Jenny Walry

Is vervreemding meetbaar?

L. Wallimann, “Estrangement”, Greenwood Press, 1981.

Bron: Toestanden, Socialistisch Theoretisch Tijdschrift, april 1983, jg. 3, Antwerpen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?


Verwant:
Wie buit wie uit?
Parijse manuscripten
Marxisme en vervreemding
De eendimensionale mens

Om uiteenlopende redenen verdient het boek van Isidor Wallimann “Estrangement” te worden besproken. Het geeft een duidelijke uiteenzetting over de grondidee dat volgens Marx de vervreemding uiteindelijk gelijk staat met onvrijwillige arbeidsdeling. Alleen daarom loont het reeds de moeite dit boek te lezen.

Andere essentiële vragen komen eveneens aan de orde. Ik wil hier enkel ingaan op de volgende door hem gestelde vraag: is de vervreemding meetbaar?

Wallimann stelt dat er in de vervreemdingstheorie van Marx geen graden van vervreemding voorkomen. Marx zou volgens Wallimann vervreemding als een absolute, niet graduele categorie zien (zie p. XXI).

Dit schraagt een politieke visie als zou de opheffing van vervreemding (als absolute eigenschap waarin geen gradaties voorkomen) moeten bereikt worden door een totale revolutie (zie p. 172). Elke andere weg tot opheffing van vervreemding leidt dan tot reformisme (zie p. 154).

Vanuit een andere interpretatie van vervreemding, waarin gradaties wel erkend worden, komt men tot andere politieke actievoering.

Deze bespreking tracht aan te tonen dat politieke acties met als doel graduele veranderingen door te voeren, niet noodzakelijk leiden tot reformisme, maar integendeel verenigbaar zijn met de idee van revolutionaire momenten in de klassenstrijd.

Vervreemding als onvrijwillige arbeidsdeling

Om tot de grondstelling te komen (vervreemding komt overeen met onvrijwillige arbeidsdeling) gaat Wallimann in op Marx’ begrip van de menselijke natuur (hoofdstuk 2). Voor Marx bestaat het menselijke uit constante eigenschappen (biologisch) en variabele eigenschappen (historisch). Wanneer de mens zijn biologisch en historisch bepaalde mogelijkheden niet kan realiseren, vervreemdt hij van zijn eigen ik. De basis van die onmogelijkheid om zich te ontplooien is, volgens Marx, de onvrijwillige arbeidsdeling.

Wallimann brengt doorheen citaten Marx’ visie op de communistische maatschappij naar voor. Daarin kan men zien dat voor Marx inderdaad vervreemding gelijk staat met onvrijwillige arbeidsdeling. Wallimann legt de nadruk op het essentiële verschil tussen vrijwillige en onvrijwillige arbeidsdeling. Het laatste, zeker typisch voor het kapitalisme, ziet Marx als overwinbaar wanneer mensen controle hebben over hun productie (hun arbeidsproduct en hun arbeidsactiviteit). Productie heeft hier een zeer brede betekenis en sluit zowel kunst en wetenschap in als materiële productie.

Vrijwillige arbeidsdeling zal, ook volgens Marx, steeds moeten blijven bestaan, want hij ziet communisme zeker niet als een maatschappijvorm waarin mensen producenten zouden zijn zonder enige onderlinge samenhang.

Het verschil tussen “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding”

Wanneer Wallimann het begrip “vervreemding als zodanig” introduceert (hoofdstuk 9), en het verschil “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding” naar voor brengt, is zijn redenering onjuist. Bij de eerste redenering: onvrijwillige arbeidsdeling staat gelijk met vervreemding, voegt Wallimann iets aan het begrip vervreemding toe: onvrijwillige arbeidsdeling wordt als “vervreemding als zodanig” bepaald. Het eerste bestaat of bestaat niet (bij gelijk welke graad van onvrijwillige arbeidsdeling komt de vervreemding voor en die vervreemding verdwijnt maar bij totale afwezigheid van onvrijwillige arbeidsdeling). Daaruit volgt, meent Wallimann, dat “vervreemding als zodanig” geen kwantitatief maar een kwalitatief, dus niet meetbaar, begrip is.

Hier maakt Wallimann een fout waardoor zijn verdere redenering i.v.m. het onderscheid en de meetbaarheid van “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding” mank loopt. Hij zegt op p. 150:

Of het nu over de onvrijwillige arbeidsdeling onder het feodalisme dan wel onder het kapitalisme gaat, vervreemding blijft vervreemding. Vervreemding, die voor Marx het nevenproduct van elke onvrijwillige arbeidsdeling is, is daarom een kwalitatief en geen kwantitatief fenomeen.” (onderlijning van mij).

De redenering waarom “vervreemding als zodanig” een kwalitatief en geen kwantitatief begrip zou zijn, heeft geen overtuigingskracht en maakt hij nergens duidelijk. Ik zie inderdaad niet in dat vervreemding slechts kwalitatief moet zijn omdat het een bijproduct is van gelijk welke onvrijwillige arbeidsdeling. Men kan toch moeilijk loochenen dat van zodra onvrijwilligheid aanwezig is er ook gradaties van onvrijwilligheid kunnen voorkomen in de arbeidsdeling.

De graad van onvrijwilligheid in de arbeidsdeling bij bv. een bindwerker in loonarbeid zal wel anders liggen dan bij een lid van de Raad van Beheer van hetzelfde bedrijf.

Wallimann weet natuurlijk wel dat deze argumentatie tegen zijn stelling zal gebruikt worden. Hij verzet zich daartegen met de volgende opmerking:

Indien vervreemding een grootte zou hebben, zou er logisch moeten geconcludeerd worden dat de menselijke vervreemding groter of kleiner is omdat zijn onderwerping aan een vreemde wil groter of kleiner is. Zoals we onmiddellijk kunnen zien, is dit een absurde conclusie in zoverre een vreemde wil een vreemde wil blijft, daar ‘vreemde wil’ of ‘onvrijwillige arbeidsdeling’ kwalitatieve en geen kwantitatieve fenomenen zijn.” (pp. 152-153).

Nogmaals is het waarom van deze vaststelling mij niet duidelijk. Wat is een “alien will”? Het is een vreemde wil die mij, onafhankelijk van mijzelf, dwingt besluiten uit te voeren. En van dwang spreken betekent toch over graden van dwang spreken.

De vreemde wil waaraan een dactylo zich zal moeten onderwerpen, zal wel van een andere gradatie zijn dan de vreemde wil waaraan een aandeelhouder zich zal moeten onderwerpen.

Om aan te tonen dat Marx eveneens een onderscheid maakt tussen “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding” volgt Wallimann dezelfde eigenaardige overgang. Hij haalt nochtans teksten aan waarin Marx zich over vervreemding uitdrukt in kwantitatieve termen (zie p. 152). Wallimann concludeert, uitgaande van zijn eigen a priori (namelijk dat “vervreemding als zodanig” kwalitatief is), dat Marx een onderscheid zou maken tussen “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding”, vermits Marx zich in kwantitatieve termen uitdrukt.

Volgens mij kan Wallimann slechts afleiden dat Marx een onderscheid zou maken tussen “vervreemding als zodanig” en hun “gevolgen” door a priori als bewezen te beschouwen dat “vervreemding als zodanig” niet meetbaar is, en de “gevolgen” het wel zijn. We hebben echter gezien dat Wallimann zelf in het al geciteerde fragment die onmeetbaarheid tracht te bewijzen door het onderscheid tussen “vervreemding als zodanig” en haar “gevolgen” als een evidentie te beschouwen. Zijn argumentatie steunt dus op een cirkelredenering.

Nu ga ik op een andere manier in op de relatie “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding”.

Laat ons aanvaarden wat Wallimann voorstelt: “gevolgen van vervreemding” is een kwantitatief begrip en bijgevolg meetbaar:

Terwijl de gevolgen van vervreemding als meer of minder hevig kunnen worden beschouwd (d.w.z. ze kunnen in termen van grootte worden gezien), is dit toch verschillend van een kijk op vervreemding als zodanig in termen van een grootte.” (p. 151).

Indien iets het gevolg is van iets anders (bv. b is gevolg van a; a is oorzaak van b) kunnen de gevolgen niet variëren terwijl de oorzaak constant blijft. Ingeval we die regel hier toepassen is het onmogelijk dat, tezelfdertijd “vervreemding als zodanig” oorzaak is van de “gevolgen van vervreemding”, en dat de “gevolgen van vervreemding” kunnen variëren terwijl de “vervreemding als zodanig” constant blijft. Dit kan enkel wanneer men een derde factor introduceert en stelt dat bv. a en c oorzaak zijn van b. Dan kan b variëren in functie van c, terwijl a constant zou blijven. De “gevolgen” zouden dus kunnen variëren door andere oorzaken (c), terwijl “vervreemding als zodanig” constant blijft. Wallimann voert nochtans nergens in zijn boek een derde factor in. Wat trouwens die andere factor zou kunnen zijn is mij helemaal niet duidelijk.

Die opmerking is voor mij nog een bijkomende reden om de invariabiliteit van de “vervreemding als zodanig” te betwijfelen.

Verschillende bepalingen van “vervreemding als zodanig”

Indien men grondig het boek van Wallimann naleest merkt men dat hij twee verschillende bepalingen van “vervreemding als zodanig” gebruikt. Op p. 159 stelt hij “vervreemding als zodanig” gelijk aan iedere onvrijwillige arbeidsdeling (Vervreemding in het algemeen, dit is het bestaan van eender welke onvrijwillige arbeidsdeling). Op p. 162 (nota 16) zegt hij echter het volgende:

Op dezelfde wijze worden de gevolgen van vervreemding onderscheiden van vervreemding als dusdanig (dit is van de onbekwaamheid om iemands arbeidskracht en het arbeidsproduct aan de eigen wil te onderwerpen).”

Daar waar er, zoals is aangetoond, ook in de eerste bepaling graden van vervreemding als zodanig aanwezig zijn, komt het voor de tweede bepaling nog duidelijker naar voor omdat men zich ter verificatie rechtstreeks kan wenden tot het concreet productieproces.

Men kan niet ontkennen dat in de bepaling van vervreemding als onmogelijkheid om eigen arbeidskracht en arbeidsproduct te onderwerpen aan de eigen wil, eigenlijk een kwantitatief aspect zijn intrede doet: de mogelijkheden om volgens eigen wil te beschikken over eigen arbeidskracht en arbeidsproduct zijn toch verschillend naargelang de plaats die men inneemt in het productieproces. Niet kunnen werken volgens de eigen wil betekent dat men onderworpen wordt aan controle van anderen; daarbij kan men toch moeilijk loochenen dat er graden van controle over het product en de activiteit van iemands arbeid bestaan. Trouwens ook Wallimann ziet op sommige plaatsen vervreemding in termen van controle:

Daarom is het betekenisvol om te spreken over vervreemding als die toestand, die een sociale wereld creëert die aan de volledige controle van haar participanten ontsnapt.” (p. 160).

Binnen het kapitalisme is het zo dat de zuivere kapitalist controle heeft over de fysische productiemiddelen, over de arbeidskracht van anderen, over de grondstoffen die hij gebruikt, alsook over de investeringen-allocatie.[1] De arbeider heeft geen enkele inbreng in deze verschillende controleprocessen. (Een middenstander heeft wel controle over fysische productiemiddelen, grondstoffen en investeringen-allocatie, maar niet over arbeidskracht van anderen). Maar niet enkel is controle over deze verschillende processen verschillend voor verschillende personen (of groepen), doch de graden van controle liggen binnen ieder arbeidsproces eveneens anders. Binnen hetzelfde bedrijf zal de beheerder-eigenaar een mindere graad van controle ondergaan dan bv. de boekhouder. De beheerder-eigenaar is onderworpen aan de onvrijwillige arbeidsdeling die binnen de maatschappij geldig is (sociale arbeidsdeling), maar heeft in zijn bedrijf wel controle over de verschillende arbeidsprocessen. De secretaresse is onderworpen aan de sociale arbeidsdeling, maar ook nog aan de technische. Dit betekent dat ze zich moet neerleggen hij de werkmethode die haar wordt opgedrongen.

Ik meen dus te mogen aannemen dat, wanneer men eenmaal uitgaat van vervreemding in termen van controle, men zeker over graden van vervreemding kan spreken vermits controle steeds in verschillende mate wordt ondergaan en aangewend.

In mijn opinie is dit een derde reden om Wallimanns begrip van “vervreemding als zodanig” zonder gradaties te bekritiseren. Ook hier is Wallimann op zijn minst dubbelzinnig.

Besluit

Indien men, zoals Wallimann, een onderscheid maakt tussen “vervreemding als zodanig” en de “gevolgen van vervreemding” (d.w.z. tussen objectieve sociale processen en subjectieve psychologische toestanden), dan is dit pas belangrijk en nuttig wanneer men de twee begrippen operationeel tracht te maken. Dit doet Wallimann helemaal niet. “Vervreemding als zodanig” is voor hem alleen een kwalitatief begrip en zonder gradaties bij iedereen aanwezig. De relatie tussen de “gevolgen van vervreemding” en geestestoestanden is volgens hem niet te achterhalen. In tegenstelling tot Wallimann zie ik toch de noodzaak in zowel de “vervreemding als zodanig” als de “gevolgen van vervreemding” bruikbaar te maken. Verschillende auteurs hebben dit ook reeds in minder of meerdere mate op een succesvolle manier gedaan.[2]

In de “vervreemding als zodanig”, als onvrijwillige arbeidsdeling, kunnen mensen binnen de sociale processen die uit arbeidsdeling voortkomen over verschillende gradaties van controle beschikken, waardoor de vervreemding als objectief sociaal proces operationeel kan gemaakt worden. Volgens Wallimann is zowel de arbeidersklasse als de burgerij vervreemd zonder gradaties (wel met verschillende uitingsvormen). Bijgevolg kan bij hem geen sprake zijn van een strategie om vervreemding geleidelijk te verminderen. Binnen die redenering bestaat de enige politieke oplossing erin het gehele systeem omver te werpen in de totale kapitalistische wereld – door de kapitalistische wereldmarkt is het onmogelijk communisme slechts in één land te verwezenlijken. Inderdaad is het dit wat uit hot werk van Wallimann blijkt. Dit doel – een verandering van systeem gelijktijdig over de gehele wereld – lijkt me onrealistisch, zelfs in de verre toekomst. De plotse totale omwenteling die Wallimann voorstaat is politiek, sociaal en psychologisch onhaalbaar. Het is noodzakelijk vervreemding gradueel te zien en bijgevolg operationeel te maken om aldus strategieën te kunnen ontwerpen die haalbare graduele verbeteringen mogelijk maken.

Ik ben van mening dat in hoogontwikkelde kapitalistische maatschappijen de enige mogelijke oplossing er in bestaat te trachten de vervreemding (onvrijwillige arbeidsdeling) gradueel te verminderen om op die manier tot een kwalitatieve sprong te komen (bv. het staatsapparaat komt onder de controle van de arbeidersklasse). Die kwalitatieve sprong zal uiteindelijk niet zonder geweld kunnen gebeuren. Kapitalistische leiders (met de staat als behoeder van sociale orde, maar tevens als instituut om het kapitalisme te beschermen) zullen nooit hun macht afstaan tot voorbij het cruciale punt waar de arbeidersklasse eveneens reële macht zou nemen. In tegenstelling tot Carillo die beweert “De opheffing van de maatschappelijke verschillen zal als een natuurlijk proces verlopen”,[3] denk ik dat op een gegeven ogenblik de beslissingsmacht door de arbeidersklasse gewelddadig zal afgedwongen moeten worden. Op het ogenblik dat de leiders van de burgerij er zich van bewust worden dat de macht hen dreigt te ontsnappen door een geleidelijk proces, grijpen ze met geweld in tegen dat geleidelijk proces. Vanuit hun standpunt is dit een redelijk gedrag. Dan kan enkel een goed georganiseerde arbeidersklasse dat geweld met ander geweld overwinnen.

Dit is natuurlijk mijn persoonlijke mening en daarom eindig ik met de laatste woorden uit “Estrangement”: “Hoe dan ook, enkel de praxis zal dit uitmaken”.

_______________
[1] Deze controleprocessen die aan de grondslag liggen van de arbeid-kapitaal relatie komen uit WRIGHT E.D.: Class, crisis and the state. Verso Edition 1979, London.
Wright beroept zich op deze controleprocessen om tot een klassenstructuur te komen binnen het kapitalisme waarin contradictorische plaatsen voorkomen. Zie hierover mijn kritische bespreking in “Tijdschrift voor Diplomatie”, januari 1982.
[2] Spijtig genoeg wordt in de marxistische traditie de aliënatie alleen maar gemeten door economische formules, zoals de uitbuitingsgraad. Een meer precieze meting van aspecten van vervreemding vinden we wel bij M. Seeman en zijn leerlingen die echter het begrip psychologisch hanteren: M. Seeman: On the meaning of alienation. American Sociological Review XXVI (1961); M. Seeman: Empirical alienation studies: an overview. In: Theories of alienation; edited by R.F. Geyer & D.R. Schweitzer; Martinus Nijhoff 1976.
[3] Santiago Carillo: Eurokommunisme en staat, Kritische Bibliotheek Van Gennep, 1977, p. 96.