Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, juni 1989, nr. 31
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De arbeidersbeweging had haar ‘modellen’. Die heeft ze niet meer. Dat dwingt tot nadenken, hoewel dat nog geen garantie geeft voor de richting van de conclusies. Er wordt heel wat afgediscussieerd over de geschiedenis in deze tijd van de verjaardag van de Oktoberrevolutie, de viering van tweehonderd jaar Franse Revolutie en het ter discussie stellen van iedere revolutie.
We moeten de mogelijkheden grijpen die ons geboden worden door dit begin van meer ‘glasnost’ in de geschiedenis. Het wordt nu mogelijk dat de massa van de bevolking stalinisme en socialisme niet meer aan elkaar gelijk stelt, zelfs al weet men zich niet zoveel voor te stellen bij wat ‘socialisme’ dan wel precies is.
De wisselwerking tussen progressieve bewegingen die in verschillende delen van de wereld in verzet komen tegen ‘het bestaande’, tegen de economische en politieke orde van ‘hun daarboven’, kan uitlopen op het ontstaan van een nieuw internationalistisch bewustzijn. En het kan ook leiden tot het verwerpen van de verkeerde antwoorden om uit de crisis te komen, antwoorden die de ‘werkelijk bestaande’ sociale verhoudingen niet aantasten. De strijd in Oost en West voor een ander Europa kan in deze zin een beslissende betekenis krijgen.
Gorbatsjov stelt voor om samen een ‘Europees huis’ te bouwen. Hij ontdekt de onderlinge afhankelijkheid van de economieën, dat wil zeggen: de onmogelijkheid om het socialisme in één land op te bouwen en de problemen die kleven aan autarkie. Hij ontdekt nog meer voor de hand liggende dingen: de ecologische en nucleaire bedreigingen gaan de hele mensheid aan en moeten daarom op wereldschaal worden aangepakt en opgelost.
Onze overeenstemming met hem houdt hier op. Want in tegenstelling tot wat de nieuwe Sovjet-orthodoxie beweert, bestaat er helaas nog geen ‘menselijke beschaving’ die die naam waardig is, die boven de klassen en sociale systemen staat. En ook bestaat er geen universele ‘economische wet’ als noodlot voor alle mensen, behalve het banale feit dat men niet meer materiële en menselijke hulpbronnen kan gebruiken dan men heeft.
De discussie begint pas na deze eenvoudige constatering: hoe kunnen we het beste die hulpbronnen gebruiken en voor welke behoeften, op een werkelijk ‘beschaafde’ manier? Kunnen we tegen de stroom oproeien op de oceaan van de wereldmarkt en de handel ondergeschikt maken aan de bewuste keuze voor andere sociale verhoudingen? Kan hetzelfde huis gebouwd worden op verschillende fundamenten? En welke fundamenten worden ons van verschillende kanten dan wel voorgesteld?
De waarheid is dat men in de Sovjet-Unie tegenwoordig rekent op het voegen van een beetje marktcement in het wankele bouwwerk van de bureaucratische planning. De gelijk opgaande kritieken op de verzorgingsstaat en op de administratieve planning leiden tot eenzelfde waardering van het privé-initiatief en de markt. Er kan echter niets stevigs gebouwd worden op deze fundamenten, die sommigen de bevoegdheid geven om miljoenen anderen uit te sluiten.
Daarentegen is het voor de toekomst van wezenlijk belang om af te rekenen met het valse alternatief dat iedere werkelijke socialistische oplossing van de twee crises verlamt: de pseudokeuze tussen bureaucratische planning (met haar repressie en verspilling) of de markt (en vrijheid). Socialisme heeft niets van doen met het onderdrukken van individueel of collectief initiatief. Het is het tegendeel van de ‘almachtige staat’, of het reactionaire bureaucratische plan dat over alles beslist, verspilling versluiert en parasieten beschermt. Maar wij beoordelen die knoeiboel daarginds nooit met de criteria en de mechanismen van het kapitalisme. Voor het kapitalisme telt een lege portemonnee niet en is ‘de factor arbeid’ een ding dat men ‘tegen de laagste kosten combineert met machines’. Werkloosheid is een middel om de productiviteit te verhogen en efficiëntie wordt gemeten in prijzen. Vrijheid is er voor de sterkere, over de ruggen van de zwakkeren.
Het kapitalistisch Europa is zo en kan niet anders zijn.
Als we willen breken met de valse alternatieven, moeten we laten zien dat radicale strijd voor vrijheid, volledige werkgelegenheid en sociale solidariteit een nieuwe economische efficiëntie in het leven kan roepen. Een efficiëntie die wordt afgemeten aan de hoeveelheid verworven vrije tijd, aan de hoeveelheid ondankbaar werk die overbodig wordt gemaakt, aan een hogere kwalificatie voor iedereen. Een efficiëntie die gebaseerd is op de vakbekwaamheid van de arbeid(st)er die hun in staat stelt zich te ontplooien; een efficiëntie die het individuele en collectieve verantwoordelijkheidsgevoel stimuleert, zowel tegen de dictatuur van de markt als tegen die van de bureaucratie. Een efficiëntie die de direct betrokkenen in staat stelt te oordelen over de toegepaste techniek, over de natuurlijke hulpbronnen die ook beschermd moeten worden, over de grote keuzes voor de ‘beschaving’. Het gaat er met andere woorden om de ‘economische rationaliteit’ opnieuw te definiëren, uitgaande van een omvorming van het karakter van de arbeid zelf. We zijn daarbij gedwongen om ook de systemen die zich tegen een dergelijke beschaving verzetten ter discussie te stellen. Hoe kunnen we dit doen?
De organisaties van de arbeidersbeweging in het ‘Westen’ zijn het spoor bijster wat betreft hun eigen tradities en zoeken naar nieuwe plaatsbepalingen. De communistische partijen worden zowel versterkt als gedestabiliseerd door de politiek van Gorbatsjov. De Sovjet-Unie is minder afstotelijk – en dat is gunstig – maar het sociaaldemocratisme van grote broer, het steeds minder spreken in termen van ‘klassenstrijd’ en de economische politiek die in de Sovjet-Unie de markt en het privé-initiatief opwaardeert, scheppen natuurlijk problemen.
Voor de sociaaldemocratische partijen is het ‘atlanticisme’ niet langer lonend. De rol van de VS als drijvende kracht blijft bestaan, maar voor de reformistische politiek in destabiliserende zin. De aantrekkingskracht van Gorbatsjov – en van een markt in Oost-Europa die zich meer open stelt voor westers kapitaal – versterkt bovendien de desillusie ten opzichte van de VS als motor voor groei.
Er is ruimte voor een offensieve eenheidshouding naar de hele arbeidersbeweging, de Europese milieu- en vredesbeweging, naar de jongeren, de vrouwen, de arbeid(st)ers die zich in nieuwe structuren organiseren om zich te verdedigen en om nieuwe vormen van solidariteit te realiseren. Zowel het reformisme in het Westen als Gorbatsjov stuiten op de logica van de marktconcurrentie voor de bezuinigingspolitiek; een bron van sociale spanningen, die niet erg gunstig zijn voor hervormingen. En de crisis van de welvaartsstaat vormt een extra aansporing om vooral te rekenen op de zelfactiviteit van de massa.
Door zijn politiek van openheid voedt Gorbatsjov meer dan ooit in Oost-Europa de bewegingen onder de jeugd en de intelligentsia, die in het Westen zoeken naar middelen om verzet te bieden aan het bureaucratisme. Deze bewegingen hebben zich in de eerste plaats op het gebied van het milieu, pacifisme en mensenrechten in het algemeen ontwikkeld. De naïeve opvattingen en de enorme illusies in het karakter van de westerse ‘beschaving’ worden nog steeds versterkt door de rampen van het éénpartijsysteem dat zich socialistisch noemt. De nieuwe officiële toespraken van Gorbatsjov zullen dienomtrent niets ophelderen. Het idee dat de markt alles kan oplossen is evenzeer wijd en zijd verbreid; behalve dan dat men in de praktijk de sociale consequenties van de markthervormingen kan constateren, evenals het verzet van de arbeid(st)ers tegen de invoering daarvan. Het idee dat de bureaucratische blokkering van veranderingen de grote massa van de arbeid(st)ers op het pad van hervormingen zal brengen, wordt duidelijker. En men vergelijkt nu de macht die Solidarnosc had – en de mogelijkheid van de Poolse arbeidersklasse zich te verzetten – met de marginale positie van groepen dissidenten die zich in de jaren zeventig tot de regeringen wendden om de akkoorden van Helsinki te respecteren.
De interne crisis van de Sovjet-Unie maakt het grote broer onmogelijk een ‘normalisatie’ door te voeren via economische hulp; de behoefte aan ‘ontspanning’ om in de Sovjet-Unie hervormingen door te kunnen voeren en van de wereldhandel te kunnen profiteren, maakt op haar beurt de weg van de tanks politiek en economisch kostbaarder. Dat alles versterkt het idee dat een militaire Sovjetinterventie in het vervolg zo niet uitgesloten, dan toch zeer onwaarschijnlijk is, omdat bij zo’n avontuur in ieder geval de Sovjetmacht zelf verliezer zou zijn. Vandaar dat er steeds meer sociale en politieke initiatieven aan de basis genomen worden in de landen van Oost-Europa en in de Sovjet-Unie zelf – en de toenemende pogingen tot onderlinge coördinatie en het leggen van contacten met de massabewegingen in het Westen. Daarmee wordt de vraag welk programma de steun van de respectievelijke bevolkingen kan winnen steeds belangrijker.
Daarom moeten we uitgaan van de crisis van de twee systemen (en hun verschillende pogingen tot hervorming) om iets anders op te bouwen, om overtuigend te zijn. We moeten tot iedere prijs zien te vermijden dat de historische dooi die in de Sovjet-Unie inzet, uitloopt op een historische mislukking: een soort Joegoslavische mislukking van kolossale omvang. Dat zou een diepe demoralisatie betekenen voor de toekomstige generaties. Wij moeten steunen op de glasnost, die de huidige aftakeling van het stalinisme bevordert, om de discussie over het verleden, over de mislukkingen en hun oorzaken, fundamenteel te voeren. Zo kunnen we de geschiedenis begrijpelijk maken en dus de mogelijke keuzes aangeven.
Het gaat er tenslotte nu om op het niveau van Europa de opbouw van het socialisme ter hand te nemen, want dat is onmogelijk in één enkel land. Het verzet tegen de marktconcurrentie met haar logica van individuele risico’s, massawerkloosheid, het vergroten van de verschillen, nivellering naar beneden van sociale verworvenheden uit de periode van groei, kan in laatste instantie alleen op internationaal niveau tot een overwinning leiden. Het verzet tegen het bureaucratisme kan op zijn beurt nieuw leven blazen in machtige Europese tradities, van de Commune van Parijs tot de arbeidersraden van Hongarije en Polen, van de vrouwenstrijd tot de jongerenbewegingen, van de democratische rechten die vastgehouden en uit gebreid moeten worden tegenover de winstlogica. En omdat de onderlinge economische en culturele afhankelijkheid steeds groter wordt, is er werkelijk sprake van een Europese uitdaging.
Men zegt dat de ervaring van Frankrijk in 1981 gestuit is op de ‘druk van buitenaf’. Kapitalistisch Europa zal op haar beurt stuiten op de zeer grote regionale en nationale ongelijkheid op economisch, sociaal, politiek en cultureel niveau. De COMECON krijgt met overeenkomstige problemen te maken, want de eenwording van de markt en de bureaucratische eenwording zijn beide een bron van ongelijkheid en onderdrukking, al is het op verschillende manieren.
Het is realistisch en niet utopisch om effectief te werken aan een economisch geïntegreerd Europa, met respect voor de culturele verschillen, maar waarin de economische en sociale verschillen bewust kleiner worden gemaakt: naar het hoogste niveau en niet naar de laagste niveaus, zoals de automatismen van de markt het zouden willen. We moeten uitgaan van de meest populaire verlangens, de meest dringende behoeften zoals die aan weerszijde van de grenzen gevoeld worden, om een gezamenlijk handvest op te stellen: voor sociale, culturele en politieke rechten, tegen iedere onderdrukking en verspilling, voor respect en een optimaal gebruik van menselijke en natuurlijke hulpbronnen.
Zo’n handvest moet universeel zijn en zich tot de volkeren van de hele wereld richten; maar de praktische uitwerking en de onmiddellijke draagwijdte ervan kunnen pan-Europees zijn, want je moet toch ergens beginnen ... en het probleem van Europa speelt nu.
Het is nodig om de huidige systemen inzichtelijk te maken, land voor land – hun verworvenheden en gebreken te bespreken – en voorstellen te doen om de verst ontwikkelde sociale wetgeving en vrijheden algemeen in te voeren. Dit moeten werkelijke democratische rechten worden. De controle van de bevolking over het milieu en over het kernenergie vrij maken van Europa moet onderdeel worden van een groter geheel van discussies en acties rond de belangrijkste beslissingen en criteria voor investeringen op het continent. Grootscheepse arbeidstijdverkorting, overal tegelijk ingevoerd, is op zijn beurt voorwaarde voor het opnieuw bepalen van de handelsbetrekkingen en voor een nieuwe arbeidsdeling, die volledige werkgelegenheid en de omvorming van de arbeid zelf als eerste democratisch mensenrecht zeker stelt.
Een pan-Europees actiefront voor deze rechten zou zich tot het uiterste moeten inspannen voor solidariteit met de arme schuldenlanden in de wereld. Tegenover de dictaten van het IMF, dat als voorwaarde voor onderhandelingen over de schulden een bezuinigingspolitiek stelt die dramatische gevolgen heeft en die bovendien niet effectief is, zouden we democratische controle over de aangewende hulp kunnen stellen, met als voorwaarde een herverdeling van rijkdommen ten gunste van de bevolking. Dat geldt voor de Derde Wereld, voor de kleine landen in Oost-Europa en voor Joegoslavië. Dit zou ook ingaan tegen de logica van bureaucratische Sovjet-hulp (of de terugtrekking daarvan).
We moeten verder gaan dan de oproep van Gorbatsjov voor een brede bijeenkomst over de ‘mensenrechten’. Een volks-‘Helsinki’ betekent de instelling van internationale commissies, met vertegenwoordigers van alle ‘informele’ groepen, vakbonden, humanitaire organisaties, partijen, uit ‘Oost’ en ‘West’. Niemand wordt uitgesloten als die bereid is om gezamenlijk te vechten voor deze serie eisen – opnieuw vastgesteld ‘van onderen’ – en als die zich ervoor in wil zetten dat die vastgelegd worden als rechten en effectief worden toegepast. Het is niet nodig het eens te zijn over de definitie van ‘socialisme’ of om te hebben begrepen dat dergelijke rechten onverenigbaar zijn met het kapitalisme, om het eens te worden over zo’n handvest voor rechten. Het is voldoende om geen enkele hogere economische of politieke ‘rationaliteit’ te accepteren als beperking van de legitimiteit en mogelijkheid van dergelijke rechten. De obstakels – winst, privé-eigendom, bureaucratisme – zullen duidelijk worden ... en zullen moeten worden opgeheven.
Dit zou het profiel kunnen zijn van een socialistisch antwoord op de Europese uitdagingen.
Maar, zal men zeggen, kunnen wij dat wel waarmaken? Laten we in de eerste plaats opmerken dat hiervoor steeds meer steun uit Oost-Europa komt. De voormalige leiders van de Praagse Lente, verbannen uit hun land, voeden met hun denken en hun eisen de internationale discussie over ‘links en de toekomst van Europa’, die door de sociaaldemocratie wordt georganiseerd. Er zijn voorstellen gedaan, vooral door Jiri Pelikan in het Europese Parlement, om een fonds in te stellen om op alle mogelijke terreinen van Oost-West-verhoudingen samenwerking te ontwikkelen.
Het toegenomen aantal ontmoetingen tussen milieu- en vredesorganisaties wijst in dezelfde richting. De organisaties van de arbeidersbeweging zouden bijvoorbeeld het voorstel moeten ondersteunen voor een Europees Parlement voor vrede en democratie, dat bestaat uit niet-regeringsorganisaties en dat zetelt in Praag. Het zou in dergelijke bijeenkomsten heel goed mogelijk zijn een concrete invulling te geven aan democratische eisen en aan het verlangen naar vrede. Voor een directe democratie en niet alleen een parlementaire; voor een strijd tegen de ongelijkheid die de democratie uitholt; voor het radicaal onderdrukken van de oorzaken van oorlogen. De bezwaren uit Polen of Tsjecho-Slowakije tegen bewegingen die strijden voor ‘vrede’, zonder de kwestie van de vrijheden te stellen, die nodig zijn om een dergelijke vrede te garanderen, kunnen worden uitgebreid. Net zomin als er vrede kan zijn met onderdrukking van ideeën en initiatieven, kan er sociale vrede bestaan of vrede en democratie zonder meer, zolang er werkloosheid en armoede blijft bestaan in de wereld en zelfs in de rijkste landen.
Op deze manier is het mogelijk aan te sluiten bij dat wat er al gebeurt. Niet met abstracte scheidslijnen die ‘ideologisch’ lijken, maar uitgaande van de grote waarden van solidariteit, die in het licht van de maatschappijcrisis zwaar tellen.
Dat is de enige geloofwaardige logica. Daarom moeten we in deze richting denken, handelen en strijden.