker geen pijnloze of conflictloze evolutie, om een ganse reeks redenen. Er is de inertie van de geschiedenis. In zekere zin blijft de koude oorlog spelen, omdat de vroegere bureaucratie van de Sovjet-Unie in haar machtsmiddelen geweldig beperkt is geworden, minder militair dan wel economisch (hun BBP is ongeveer 10 % van het Amerikaanse). Ze hebben dus veel minder middelen. Het blijft een land met geschoolde arbeiders, natuurlijke rijkdommen, ... maar het is een gefrustreerd land. Om tegenover het Amerikaans imperialisme op te tornen, met het Europees kapitalisme in contact te treden en een prokapitalistische dynamiek op gang te brengen, zijn alle middelen goed. Vandaar dat Rusland contacten heeft om gemeenschappelijk op te treden met China, en met de zgn. gangsterstaten zoals ze in Amerika zeggen, Libië, Irak, Noord-Korea, ... Dat wekt de schijn dat de koude oorlog door gaat. De klassenstrijd, de tegenstelling tussen de grote sociale klassen zijn fundamenteel. Maar de politiek-militaire contradicties in de wereld blijven uiterst belangrijk. Bush heeft voor de optie gekozen in de wereld een flinke dosis spanning te introduceren om het overwicht van het Amerikaanse imperialisme duidelijker te laten voelen. Tegenover Rusland en China, maar ook tegenover de zogenaamde bondgenoten in Europa, de derde wereld... Een deel van de Amerikaanse elite heeft die eis gesteld, het was één van de belangrijkste kritieken op Clinton. De strategische lijn van Clinton was niet anders dan die van Bush, namelijk de wereld kapitalistisch maken en daar Amerika de overheersende rol in laten spelen.
Naast de overblijfselen van de koude oorlog is er de globalisering. In zijn economische structuren is dat essentieel een regionaal-continentale globalisering. Je merkt dat in Europa. Om terug te komen op de fusieprocessen van kapitaal, in de belangrijkste economische sectoren, op enkele uitzonderingen na, zitten we in Europa nog altijd in de fase van het maken van de “nationale kampioenen”. Ondermeer in de banksector zijn er nog geen echte Europese multinationale banken.
De mondialisering is regionaal, maar open. De handel van sommige landen van Latijns-Amerika is sterker met Europa dan met de Verenigde Staten. Mexico niet, maar Brazilië wel. Ook in Mexico zijn een aantal grote bedrijven opgekocht door Europese bedrijven. Het initiatief van Bush vader, nu voortgezet door de zoon. NAFTA, is daar een antwoord op. Bush heeft tijdens zijn verkiezingscampagne al gezegd dat de prioriteit voor de buitenlandse politiek ligt in Latijns-Amerika.
Vermits het Amerikaans staatsapparaat zo belangrijk en zo sterk is, en zo brutaal optreedt, is het bijna automatisch dat er aan de andere kant een staatsapparaat moet tegenover staan.
Dat geldt ook voor Japan?
Ook daar staat de kwestie van een sterk staatsapparaat op de dagorde. Niet alleen tegenover Amerika en Europa, maar ook tegenover China, dat tot op zekere hoogte een grootmacht is, met Hong Kong en Taiwan. Hongkong is een zeer belangrijk financieel centrum, op een aantal vlakken in concurrentie met Amerika. De burgerij van Taiwan heeft zowat vrije toegang tot de Chinese provincie van Shezuan, die eigenlijk al kapitalistisch is. Wat gebeurt er als dat geheel verder in één staat wordt verenigd? In zijn deel van de wereld is dit voor Japan de belangrijkste kwestie die moet worden aangepakt.
Het Japanse imperialisme is op die typisch oppervlakkige journalistieke manier uit het nieuws verdwenen. Eerst ging het toyotisme de wereld veroveren. Het toyotisme, dat was het zeer vroeg op massale schaal introduceren in de productie van elementaire robotten. Daardoor hebben zij een enorme sprong vooruit gemaakt op het vlak van de productiviteit. De industriële productiecapaciteit van Japan vandaag is groter dan die van de Verenigde Staten. Ze hebben ook genoeg geld, massaal veel geld, ze zijn de houders van de Amerikaanse schuld.
De grote hinderpaal is de eigenaardige familiale structuur van de heersende klasse, met al die banden in de schoot van een elite die tegelijk politiek, bank en grootindustrie is, met als gevolg allerlei vormen van speculatie en dreigende faillissementen. Die institutionele problemen moeten ze oplossen. Dat komt neer op een rationaliseren van de economie, privatiseringen en fusies, wat impliciet ook de opening van de grenzen inhoudt met binnendringen van Europees en Amerikaans kapitaal. Er dreigt dus snel een zeer felle concurrentiestrijd op gang te komen met de Europeanen en Amerikanen.
Het is moeilijk zich van deze nieuwe wereld een voorstelling te maken. We gaan naar een zeer eigenaardige wereld, in zekere zin van voor 1917, na de industriële revolutie, met Engeland, Duitsland, Amerika, ... maar dan in het nieuwe tijdperk en met een explosieve wereld.
We hebben toch al elementen van die nieuwe wereldorde?
Er doen twee mystificerende ideeën de ronde, die op een stukje waarheid berusten, maar dat op een absurde manier uitvergroten.
De eerste mythe is dat de nationale staat verdwenen is, of onmachtig is geworden. Akkoord, de staat is teruggedrongen door de neoliberale politiek, hij komt minder tussen op economisch en sociaal vlak. Op sociaal vlak komt dat een aantal grote bourgeois gunstig uit. Maar de rol van de imperialistische staat is verre van uitgespeeld, noch in de concurrentie tussen de verschillende imperialistische mogendheden, noch in de strijd tegen de arbeidersklasse.
Tweede mythe: de reële economische macht is nu financieel, het bezit van monetaire producten. Dat klopt niet. Men mag het belang van de materiële productie niet onderschatten. De huidige terugval op de beurs van de “nieuwe economie”, de informatica, telecom en nieuwe media, is essentieel het gevolg van een overproductie van materiële producten, en niet zozeer een crisis van start-ups en windbuilen.
Er wordt een nieuwe Europese staat uitgebouwd, met een originele structuur. Niet zoals we ons een staat spontaan voorstellen, met een parlement en een regering. Er vallen termen zoals intergouvernementalisme...
De manier waarop de Europese Staat tot stand komt is een product van de geschiedenis en van de structuren die de geschiedenis heeft overgeleverd.
De geschiedenis heeft ons nationale staten overgelaten. Die opereren de laatste vijftig jaar op een economisch en maatschappelijk terrein dat naar elkaar toegroeit. Dat is zeer concreet en praktisch. Neem België. Een groot deel van de bevolking werkt voor de export naar andere Europese landen. Dat wordt in een vreemde munt gefactureerd. In de contracten moet er daarom een clausule komen om de schommelingen van de wisselkoers op te vangen. Dat is absurd. Een eenheidsmarkt heeft een eenheidsmunt nodig. Daar zit een zekere rationaliteit in.
Noteer dat die eenheidsmarkt gemaakt wordt. Zij is tot op zekere hoogte een spontaan product van de ontwikkeling van bredere behoeften, van de uitbreiding van het gamma goederen en diensten, van de ontwikkeling in het transport. Maar om deze ontwikkeling te optimaliseren, zeker in het hoog ontwikkeld kapitalisme, zijn ze verplicht regels te maken. En wie zegt regels maken, die zegt staat, algemene regels, “neutrale” regels, die kunnen gegarandeerd worden als ze overtreden worden, met rechtbanken, enz.
Zodra men een stap verder zet dan een douane-unie, zoals vroeger de Benelux, en men kiest voor een echte eenheidsmarkt, is er eigenlijk al een elementair niveau van staatsregulatie.
Het is allemaal begonnen met de EGKS?
Er is inderdaad een antecedent, de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, die een product van de oorlog was. De oorlog, de EGKS, de val van de muur, de muntunie: er is in de Europese ontwikkeling een voortdurende wisselwerking van economie en politiek. De EGKS met de Hoge Autoriteit was een echte supranationale instelling met supranationale macht, waarin bevoegdheid werd afgestaan aan de Hoge Autoriteit om productievolumes van staal en steenkool vast te stellen, met boetes als regels werden overtreden.
Achteraf beschouwd was de Europese Unie tot 1985 toch maar een secundair, weinig zichtbaar, weinig actueel gebeuren, niet in de politiek en ook niet in de economie. Dat is een beetje veranderd met het opzeggen van de akkoorden van Bretton Woods. De Amerikaanse regering heeft toen, vanuit kapitalistisch oogpunt, een unfaire daad gesteld door de dollar niet meer omwisselbaar te maken in goud. Dat had in de wereld vlottende onstabiele wisselkoersen als gevolg. Het Europese antwoord was de muntslang.
Het linkse reformisme Het debat met die krachten komt altijd uit op het probleem van de crisis van de instellingen die ze ten allen prijzen willen vermijden. Ze kunnen harde kritiek uitoefenen, dreigen, maar uiteindelijk binden ze in, en wordt het gevecht uitgesteld tot de volgende ronde, in naam van de stabiliteit van de instellingen. In België of Nederland bestaat die stroming niet, omdat die landen zo klein zijn dat hun toekomst rechtstreeks afhangt van Europa. Dat ligt anders in de grote lidstaten. Dat ligt ook anders in de Scandinavische landen, die minder opgenomen zijn in de Europese Unie en een gemeenschappelijke Scandinavische identiteit hebben. In die landen bestaat een links verzet dat vaststelt dat de EU tegen hun eisen is, en dus meent dat de nationale staat een beter kader is om sociale, democratische of ecologische eisen te verdedigen. |
De monetaire politiek zou een sleutelrol blijven spelen.
De idee van een Europese Staat is meer dan een eeuw oud. Er is altijd een ideologische discussie geweest over de vraag hoe men tot een Europese Staat zou kunnen komen. In de recente periode is dat opgehangen aan de munt. Delors en anderen hebben dat actief gepromoot. Er was aanvankelijk nog discussie of de Europese munt een eenheidsmunt moest worden, of een gemeenschappelijke munt naast de nationale munten. De achterliggende idee was: als we een gemeenschappelijke munt hebben, dan hebben we het begin van een gemeenschappelijk staatsapparaat. Dat is juist: een munt is niet enkel een middel om te ruilen of te investeren, het is ook het attribuut van een staatsapparaat. Gezien de moeilijke werking van het kapitalisme, speelt de geldpolitiek in het laatkapitalisme een belangrijke rol.
Het feit dat ze de overgang naar de eenheidsmunt gelukt hebben heeft een grote euforie teweeg gebracht. Ik denk dat ze ettelijke dagen champagne hebben gedronken. De stemming was: nu is het gebeurd, nu we dat hebben gekund is er een inwendige politieke dynamiek die zich gaat uitbreiden naar andere terreinen. Dat blijkt niet helemaal waar te zijn, er is dynamiek, maar het kan telkens opnieuw perfect mislukken. Na het lukken van de EGKS hebben ze ook al eens geprobeerd in het zog daarvan een Europees leger te maken, de Europese Defensie Gemeenschap, aan het begin van de jaren ’50. Dat is toen gebotst op de herbewapening van Duitsland. De Amerikanen waren daar een voorstander van met het oog op de derde wereldoorlog, maar de Fransen zagen dat veel minder zitten. Tenminste een deel van de Franse elite, andere delen wel.
De invoering van de Euro is dus een moment van stroomversnelling?
Met de munt hebben we een echte kern van een staatsapparaat. Diegenen die zeggen dat dat een uitbreidingsdynamiek op gang brengt, hebben tot op zekere hoogte gelijk. Ze zouden beter zeggen: een uitbreidingsnoodzaak. Of er daarvoor voldoende dynamiek is, is nog iets anders.
Waaruit bestaat die uitbreidingsnoodzaak? Dat houdt verband met de discussie over een “economische regering”. In de moderne kapitalistische wereld kan het niet dat de baas van de centrale bank de beslissingen neemt in verband met het monetair beleid, en bovendien diegene is die daar dan allerlei politieke of economische beschouwingen aan vast knoopt. Elke politieke of economische verklaring van de baas van de Centrale Bank wordt immers gezien als praktische signalen voor de beurs. Met de groei van de financiële sfeer en de groeiende volatiliteit daarvan, kan dit ontredderende effecten hebben. Duisenberg moet dus zwijgen. Die doet dat ook, maar er is niemand anders die praat. Er is geen regering. Er is wel iets dat er op lijkt, de Ecofin, de Raad van Ministers van Economie en Financiën, die instaat voor de toepassing van de normen van Maastricht en het stabiliteitspact. De Ecofin heeft penaliserende bevoegdheid, kan boetes opleggen als normen worden overtreden... Maar dat zijn nationale ministers. Welke minister gaat in naam van Europa spreken? Vandaar de moeilijkheid.
Met de Centrale Bank is er het allereerste begin van een echte supranationale staat, een protostaat. We gebruiken “supranationaal” niet in de journalistieke zin van “alles wat de natie te boven gaat is supranationaal”, maar in de echte conceptuele betekenis van het woord: supranationaal in de zin van constitutionele overdracht van nationale soevereiniteit. De Bank beslist soeverein, daar komt geen lidstaat meer aan te pas. Voor de Ecofin is dat niet echt het geval.
Het ander stukje supranationaliteit, ouder, is de Commissie. Maar die heeft geen enkele normerende bevoegdheid. De Commissie heeft essentieel de taak normen te ontwikkelen om de eenheidsmarkt te waarborgen, maar altijd met het akkoord van de Ministerraad. Zij beslist niet. De Ministerraad, dus het intergouvernementele niveau, neemt de belangrijke beslissingen. Eens de Richtlijn er is kan de Commissie actief tussenkomen om een land te verplichten de Richtlijn toe te passen. Zij kan de zaak desnoods brengen voor het Europees Hof van Justitie. Bovendien heeft de Commissie het recht om de Verdragen en de uitvoering ervan toe te passen.
Dat is dus een ingewikkeld verhaal: de Commissie is supranationaal, maar heeft geen echte beslissende bevoegdheid. Zij heeft wel een uitvoerende bevoegdheid in het kader van wat de Europese Raad van ministers haar wil toevertrouwen. Voor de uitvoering heeft zij een zekere autonomie.
Het supranationale kan dus worden samengevat als volgt: de muntpolitiek in handen van de ECB, plus de toepassing van beslissingen in het kader van de eenheidsmarkt door de Commissie. Voor de rest hebben de lidstaten het voor het zeggen?
Onder het echte supranationale niveau ligt een ander beslissingsniveau, het intergouvernementalisme. Maar we moeten het eigen karakter daarvan goed vatten. De regeringen zitten samen aan tafel en nemen beslissingen, en hebben er belang bij dat deze beslissingen een echte Europese draagwijdte krijgen. Dit laatste is specifiek voor de Europese Unie. Die regeringen leggen, als iedereen akkoord is, zichzelf dus regels op.
De richtsnoeren in het kader van het “proces van Luxemburg” zijn een goed voorbeeld hoe ondoorzichtig, despotisch, eigenlijk illegaal, dat allemaal functioneert. Het “proces van Luxemburg” is de naam voor het Europees beleid gericht op de arbeidsmarkt. Het kwam tot stand op de Top van Luxemburg, in het kielzog van het Verdrag van Amsterdam, onder het mom van de strijd tegen de werkloosheid. De kwesties in verband met de arbeid waren nochtans grotendeels buiten de Verdragen gehouden: dat is geen bevoegdheid van de Europese Unie. Men spreekt van subsidiariteit: die materie staat dichter bij de mensen, zegt men, dus dat moet geregeld worden in de lidstaten. Ergens past die situatie hen omdat dit de concurrentie onder de arbeiders in Europa vergroot, wat een spontane dynamiek van dumping op gang brengt.
De regulatie van de arbeidsmarkt behoort dus niet tot de bevoegdheid van de Europese Unie. De Maastrichtcriteria en het stabiliteitspact waren, door de wijze waarop de sanering van de overheidsfinanciën gepresenteerd werd, onrechtstreeks al gericht tegen de sociale zekerheid. Zij hebben nu onder elkaar beslist om gans de problematiek van de arbeidskracht, de werkloosheid, de lonen, enz. onder de gemeenschappelijke noemer te plaatsen van de hervorming van de arbeidsmarkt. Dat hebben ze in handen gegeven, niet van de Ministers van Arbeid, maar van de Raad van Ministers van Economische Zaken en van Financiën, de Ecofin. Zij hebben onder elkaar beslist dat er over deze materie unanimiteit moet zijn. Onder peers, gelijken, is het beter de “hervorming van de arbeidsmarkt” met unanimiteit aan te pakken, zeggen ze. De neoliberale maatregelen passeren op die manier natuurlijk zeer gemakkelijk. Nu, zelfs als er geen vetorecht bestond kreeg je de goede sociale maatregelen er hoe dan ook niet door.
Onder het supranationale niveau hebben we hier dus een niveau dat we versterkte coördinatie zouden kunnen noemen. Deze “versterkte coördinatie” wordt omkaderd door de zeer strikte neoliberale criteria in de Verdragen. Het neoliberalisme is de overheersende politiek van dit moment en er is de druk van de concurrentie met Amerika en Japan. Zo wordt de “versterkte coördinatie” van het arbeidsmarktbeleid een geweldig wapen tegen de arbeidersbeweging.
Hier hebben we dus een niveau dat formeel intergouvernementeel is, maar dat de facto aansluit hij het supranationale. We hebben hier in feite het begin voor een soort Europese regering voor het beheer van de arbeidskracht.
De lidstaten, met name de grote, behouden echter de controle?
Het is een heel debat waar de dynamiek naar toe gaat. Is de dynamiek eerder intergouvernementeel, met het risico dat de lidstaten uit elkaar drijven, al is dat op dit moment niet waarschijnlijk? Of is er een centraliserende tendens aan het werk? Ik denk dat alles wijst in de richting van een centraliserende tendens, maar dat die centraliserende tendens intergouvernementeel gaat blijven.
Het is heel symptomatisch dat ze voor de buitenlandse politiek een Hoge Autoriteit hebben aangeduid, Solana. Hij is verantwoording verschuldigd aan de Ministerraad, niet aan de Europese Commissie. Hij gaat voortdurend samen op reis met Europees Commissaris Patten, maar het is duidelijk dat Solana de politiek bepaalt. Voor de Ecofin denken ze aan iets soortgelijks, een Hoge Autoriteit van de Muntunie of iets dergelijks die de woordvoerder gaat worden van Ecofin en dus de rechtstreekse commentator op de economische, financiële en monetaire politiek. De Belgische minister van Financiën Reynders heeft dat verdedigd, en eigenlijk is het wat de Duitsers willen. Er zijn teksten verschenen om op andere terreinen ook een Hoge Autoriteit aan te duiden. Het leger zou een volgende stap kunnen zijn. Nu denk ik niet dat we daar snel gaan naar supranationaliteit. Het leger is wel het laatste wat een land afstaat, bovendien zijn er ook economische factoren die daarin een rol spelen. Volgens mij gaat het wel in die richting.
Dat zijn natuurlijk allemaal maar stappen. Er moet ergens een consolidatie komen om het geheel samenhang en stabiliteit te geven. Dus is het niet uitgesloten dat er een sterke Commissie komt die veel meer ruimte krijgt, op één voorwaarde: de grote lidstaten mogen hun controle op de situatie niet verliezen. Chirac heeft in Nice het probleem reeds aangekaart, maar door de arrogante manier waarop hij punten en plaatsen heeft toegekend aan de lidstaten is zijn voorstel snel afgeschoten. Het probleem is gekoppeld aan de uitbreiding van de Unie. Een oplossing zou kunnen zijn: iedere lidstaat heeft minstens één commissaris en er is een presidium van de Commissie. Chirac stelde voor dat de belangrijkste landen zeker in dat presidium moesten zitten, met daarnaast eventueel een beurtrol. Als ze zo een presidium van de Commissie hebben met alle grote landen erin, en een sterke voorzitter, met daaronder een versterkt intergouvernementalisme, plus wat Hoge Autoriteiten op een aantal terreinen, dat zou wel eens kunnen werken. Dergelijk schema lijkt me geloofwaardig. Ik kan mij namelijk niet inbeelden, met Groot-Brittannië erin, dat een federale structuur mogelijk is. Het gaat eerder een versterkte confederale structuur zijn, intergouvernementalisme. Naarmate die Unie groeit, gaat dat allemaal toch wel dichter hij elkaar moeten komen, met daarboven een aantal sterke organen die de zaak moeten leiden.
Het Parlement blijft in dat alles buiten spel staan. De paar zaken waarin het medebeslissingsrecht heeft zijn zeer beperkt. Kijk naar de financiële markten, hoe Lamfalussy de regeling daarvan probeert te ontrekken aan het Europees Parlement. Want dat is te belangrijk.
Nationale staten |
Wat is dan de betekenis van de federalistische voorstellen van Schröder. Die stelt naast het Europees Parlement een tweede kamer voor, waarin de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd zijn. Dat is federalisme?
Aan de ene kant is er de terminologie, aan de andere kant de realiteit.
Als men aan federalisme denkt staat dat tegenover confederalisme. Er zijn hele debatten geweest tussen juristen, specialisten in internationaal recht, die definities ontwikkelen, en men probeert de Europese Unie daarin te passen.
Ik denk dat we met Europa voor een geval apart staan. Na 200 jaar ontwikkeling van stevige burgerlijke staten is er nu een overdracht van vier-vijf centrale pakketten van wat traditioneel een staatsapparaat uitmaakt naar het Europese niveau. Die overdracht functioneert niet op dezelfde manier als toen in de helft van de negentiende of aan het begin van de twintigste eeuw de nationale staten gevormd werden.
Dat functioneert ook niet op dezelfde manier als de decentralisatie die in verschillende Europese Staten aan het werk is (België, Spanje, Groot-Brittannië, ...). Voor het omgekeerde, overdracht van bevoegdheden naar boven, bestaat niet onmiddellijk een model. Er zijn de voorbeelden van de staatsvorming in Duitsland, Zweden, Amerika, maar dat was allemaal in een vroeger tijdperk. Duitsland, dat geeft een bepaalde aanduiding. Je kunt dat federaal noemen...
Maar waarom doet Schröder voorstellen waarvan hij weet dat ze onmiddellijk worden afgeschoten door Jospin en Blair?
Dat is tactiek, binnenlandse tactiek, omdat het de sociaaldemocratie profileert. Het is overigens niet zonder risico, want de Duitse bevolking is niet zondermeer voor Europa, zeker niet als het om concrete dingen gaat, zoals het afstaan van de Duitse Mark. Maar ik denk wel dat Schröder aansluit bij een gevoel dat Duitsland, als het opnieuw zijn macht wil tonen – dit is de arrogante versie – of weer aanvaardbaar wil worden na twee wereldoorlogen en het fascisme, zich moet profileren als Europees, alle Europeanen samen. Federalisme suggereert ergens gelijkheid. Als de Euro werkt kan Schröder met zijn pro-Europese profilering zowel binnenlands als buitenlands aan machtspolitiek doen. De Duitse burgerij wil dit zeker, de bevolking misschien ook wel (“we laten ons niet doen”, of “het Duitse sociale model verdedigen”). Pleiten voor federalisme versterkt de dynamiek in de richting van Europa, en is een manier om zich te positioneren, zoals de meeste van dat soort verklaringen. Wat heeft Chirac allemaal al niet verklaard? Op een gegeven moment gebruikte hij het woord avant-garde. Dat woord ligt zeer slecht, en Chirac weet dat. Waarom gebruikt hij het dan? Waarom raden zijn raadgevers en specialisten in communicatie hem dat op een gegeven moment aan? De idee is eigenlijk: de motor van Europa is Frankrijk en Duitsland. Dat wil Chirac markeren. Frankrijk probeert zich zo onmisbaar te maken. Dat is dan in Frankrijk zeer populair, omdat het Frankrijk valoriseert, terwijl Frankrijk maar een juniorkapitalisme is naast de grote drie, Amerika, Japan en Duitsland.
Maar het is toch niet zuiver propaganda en positionering, ze proberen ook dingen te zeggen over wat ze werkelijk willen.
Voor een stuk is het allemaal erg duister. Herinner u Fischer. In zijn toespraak zat ook de idee van een Federatie van Staten. Dat zou dan achteraf komen. Maar het zou beperkt kunnen zijn tot een bepaalde groep van staten. Enz.
Zoals dikwijls hebt ge in al die ideologische mystificaties inderdaad een rationele kern.
Ze denken zeker na op hoog niveau over de uitbreiding. Al die landen van de oude Sovjet-Unie, Oekraïne, Kazakstan, ... willen er allemaal bij. Met sommige zijn er al stevige economische banden. Een federale structuur, dat lijkt gepast. Maar dan hebben alle landen op gelijke manier toegang tot het beslissingsapparaat.
Het is dus rationeel te gokken op een soort Parlement met twee Kamers. Eén Kamer wordt de uitdrukking van het Europees burgerschap, door alle burgers van de Unie op gelijke voet verkozen: de andere Kamer wordt er één van de Staten, wat een corrigerende functie heeft, met regels, blokkeringmechanismen. Het geheel krijgt zo een zekere rationaliteit van vooruitgang en efficiëntie.
Hoe meer lidstaten, hoe meer macht de Unie belichaamt, hoe meer conflictualiteit binnen de Unie en in de wereld, hoe meer het probleem zich stelt van echt leadership.
Laat ons dan eens kijken naar de vier of vijf elementaire aspecten van wat een staat moet doen. De munt: gaan al die landen in de beheerraad zitten van de ECB, en zo niet, wie zit er dan in en wie niet. De sterke landen moeten er hoe dan ook in zitten, dus een beurtrol lost het niet op. Hetzelfde geldt voor het leger, de buitenlandse politiek, het politioneel optreden...
Bovendien is er een objectief gegeven, namelijk de graad van spontane integratie, die heel variabel is. Scandinavië is een apart geheel waar het Scandinavisch bewustzijn groter is dan het Europees bewustzijn. Er is het mechanisme van de opting-out.
Blijkbaar hebben ze gekozen voor een territoriale uitbreiding, het officiële grondgebied breidt uit. Die gebieden gaan deel uitmaken van de Europese Staat. Ze hadden de optie kunnen nemen van een kern, laten we zeggen van 15 lidstaten, en daar rond associatieverdragen. In de meeste Oost-Europese landen is de Duitse Mark de gangbare munt, in Kosovo zelfs officieel. In Litouwen zijn het de dollar en de mark. Het mechanisme van de associatie werkte al volop.
Maar de keuze voor uitbreiding is gemaakt.
Die is gemaakt. Maar de problemen zijn nog niet opgelost. Het budget dat beschikbaar is, is belachelijk. Schröder zegt: we moeten de landbouw omvormen en decentraliseren. De landbouw is nu een communautaire bevoegdheid. Schröder wil zo geld beschikbaar maken voor de uitbreiding. In Frankrijk staan ze natuurlijk op hun achterste poten. De helft van het EU-budget is landbouw, en Frankrijk profiteert daar het meeste van. Dit moet snel worden opgelost, want binnen vijf jaar is de uitbreiding in principe een feit.
In gans het debat over het federalisme is dat wel komisch. Het minimum minimorum om een federale staat te doen leven, is geld. Het beschikbare geld is totaal onbeduidend, minder dan 2 % van het BBP van de EU. Het Europees staatsapparaat zal natuurlijk niet zo een voldragen staatsapparaat zijn als op nationaal vlak, maar toch is het beschikbare geld te weinig. Daarbij komt de financiering van het Europees leger, wat militair belangrijk is, maar ook economisch, omdat een eengemaakt leger de eenmaking van de economie bevordert.
Om het leger één te maken moet ge een eigen eengemaakt technologisch systeem ontwikkelen dat het Amerikaans systeem dubbelt. In de militaire commissie van de Franse senaat is al beslist dat te doen.
Strategie |
De uitbreiding van de EU is een gigantisch belangrijke beslissing, maar ze wordt zeer onopvallend genomen. Ik kan mij de bijeenkomst niet herinneren waarop die uitbreiding is beslist. Toch is het een belangrijke beslissing, die tegenstrijdig lijkt met het perspectief van een sterk, daadkrachtig Europa. Men kan zich niet voorstellen dat de VSA zouden uitbreiden met Mexico...
In de recente geschiedenis van de Europese Unie is dit één van de belangrijkste geschilpunten dat bijna ononderbroken in debat is geweest. Door de invoering van de Euro en het debat daarover, is de kwestie van de uitbreiding wat naar de achtergrond gedrongen. De Britten hebben steeds de prioriteit van de uitbreiding verdedigt...
Als middel om een sterke centralisatie van de Europese Unie te dwarsbomen...
Zo is het voorgesteld. Een grote eenheidsmarkt als alternatief voor het federalisme in Europa. De uitbreiding is steeds bekeken als een hinderpaal voor een echte Europese Unie. De Britten hebben dat ook zo voorgesteld: prioriteit aan de economie. Daar steekt een liberale visie achter over de markt, met op de achtergrond de staat die een beetje reguleert.
De Duitsers konden de Britten voor een stuk volgen. De Duitsers waren ook voorstander van de uitbreiding, want ze zitten er vlak op en hebben sterke wapens om die uitbreiding te gebruiken, een sterke productieve economie. Ze hebben al zeer lang intensieve relaties met Polen. Na de val van de Berlijnse muur is de kwestie van de Duitse uitbreiding naar Oost-Europa op de dagorde gekomen. Men sprak over de Sonderweg, Duitsland dat een eigen weg dreigde in te slaan, zonder dat het duidelijk was wat dat institutioneel en staatkundig zou betekenen. In ieder geval werd Oost-Europa een belangrijke prioriteit en groeide de overtuiging dat men er aanwezig moest zijn. Men wist dat het veel geld zou kosten omdat Oost-Europa een echte omwenteling doormaakte, maar het Duitse imperialisme had de mogelijkheid een soort derde wereldperiferie op te bouwen. Dus is de idee van de uitbreiding ondanks de financiële kostprijs toch geherlanceerd.
Maar de Benelux of andere kleine landen zagen een uitbreiding ten koste van een versterking van de Unie niet zitten. De Fransen om structurele redenen evenmin. De Fransen hebben er altijd de nadruk op gelegd dat er een politiek Europa moet komen. We mogen niet vergeten dat de kwestie van de oorlog en de Duits-Franse verhouding in dat alles een zeer belangrijke rol speelt, de vrees dat Duitsland over Frankrijk heen gaat groeien. Nu zeggen de Duitsers: “wij leven in een genormaliseerd land”, er is een nieuwe generatie... De Fransen willen dat niet horen.
De Fransen zijn ook veel anti-Amerikaanser en willen een antwoord op het Amerikaans staatsapparaat. De Britten daarentegen koesteren die halffictieve halfreële idee van de special relationship met de Verenigde Staten: wij blijven een wereldimperium in het kielzog van de Amerikanen. Dat nationaal bewustzijn is zeker een afschaduwing van reële toestanden. De Britten zijn financieel-monetair over heel de wereld actief, vergelijkbaar met de Amerikanen, niet in volume, maar wel in spreiding. Koppel daaraan een superioriteitsgevoel tegenover de Amerikanen, de jonge broertjes die nog in hun sturm und drangperiode zitten, terwijl wij, de Britse aristocraten...
Het [is] wel een erg ingewikkeld debat.
Dat komt ook omdat de term federalisme historisch beladen is. De idee van een politiek Europa is altijd geïdentificeerd geweest met federale structuren, en zo met de methode van Jean Monet, één van de “grondleggers” van Europa. Diens methode bestond erin alles te europeaniseren wat kan geëuropeaniseerd worden. Nu doet men dat anders. Men stelt de vraag wat rationeel bekeken nodig is als Europees staatsapparaat, dat maakt men supranationaal, met een stevige coördinatie, en voor de rest subsidiariteit. Het gevolg van de aanpak-Monet is dat de kwestie van de jacht een Europese bevoegdheid is. Waarom, in godsnaam? Waarom gaat de Europese Unie aan Franse boeren in dorpen in de Savoie of in de Pyreneeën opleggen hoe en wanneer ze mogen jagen? Dat is absurd. Het eerste referendum in Zweden over Europa, toen de Zweden “neen” hebben geantwoord, dat was omdat Europa de Zweden wilden verbieden te sjieken. Crazy.
Normaal moet er een herschikking komen van al die bevoegdheden. Of ze daarin gaan lukken is nog een andere vraag. De keuze werd vroeger dus gesteld in termen van “vrijhandelszone of federalisme”. Ik denk dat ze nu grotendeels akkoord zijn over een soort confederale structuur. De volgende stap kan er komen wanneer Groot-Brittannië toetreedt tot de Euro, wat voor de EU de winst zou betekenen van een groot financieel centrum. De Britten en de Fransen zijn ook grotendeels akkoord om een stap vooruit te zetten met het leger. Dat dateert van de eerste Balkanoorlog, in 1990-1991.
De uitbreiding heeft niet alleen een economische, maar ook een politieke dimensie.
Er is zeker een politieke factor die speelt. Het Oostblok valt uit elkaar, met een fragmentering van het staatsapparaat, dus gevaar. Hoe gaan ze de stabiliteit van Europa kunnen garanderen?
De NATO op zichzelf is een tweesnijdend zwaard. Daarmee reguleer je geen maatschappij. Als Irak één ding bewezen heeft is het dat. Je kan een land plat bombarderen, maar je kan niet zomaar een politiek systeem veranderen en controleren. De Balkanoorlog heeft de idee van de uitbreiding van de Europese Unie opnieuw een belangrijke impuls gegeven.
De Russische kwestie speelt daarin een belangrijke rol, en dus ook de rivaliteit Amerika-Europa. De Amerikanen hebben op een zeer brutale manier Polen ingepalmd voor de NATO, en hebben onmiddellijk een herstructurering van de strijdkrachten opgelegd, met aankoop van Amerikaans materiaal in naam van de standaardisatie. Rusland wil niet dat de NATO tot aan zijn grens uitbreidt. De koppeling van het uitbreidingproces aan de Europese Unie geeft er in zekere zin een normaler en vreedzamer karakter aan. Dat geeft aan Europa, en vooral aan Duitsland, de kans om de samenwerkingskaart met Rusland te trekken in de economische rivaliteit met Amerika. De staatsschuld van Rusland wordt voor de helft gehouden door Duitsland. Duitsland heeft in de Club van Parijs voorgesteld om de schuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden in ruil voor aandelen van Gazprom. De Duitsers hebben in Polen de banken, staal, de Fransen de telecom... We zien dus een politiek van uitbreiding van het kapitalisme, met één oog gericht op de rivaliteit met Amerika, en het ander op de pacificatie van de situatie in Europa.
De politiek van Bush, die erin bestaat de spanning op te drijven, staat haaks op de uitbreidingspolitiek van de Europese Unie, ook al zijn ook die Europese landen lid van de NATO. Vanuit kapitalistisch standpunt is het natuurlijk goed dat er regels komen die een relatief rustige conflictloze uitbuiting van de arbeid garanderen. Maar vanzelf gaat dat niet gaan. Polen heeft een arbeidswetgeving die op een aantal vlakken uitermate progressief is. Maar als Polen lid wordt van de Europese Unie zijn de Amerikanen een uitwendige kracht. Bovendien is de uitbreiding van de Europese Unie op zichzelf iets dat het gewicht van de EU in de wereld vergroot.
Ze moeten alleen in staat zijn de prijs daarvoor te betalen. Over hoe ze dat in de praktijk allemaal gaan doen is er heel weinig informatie.
En Rusland in die relatie? Is een samengaan van de Europese Unie met Rusland mogelijk tegen Amerika?
Het antwoord hangt samen met de vraag hoe het kapitalisme er in zijn globaliteit in de toekomst gaat uitzien en hoe Rusland zich in dat geheel gaat inschakelen. Rusland gaat zich zeker inschakelen in het kapitalisme, daar is geen weg meer terug. Vanuit het oogpunt van diegenen die rijk willen worden, de heersende klasse in de maak, gaat dat best vreedzaam. Maar er is altijd een mafiafase. De privatiseringen zijn een dekmantel voor regelrechte diefstal, en gaan gepaard met allerlei vormen van geweld.
We staan nu misschien voor de eerste recessie van het ‘globale kapitalisme’, zoals The Economist onlangs schreef. Zij zeggen ook: we zullen zien hoe de wereld daaruit gaat komen. Het vormingsproces van de nieuwe wereld is nog volop onderweg. De eerste crisis moet nog komen, en dan zullen we zien hoe stevig een en ander is. Dat geldt ook voor de Euro. Dan zullen we zien waar de nieuwe krachtlijnen liggen, wat stand houdt en wat niet. Ik denk dat we die houding moeten aannemen. De eerste schok is er al geweest, in Azië en daarna in Rusland, en Brazilië.
Misschien zitten we in een nieuwe fase van kapitalistische expansie, een nieuwe kondratief. Maar dergelijke nieuwe expansie is niet het gevolg van de inwendige wetmatigheden van de kapitalistische economische ontwikkeling, maar van uitwendige factoren. Welke factoren spelen een rol in de nieuwe ontwikkeling? Dat heeft zijn invloed op de structuur van de kondratief. De Amerikanen hebben gewonnen. Dankzij een globale sociale nederlaag van het proletariaat op wereldvlak hebben ze een globalisering kunnen doorvoeren op neoliberale gronden. Dat geeft het kader voor de onderlinge hiërarchiesering van de verschillende landen. Inprecor heeft in dat verband een zeer interessant artikel gepubliceerd over Latijns-Amerika, welke landen in de jaren ’80 ondanks alles een beetje zijn meegetrokken en geïndustrialiseerd, en welke niet. Als er een nieuwe expansie komt, die allicht niet globaal zal zijn maar ongelijk, hoe gaat Rusland, en binnen tien jaar China, daarin plaats vatten? Wat voor banden ontstaan er, is er een continentalisering van de wereldeconomie, komen er oorlogen, komt er klassenstrijd, komen er opstanden...?
Vijf jaar geleden al stond er in Foreign Affairs een artikel om de bourgeoisie te waarschuwen dat het zo niet verder kon, zonder dat er een tegenreactie zou komen. Sociale opstanden zijn zeker en vast niet uitgesloten in een kader van zeer grote verzwakking van de legitimiteit van alle staten. De Europese Staat is weinig legitiem. Als ge ziet hoe weinig mensen er gaan stemmen in Amerika, gans de affaire met Bush... De materiële kracht van de Staten is allicht nog nooit zo groot geweest, maar de politieke en ideologische legitimiteit is niet in verhouding.
Gaat Rusland de tijd hebben om een krachtige kapitalistische klasse te ontwikkelen? Dat veronderstelt een volwaardig productief apparaat. Er is ook geen echte kapitalistische traditie uit het verleden waar ze op kunnen terugvallen. Het is dus koffiedik kijken.
Gaat de West-Europese arbeidersbeweging in die ontwikkeling nog een rol van betekenis kunnen spelen?
De toestand van de vakbeweging is zeer triestig, ondanks het blijvend enorm aantal leden, tientallen miljoenen. Er is een totaal onvermogen om Europese strijd voor Europese eisen te voeren. De reden is geen mysterie. De vakbonden volgen de weg van de sociaaldemocratie, waar het apparaat van de vakbonden in de regel deel van uitmaakt.
Dat is geen nieuws...
Ja, maar de sociaaldemocratie heeft tot in de jaren ’80 een zekere autonomie behouden op het vlak van haar programma: verdediging van de sociale zekerheid, de openbare diensten, staatsinterventie, enz. Dat alles stond wel ten dienste van het kapitalisme, maar door een expansieve economische politiek werd ruimte geschapen voor welvaart. Dat is verdwenen op nationaal vlak. De sociaaldemocratie is gecapituleerd voor het neoliberalisme. In de Labourparty wordt Tony Benn, die bijna voorzitter was geworden, in de minderheid gesteld. Er komen leiders als Kinnock, Smith en ten slotte Blair die systematisch het sociaaldemocratisch programma liquideren. Mitterand beslist al enkele weken na zijn verkiezing de confrontatie met Europa over de monetaire politiek niet aan te gaan. Enz.
De sociaaldemocratie krabbelt dus terug, zoals altijd gradueel. Ze beseft dat er een nieuwe situatie ontstaat met Thatcher en Reagan, niet zomaar een andere economische koers, maar een andere kijk op de wereld, een andere samenhang van de burgerlijke politiek. Samengevat is er een enorm offensief van de heersende klasse dat voor het eerst sinds de oorlog succes gaat hebben.
De sociaaldemocratie gaat niet in het verweer?
Land na land geven ze hun eigen programma uit handen. Zodra ze dat gedaan hebben proberen ze terug te vallen op hun eigen “utopie”, en dat is Europa.
Die “utopie” was aanvankelijk geen pure fictie. Er is een poging geweest van het Europees Vakverbond (EVV) om op Europees vlak een reeks sociale regels te bekomen, in 1987-1989. Delors is naar het EVV-congres van Stockholm geweest, en heeft daar beloofd dat er een sociale regulatie zou komen naast de financiële en economische regulatie. Met de val van de muur van Berlijn, een supplementaire nederlaag, het ideologisch klimaat, de weerstand van Major, ... uiteindelijk hebben ze beslist van het niet te doen. Dat is een belangrijke overwinning geweest van de burgerij, die in de fundamenten van het Verdrag van de Europese Unie, het Verdrag van Maastricht, is vastgelegd.
De sociaaldemocratie heeft dan haar absoluut dieptepunt gekend. Onmiddellijk na de val van de muur zaten ze nog in de lift, met Gorbatsjov, de Palestijnen, de vroegere revolutionairen van Latijns-Amerika... Maar dan is er de recessie gekomen van 1993, nederlagen in de verkiezingen, en een echte knak voor de sociaaldemocratie. Dat heeft natuurlijk zijn weerslag gehad op de syndicale beweging. De syndicale bureaucratie mikt immers niet op strijd om krachtsverhoudingen op te bouwen.
Toch blijven ze hopen op Europa.
Zij klampen zich vast aan Europa. Het praktisch gevolg is dat ze zich volledig afstemmen op de Europese Commissie, in naam van het feit dat de Commissie Europa belichaamt, tegen het “nationalisme” van de nationale regeringen. Daarna hebben ze ongeveer alles geslikt wat er op het menu gezet werd.
Nationale vakbonden die niet achter de Commissie lopen, lopen achter hun nationale regering.
Ze hebben dus een nederlaag opgelopen, en ze hebben die nederlaag nog versterkt door geen weerstand te bieden.
Dat is een wel erg demoraliserend verhaal.
Ik denk dat de slinger nu wel weer de andere kant aan het uitgaan is. De arbeidersklasse is de sociale en politieke traumatische schok aan het verteren. De sociale strijd laait weer op. De laatste opstoot van de hoogconjunctuur heeft de mensen ertoe aangezet de strijd aan te gaan voor loonsverhogingen en betere arbeidsvoorwaarden. Plots verandert er iets in het brede bewustzijn. We hadden dat al gezien met Renault, toen er plots een breed bewustzijn was dat Europa hoegenaamd niet sociaal is.
De neoliberale politiek gaat verder, maar de neoliberale ideologie is uiteengevallen. Syndicale strijd heeft weer een grotere legitimiteit. Ook de inzet van andere sociale bewegingen wordt door de publieke opinie als juist en goed ervaren, hoe klein en breekbaar ze soms ook zijn. We komen in een nieuwe periode, en iedereen heeft recht van bestaan. Partijtjes die jaren lang gekleineerd zijn en beschimpt, nu, plots, al hebben ze nog altijd dezelfde naam en dezelfde gezichten, plots wordt er voor gestemd.
De Euromarsen is ook een goed voorbeeld. Het feit dat werklozen en kansarmen, eerst in Frankrijk en dan in Europa, zijn gaan stappen in dat klimaat van onbeschaamde rijkdom, heeft een morele kwestie op de agenda gezet. In Parijs sterven daklozen in de winter van de kou.
Dat heeft zich dan overgezet in de mobilisaties tegen de globalisering, tegen instellingen als het IMF en de Wereldbank. De sociaaldemocraten zijn vandaag verplicht met dat soort bewegingen rekening te houden. Jospin is naar Brazilië gegaan, na Porto Alegre, op een heel cynische manier. Hij wilde absoluut gefilmd worden bij een gekraakte krotwoning. Tot nog toe is dat niet erg efficiënt.
Welke toekomst staat ons dan te wachten?
Wat dat gaat geven is moeilijk in te schatten. De jeugd heeft geen banden met de georganiseerde arbeidersbeweging. Zij komt in ongereguleerde arbeidssituaties terecht. Zij heeft niet het bewustzijn en de traditie daartegen te vechten.
De zelfactiviteit van de mensen zal uitwijzen met welk bewustzijn, met welke energie en met welke politieke opties ze die nieuwe situatie intreden. Dat ligt absoluut open.
Het positieve van al die negatieve dingen ligt in de taak van de antikapitalistische linkerzijde vandaag. De sociaaldemocratie heeft dat waarom ze geboren is afgezworen, namelijk als partij de uitdrukking en de spreekbuis te zijn van de eisen van de mensen, de arbeiders. Zij heeft geen eigen programma meer, geen economisch voorstel, geen aanpak, geen plan, geen politiek die materieel ervoor kan zorgen dat de gewone mens het relatief goed heeft. Dat hebben ze niet alleen opgegeven. Ze hebben actief gekampt om de afbraak van dat programma op te leggen aan de mensen. Het ligt niet voor de hand dat ze erin gaan slagen dat om te keren, of welke delen van de sociaaldemocratie dat kunnen doen. Op dit ogenblik is er daar zelfs geen aanzet toe. Er zijn natuurlijk linkse mensen, maar er is geen echte linkerzijde.
De antikapitalisten hebben dus de opdracht op die situatie een antwoord te geven, door onverkort de eisen van de mensen te vertolken en dat te richten tegen het kapitalisme.
Geen gemakkelijke opdracht voor toch betrekkelijk kleine organisaties en stromingen.
Dat te doen impliceert verschillende zaken. Op de eerste plaats veronderstelt dat een bewuste politiek van herschikking in de richting van een antikapitalistische krachtenbundeling. We stellen vast dat enkel revolutionairen daartoe het initiatief kunnen nemen. Het komt van nergens anders. In geen enkel land van West-Europa neemt een links-reformistische kracht het initiatief voor dergelijke herschikking.
Er moet dus samengewerkt worden. Dat vereist dat het diepgeworteld sektarisme binnen de revolutionaire organisaties afgebroken wordt. Dat sektarisme is ongelijk verspreid. De Vierde Internationale heeft een lange traditie van politiek niet-sektarisme, voor de eenheid, pogingen tot samenwerking, enz. Ons sektarisme bestond vooral uit zelfbevestiging, zichzelf uitroepen tot dé revolutionairen die erin gaan lukken om dé revolutionaire partij te maken en dé revolutionaire internationale. Dat is niet gebeurd. Het had kunnen gebeuren in de periode ’68-’75, maar het is niet gelukt. We hebben dat vastgesteld en er conclusies uit getrokken.
Het trotskisme, hebben we geschreven in resoluties, is een erfenis, wat wil zeggen dat het tot het verleden behoort. Het bevat natuurlijk belangrijke instrumenten van analyse, het geheugen daarvan is belangrijk, ook omdat mensen zich daarvoor hebben ingezet. Maar de maatschappij die we nu hebben ligt niet in de continuïteit daarvan, de arbeidersbeweging niet, en de revolutionaire beweging evenmin. We moeten dus met die bagage als revolutionairen werken in een nieuwe maatschappij, met de contradicties van vandaag, de moeilijkheden van vandaag en met een open kijk op de wereld. We moeten dus in het bijzonder een niet sektarisch oordeel hebben over andere revolutionairen en andere trotskisten, hoe minuscuul de groepen soms ook zijn die starten met een antikapitalistische hergroepering. Wij kunnen daarin een belangrijke, interessante maar niet-exclusieve rol spelen. Een politiek van herschikking, hergroepering, is op zichzelf echter onvoldoende. De herschikking moet zich richten tot een brede waaier van mensen, arbeiders, jeugd, vrouwen, migranten, enz., die vandaag de impasse en de negatieve aspecten van de neoliberale politiek ondervinden, en die zien welke rol de sociaaldemocraten daarin actief spelen. Die mensen voelen dat de neoliberale politiek moeilijkheden begint te krijgen, botst op obstakels, ergens in crisis komt en dat het mogelijk wordt het neoliberalisme op bepaalde punten te stoppen. Het alternatief in de concrete politiek gaat worden: ofwel voortzetten van het neoliberalisme, al dan niet sociaal begeleid, ofwel antikapitalisme. De keuze vandaag is dus niet hervormingen of revolutie. Dat is vandaag niet de taak, en het gaat voor een hele periode niet de taak zijn.
De eenheid is dus werkelijk een centrale kwestie.
Het zoeken naar vormen van samenwerking maakt deel uit van het programma van een revolutionaire organisatie vandaag. Dat is een politieke opdracht op zich, en ze kan niet eender hoe worden opgelost. De eenheid is niet het gevolg van urenlange discussies over het programma. De eenheid sluit aan bij het dagelijks bestaan van de werkende klasse en de jeugd. De manier om eisen te formuleren, de tactische voorstellen, de concrete stappen, bv. deelnemen aan de verkiezingen, hoe werk je in de vakbonden, al dat soort zaken: dat kunt ge samen doen met een aantal mensen die niet revolutionair zijn. Die methode is absoluut fundamenteel. Dat is de dialectiek die we moeten oppikken. De ene pool is de ontbinding van de neoliberale politiek, het groeiend bewustzijn bij de mensen dat hun dagelijkse problemen alleen maar kunnen opgelost worden met antikapitalistische eisen. De andere pool is dat er een politieke herschikking, beweging, uitdrukking, partij moet komen, pluralistisch, representatief, breed opgevat, waarin kan gediscussieerd worden, enz. Die aan verkiezingen deelneemt. Dat is belangrijk omdat het verkiezen van mensen de belangrijkste democratische daad is die mensen kunnen stellen.
We hebben dus een dialectiek nodig van de antikapitalistische linkerzijde met de sociale beweging.
De meest militante en energieke krachten in de sociale beweging gaan door de dynamiek van de beweging zelf met hun neus gedrukt worden op politieke problemen. Maar de band tussen die twee is niet vanzelfsprekend. Ze is nooit vanzelfsprekend geweest, ook niet aan het begin van de geschiedenis van de sociaaldemocratie. De overgang van het uitbouwen van een syndicale beweging en van syndicale militanten naar politiek is nooit eenvoudig geweest. Vandaag is dat moeilijker dan ooit. De politiek als zodanig is gediscrediteerd, en ook revolutionair links wordt beschouwd als voorbij.
Er is geen enkel automatisme tussen engagement, militant engagement, politisering aan de ene kant en lid worden van een revolutionaire of een brede antikapitalistische formatie. We zitten nog in een etappe waarin het in zekere zin interessanter is om actief te zijn en discussies te hebben zonder zich politiek te binden. Een voorbeeld daarvan is Attac in Frankrijk, dat meer dan veertigduizend leden heeft die bijdragen betalen. Die doen aan politiek, maar omdat ze geen lijsten neerleggen voor de verkiezingen... Kijk ook naar de bewegingen tegen de globalisering, die dikwijls actief zijn rond één specifiek thema, maar waarbij dat thema tegelijk een hefboom is om over zeer brede kwesties te discussiëren. De tobintaks is daar een voorbeeld van. Dat werpt ongeveer alle problemen op die men zich maar kan stellen, hoe het kapitalisme functioneert, wat de weerstanden zijn, en hoe die weerstanden kunnen worden overwonnen.
Op die manier is er een nieuwe politieke cyclus begonnen van bewustzijn, activiteit en organisatie.
_______________
[1] Laken is de randgemeente van Brussel waar het koninklijk paleis gelegen is.
[2] We interviewden François Vercammen al eens in nr. 61, zomer 1997. Zie ook zijn balans van de Europese verkiezingen in nr. 71, winter 1999, en ons nummer 62, herfst 1997, helemaal gewijd aan ontwikkelingen binnen de EU. Naast het interview publiceren we kaderstukjes op basis van een inleiding die François Vercammen gaf, op een vormingsdag georganiseerd door de Stichting Leon Lesoil.